Regeling vervallen per 01-01-2024

ALGEMENE REGELS WATERKWANTITEIT KEUR WATERSCHAP HUNZE EN AA’S

Geldend van 01-08-2016 t/m 31-12-2023

Intitulé

ALGEMENE REGELS WATERKWANTITEIT KEUR WATERSCHAP HUNZE EN AA’S

Het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa’s;

overwegende,

dat het dagelijks bestuur de bevoegdheid heeft, in plaats van de in de Keur opgenomen vergunningplicht voor handelingen in het watersysteem, Algemene regels te stellen;

dat van die mogelijkheid gebruikt is gemaakt door het vaststellen van elf Algemene Regels in 2014;

dat deze Algemene regels zijn geëvalueerd, wat geleid heeft tot het doen van een aantal wijzigingsvoorstellen;

gelet op de volgende artikelen van de Keur van het waterschap Hunze en Aa’s 2010:

-3.1 (over het verbod om zonder watervergunning werken aan te brengen of handelingen te verrichten in waterstaatswerken of de daarbij behorende zones);

-3.2 (over het aanbrengen van verhard oppervlak, voor zover daarvan neerslag versneld tot afvoer komt op een oppervlaktewaterlichaam);

-3.5 (over het verbod om zonder watervergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, indien de te onttrekken hoeveelheid meer bedraagt dan 20 m3 per uur);

-3.7 (over het verbod om zonder watervergunning grondwater te onttrekken, indien de te onttrekken hoeveelheid meer bedraagt dan 10 m3 per uur en meer dan 5000 m3 per kwartaal)

-3.9 (over de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om in plaats van de vergunningplicht Algemene regels te stellen);

besluit:

1.vast te stellen de gewijzigde “Algemene regels waterkwantiteit Keur waterschap Hunze en Aa’s” en deze in werking te laten treden op 1 augustus 2016:

ALGEMENE REGELS WATERKWANTITEIT KEUR WATERSCHAP HUNZE EN AA’S 2016

1. Steiger (meldplicht)

2. Vlonder in schouwsloot

3. Beschoeiing of damwand in schouwsloot

4. Drainagemiddelen

5. Beregening uit oppervlaktewater en bijbehorende onttrekkingsvoorziening (meldplicht)

6. Lozen verhard oppervlak en bijbehorende voorziening meldplicht)

7. Kabel of leiding in of nabij oppervlaktewaterlichaam zonder waterkering (meldplicht)

8. Dam met duiker (meldplicht bij hoofdwatergangen)

9. Dempen schouwsloot en overig oppervlaktewaterlichaam (meldplicht)

10. Overhangende beplanting en langsliggende verharding oppervlaktewaterlichaam

11. Grondwateronttrekking (meldplicht)

TOELICHTING BIJ ALLE ALGEMENE REGELS

Vrijstelling van de vergunningplicht

In de Keur van het waterschap is in meerdere artikelen een verbod opgenomen om werkzaamheden en werken in of nabij waterstaatswerken uit te voeren zonder watervergunning.Volgens artikel 3.9 kan het dagelijks bestuur Algemene regels stellen, die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze Algemene regels is van die bevoegdheid gebruik gemaakt voor activiteiten, die een invloed hebben op de waterkwantiteit en soms ook doorwerken naar de waterkwaliteit. Zijn deze Algemene regels niet van toepassing of worden ze niet in acht genomen, dan blijft de vergunningplicht bestaan en kan op basis daarvan zo nodig worden gehandhaafd.

Achtergrond

Het uitvoeren van werkzaamheden en werken, waarvoor deze Algemene regels gelden zijn relatief eenvoudig en komen redelijk vaak voor. Toch grijpen ze in op de inrichting en het onderhoud van het watersysteem. Het blijft daarom van belang dat er eisen aan worden gesteld.De waterbelangen kunnen voldoende worden behartigd door de voorschriften in deze Algemene regels. Hiermee wordt invulling gegeven aan deregulering en vermindering van administratieve lasten.

