Regeling vervallen per 28-12-2018

Beleidsregels ZandvoortPas

Geldend van 01-10-2016 t/m 27-12-2018

Intitulé

Beleidsregels ZandvoortPas

Het college van de gemeente Zandvoort

Gelet op artikel 35, eerste lid van de Participatiewet;

besluit vast te stellen de ‘Beleidsregels ZandvoortPas’,

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Hoofdstuk II. Bepalingen beleidsregels ZandvoortPas

Artikel 2. Doelgroep

  • 1. Recht op een ZandvoortPas heeft de belanghebbende ex artikel 11 van de wet die:

    • a.

      de gemeente Zandvoort als woonplaats, zoals genoemd in artikel 40 eerste lid van de wet heeft of een briefadres, zoals genoemd in artikel 40 lid 2 van de wet in de gemeente Zandvoort heeft; en

    • b.

      geen draagkracht heeft.

  • 2. Indien belanghebbende aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet wordt de ZandvoortPas eveneens verstrekt aan de thuiswonende ten laste komende kinderen.

  • 3. Er is geen sprake van recht op de ZandvoortPas indien belanghebbenden op de datum van aanvraag, een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000, tenzij belanghebbende de zorg draagt over een ten laste komend kind.

Artikel 3. Draagkracht

  • 1. Geen draagkracht heeft de belanghebbende die niet in aanmerking te nemen middelen heeft, te weten:

    • a.

      een (gezins)inkomen heeft dat niet hoger is dan de inkomensgrens zoals gesteld in artikel 6 van deze beleidsregels; en

    • b.

      geen vermogen.

  • 2. Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

  • 3. Met het tweede lid wordt gelijkgesteld de belanghebbende waarvoor een minnelijke schuldenregeling door de gemeente is afgesloten, indien belanghebbende zich houdt aan de in deze regeling gemaakte afspraken.

Artikel 4. Middelen

  • 1. Onder middelen wordt het begrip middelen verstaan zoals genoemd in artikel 31 van de wet.

  • 2. De individuele inkomenstoeslag wordt niet tot de in aanmerking te nemen middelen gerekend.

Artikel 5. Inkomen

  • 1. De vaststelling van de hoogte van het in aanmerking te nemen inkomen geschiedt in overeenstemming met de artikelen 31, 32 en 33 van de wet.

  • 2. Bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen wordt een eventuele vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten.

Artikel 6. De inkomensgrens

De inkomensgrens bedraagt 115% van het van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor het vaststellen van de bijstandsnorm maakt het college gebruik van een normentabel, hierbij wordt aangesloten bij artikel 4 van de wet.

Artikel 7. Vermogen

De belanghebbende die een vermogen heeft dat lager is of gelijk is aan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, derde lid, heeft geen vermogen.

Artikel 8. Draagkrachtperiode

De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop de ZandvoortPas wordt toegekend. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat belanghebbende geen draagkracht heeft. Wijzigingen in inkomen en vermogen gedurende deze periode hebben geen invloed op de draagkracht.

Artikel 9. Geldigheidsduur ZandvoortPas

  • 1. De ZandvoortPas is per kalenderjaar geldig van 1 januari tot en met 31 december.

  • 2. Jaarlijks dient 1 oktober als peildatum voor de herbeoordeling van het recht op de ZandvoortPas voor het daaropvolgende jaar.

  • 3. De ZandvoortPas kan gedurende de geldigheidsduur als verificatiemiddel op inkomen en vermogen worden gebruikt bij de aanvragen gemeentelijke minimaregelingen en bij het grootste deel van aanvragen bijzondere bijstand.

Artikel 10. Uitzondering

De ZandvoortPas als verificatiemiddel is niet van toepassing op:

  • a.

    aanvragen bijzondere bijstand voor woonkosten;

  • b.

    aanvragen bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten;

  • c.

    aanvragen bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen;

  • d.

    aanvragen bijzondere bijstand voor overige incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van bestaan;

  • e.

    aanvragen individuele inkomenstoeslag, tenzij belanghebbende gedurende de gehele referteperiode over de ZandvoortPas beschikt.

