Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016

Geldend van 16-07-2019 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 augustus 2016;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie Maatschappelijke Activiteiten;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016.

HOOFDSTUK 1 - BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

    • c.

      Beperking: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • d.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • e.

      Dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • f.

      Diensten: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 7 en 8 van deze Verordening;

    • g.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

    • h.

      Huisgenoot: de persoon met wie de cliënt duurzaam een gezamenlijk huishouden voert;

    • i.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde informatie en advies waarvoor een melding wordt gedaan;

    • j.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • k.

      Instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling langdurige zorg (Rlz) of een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder;

    • l.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont en gezamenlijk een huishouden voert;

    • m.

      Meerkosten: kosten die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • n.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Onder omstandigheden kan daaronder tevens de berging, de toegang tuin of balkon van de woning worden verstaan;

    • o.

      Ondersteuningsplan: een in samenspraak met de cliënt opgesteld afsprakenkader over diens te vergen inzet, zijn sociaal netwerk, algemene voorzieningen en/of maatwerkvoorzieningen gelet op zijn beperking(en) waaronder ook criteria als bedoeld in de zorgovereenkomst kunnen zijn inbegrepen;

    • p.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan met zijn persoonlijk arrangement over de omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet;

    • q.

      Specialistenpool: een groep van personen met specialistische inhoudelijke kennis over beperkingen van cliënten;

    • r.

      Spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

    • s.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • t.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling op grond waarvan de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • u.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • v.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanent bewoning;

    • w.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning.

    • x.

      Zorgovereenkomst: Een schriftelijke overeenkomst tussen de cliënt en de zorgaanbieder. Hierin staan afspraken over de rechten en plichten van de cliënt en van de zorgaanbieder.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 - PROCEDUREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. De wijze waarop de melding wordt gedaan is vormvrij. Een schriftelijke melding wordt in ieder geval gedaan op een door het college beschikbaar gesteld meldingsformulier of andere voorgeschreven digitale wijze.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag schriftelijk of per e-mail.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid onverwijld tijdelijk maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening.

  • 5. Het college kan afspraken maken met aanbieders en partijen uit het maatschappelijk middenveld op welke wijze zij, namens de cliënt, met (een gewijzigde) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding kunnen doen.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is merkt het college de gewijzigde behoefte aan maatschappelijke ondersteuning aan als een verzoek tot heroverweging als bedoeld in artikel 2.3.9 van het wet.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning en persoonlijk plan

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn eventuele mantelzorger voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3. Het college wijst de cliënt en zijn eventuele mantelzorger voorafgaande aan het gesprek op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan.

  • 4. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1. Het college nodigt de cliënt met een hulpvraag als bedoeld artikel 2.1 eerste lid van de verordening zo spoedig mogelijk na de bevestiging van ontvangst van de hulpvraag uit voor het gesprek, waarbij in samenspraak met de cliënt een gesprekslocatie wordt bepaald.

  • 2. Ingeval van mantelzorg wordt, indien de cliënt dat wenst of het college dat noodzakelijk acht, de mantelzorger(s) uitgenodigd voor het gesprek.

  • 3. Het college kan voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in het eerste lid eerst de van belang zijnde gegevens voor dat gesprek verzamelen alvorens een afspraak wordt gemaakt.

  • 4. Bij het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

  • 5. Afhankelijk van de aard en omvang van de hulpvraag kan het college personen uit de specialistenpool raadplegen.

Artikel 2.4 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.5 Verslag van het gesprek

  • 1. Het college stelt van het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening een schriftelijk verslag op en verstrekt dat aan de cliënt.

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid heeft betrekking op de uitkomsten van het onderzoek naar de onderwerpen als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet en indien aanwezig het persoonlijk plan.

  • 3. Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 4. Het college kan in plaats van een verslag als bedoeld in het eerste lid een ondersteuningsplan (laten) opstellen.

HOOFDSTUK 3 - DE AANVRAAG

Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier nadat het onderzoek is uitgevoerd, of na verloop van de onderzoeksperiode. Het college kan bepalen dat een aanvraag ook digitaal of mondeling kan worden ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt, aanmerken als aanvraag.

  • 3. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5 tweede lid van de wet op te schorten indien voor de beoordeling van aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is.

  • 4. Het college merkt een aanvraag welke voortkomt uit een verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening dat meer dan twee maanden vóór de ontvangst van de aanvraag is opgesteld, aan als een melding, tenzij er naar oordeel van het college tussen de aanvraag en het bedoelde verslag geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de feiten en omstandigheden.

Artikel 3.2 Advisering

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college voornemens is de aanvraag om medische redenen af te wijzen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren:

    • a.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te vragen aanvullend informatie te verstrekken;

    • b.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om aanvullend informatie te verstrekken aan één of meer daartoe aangewezen deskundigen dan wel zich door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen onderzoeken.

HOOFDSTUK 4 - BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK EN INHOUD BESCHIKKING

Artikel 4.1 Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Leidschendam-Voorburg komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    kan verminderen of wegnemen.

  • 4. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht op verantwoorde wijze te handhaven in de samenleving.

  • 5. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt gericht is;

    • d.

      er naar oordeel van het college geen aanspraak kan worden gemaakt op een indicatie Wet langdurige zorg.

  • 6. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien in de hulpvraag van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kan worden voorzien;

    • b.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • d.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie;

    • e.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 7. De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 8. De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget kan worden geweigerd indien de maatwerkvoorziening nog niet is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

  • 9. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, niet zijnde opvang, bestaat indien de cliënt geen woonplaats heeft of zal hebben in de gemeente Leidschendam-Voorburg.

Artikel 4.2 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning als collectieve - en individuele maatwerkvoorziening verlenen waarbij het primaat ligt bij de collectieve maatwerkvoorziening, zoals het collectief aanvullend openbaar vervoer (waaronder de Regiotaxi).