Begripsbepalingen

Deze Algemene regels zijn gebaseerd op de Keur en de begrippen, die in de Keur zijn omschreven gelden ook voor deze Algemene regels. Het gaat b.v. om het begrip beschermingszone, oppervlaktewaterlichaam, schouwsloot, waterstaatswerk, watersysteem, primaire waterkering en overig oppervlaktewaterlichaam. De in deze Algemene regels of de Keur niet omschreven begrippen hebben geen omschrijving nodig en spreken voor zich.

Melding

In sommige Algemene regels is het doen van een melding voorgeschreven. Een melding vindt primair digitaal plaats via het OLO, het OmgevingsLoket Online. Daarnaast kan een melding zowel schriftelijk als digitaal worden ingediend, waarbij gebruikt kan worden gemaakt van door het waterschap beschikbaar gestelde formulieren. Deze formulieren zijn te vinden op onze internetsite onder “vergunningen en meldingen”. Meldingen dienen tenminste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt begonnen in het bezit te zijn van het waterschap.Op de melding volgt binnen 10 werkdagen een reactie van het waterschap. Dat kan zijn een akkoordverklaring, een verzoek om aanvulling van ontbrekende gegevens of een bericht dat alsnog een vergunning moet worden aangevraagd, omdat de werken en werkzaamheden niet onder de Algemene regels vallen. Het waterschap is bereid in het kader van de melding desgewenst of zo nodig advies te geven over de uit te voeren werken en werkzaamheden. Hiermee kunnen problemen worden voorkomen.Indien er bij de werken die vallen onder de Algemene Regels de meldplicht van toepassing is, dienen deze werken binnen één jaar te worden uitgevoerd. Deze termijn is opgenomen omdat er na verloop van tijd veranderingen in de waterhuishouding kunnen ontstaan. In bepaalde situaties kunnen deze veranderingen conflicteren met de dan alsnog te realiseren werken.

Inwerkingtreding en overgangsregeling.

Op vergunningaanvragen, die zijn binnengekomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze Algemene regels, wordt nog op de tot dan toe gebruikelijke manier een besluit genomen.Vergunningen, die zijn afgegeven vóór de inwerkingtreding van deze Algemene regels, blijven bestaan. Eventuele handhaving vindt op basis daarvan plaats.Deze Algemene regels gelden ook voor tot nu toe niet vergunde (illegale| werken of werkzaamheden, die in deze Algemene regels zijn opgenomen.

1.STEIGER

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. Steiger: constructie, die over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel.

  • b. Natuurvriendelijke oever: oever, die naast een waterkerende functie ook bedoeld is om ecologische functies te versterken.

  • c. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een steiger in of over een waterstaatswerk voor zover deze wordt aangelegd, behouden of verwijderd:

a. in een oppervlaktewaterlichaam met een minimale breedte van 5 meter, gemeten op de waterlijn bij winterpeil;

b. buiten een primaire waterkering;

c. buiten een natuurvriendelijke oever.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die een steiger aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a. maakt een steiger in een oppervlaktewaterlichaam met een breedte tussen 5 en 10 meter, niet breder dan 1/10 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam en in een breder oppervlaktewaterlichaam, niet breder dan 1.50 meter; de breedte van het oppervlaktewaterlichaam wordt daarbij gemeten op de waterlijn bij winterpeil en de breedte van de steiger vanaf de grens van die waterlijn en het talud;

b. maakt een steiger niet langer dan 5 meter;

c. wijzigt de afmetingen van een oppervlaktewaterlichaam, zoals vastgelegd in de legger dan wel de bestaande afmetingen, niet;

d. houdt minimaal 10 meter afstand tot een naastgelegen werk;

e. beschadigt een talud en een beschoeiing niet;

f. belemmert de waterdoorvoer niet;

g. voorkomt beschadiging of verzakking van een steiger, die nadelige gevolgen kan hebben voor de waterdoorvoer;

h. herstelt schade aan een steiger, die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan;

i. gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal;

j. onderhoudt een steiger, inclusief een daaronder en daarboven gelegen waterstaatswerk, met inbegrip van een strook van twee meter ernaast en verwijdert drijfvuil;

k. brengt een waterstaatswerk bij verwijdering van een steiger terug op de afmetingen conform het oorspronkelijk profiel;

l. wijzigt of verwijdert een steiger op aanzegging van het bestuur, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem en doet dit op eigen kosten, tenzij dat niet billijk is.

