Regeling vervallen per 13-09-2011

Beleidsregels Wet kinderopvang gemeente Sittard-Geleen

Geldend van 01-08-2010 t/m 12-09-2011

Intitulé

Beleidsregels Wet kinderopvang gemeente Sittard-Geleen

PARAGRAAF 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang;

  • c.

    wettelijke doelgroep: doelgroep als omschreven in artikel 22 van de

    Wet kinderopvang;

  • d.

    sociaal-medisch geïndiceerde:

    • -

      ouder die een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking heeft en voor wie een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken; of

    • -

      ouder die een kind heeft waarvoor kinderopvang noodzakelijk is voor een gezonde en goede ontwikkeling van dat kind.

PARAGRAAF 2: RECHT OP TEGEMOETKOMING

Artikel 2: Recht op tegemoetkoming

Recht op een tegemoetkoming heeft de ouder die:

  • a.

    valt onder de wettelijke doelgroep; of

  • b.

    Een sociaal-medische indicatie heeft.

PARAGRAAF 3: HOOGTE TEGEMOETKOMING

Artikel 3: Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming op grond van de wettelijke doelgroepbepaling wordt vastgesteld conform de artikelen 7 en 24 Wet kinderopvang.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie is inkomensafhankelijk. Tot een gezamenlijk gezinsinkomen van 150% van het minimumloon worden de volledige kosten kinderopvang vergoed. Boven dit inkomen wordt van de ouder(s) een inkomensafhankelijke bijdrage gevraagd. Voor de bepaling van de hoogte van deze bijdrage wordt de tabel gebruikt voor het betreffende kalenderjaar, zoals opgenomen in het besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang.

  • 3. De kosten van kinderopvang waarvoor tegemoetkoming wordt verstrekt worden bepaald conform artikel 7 van de Wet kinderopvang.

PARAGRAAF 4: VERLENING TEGEMOETKOMING, VOORLOPIGE TOEKENNING

Artikel 4: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    a. naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    b. indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    c. naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum en einddatum van de opvang;

    e. gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet; of

    f. gegevens waaruit blijkt dat de ouder tot de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden behoort. Dit wordt aangetoond middels informatie over de noodzaak van de kinderopvang, verstrekt door een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid;

    g. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. De aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 5: Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen 8 weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan de in het vorige lid bedoelde termijn met 8 weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 6: Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    het bedrag van de tegemoetkoming en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 7: Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregels.

  • 2. Het college weigert een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie indien er sprake is van een voorliggende voorziening.

Artikel 8: Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op de datum waarop het college de aanvraag ontvangt nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 9: De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 10: Omvang van de kinderopvang

Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd, met een maximum zoals genoemd in artikel 7, lid 4 van de wet.

Artikel 11: De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

PARAGAAF 5: DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 12: Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen 12 weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.. Het college stelt de tegemoetkoming binnen 16 weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 13: Verrekening met de voorschotten

  • 1. De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen 4 weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2.. Teveel betaalde voorschotten worden zo mogelijk verrekend met lopende tegemoetkomingen / voorschotten dan wel teruggevorderd op grond van het bepaalde in de wet.

PARAGRAAF 6: VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 14: Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college binnen 4 weken na het bekend worden uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

PARAGRAAF 7: SLOTBEPALINGEN

Artikel 15: Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van deze beleidsregels, als toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16: Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking op de datum dat de verordening Wet kinderopvang gemeente Sittard-Geleen 2010 in werking treedt.

Artikel 17: Citeertitel

  • De beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Wet kinderopvang gemeente Sittard-Geleen”.

    Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 september 2010

    ALGEMENE TOELICHTING

    Inleiding

    Op 1 januari 2005 trad de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van deze kosten wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang’.

    De ‘Verordening Wet kinderopvang gemeente Sittard-Geleen 2010’ bepaalt dat burgemeester en wethouders beleidsregels vaststellen omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op het recht op tegemoetkoming, de hoogte, de verlening, de voorschotverlening en de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming en de verplichtingen van de ouder.

    Relatie met subsidieverordening

    De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door de gemeente drie regelingen van toepassing zijn:

    • 1.

      de gemeentelijke beleidsregels Wet kinderopvang, volgend op de verordening Wet kinderopvang;

    • 2.

      de Wet kinderopvang;

    • 3.

      de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

    De beleidsregels zijn zo opgezet dat ze geheel los staan van de algemene subsidieverordening. De algemene subsidieverordening is dus niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

    Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

    In deze beleidsregels worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

    Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

    De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

    Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de beleidsregels de volgende bepalingen opgenomen:

    • -

      Er is een maximum gesteld aan het aantal uur kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming mogelijk is. Hierbij is aangesloten bij artikel 7, lid 4 van de Wet kinderopvang. Het maximum aantal uur wordt jaarlijks door het Rijk vastgesteld.

    • -

      De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

    • -

      De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

    Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

    Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd).

    Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

    De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb.

    De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

    De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

    Aanwijzen van eigen doelgroep sociaal-medische indicatie

    De gemeente kan naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aanwijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De procedurele bepalingen in deze beleidsregels worden automatisch ook van toepassing op de tegemoetkomingen die de gemeente aan een eigen doelgroep verstrekt.