Hoofdstuk III. Aanvraagbepalingen

Artikel 11 Initiële aanvraag

  • 1.

    Voor het eerste jaar, waarin het recht op de ZandvoortPas wordt onderzocht, vindt een volledige toetsing van het (verzamel)inkomen en vermogen van belanghebbende plaats.

Artikel 12 Verkorte aanvraag

  • 1. Het tweede en derde kalenderjaarjaar, volgend op het jaar waarin het recht op de ZandvoortPas voor het eerst is vastgesteld, vindt een verkorte toetsing op het (verzamel)inkomen plaats.

  • 2. Indien het (verzamel)inkomen lager is dan de genoemde inkomensgrens ex artikel 5 van deze beleidsregel, wordt verondersteld dat het vermogen beneden de grens ex art 6 van deze beleidsregel ligt.

Artikel 13 Ambtshalve toekenning

De belanghebbende die:

  • a.

    een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ krijgt toegekend, of

  • b.

    bijstand op grond van artikel 35 eerste lid van de wet krijgt toegekend, voor dat betreffende kalenderjaar, of

  • c.

    op de peildatum een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangt, of

  • d.

    op de peildatum een traject in het kader van de WSNP volgt, of

  • e.

    op de peildatum een traject in het kader van de minnelijke schuldenregeling bij de gemeente volgt, of

  • f.

    op de peildatum AOW met aanvullende AIO ontvangt, of

  • g.

    in het jaar van de peildatum kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen heeft krijgt de ZandvoortPas ambtshalve toegekend.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 14. Hardheidsclausule

In uitzonderingsgevallen, waarbij strikte toepassing van de hiervoor beschreven bepalingen leidt tot een kennelijk onredelijke situatie, kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken.

Artikel 15. Inwerkingtreding en intrekking

Deze beleidsregels treden op 1 juli 2016 in werking onder gelijktijdige intrekking van huidige beleidsregels Doelgroep meerkosten chronisch zieken en gehandicapten (reg. nummer: 2014/12/000371).

Toelichting op de beleidsregels

Met deze beleidsregels is het mogelijk om de klant ook voor de overige minimaregelingen in aanmerking te laten komen door de ZandvoortPas als toetsingsinstrument te gebruiken. Bij de toekenning van de ZandvoortPas is namelijk de inkomens- en vermogenspositie van de klant al bepaald. Naast de uitvoering van de gemeentelijke minimaregelingen wordt de ZandvoortPas ook gebruikt als toetsingsinstrument voor het grootste deel van de aanvragen bijzondere bijstand. Op het resterende deel van de bijzondere bijstand dient, vanwege de aard van die bijzondere bijstand, een zwaardere toetsing plaats te vinden. De ZandvoortPas als toetsingsinstrument leidt dus tot een betere en snellere dienstverlening aan minima. Daarnaast dient het bestand van de ZandvoortPas als basisregistratie van de minima. De gemeente kan op deze wijze de minima direct benaderen voor de bijzondere bijstand en voor de huidige en eventuele toekomstige gemeentelijke minimaregelingen. Op deze wijze wordt het niet gebruik tegengegaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er wordt aansluiting gezocht bij de begrippen in de Participatiewet.

Artikel 2

In dit artikel is vastgelegd welke doelgroep valt onder de beleidsregels. De ZandvoortPas is voor de inwoners en voor de belanghebbende die als adresloos worden aangemerkt die ingeschreven staan binnen de gemeente Zandvoort en geen draagkracht heeft. Voor de doelgroep bepaling wordt aansluiting gezocht bij artikel 40 Participatiewet. De gemeente is verantwoordelijk voor het minimabeleid voor de inwoners binnen de gemeente.

Op grond van de gehanteerde uitgangspunten van de gemeente inzake het minimabeleid, wordt een inkomen uit WSF/WTOS passend en toereikend geacht voor de bestaanskosten waarin de minimaregelingen voorzien. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor studerende ouders met een ten laste komend kind. Zodat ook zij gebruik kunnen maken van de regelingen gericht op kinderen.