Artikel 4 Melding

  • a. Degene, die een steiger aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 2, meldt dat tenminste 10 werkdagen van tevoren aan het bestuur.

  • b. Indien de werkzaamheden, als genoemd onder a, niet binnen één jaar worden uitgevoerd, vervalt de melding.

TOELICHTING

Motivering

Het aanleggen c.a. van een steiger heeft gevolgen voor de inrichting en het onderhoud van het watersysteem. Door een steiger kan het talud van een waterstaatswerk b.v. moeilijker bereikbaar worden of de stabiliteit van een waterstaatswerk worden aangetast. Ook de breedte van een vaarweg wordt versmald. Het blijft daarom van belang dat er eisen worden gesteld.

Andere wetgeving

Bij het aanleggen en hebben van een steiger in of boven een waterstaatswerk is niet alleen deze Algemene regel van toepassing. Zo mogen volgens artikel 6.2 van de Waterwet zonder vergunning geen stoffen worden gebracht in een oppervlaktewaterlichaam. Het is dan ook niet toegestaan uitlogend materiaal te gebruiken. Ter wille van de duidelijkheid is dit overgenomen in de voorschriften van artikel 3.Voor de bouw van een steiger is in sommige gevallen een vergunning van gemeente, provincie of Rijk nodig. Ook kunnen andere overheden een beleid hebben voor ligplaatsen. Gewezen moet verder worden op de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Volgens de Flora- en faunawet mogen werken niet leiden tot verstoring of schade aan de natuur. In aangewezen natuurgebieden moet rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet. De provincie is bevoegd gezag.Het is aan te bevelen de gevolgen van genoemde wetgeving vooraf te checken bij de bevoegde instantie.Verder staan in hoofdstuk 7 van het Binnenvaartpolitiereglement bepalingen over het innemen van een ligplaats met schepen. Ook die voorschriften moeten worden nageleefd.Degene, die de opdracht verstrekt dan wel zijn rechtsopvolger is verantwoordelijk voor de naleving van alle voorschriften.

Criteria

Volgens artikel 2 geldt deze Algemene regel voor wat betreft oppervlaktewaterlichamen alleen als deze breder zijn dan 5 meter (gemeten op de waterlijn bij winterpeil). In smallere watergangen zijn steigers te zeer een obstakel voor onderhoud vanaf het water met een maaiboot.De aanleg van een steiger in primaire waterkeringen en langs natuurvriendelijke oevers moet van geval tot geval worden afgewogen via vergunningverlening in verband met het belang en de mogelijk nadelige gevolgen ervan voor die waterkeringen en de kwetsbaarheid van de natuur ter plaatse van daarvoor ingerichte natuurvriendelijke oevers. Daar te plaatsen steigers vallen dan ook niet onder deze Algemene regel.

Voorschriften

Om ervoor te zorgen, dat een steiger geen overlast veroorzaakt zijn enkele voorschriften nodig. In artikel 3 zijn o.a. geregeld de maximale afmetingen (zie ter toelichting bijlage 1 bij deze Algemene regel), de afstand tot andere werken, het voorkomen van beschadigingen en het gebruik van deugdelijk materiaal. Dit om de instandhouding en het efficiënte gebruik van de waterstaatswerken te waarborgen.Bij noodzakelijke werkzaamheden door het waterschap moet degene, die een steiger heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger zorgen voor wijziging of verwijdering en eventuele herplaatsing ervan. In principe is dat voor rekening van degene, die de steiger heeft aangelegd, tenzij dat aantoonbaar onbillijk zou zijn.Bij hem berust ook het onderhoud van een steiger en van de directe omgeving ervan, inclusief het waterstaatswerk. Dit is immers niet meer goed toegankelijk voor onderhoud door het waterschap.Het waterschap is bereid over de toepassing van de voorschriften zo nodig of desgewenst advies geven.

