Uitvoeringsregels hondenbelasting Regionale Belasting Groep 2014

Geldend van 01-10-2014 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsregels hondenbelasting Regionale Belasting Groep 2014

Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep;

gelet op het bepaalde in:

  • -

    de artikelen 6, 7 en 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • -

    artikel 237 van de Gemeentewet;

  • -

    artikel 20, eerste lid, onderdeel e, van de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende regeling:

Uitvoeringsregels hondenbelasting Regionale Belasting Groep 2014

Artikel 1 Algemene bepaling

Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7 en 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 2 Aangifte

  • 1. Degene die belastingplichtig wordt, alsmede de belastingplichtige die meer honden is gaan houden dan waarvoor hij aangifte heeft gedaan of is aangeslagen, is gehouden binnen twee weken nadat de genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan bij de in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 2. De belastingplichtige die niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen twee weken na afloop van die zes maanden bij de in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Artikel 3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2014.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling hondenbelasting Regionale Belasting Groep 2014.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep d.d. 22 september 2014.
Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep,
directeur, voorzitter,
H.B. Sigmond drs. A.J.B. van der Klugt

Toelichting

1 Algemeen

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar (de inspecteur) en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar (de ontvanger). De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan aan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. In de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep is deze bevoegdheid overgedragen aan het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep.

Met het oog hierop kan het dagelijks bestuur over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen.

2 Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1 Algemene bepaling

In dit artikel wordt de reikwijdte van de regeling aangegeven.

In het eerste lid wordt gerefereerd aan de in de algemene toelichting genoemde wetsartikelen.

Artikel 2 Aangifte

In dit artikel zijn nadere regels over het doen van aangifte opgenomen. Het eerste en tweede lid vormen een uitwerking van artikel 6, derde lid, AWR. Dit bepaalt dat bij ministeriële regeling (lees: besluit van het dagelijks bestuur) iemand die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, kan worden verplicht te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet. De keuze en de omschrijving van het eerste en tweede lid is ontleend aan de bepalingen in belastingverordeningen zoals deze luidden vóór inwerkingtreding van de derde tranche Awb.

Het eerste lid heeft vooral betrekking op de (reguliere) belastingplichtigen die bij het begin van het belastingjaar één of meer honden houden. Het betreft houders van honden die in de loop van het belastingjaar ter zake van één of meer honden belastingplichtig worden, dan wel ten aanzien van wie het aantal honden wijziging ondergaat. Zij zijn op grond van het eerste lid verplicht om hiervoor uitreiking van een aangiftebiljet te verzoeken. Als dit niet gebeurt, zal de Regionale Belasting Groep in een volgend jaar uitgaan van eenzelfde aantal honden als in het lopende jaar (zogenaamde 'gecontinueerde belastingplicht'), tenzij uit controle een ander aantal is gebleken. Eventueel kunnen dan sancties worden toegepast (zie de Uitvoeringsregels bestuurlijke boeten Regionale Belasting Groep 2014).

Het tweede lid voorziet in het geval dat aan een belastingplichtige geen aangiftebiljet is uitgereikt of geen aanslag is opgelegd. Aangezien de wijze van heffing in de verordening die bij wege van aanslag is, speelt het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet geen essentiële rol. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk indien de gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, reeds voorhanden zijn.