  • 2. Het college kan de maatschappelijke ondersteuning:

    • a.

      combineren met eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp uit de sociale omgeving;

    • b.

      verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan;

  • 3. Het college kan de maatwerkvoorziening kortdurend verlenen indien de cliënt of personen van wie naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 4. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het derde lid is gericht op het versterken, verbeteren of behouden van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Artikel 4.3 Gebruikelijke hulp

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor maatwerkvoorziening indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2. Onder gebruikelijke hulp wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken;

    • b.

      het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van de (financiële) administratie;

    • c.

      het bieden van ondersteuning bij activiteiten of bezigheden die naar oordeel van het college volgens algemene maatstaven tot de levenssfeer van personen van de leefeenheid behoren.

  • 3. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard, de omvang en de duur van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid, tenzij het hulp bij het huishouden betreft;

    • c.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 4.4 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verleend.

  • 2. Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      welke de te verlenen maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum is;

    • c.

      hoe de maatwerkvoorziening wordt verleend, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • 3. Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat ingangsdatum is;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • f.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

    • g.

      dat het persoonsgebonden budget door het college of de Sociale verzekeringsbank wordt overgemaakt aan de derde wie de maatschappelijke ondersteuning biedt (of levert).

  • 4. Indien de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd wordt dat opgenomen in de beschikking.

HOOFDSTUK 5 - MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 5.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      hulp bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      hulp bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • c.

      hulp bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer; en

    • d.

      het bieden van beschermd wonen of opvang.

  • 2. Het college kan in plaats van maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het eerste lid individueel gerichte maatregelen treffen of laten treffen gericht op de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.

  • 3. De maatregelen bedoeld in het tweede lid kunnen betrekking hebben op de afstemming als bedoeld in artikel 2.3.5 vijfde lid onder a tot en met h van de wet.

  • 4. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen wonen van de cliënt.

Artikel 5.2 Soorten maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college kan de volgende maatwerkvoorziening verlenen:

    • a.

      Hulpmiddel;

    • b.

      Woningaanpassing;

    • c.

      Huishoudelijke ondersteuning;

    • d.

      Begeleiding;

    • e.

      Dagbesteding en zo nodig het noodzakelijk vervoer;

    • f.

      Vervoersvoorziening;

    • g.

      Kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger en zo nodig het aldaar noodzakelijk vervoer;

    • h.

      Beschermd wonen.

  • 2. In plaats van een maatwerkvoorziening in natura kan de cliënt aanspraak maken op een persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 6 - PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget onverminderd artikel 2.3.6 van de wet. De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich in het gesprek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening voldoende gemotiveerd op het standpunt stelt waarom hij de maarwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst te krijgen en ter onderbouwing daarvan een zorgovereenkomst tussen de cliënt en de zorgaanbieder kan overhandigen;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Het persoonsgebonden budget:

    • a.

      mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt;

    • b.

      mag niet worden besteed aan (administratieve) bemiddelingsbureaus, waaronder ook tussenpersonen/belangenbehartigers worden gerekend;

    • c.

      mag niet worden besteed aan reiskosten, van degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed, tenzij dat is opgenomen in het door het college akkoord bevonden ondersteuningsplan of zorgovereenkomst;

    • d.

      wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan het college een langere termijn hanteren;

    • e.

      de cliënt die is aangewezen op een maatwerkvoorziening besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon welke tot zijn leefeenheid behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 3. Het college stelt nadere regels over de voorwaarden die rechtstreeks voortvloeien uit dan wel verband houden met het recht op een persoonsgebonden budget.

  • 4. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde ondersteuning of maatwerkvoorzieningen de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

Artikel 6.2 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

De cliënt sluit met degene aan wie het Persoonsgebonden budget wordt besteed een door het college én de Sociale verzekeringsbank goedgekeurde schriftelijke zorgovereenkomst. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de toepasselijke modelovereenkomst die de Sociale verzekeringsbank ter beschikking stelt.

Artikel 6.3 Criteria aanspraak en verplichtingen bij hulpmiddelen en woningaanpassingen

  • 1. De cliënt als bedoeld in artikel 6.1 eerste lid van de verordening draagt er zorg voor dat degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed de maatwerkvoorziening levert conform de eisen die daaraan gesteld mogen worden en/of de voorwaarden die in het besluit tot toekenning zijn neergelegd.

  • 2. Het College stelt nadere regels over de eisen als bedoeld in het eerste lid die gelden voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen hulpmiddel of te realiseren woningaanpassing.

Artikel 6.4 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is of zou zijn.

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget waarmee diensten worden ingekocht bij een professionele ondersteuner (organisatie) bedraagt niet meer dan het tarief waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd. Het college kan rekening houden met een bepaald percentage van dat tarief.

  • 4. In afwijking van het vorige lid wordt het persoonsgebonden budget voor beschermd wonen, indien het persoonsgebonden budget niet wordt besteed aan het feitelijk wonen binnen een instelling, vastgesteld op basis van de (afzonderlijk) te indiceren ondersteuning. Daarbij blijven de woonkosten, zoals huur en andere vaste lasten, buiten beschouwing.

  • 5. De hoogte van het persoonsgebonden budget waarmee diensten worden ingekocht bij een persoon die niet als professionele ondersteuner (organisatie), waaronder ook de persoon uit het sociale netwerk, wordt aangemerkt wordt vastgesteld op basis van een tarief dat in ieder geval lager is dan welke geldt voor in het derde lid en bedraagt maximaal het op grond van artikel 5.2.2 tweede lid van de Regeling langdurige zorg geldende tarief.

  • 6. Het college stelt nadere regels voor de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de gedifferentieerde tarieven voor diensten, rekening houdend met de reële overheadkosten, de kwaliteit en de van toepassing zijnde professionele standaard.

  • 7. Het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om geïndiceerde maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel (resultaat) waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend.

HOOFDSTUK 7 - HULP BIJ SCHOON EN LEEFBAAR HUIS

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van huishoudelijke ondersteuning waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het bepaalde van hoofdstuk 4 van de verordening.