Melding

De aanleg of verwijdering van een steiger moet goed worden uitgevoerd. Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Mede hierom is de meldplicht in deze Algemene regel opgenomen. Een steiger wordt in het geografisch informatiesysteem van het waterschap vastgelegd. Zie ook de Algemene toelichting.

2. VLONDER IN SCHOUWSLOOT

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Vlonder: een constructie, zoals een houten vloer of een werk op palen, op het maaiveld en grenzend aan of over een oppervlaktewaterlichaam.

b. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een vlonder langs of over een schouwsloot.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die een vlonder aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a. wijzigt de bestaande afmetingen van een schouwsloot niet;

b. plaatst geen palen in een nat profiel van een schouwsloot;

c. houdt aan weerszijden minimaal 1 meter afstand tot een kadastrale perceelgrens en houdt de ruimte onder een vlonder bereikbaar;

d. beschadigt een talud en een beschoeiing niet;

e. vermindert de bergings- en doorstroomfunctie van een schouwsloot niet;

f. voorkomt beschadiging of verzakking van een vlonder, die nadelige gevolgen kan hebben voor de waterdoorvoer;

g. gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal;

h. onderhoudt een vlonder;

i. brengt een schouwsloot bij verwijdering van een vlonder terug op de afmetingen conform het oorspronkelijke profiel.

TOELICHTING

Motivering

Het aanleggen c.a. van een vlonder naast of in een schouwsloot heeft gevolgen voor de inrichting van het detail-watersysteem. Een vlonder wordt meestal gebruikt als terras boven het talud en het water. Door een vlonder kan het talud moeilijker bereikbaar worden of de stabiliteit ervan worden verminderd. Het blijft daarom van belang dat er eisen worden gesteld .

Andere wetgeving

Bij het aanleggen en hebben van een vlonder in of boven een waterstaatswerk is niet alleen deze Algemene regel van toepassing. Zo mogen volgens artikel 6.2 van de Waterwet geen verontreinigende stoffen worden geloosd op het oppervlaktewater. Het is dan ook niet toegestaan uitlogend materiaal te gebruiken. Ter wille van de duidelijkheid is dit overgenomen in de voorschriften van artikel 3.Voor de bouw van een vlonder kan in sommige gevallen een vergunning van gemeente of provincie nodig zijn. Het is aan te bevelen dit vooraf te checken bij de bevoegde instantie.Ook kan toestemming nodig zijn van een tegenover liggende eigenaar.Degene, die de opdracht verstrekt dan wel zijn rechtsopvolger is verantwoordelijk voor de naleving van alle voorschriften.

Criteria

Volgens artikel 2 geldt deze Algemene regel alleen voor een vlonder langs of over een schouwsloot. Particuliere tuinen grenzen met name daaraan. Vlonders in andere oppervlaktewaterlichamen komen weinig voor en algemene regels daarvoor dragen dus niet bij aan vermindering van de lastendruk. Bovendien bestaat het risico dat het vrijgeven van vlonderaanleg in bijvoorbeeld watergangen van het waterschap de efficiënte uitvoering van onderhoudswerkzaamheden te zeer belemmert.