    De doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden is een gemeentelijk aangewezen doelgroep. In de Wet kinderopvang zijn artikelen opgenomen met betrekking tot tegemoetkoming op grond van sociaal-medische indicatie. Deze artikelen zijn echter nooit in werking getreden en zullen ook in de toekomst niet van kracht worden.

    Omdat de Wet kinderopvang niet van toepassing is op de door de gemeente aangewezen doelgroepen, vindt de omschrijving van de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden in deze beleidsregels plaats. Bovendien wordt in de beleidsregels de hoogte van de tegemoetkoming vastgelegd. Daarom is een artikel opgenomen waarin het volgende wordt geregeld:

    • -

      de wijze waarop de kosten van kinderopvang worden bepaald, inclusief een maximumuurprijs (daarbij wordt verwezen naar bepalingen in artikel 7 Wet kinderopvang).

    • -

      het deel van de kosten van kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt.

    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

    Artikel 1: Begripsbepalingen

    De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze beleidsregels. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

    Sociaal-medische indicatie

    Oorspronkelijk was het de bedoeling om de ouders met een sociaal-medische indicatie op te nemen in de wet (artikel 23). Omdat dit artikel in de wet niet in werking treedt, mag de gemeente zelf invulling geven aan dit begrip en eigen regels stellen over de tegemoetkoming aan deze groep.

    In artikel 1 lid d wordt invulling gegeven aan de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden. De sociaal-medische indicatie heeft toepassing op de totale gezinssituatie. Met de twee onderdelen van de definitie wordt aangegeven dat de sociaal-medische indicatie zowel betrekking kan hebben op factoren gelegen in de ouder als factoren gelegen in het kind. De ouder is echter degene die tot de doelgroep van deze beleidsregels hoort, omdat die een aanvraag tot tegemoetkoming in kan dienen.

    Artikel 2: Recht op tegemoetkoming

    Alleen de omschreven doelgroepen hebben recht op een tegemoetkoming. De aanvrager dient een inwoner van de gemeente Sittard-Geleen te zijn, hetgeen blijkt uit een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens. Er is alleen recht op tegemoetkoming als er gebruik wordt gemaakt van een kindercentrum of gastouderbureau dat is vermeld in het landelijk register.

    Het eerste lid noemt de wettelijke doelgroep. Deze is omschreven in artikel 22 van de Wet kinderopvang. Omdat de gemeente Sittard-Geleen heeft besloten om het inburgeringstraject te beschouwen als voorziening gericht op arbeidsinschakeling, vallen ook inburgeringsbehoeftigen onder deze wettelijke doelgroep.

    Het tweede lid noemt de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden.

    Artikel 3: Hoogte van de tegemoetkoming

    Lid 1 behandelt de hoogte van de tegemoetkoming voor de wettelijke doelgroepen. Deze is geregeld in de Wet kinderopvang. Dit betekent dat de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk is van de kosten van de kinderopvang per kind. Naast de kinderopvangtoeslag van het Rijk en de tegemoetkoming van de gemeente, bestaat er een eigen bijdrage voor de ouder. Voor bepaalde doelgroepen heeft de gemeente de wettelijke plicht om deze eigen bijdrage te vergoeden. De hoogte van de vergoeding is door het Rijk vastgelegd in artikel 3 van de Regeling Wet kinderopvang. In 2010 bedraagt de vergoeding 4,5% van de kosten kinderopvang voor het eerste kind en 3,5% voor het tweede.

    Lid 2 behandelt de hoogte van de tegemoetkoming voor de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden. De doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden heeft geen recht op een tegemoetkoming vanuit de Belastingdienst. De gemeente draagt zorg voor de tegemoetkoming. Tot een gezamenlijk netto gezinsinkomen van 150% van het minimumloon vergoedt de gemeente de gehele kosten van kinderopvang, rekeninghoudend met het bepaalde in lid 3. Een ouder met een netto-inkomen boven 150% van het minimumloon betaalt een eigen bijdrage. De hoogte hiervan wordt op dezelfde manier bepaald als de belastingdienst dit doet.

    Lid 3 geeft aan dat de gemeente aansluit bij de regels die de belastingdienst hanteert voor het vaststellen van de kosten kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt. De kosten van de kinderopvang waarvoor tegemoetkoming mogelijk is zijn aan een maximum gebonden. Enerzijds zijn er maximale uurvergoedingen vastgesteld per soort kinderopvang. Anderzijds is er een maximum gesteld aan het aantal uur dat vergoed wordt. De maximale uurvergoeding en het aantal uur worden jaarlijks door het Rijk vastgesteld. Wanneer een ouder een kinderopvangorganisatie kiest met een uurprijs boven het maximum of meer uren kinderopvang gebruikt dan het maximum, zijn de meerkosten voor eigen rekening.