Artikel 7.2 Specifieke criteria huishoudelijke ondersteuning

  • 1. Huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit het overnemen van en/of ondersteunen bij het uitvoeren van lichte en/of zware huishoudelijke taken. Onverminderd het bepaalde in artikel 7.1 van de verordening houdt het college daarbij rekening met de mate waarin de cliënt het vermogen heeft de huishoudelijke taken te organiseren.

  • 2. De lichte en/of zware huishoudelijke taken voor een schoon en leefbaar huis worden slechts geboden indien deze betrekking hebben op de ruimten die in gebruik zijn gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 7.1 van de verordening kan huishoudelijke ondersteuning ook bestaan uit:

    • a.

      de bereiding en zonodig aanreiken van broodmaaltijden en/of het opwarmen of bereiden van warme maaltijden, tenzij de cliënt gebruik kan maken van een maaltijdservice en/of kant-en-klaarmaaltijden;

    • b.

      het kunnen beschikken over normaal benodigde boodschappen, tenzij de cliënt gebruik kan maken van een boodschappendienst;

    • c.

      het aanwezig zijn van gewassen en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien (medisch) noodzakelijk gestreken, tenzij de cliënt gebruik kan maken van een was- en strijkservice;

    • d.

      de dagelijkse gebruikelijke zorg voor de in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen, tenzij de cliënt gebruik kan maken van voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden.

HOOFDSTUK 8 - BEGELEIDING, DAGBESTEDING, KORTDUREND VERBLIJF IN EEN INSTELLING EN BESCHERMD WONEN

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    begeleiding bij het in staat stellen tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen dan wel een gestructureerd huishouden te kunnen voeren of dagbesteding waaronder zo nodig het noodzakelijke vervoer;

  • b.

    kortdurend verblijf in een instelling;

  • c.

    beschermd wonen,

waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het bepaalde van hoofdstuk 4 van de verordening.

Artikel 8.2 Specifieke criteria begeleiding

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding indien dat bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Daarvoor kan in ieder geval ondersteuning worden verstaan bij:

    • a.

      de sociale redzaamheid;

    • b.

      het bewegen en verplaatsen;

    • c.

      het psychisch functioneren;

    • d.

      het geheugen en de oriëntatie;

    • e.

      het bijsturen van probleemgedrag; of

    • f.

      de algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL).

  • 2. Het college draagt zo nodig zorg voor het noodzakelijke vervoer inclusief de eventuele begeleiding zodat de cliënt gebruik kan maken van de dagbesteding.

  • 3. Het vervoer als bedoeld in het vorige lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:

    • a.

      de cliënt niet in staat is zelfstandig lopend, al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, de dagbesteding te bereiken of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen;

    • b.

      de cliënt niet met beschikbare hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier door hen kan worden begeleid.

Artikel 8.3 Begeleiding

De te bereiken resultaten van begeleiding worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:

  • 1.

    het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; en/of

  • 2.

    het zoveel mogelijk op aanvaardbare wijze met anderen kunnen meedoen in de maatschappij.

Artikel 8.4 Specifieke criteria kortdurend verblijf in een instelling

  • 1. De cliënt kan slechts in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling indien:

    • a.

      het kortdurend verblijf noodzakelijk is om de mantelzorger te ontlasten; en

    • b.

      de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning die in overwegende mate gepaard gaat met het overnemen van toezicht,

    met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen van de cliënt.

  • 2. Het kortdurend verblijf als bedoeld in dit artikel omvat een etmaal per week. Het college kan het kortdurend verblijf ook voor een aaneengesloten periode per kalenderjaar verlenen.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in de eerste volzin van het vorige lid.

Artikel 8.5 Criteria beschermd wonen

De cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen, inclusief toezicht en begeleiding, indien de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving en de maatwerkvoorziening(en) begeleiding, dagbesteding en/of kortdurend verblijf in een instelling niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt.

Artikel 8.6 Beschermd wonen

De te bereiken resultaten van beschermd wonen worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

HOOFDSTUK 9 - HULP GERICHT OP HET WONEN

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen verlenen in de vorm van:

  • a.

    woonvoorzieningen;

  • b.

    voorzieningen om zich in en om de woning te verplaatsen,

waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het bepaalde van hoofdstuk 4 van de verordening.

Artikel 9.2 Woonvoorzieningen

Het te bereiken resultaat ten aanzien van woonvoorzieningen wordt slechts geboden indien deze bestaat uit het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimten in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

Artikel 9.3 Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening worden verleend aangaande de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het treffen van woonvoorzieningen in, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 4. De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      1°het verbreden van toegangsdeuren;

      2°het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      3°de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woningen in het gebouw te bereiken zijn met een rolstoel;

      4°het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders;

      5°het plaatsen van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het gebouw;

      6°het aanbrengen van een traplift, indien het een gemeenschappelijke ruimte betreft die afgesloten kan worden van de openbare weg.

    • d.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

Artikel 9.4 Criterium primaat van verhuizen

  • 1. Het college kan het primaat van verhuizen toepassen indien de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing niet als de goedkoopst passende bijdrage is aan te merken.

  • 2. Het college kan de cliënt op wie het primaat als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, ambtshalve in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening.

  • 3. De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizing als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 9.5 Zich verplaatsen in en om de woning

De te bereiken resultaten van het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning, waaronder met een rolstoel of een traplift.

HOOFDSTUK 10 - HULP BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER

Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen verlenen in de vorm van:

  • a.

    het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving;

  • b.

    medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan,

gericht op zelfredzaamheid en participatie, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het bepaalde van hoofdstuk 4 van de verordening.

Artikel 10.2 Specifieke criteria

  • 1. Met het oog op het zich verplaatsen, kan een maatwerkvoorziening worden verleend ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening.