Voorschriften

Om ervoor te zorgen, dat een vlonder geen overlast veroorzaakt zijn enkele voorschriften nodig. In artikel 3 zijn onder andere geregeld de minimale afstand tot de naast gelegen perceelgrens, het voorkomen van beschadigingen en het gebruik van deugdelijk materiaal. Dit om de instandhouding en het efficiënte gebruik van de schouwsloot te waarborgen. Om de toestand van de schouwsloot te kunnen beoordelen is een ruimte tussen vlonder en perceelgrens nodig en moet de ruimte er onder bereikbaar zijn voor inspectie en het eventueel doen van werkzaamheden aan het talud.Degene, die de vlonder aanlegt of zijn rechtsopvolger zorgt voor het in goede staat houden van de vlonder.Bij verwijdering dient de schouwsloot weer in de oorspronkelijke staat terug gebracht te worden.Het waterschap is bereid over de toepassing van de voorschriften zo nodig of desgewenst advies te geven.

Geen melding

De aanleg en verwijdering van een vlonder langs of boven een schouwsloot hoeft niet te worden gemeld. Het onderhoud van de schouwsloot is een zaak van de eigenaar ervan en niet van het waterschap. Registratie in een bestandssysteem van het waterschap is ook niet nodig.

3. BESCHOEIING OF DAMWAND IN SCHOUWSLOOT

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Beschoeiing: grondkerende constructie in de snijlijn van het wateroppervlak en het talud om een oever en talud tegen afkalven te beschermen.

b. Damwand: grondkerende constructie op een insteek van een oppervlaktewaterlichaam of in het talud om afkalven en instorten van een oever en talud te voorkomen.

c. Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld.

d. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 van de Keur voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een beschoeiing of een damwand in een schouwsloot.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die een beschoeiing of damwand aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a. gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal;

b. sluit een beschoeiing of damwand qua vorm en afmeting aan op een eventueel reeds aanwezige beschoeiing of damwand;

c. maakt de bovenzijde van een beschoeiing niet hoger dan 0.20 meter ten opzichte van de gemiddelde waterstand in de schouwsloot in de zomermaanden;

d. plaatst een damwand halverwege het talud tussen het maaiveld en de gemiddelde waterstand in de schouwsloot in de zomermaanden;

e. brengt de bovenzijde van de damwand tot maaiveldhoogte aan;

f. verankert een beschoeiing of damwand stevig en sluit vervorming en voorover wijken uit;

g. werkt een beschoeiing of damwand gronddicht af zodat geen grond of aangevuld materiaal in het oppervlaktewaterlichaam terecht kan komen;

h. vult de ruimte achter een beschoeiing of damwand aan met grond;

i. verlengt een duiker, die op een beschoeiing of een damwand is aangesloten tot buiten een beschoeiing of damwand met een duiker, die een inwendige diameter heeft gelijk aan de bestaande duiker;

j. vermindert de bergings- en doorstroomfunctie niet;

k. onderhoudt een beschoeiing of damwand;

l. brengt een schouwsloot bij verwijdering van een beschoeiing of damwand terug op de afmetingen conform het oorspronkelijke profiel.

TOELICHTING

Motivering

Het aanbrengen of vervangen van beschoeiing of een damwand in een schouwsloot grijpt in op de inrichting van het detail-watersysteem, b.v. voor wat betreft mogelijke gevolgen voor afmeting, vorm en constructie van de schouwsloot, waarin de (nieuwe) beschoeiing of damwand wordt aangebracht. Het kan in die zin negatieve gevolgen hebben. Daarom blijft het van belang dat er eisen gesteld worden aan genoemde werken.

Andere wetgeving

Bij het aanbrengen en vervangen van beschoeiing of een damwand is niet alleen deze Algemene regel van toepassing. Op basis van het lozingsverbod van artikel 6.2 van de Waterwet mogen gebruikte materialen niet uitlogen. Ter wille van de duidelijkheid is dit overgenomen in de voorschriften van artikel 3.Het Besluit bodemkwaliteit geeft de randvoorwaarden aan voor o.a. de kwaliteit van bouwstoffen, grond en baggerspecie, die voor aanvulling mogen worden gebruikt. Het waterschap is bevoegde gezag voor oppervlaktewaterlichamen. Werkzaamheden, die onder het Besluit bodemkwaliteit vallen, moeten 5 dagen van tevoren worden gemeld via www.meldpuntbodemkwaliteit.nl. Degene, die de opdracht verstrekt dan wel zijn rechtsopvolger is verantwoordelijk voor de naleving van voorschriften, die naast de Keur bestaan.