    Artikel 4: Te verstrekken gegevens

    De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

    • -

      schriftelijk moet worden ingediend;

    • -

      moet zijn ondertekend;

    • -

      de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

    • -

      een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

    Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk, uiterlijk binnen 4 weken, mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 14 van deze beleidsregels, eerste lid).

    Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit geldt voor plaatsing bij een kinderopvangorganisatie waarmee de gemeente Sittard-Geleen geen afspraken heeft. Wanneer gekozen wordt voor een aanbieder waarmee de gemeente werkafspraken heeft gemaakt, hoeft bij de aanvraag geen offerte of contract aanwezig te zijn. De gemeente vraagt dit aan bij de kinderopvangorganisatie. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het landelijk register (artikel 5, eerste lid, Wet kinderopvang).

    Onderdeel f van het eerste lid bepaalt dat er gegevens overlegd moeten worden waaruit blijkt dat de ouder tot de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden behoort. Deze gegevens zijn afkomstig van een onafhankelijke organisatie, die over adequate deskundigheid beschikt om te oordelen over de noodzaak van kinderopvang. Een dergelijke organisatie is bijvoorbeeld:

    • -

      het RIAGG;

    • -

      Jeugdzorg;

    • -

      een specialistische arts;

    • -

      Gezinszorg.

    Enkel een verklaring van een huisarts of arts van het consultatiebureau volstaat niet.

    Artikel 5: Beslistermijn

    De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

    Het feit dat het college een termijn van 8 weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.

    Lid 2 bepaalt dat het college de termijn met 8 weken kan verlengen. Deze mogelijkheid heeft het college omdat zij voor het nemen van het besluit afhankelijk is van de beschikbaarheid van kinderopvangplaatsen bij de aanbieder, op de door de ouder gewenste locatie en tijdstippen.

    Artikel 6: Inhoud van de beschikking

    Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

    Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

    • -

      de verplichting om binnen 12 weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

    • -

      de inlichtingenplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang en artikel 14 van deze beleidsregels.

    Artikel 7: Weigeringsgronden

    Dit artikel bevat twee gronden waarop de tegemoetkoming wordt afgewezen.

    Het eerste lid bepaalt dat de tegemoetkoming wordt afgewezen wanneer de persoon niet behoort tot de doelgroepen die genoemd zijn in artikel 2 van deze beleidsregels.

    Het tweede lid bepaalt dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Er is alleen aanspraak op een tegemoetkoming wanneer er geen voorliggende voorziening aanwezig is. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend:

    • o

      tegemoetkoming vanuit de Wet kinderopvang;

    • o

      Jeugdzorg;

    • o

      het medisch kinderdagverblijf;

    • o

      peuterspeelzaalwerk;

    • o

      WMO.

      Artikel 8: Ingangsdatum van de tegemoetkoming

    Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

    • 1.

      De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

    • 2.

      De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

    De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanspraak op tegemoetkoming is ontstaan.

    De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang.

    Artikel 9: De periode waarvoor de tegemoetkomingwordt verleend

    De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Deze periode sluit aan bij de tegemoetkomingsperiode van de belastingdienst.

    Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

    Wanneer de geldigheid van de sociaal-medische indicatie is verlopen kan het college een herindicatie verrichten.

    Artikel 10: Omvang van de kinderopvang 

    Vanaf 1 januari 2010 stelt het Rijk een maximum aan het aantal uur kinderopvang waarvoor de ouder een tegemoetkoming krijgt (in artikel 7, lid 3 van de wet). Dit maximum wordt jaarlijks vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Om te voorkomen dat de ouder ervan uitgaat dat de gemeente de eventuele meerkosten vergoedt, is expliciet in deze beleidsregels opgenomen dat de gemeente het maximum aantal uur hanteert dat in de algemene maatregel van bestuur staat vernoemd.

    Artikel 11:De bevoorschotting van de tegemoetkoming

    De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).  

    De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

    Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

    Artikel 12:Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

    Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

    De ouders zijn wel verplicht om binnen 12 weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens 16 weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

    In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

    Alsls de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

    a.  de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid; of

    d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

    Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

    Artikel 13: Verrekening met de voorschotten

    Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderd

    Artikel 14:  Inlichtingenplicht

    Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.

    Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

    1.      het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

    2.      er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).  

    Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

    Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

    In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden

    1.   de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld;

    2.  de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

    Ad 1.  de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

    Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

    a. de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    b. de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

    c. de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van  juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

    d. de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

    De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

    Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

    Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt  tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

    Ad 2. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)

    Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen: 

    a.   er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

    b.  de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

    c. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen. 

    De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.  

    Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)

    Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

    In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB). 

     De bestuurlijke boete

    Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).  

    Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

    • -          het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);

    • -          het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

    • -          het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

     

    De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

    In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

    • -          de overtreder is overleden;

    • -          de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

    • -          er is vijf jaar verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

    De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.

    Artikel 15: Hardheidsclausule

    Dit artikel maakt het mogelijk om in het voordeel van de ouder af te wijken van de beleidsregels op grond van bijzondere omstandigheden.

    Artikel 16:  Inwerkingtreding

    Dit artikel spreekt voor zich.

    Artikel 17:  Citeertitel

    Deze bepaling spreekt voor zich.