Artikel 10.3 Het zich kunnen verplaatsen

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen gericht op zelfredzaamheid en participatie bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het kunnen bereiken van winkels en andere noodzakelijke voorzieningen;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het te bereiken resultaat als bedoeld als bedoeld in artikel 10.3 eerste lid onder a, b en c (tezamen) maakt participatie mogelijk met een omvang van 1500 kilometer per jaar.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

HOOFDSTUK 11 - BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget is toegekend. De bijdrage in de kosten gaat de kostprijs niet te boven .

  • 2. Indien een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget wordt verleend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. Het college stelt nadere regels over het verschuldigd zijn van de bijdrage in de kosten waaronder de omvang met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. De bijdrage voor de opvang wordt geïnd door de instantie die de opvang biedt.

Artikel 11.2 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende instandhoudingskosten.

  • 2. Bij de kostprijs voor diensten geldt dat deze mede is gebaseerd op markconform geldende tarieven rekening houdend met de van toepassing zijnde cao en bijbehorende professionele standaard.

  • 3. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 12 - TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 12.1 Aanspraak

  • 1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

    • a.

      verhuiskosten en/of inrichtingskosten;

    • b.

      een sportrolstoel;

    • c.

      individueel (rolstoel)taxivervoer.

  • 2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming voor individueel (rolstoel)taxivervoer indien een maatwerkvoorziening (vervoersvoorziening) in natura, gelet op de aard van de beperkingen, niet mogelijk is.

  • 4. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 9.4 eerste lid van de verordening.

Artikel 12.2 Aanvraag

  • 1. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend.

  • 2. De tegemoetkoming voor een sportrolstoel wordt slechts eens per drie jaar verleend.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 12.1 van de verordening.

Artikel 12.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

  • 1. De tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald nadat de persoon als bedoeld in artikel 12.1 van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

  • 2. Het college stelt nadere regels voor de hoogte van de tegemoetkomingen en wanneer de aanvraag ingediend moet worden.

HOOFDSTUK 13 - NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING

Artikel 13.1 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel (uitbetaling van) persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten, dan wel de inzet (levering) daarvan tijdelijk opschorten indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen of gaat wonen in een instelling;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening of de verplichtingen die zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

  • d.

    de cliënt is overleden.

Artikel 13.2 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Het college kan onder toepassing van het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening intrekken indien achteraf blijkt dat de persoon bedoeld in dat hoofdstuk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

  • 3. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 6.1 van deze verordening.

Artikel 13.3 Terugvordering en verrekenen

  • 1. Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget of tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald persoonsgebonden budget terugvorderen;

    • b.

      de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming meerkosten terugvorderen;

    • c.

      de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

  • 2. De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het na verrekening (periodieke) bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.

HOOFDSTUK 14 - BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 14.1 Fraudepreventiebeleid

Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 14.2 Controle

Het college beoordeelt steekproefsgewijs de besteding van de persoonsgebonden budgetten als bedoeld in artikel 6.1 van de verordening. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 15 - OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 15.1 De wijze van waardering

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Leidschendam-Voorburg.

  • 2. De wijze van waardering als bedoeld in het eerste lid komt tot stand in samenspraak met een welzijnsorganisatie.

  • 3. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college oog voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 15.2 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 15.3. Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 15.4 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg waaronder inbegrepen de informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 15.5 Prijs kwaliteitsverhouding

  • 1. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding rekening, bij het leveren van diensten door derden, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de maatwerkvoorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      1°.aanmeten, leveren en plaatsen van de maatwerkvoorziening;

      2°.instructie over het gebruik van de maatwerkvoorziening;

      3°.onderhoud van de maatwerkvoorziening, en

      4°.verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 15.6 - Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 16 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 16.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016 geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 16.3 Evaluatie

  • 1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

  • 2. Het college evalueert per kalenderjaar de bevindingen inzake de steekproefsgewijze controle van de persoonsgebonden budgetten.

Artikel 16.4 Overgangsrecht

  • 1. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2015 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van die Verordening met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit wordt ingetrokken.

  • 2. Het college is bevoegd om besluiten die zijn genomen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007 of op basis van de aan deze verordening voorafgaande verordening(en) in te trekken.

Artikel 16.5 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016.

Artikel 16.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 14 september 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg op 13 september 2016.
De griffier, De voorzitter,
mr. G.A. van Egmond, K. Tigelaar

Toelichting

Toelichting verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016

Algemeen

De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg 2016, hierna de verordening, is gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (volledige naam is “Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang”).

 

De Wmo 2015 schrijft in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt respectievelijk kan opstellen:

  • *

    die noodzakelijk zijn in de verordening op te nemen om het beleidsplan uit te (kunnen) voeren en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen;

  • *

    hoe wordt vastgesteld of een cliënt een maatwerkvoorziening nodig heeft voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang en welke criteria daarbij gelden;

  • *

    op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • *

    onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft dat te besteden bij iemand uit zijn sociale netwerk;

  • *

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van vereist is;

  • *

    ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder vereist is;

  • *

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Wmo 2015;

  • *

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;

  • *

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Wmo 2015; en

  • *

    onder welke voorwaarden het college een tegemoetkoming in de meerkosten kan verstrekken aan personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen die in verband daarmee aannemelijke meerkosten hebben ter onder ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente

De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteiten continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 van de wet) wordt verstaan:

1. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

2. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

3. bieden van beschermd wonen en opvang.

Onder voorzieningen worden algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verstaan (art. 1.1.1 lid 1 van de wet). De regels over kwaliteit en continuïteit zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de wet.