Criteria

Deze Algemene regel heeft betrekking op het aanbrengen van een beschoeiing of damwand in een schouwsloot. Voor een beschoeiing of damwand in een ander oppervlaktewaterlichaam, dat bij het waterschap in eigendom, beheer of onderhoud is, is een afweging van geval tot geval via vergunningverlening nodig, in verband met de uiteenlopende situaties, verschillende belangen en grotere risico’s, die daar aan de orde kunnen zijn. Bovendien zorgt het waterschap in de eigen watergangen in principe zelf voor beschoeiing e.d. daar waar dat nodig is. Langs wegen kan dat ook gedaan worden door de wegbeheerder.

Voorschriften

Om er voor te zorgen, dat de werkzaamheden en een aan te brengen beschoeiing of damwand in een schouwsloot geen overlast veroorzaken zijn enkele voorschriften nodig. Opgenomen zijn o.a. eisen ten aanzien van de plaatsing, uitvoering en de constructie. De voorschriften d. en e. zijn in de bijlagen 2a en 2b bij deze Algemene regel verduidelijkt.In de voorschriften is niet opgenomen, dat bij langere damwanden of beschoeiingen een mogelijkheid moet worden gecreëerd voor uittreding van wild, omdat dat in formele voorschriften lastig van geval tot geval is te concretiseren. Het hoort wel tot de zorg van degene, die het werk uitvoert, hiermee rekening te houden.Het waterschap is bereid zo nodig of desgewenst advies te geven ter voorkoming van problemen.

Geen melding

Het aanbrengen of vervangen van beschoeiing of een damwand in een schouwsloot hoeft niet bij het waterschap te worden gemeld. Daarmee worden de administratieve lasten verminderd. De beschoeiing of damwand wordt niet verwerkt in de schouwlegger of een ander gegevenssysteem van het waterschap. Ook is het waterschap niet belast met het onderhoud ervan.

4. DRAINAGEMIDDELEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Drainagemiddel: ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laaghouden van de grondwaterstand met inbegrip van de uitstroomvoorziening.

b. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1 van de Keur, voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een drainagemiddel in een oppervlaktewaterlichaam in eigendom, beheer en onderhoud bij het waterschap, een bijbehorend onderhoudspad en een bijbehorende beschermingszone. De vrijstelling geldt niet voor de door de provincies Groningen en Drenthe aangewezen EHS-natuurgebieden.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die een drainagemiddel aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a. voorkomt belemmeringen bij onderhoudswerkzaamheden;

b. beschadigt een onderhoudspad en een oppervlaktewaterlichaam niet;

c. laat een drainagemiddel niet uitsteken buiten het talud en vlakt deze af met het talud;

d. voorkomt uitspoeling en beschadiging van het talud en de bodem;

e. herstelt schade aan een drainagemiddel, die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan;

e. onderhoudt een drainagemiddel.

TOELICHTING

Motivering

Voorkomen moet worden dat drainagemiddelen c.a. uit het talud steken of op een andere manier een obstakel vormen bij onderhoudswerkzaamheden door het waterschap aan de watergang. Ook moet beschadiging van het waterstaatswerk worden voorkomen.Het blijft daarom van belang dat er eisen worden gesteld aan het aanleggen van drainage, die zonder watervergunning mag worden aangelegd.

Andere wetgeving

Voor het lozen van drainagewater op oppervlaktewater zijn de algemene voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer (o.a. agrarische percelen, sportvelden) of het Besluit lozen buiten inrichtingen (overige) van toepassing. Deze lozing is geregeld in respectievelijk paragraaf 3.1.3 en 3.3 (afvloeiend hemelwater). Bovendien geldt op grond van artikel 2.1. de algemene zorgplichtbepaling.