Artikel 3 – 8

Het college neemt voor de vaststelling van iemands inkomen (geheel of gedeeltelijk) in beschouwing:

  • 1.

    het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de hieronder genoemde normentabel;

  • 2.

    het in aanmerking te nemen vermogen;

  • 3.

    het college bepaalt verder de duur van de draagkrachtperiode alsmede het tijdstip waarop deze periode begint.

De inkomenspositie en de vermogenspositie zijn bepalend voor de vaststelling of de betrokkene tot de minima behoort. Voor de bepaling wat als een minimuminkomen wordt aangemerkt, wordt voor de minimaregelingen aansluiting gezocht bij de middelentoets van de Participatiewet. Het betreft hier de artikelen 31, 32, 33 en 34 van de Participatiewet.

In de beleidsregel is vastgelegd dat belanghebbende geen draagkracht heeft indien het (gezins)inkomen niet hoger is dan 115% van de bijstandsnorm en het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34, lid 3 Participatiewet.

Inkomensgrens en normentabel:

De inkomensgrens wordt gesteld op 115% aan de hand van een minimatabel die aansluit op de volledige norm voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden. Dit maakt de inkomensgrenzen veel overzichtelijk voor de burger en makkelijk uit te voeren. De kostendelersnorm heeft bij een minimatabel ook geen invloed op het recht op minimaregelingen en bijzondere bijstand.

Voor het vermogen wordt in afwijking van de wet bij de bepaling ervan het vermogen verbonden in een door belanghebbende zelf bewoonde woning, niet meegewogen. Het vermogen wat is verbonden in de woning is vaak niet direct beschikbaar en aan het beschikbaar maken van het vermogen zijn vaak hogere kosten verbonden dan de voorzieningen van het minimabeleid. Voor de bepaling van het vermogen wordt daarom alleen uitgegaan van het voor belanghebbende feitelijk beschikbare vermogen zoals bankrekeningen of contanten of bezittingen zoals een auto. Bij de vaststelling van de hoogte van het vermogen wordt 1½ keer de toepasselijke norm op de bank-, giro- en/of spaarrekeningen niet meegerekend voor de vaststelling van de hoogte van het vermogen.

In de beleidsregel is vastgelegd dat de draagkrachtperiode wordt vastgesteld voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de datum waarop de ZandvoortPas wordt toegekend tot het einde van het lopende kalenderjaar. Gedurende deze periode wordt verondersteld dat de belanghebbende geen draagkracht heeft.

Er wordt door de gemeente geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele inkomenstoeslag ex artikel 36 Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien of tot de middelen te rekenen.

Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, dan wel een minnelijk schuldentraject is aangegaan met de gemeente, geldt dat enkel de draagkracht berekend wordt over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

Artikel 9

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10

De ZandvoortPas fungeert als toetsingsinstrument bij de aanvragen voor de overige minimaregelingen en het grootste deel van de bijzondere bijstand.

Uitzondering hierop zijn:

  • de aanvragen bijzondere bijstand Woonkostentoeslag, hier geldt dat het inkomen boven 100% als draagkracht wordt aangemerkt;

  • de aanvragen bijzondere bijstand voor de incidenteel voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, voor deze kosten dient de klant zelf te reserveren;

  • de individuele inkomenstoeslag is beschikbaar voor belanghebbenden die minimaal 36 maanden (de zogenaamde referteperiode) een inkomen hebben tot 115%. De ZandvoortPas geldt alleen als toetsingsinstrument wanneer belanghebbende gedurende de gehele referteperiode over een ZandvoortPas beschikt;

  • voor de aanvragen bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen, verhuisen inrichtingskosten dient, vanwege de aard van die bijzondere bijstand, een zwaardere toetsing plaats te vinden.

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13

Uit een oogpunt van doelmatigheid en klantgerichtheid is het zinvol om de ZandvoortPas ambtshalve te verlenen indien de gegevens, inzake de onder Hoofdstuk 2 gestelde voorwaarden, bij ons bekend zijn. Met een uitkering op grond van de Participatiewet wordt gelijkgesteld verstrekte minimaregelingen en bijzondere bijstand, waarbij is vastgesteld dat het inkomen onder de grens blijft zoals genoemd in artikel 6 van deze beleidsregels.

Artikel 14

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.