Wettelijke afbakening

De Wmo 2015 kent in tegenstelling tot de Jeugdwet geen specifieke bepalingen waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Wel is artikel 2.3.5 zesde en zevende lid van de wet van belang, waarin feitelijk de afbakening wordt weergegeven tussen de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg (de rechtsopvolger van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Indien het college - op grond van de zwaarte en/of omvang van de beperkingen - van oordeel is dat geen sprake meer kan zijn van op participatie gerichte ondersteuning (al dan niet samen met de zorg en/of diensten op grond van de Zorgverzekeringswet), dan bestaat de bevoegdheid om een maatwerkvoorziening te weigeren. Bedoeld worden die situaties waarin de verzekerde een indicatie (heeft of) zou kunnen verkrijgen op grond van de Wet langdurige zorg. Tot 2017 gelden echter nog steeds een aantal uitzonderingen waarin het college de maatwerkvoorziening niet mag weigeren. Daarvoor wijzigt art. 8.6a van de wet (EK 34 279 A). Daarnaast valt niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan de aanspraak op wijkverpleging op grond van de Zorgverzekeringswet of een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarom is in de verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan het huidige artikel 2 Wmo 2007. Het valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt om dergelijke aanspraken naar volle vermogen te benutten dan wel te gelde te maken.

Aansluiting Verordening Jeugdhulp

Bij deze verordening is, met in achtneming van de wet, aansluiting gezocht bij de verordening Jeugdhulp. Genoemd worden de inhoud van de beschikking, regels over het persoonsgebonden budget, nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering, kwaliteit en inspraak en medezeggenschap.

Opgemerkt wordt verder dat de Wmo 2015 niet goed te vergelijken is met de Jeugdwet. Als belangrijkste verschil wordt de eigen verantwoordelijkheid van ‘burgers’ genoemd welke in de Wmo 2015 wettelijk is verankerd (subsidiariteitsbeginsel). Dat wordt kracht bij gezet met het verbod van het doen van een aanvraag (art. 2.3.2 lid 9 Wmo 2015). Burgers met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning melden zich waarna aanspraak bestaat op een onderzoek (het gesprek). De Jeugdwet kent geen subsidiariteitsbeginsel en er is ook geen meldingsplicht opgenomen voordat (conform verordening) een aanvraag kan worden ingediend. Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Verder geldt dat de Jeugdwet een nieuwe wet is. Met de Wmo 2007 al jaren (juridische) ervaring is opgedaan die zonder meer meegenomen kan worden in de Wmo 2015. Dat blijkt overigens ook de bedoeling van de wetgever; de Wmo 2015 is gestoeld op de Wmo 2007.

Modelverordening Vereniging Nederlandse gemeenten

Deze verordening is deels gebaseerd op de modelverordening van de Verenging voor Nederlandse Gemeenten, versie februari 2015 (VNG). Deze verordening is echter ingedeeld in hoofdstukken om de leesbaarheid en kenbaarheid te verhogen. Om dezelfde reden zijn de onderwerpen of artikelen uit de VNG-verordening, al dan niet in aangepaste vorm en noodzakelijkerwijs aangevuld, geclusterd in het betreffende hoofdstuk. Verder is zo min mogelijk gebruik gemaakt om de wet te citeren, maar juist uit te leggen wat de gemeente Leidschendam-Voorburg verstaat onder de niet bij wet gedefinieerde begrippen en wat in ieder geval concreet onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. Daarbij zijn normstellende kaders geformuleerd. Daarvoor is ook aansluiting gezocht bij de indeling van de huidige verordening en de vier taakvelden van de compensatieplicht. Uit de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 blijkt namelijk dat het college nog steeds de plicht heeft op deze vier taakvelden ondersteuning te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening, als dat vanzelfsprekend nodig blijkt. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de inhoud van deze verordening maatwerk op geen enkele manier in de weg staat (zie verder hierna).

Verordening is essentieel

Uit de toelichting op artikel 2.1.3 van de wet (verordeningsplicht) blijkt dat de gemeenteraad naast het beleidsplan - mede met het oog op duidelijkheid voor de burger over de van de overheid te verwachten prestaties en de rechtszekerheid - bij verordening een aantal zaken moet regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het op maatwerk aan. In artikel 1.2.1 van de wet is in algemene termen omschreven in welke gevallen iemand in aanmerking komt voor de verschillende maatwerkvoorzieningen (zie hoofdstuk 4 van deze verordening).

De verordening is een essentieel document voor de eerder genoemde concrete uitwerking van de beleidsvoornemens van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

De maatschappelijke ondersteuning zal gericht zijn op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. De bepalingen in deze verordening geven geen antwoord op de vraag hoe het college in het individuele geval tot het oordeel komt of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Slechts de criteria oftewel de inhoudelijke randvoorwaarden zoals de gemeenteraad die als democratisch gelegitimeerd orgaan moet stellen zijn opgenomen. Daarmee treedt de gemeenteraad nadrukkelijk niet in de beslisruimte die het college heeft op grond van artikel 2.3.5 van de wet (de aanvraag). Immers, binnen de kaders biedt de wet zeer uiteenlopende beslismogelijkheden.

Naar oordeel van het college

Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. De verplichting om maatwerk te leveren, is in de wet ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo 2007 en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Wanneer mensen voldoen aan de voorwaarden, hebben zij het recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee zij zelf de ondersteuning kunnen regelen die tot de maatwerkvoorziening behoort (zie hoofdstuk 6 van deze verordening).

Geen ongeclausuleerd recht

De Wmo 2015 biedt meer mogelijkheden dan de Wmo 2007 om cliënten op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit hoeft te leiden tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. Daarmee is er geen sprake van een ongeclausuleerd recht op een maatwerkvoorziening. De verordening zoals die thans voorligt doet recht aan de bedoeling van de wetgever en biedt burgers de rechtszekerheid die zij verdienen als het hen - naar oordeel van het college - niet lukt om zelf, dan wel met hulp van anderen niet of onvoldoende zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren. De verordening is dan ook zo opgesteld dat het de benodigde waarborgen biedt die burgers van de gemeente mogen verwachten. Daarmee wordt ook het huidige voorzieningenniveau bedoeld zonder daarbij het beoogde maatwerk en eigen verantwoordelijkheid van burgers uit het oog te verliezen. Naast de bedoelde aanspraken zijn ook de weigeringsgronden en beperkende voorwaarden opgenomen zoals die ook thans gelden. Die zijn overigens uitgebreid in het kader van de eigen verantwoordelijkheid en mede gebaseerd op de eerder genoemde modelverordening van de VNG.

Uitvoerbaar

Een ander aspect is de uitvoerbaarheid van de wet en de daarbij behorende verordening. Het college die de aanvragen beoordeeld is ook gehouden de bepalingen van de verordening in acht te nemen. Met het bieden van de eerder genoemde duidelijkheid wordt niet alleen een kader geboden maar ook de grondslagen waarop de beslissing op de aanvraag kan en mag rusten. Dat brengt mee dat toepassing van deze verordening minder zware administratieve belasting geeft op de uitvoeringsorganisatie, daaronder begrepen bezwaar en beroep.

Juridisering begint bij de aanvraag

Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, is er sprake van enige vorm van juridisering. Deze is een onvermijdelijk gevolg van het aanvragen van de maatwerkvoorziening en heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Het vorenstaande betekent ook dat het college bij het nemen van besluiten op de aanvraag zich - naast de wet - ook moet baseren op de verordening. Ervaring in de jurisprudentie leert dat het van groot belang is om in de verordening met de wet verbindende grondslagen op te nemen (zie bijvoorbeeld RBGEL:2015:1889, RBOBR:2015:3181, RBOBR:2015:5888 en vergelijk CRVB:2010:BO7133 welke uitspraak op grond van de Wmo 2007 tot stand is gekomen).

1. Begripsbepalingen

In hoofdstuk 1 van deze verordening zijn begripsbepalingen opgenomen die het college nodig heeft of kan hebben bij het uitvoeren van de wet en het toepassen deze verordening. Het gaat vanzelfsprekend niet om wettelijke bepalingen maar om begripsbepalingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien.

2. Procedureregels

In hoofdstuk 2 van deze verordening zijn de proceduregels opgenomen. De Wmo 2015 regelt dat een cliënt, voordat een aanvraag om een maatwerkvoorziening bij het college kan worden gedaan, hij eerst zijn ondersteuningsbehoefte bij het college moet melden. In de verordening wordt de melding gedefinieerd als hulpvraag. Daaronder wordt dus niet een verzoek tot informatie en advies verstaan. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt. Verder is geregeld dat het college met aanbieders en partijen uit het maatschappelijke middenveld afspraken kan maken over het indienen van een hulpvraag voor cliënten. In dat geval merkt het college een dergelijke ‘melding’ aan als een verzoek om heroverweging van het eerder genomen besluit. Dit zorgt voor de administratieve lastenverlichting omdat de regels van de verordening over de melding niet gevolgd hoeven te worden. Dit neemt niet weg dat het college wel volgens de regels van artikel 2.3.5 en 2.3.6 van de wet te werk gaat bij de heroverweging.

Met het splitsen van melding en onderzoeksfase en aanvraag wordt de zorgvuldigheid van de afweging gewaarborgd en juridisering zo veel mogelijk voorkomen. Het uit te voeren onderzoek (het gesprek in de verordening) helpt het college ook om tot een goed onderbouwde beslissing op een eventuele aanvraag te komen. De regering vindt deze aanscherping van de wet nodig om gebrekkige motivering van beslissingen te voorkomen en waarborgen voor mensen die in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning, op dit punt versterken.

Nadat de hulpvraag is gemeld en door het college is bevestigd, bestaat er aanspraak op een gesprek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de cliënt en zijn eventuele mantelzorger eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijkheden om daaraan tegemoet te komen in kaart brengen. Voordat het gesprek plaatsvindt wijst het college de cliënt en zijn eventuele mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning. Ook wijst het college op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan (zie definitie). Het spreekt voor zich dat degene die het gesprek voert over voldoende deskundigheid beschikt. Voor zover daar aanleiding voor is kan het college gebruik maken van de expertise van de specialistenpool (zie definitie).

Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren. Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger is dat niet het geval. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is de bevoegdheid daartoe bij verordening bepaald.

Pas na verstrekking van een schriftelijk verslag kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). In plaats van een schriftelijk verslag kan het college ook een ondersteuningsplan opstellen (zie definitie).

In geval van een spoedeisende situatie (zie definitie) is het college verplicht een maatwerkvoorziening in te zetten in afwachting van de resultaten van het gesprek.

3. De aanvraag

In hoofdstuk 3 van deze verordening zijn de regels omtrent de aanvraag opgenomen. De aanvraag wordt in principe ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen kan het verslag ook als aanvraag worden aangemerkt, mits de cliënt dat op het verslag aangeeft.

Voor zover het college voor de beoordeling van de aanspraak extern advies nodig heeft, wordt dat in het algemeen gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. Het college schorst dan tevens de beslistermijn van de aanvraag op onder toepassing van artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht. Uit de wet vloeit eveneens voort dit te doen indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de wet).

Verder kan het voorkomen dat tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een verslag en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan meebrengen dat het verslag niet meer is gebaseerd op de feitelijke situatie en omstandigheden van de cliënt. In dat geval kan het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders zoals genoemd in hoofdstuk 4 van de verordening beslissen op de aanvraag.

4. Beoordeling van de aanspraak en inhoud beschikking

In hoofdstuk 4 van deze verordening zijn algemene criteria opgenomen voor de boordeling van de aanspraak. Allereerst gaat het om de wettelijke criteria en dat, indien er aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat, deze een passende bijdrage moet leveren voor de (noodzakelijk gebleken) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Daarbij is het college slechts gehouden de goedkoopst passende bijdrage te verlenen die in overwegende mate gericht is op het individu. Verder is een aantal situaties bepaald waarin het college niet gehouden is of kan zijn een maatwerkvoorziening te verlenen. Een aantal daarvan is ook opgenomen in de modelverordening van de VNG.

De hoofdregel is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals collectief aanvullend vervoer (Regiotaxi) en dagbesteding (begeleiding groep). Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. De genoemde primaten zijn al bekend onder de WVG en de Wmo 2007. Ook algemene criteria zijn aan de orde. Die hebben betrekking op de mogelijkheid van het combineren van de maatwerkvoorziening met de mogelijkheden van de cliënt zelf, zijn sociale netwerk of informele hulp. Onder het combineren van kan ook afstemmen op worden verstaan. Verder is het zo dat de maatwerkvoorziening voor een kortdurende periode kan worden verleend. De maatschappelijke ondersteuning kan dan bijvoorbeeld ontwikkelingsgericht worden ingezet hetgeen aansluit bij de bedoeling van de wetgever. Gebruikelijke hulp kan van toepassing zijn op huishoudelijke ondersteuning maar ook bij andere maatwerkvoorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd. Zie in dat kader de definities van leefeenheid en huisgenoot.

Ook is de inhoud van de beschikking opgenomen. De cliënt moet op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. Daarom zijn de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat het ondersteuningsplan voor huishoudelijke ondersteuning in natura integraal onderdeel is van de beschikking. Dit plan wordt door de aanbieder in nauwe samenspraak met de cliënt opgesteld.

5. Maatschappelijke ondersteuning

In hoofdstuk 5 van deze verordening wordt bepaald wat onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. De opsomming komt voort uit de toelichting van de wet. Verder worden voorbeelden van maatwerkvoorzieningen genoemd die het college kan verlenen.

Onder omstandigheden kan een maatwerkvoorziening ook een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen zijn. Daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Deze kunnen ook betrekking hebben op de afstemming als bedoeld in artikel 2.3.5 lid 5 van de wet.

6. Persoonsgebonden budget

In hoofdstuk 6 van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, bijbehorende verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget en regels over het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.

Criteria persoonsgebonden budget

De bevoegdheid van de gemeenteraad om criteria vast te stellen bij de te nemen besluiten door het college brengt mee dat ook criteria (verplichtingen) aan het persoonsgebonden budget kunnen worden bepaald, zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van de college als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet. Dergelijke verplichtingen zijn ook opgenomen in de modelverordening van de VNG. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Denk bijvoorbeeld aan de regels die ook gelden voor een woningaanpassing. Uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde hulp of maatwerkvoorziening onderzoekt het college (steekproefsgewijs) de bestedingen van de persoonsgebonden budgetten.

Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om daarmee de maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het is verstrekt.

Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag welke het college zelf verschuldigd is of zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Voor de vaststellen van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit hoofdstuk de kaders bepaald. Er wordt verder gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld. Die hebben onder meer betrekking op de verschillende tarieven die van toepassing kunnen zijn op professionals en niet-professionals. Denk hierbij ook aan de personen die behoren tot het sociale netwerk van de cliënt.

7. Hulp bij een schoon huis

In hoofdstuk 7 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van het zelf uitvoeren van huishoudelijke taken. Verder kadert dit hoofdstuk de resultaten waar de huishoudelijke ondersteuning op is gericht.

8. Begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf in een instelling en beschermd wonen

In hoofdstuk 8 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie te verminderen of weg te nemen.

De cliënt komt voor begeleiding in aanmerking indien deze maatwerkvoorziening bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Niet is beoogd een limitatieve opsomming te geven van voorbeelden wat daar onder wordt verstaan, de belangrijkste worden genoemd.

Voor zover de cliënt aanspraak maakt op dagbesteding (zie definitie) kan ook aanspraak bestaan op het noodzakelijke vervoer naar de locatie waar deze wordt geboden. Verder kadert dit hoofdstuk de te bereiken resultaten van begeleiding. De definitie van dagbesteding in deze verordening brengt mee dat dagbesteding niet specifiek gericht is op het zelfstandig kunnen wonen maar juist op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

Voor zover de cliënt mantelzorg ontvangt kan ter ontlasting van de mantelzorger kortdurend verblijf in een instelling worden geboden. Dit hoofdstuk kadert de aanspraak.

De maatwerkvoorziening beschermd wonen is primair gericht op personen die zich (nog) niet kunnen handhaven in de samenleving en daarom zijn aangewezen op een beschermende woonomgeving. Dat is het onderscheidend criterium met (ambulante) begeleiding.

9. Hulp gericht op het wonen

In hoofdstuk 9 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van wonen te verminderen of weg te nemen. In dit hoofdstuk wordt eveneens bepaald waar het resultaat van de te verlenen woonvoorziening betrekking op moet hebben.

Verder bepaalt dit hoofdstuk specifieke criteria voor de te verlenen woonvoorzieningen. Als eerste worden situaties genoemd waar de bepalingen van dit hoofdstuk niet op van toepassing zijn. Verder is het zo dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben de betreffende woning. Gewezen wordt op de begripsbepalingen hieromtrent.

Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen wanneer het college een woonvoorziening kan weigeren. Deze voorwaarden hebben (mede) betrekking op de eigen verantwoordelijkheid die van de aanvrager (de cliënt) mag worden verwacht dan wel kan worden gevergd. Ook zijn er uitzonderingen genoemd op de voorwaarde dat geen woonvoorzieningen worden verleend aan gemeenschappelijke ruimten. De reden hiervan is dat de cliënt met het verlenen van deze voorzieningen gebruik kan maken van zijn woning, waaronder begrepen de toegang. Deze meeste voorwaarden in dit hoofdstuk zijn in overeenstemming met de lijn die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 al werd toegepast. Een aantal daarvan is overigens ook opgenomen in de modelverordening van de VNG.

Bij het verlenen van een woningaanpassing geldt het principe van het primaat van verhuizen indien de kosten van een noodzakelijke aanpassing aan de woning niet de goedkoopst passende bijdrage is. In voorkomende gevallen kan het college de cliënt, zonder aanvraag, in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening. Het college is bij de toepassing van het primaat van verhuizen wel gehouden een belangenafweging te maken.

10. Hulp bij deelname aan het maatschappelijk verkeer

In hoofdstuk 10 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Wat daaronder wordt verstaan is neergelegd in dit hoofdstuk. Verder zijn, onverminderd andere bepalingen in deze verordening, ook specifieke criteria omschreven die van toepassing zijn op dit hoofdstuk.

Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt (ook) in de gelegenheid gesteld medemensen te ontmoeten. Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom in individuele gevallen bevoegd om af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend.

11. Bijdrage in de kosten

In hoofdstuk 11 van deze verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen en ontvangers van een persoonsgebonden budget.

Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In tegenstelling tot de Wmo 2007 biedt de Wmo 2015 de mogelijkheid een bijdrage te vragen indien een woningaanpassing (in natura of als persoonsgebonden budget) wordt verleend ten behoeve van een minderjarige. Voor de hoogte van de bijdrage wordt vanzelfsprekend aansluiting gezocht bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Het CAK is verantwoordelijk bestuursorgaan voor het vaststellen, opleggen en innen van de bijdrage in de kosten.

Kostprijs maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budget

De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente verschuldigd is aan kosten voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening. De kostprijs is gelijk aan de hoogte van het persoonsgebonden budget.

12. Tegemoetkoming meerkosten

In hoofdstuk 12 van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep. De wettelijke bevoegdheid is mede tot stand gekomen vanwege het afschaffen van de financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten zoals door het Rijk sinds 2009 was bepaald.

De mogelijkheden van het verlenen van een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, een sportrolstoel en individueel (rolstoel)taxivervoer blijven in deze verordening bestaan. Van personen die zijn aangewezen op individueel (rolstoel)taxivervoer wordt aangenomen dat zij meerkosten hebben verbonden aan hun handicap. Een tegemoetkoming is daarom meer op zijn plaats dan een persoonsgebonden budget waarvoor iemand een bijdrage in de kosten verschuldigd zal zijn.

Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat ondersteuning te bieden door het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld.

13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

In hoofdstuk 13 van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Beëindiging

Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget.

Herziening of intrekking

Het (deels) ongedaan maken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het besluit tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

Terugvordering

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten (of in de wet bedoelde derden). Namelijk indien de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Daarmee heeft de wetgever verzuimd om in gevallen waarin anderszins ten onrechte een maatwerkvoorziening wordt verleend of tot een hoog bedrag in de vorm van een persoonsgebonden budget is betaald niet kan worden teruggevorderd.

Voor die gevallen is een bevoegdheid neergelegd in de verordening. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de cliënt kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een maatwerkvoorziening in natura verstaan. Daarmee wordt aangesloten bij de wettelijke mogelijkheid van het vorderen van de geldswaarde. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Of sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW) zal in de praktijk geen problemen opleveren, mits het college een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. Dit artikel biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening.

14. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen dan wel persoonsgebonden budgetten alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert steekproefsgewijs de besteding van de persoonsgebonden budgetten en of de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden.

15. Overige bepalingen

In hoofdstuk 15 van deze verordening is over een aantal onderwerpen regels opgesteld. Deze zijn voor de duidelijkheid ondergebracht in een apart hoofdstuk en ingedeeld per paragraaf. Achtereenvolgens komen de verschillende onderwerpen aan bod.

§ 1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

Gemeenten worden opgedragen in hun verordening regels te stellen over de wijze waarop de mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering ontvangen. Dit vanwege het belang dat mantelzorg heeft voor de leefbaarheid van de samenleving, het welzijn van de hulpbehoevende die door mensen uit hun sociale netwerk worden geholpen en betaalbaarheid van de maatschappelijke ondersteuning, is een periodieke blijk van waardering op zijn plaats. Deze blijk van waardering komt tot stand in samenspraak met een welzijnsorganisatie.

Bij de reikwijdte van deze verplichting van de gemeente niet wordt gekeken, waar de mantelzorger woont, maar dat beslissend is of deze mantelzorg verleent aan iemand in de desbetreffende gemeente. Er zullen mogelijk mantelzorgers zijn die hulp verlenen aan personen die alleen gebruik maken van algemene voorzieningen en mede dankzij hun mantelzorger geen beroep op een maatwerkvoorziening hoeven te doen. In de verordening zal de gemeente moeten voorzien in een procedure die waarborgt dat ook deze mantelzorgers, als wordt voldaan aan de overige voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht.

§ 2 Klachtafhandeling en medezeggenschap

Regeling voor klachtafhandeling

De aanbieder is ten aanzien van voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. Het gaat om zowel algemene voorzieningen als ook maatwerkvoorzieningen. Mogelijk is de cliënt niet tevreden over het gedrag van de aanbieder of de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Het ligt voor de hand dat cliënten deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder melden. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en ook snel afhandelt. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

Regeling voor medezeggenschap

De aanbieder is ten aanzien van maatwerkvoorzieningen verplicht een regeling voor medezeggenschap van cliënten vast te stellen over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels aan gemeenten overgelaten. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.

§ 3 Kwaliteit

Kwaliteitseisen

De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.

De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten.

In deze verordening is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

Prijs kwaliteitsverhouding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten (delegeren) van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een (maatwerk)voorziening of diensten en eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Bij de prijs kwaliteitsverhouding kunnen eventuele extra taken in verband met de maatwerkvoorziening een rol spelen.

§ 4 Betrekken van ingezetenen

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. Verwezen wordt naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

16. Slotbepalingen

In hoofdstuk 16 van deze verordening zijn de slotbepalingen opgenomen.

Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.

Indexering

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Evaluatie beleid

In deze verordening is bepaald hoe vaak het gemeentebestuur het gevoerde beleid evalueert. In 2016 zal het college de bevindingen van de steekproefsgewijze controle over de controle van de persoonsgebonden budgetten evalueren.

Overgangsrecht

Het college dient art. 8.9 van de wet in acht te nemen in geval het wil terugkomen van besluiten die zijn genomen op grond van de Wmo 2007. Het college heeft verder de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordening.

Citeerartikel en inwerkingtreding

Spreken voor zich, behoeft geen toelichting.