Criteria

Deze Algemene regel geldt voor een drainagemiddel in een beschermingszone en in een onderhoudspad of (talud van) een oppervlaktewaterlichaam van het waterschap (hoofdwatergang). Drainages in schouwsloten komen weinig voor en hoeven niet te worden gereguleerd. Voor het aanleggen van drainagemiddelen op andere plaatsen, b.v. in waterkeringen, blijft in verband met de grotere risico’s daarvan een watervergunning nodig. Daarin kunnen de te beschermen waterbelangen van geval tot geval worden afgewogen.Van de werking van deze Algemene regel zijn ook de EHS-natuurgebieden uitgezonderd, die de provincies Groningen Drenthe hebben aangewezen. Vanuit het algemeen belang is geïnvesteerd in de natuurbelangen en daarvoor nodige hogere grondwaterstanden. Het actief verlagen van de grondwaterstand door middel van drainage kan nadelige gevolgen hebben voor de natuurontwikkeling. Ook hier blijft dus een vergunning nodig, waarin de drainagemogelijkheden worden afgewogen.Voor Groningen gaat het om de gebieden, die als Ecologische Hoofdstructuur (land) met groen zijn aangegeven op kaart 4 bij de Omgevingsverordening, vastgesteld op 20 maart 2013 dan wel actuelere versies van die kaart.In Drenthe staan de gebieden aangegeven op de EHS kaart 2014 (dan wel herzieningen daarvan).

Drainage in de zogenaamde EHS-beheergebieden valt wel onder deze Algemene regel.Bij twijfel kan het waterschap informatie verstrekken over de begrenzing van de bedoelde EHS-natuurgebieden.

Voorschriften

Om er voor te zorgen, dat een drainagesysteem in het onderhoudspad en de watergang geen overlast veroorzaakt is een aantal voorschriften nodig.Opgenomen zijn b.v. enkele voorschriften ten aanzien van het voorkomen van beschadigingen, het afschuinen gelijk met het talud van de drainagemiddelen en het voorkomen van uitspoeling. Bij onderhoudswerkzaamheden aan de watergang mag geen hinder worden ondervonden.De drainage-uiteinden mogen geen beletsel vormen voor het maaien van het talud. Mochten ze toch beschadigd worden, dan moet de gebruiker ze zelf herstellen.Het waterschap is bereid over de toepassing van de voorschriften zo nodig of desgewenst advies geven.

Aansprakelijkheid

Het waterschap acht zich niet aansprakelijk voor eventuele schade doordat de drainage-uitmondingen door peilfluctuaties of toekomstige peilwijzigingen niet goed meer werken. Dat geldt ook voor verminderde werking van het drainagesysteem als de uitmondingen worden beschadigd door b.v. onderhoudswerkzaamheden aan het talud.

Geen melding

De aanleg en verwijdering van een drainagemiddel wordt niet opgenomen in gegevensbestanden van het waterschap. Ook verder is er geen aanleiding voor een meldplicht. Het waterschap hoeft met de aanwezigheid ervan geen rekening te houden.

5. BEREGENING UIT OPPERVLAKTEWATER EN BIJBEHORENDE ONTTREKKINGSVOORZIENING

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Beregenen: Het met een voorziening onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam, als aanvulling op de natuurlijke regenval, om gewassen te laten groeien.

b. Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld.

c. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.5 en artikel 3.1 van de Keur, voor het voor beregenen onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam en voor het aanleggen, behouden en verwijderen van een bijbehorende onttrekkingsvoorziening. Deze vrijstelling geldt niet voor het door de provincie Drenthe aangewezen grondwaterbeschermingsgebied Drentse Aa.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die voor beregening water onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam en een bijbehorende onttrekkingsvoorziening aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a. voorkomt schade aan een talud of een waterbodem;

b. verwijdert drijfvuil en zand- en slibafzettingen;

c. stelt een onttrekkingsvoorziening niet op binnen 5.00 meter uit een insteek van een oppervlaktewaterlichaam;

d. brengt aan beide zijden van een zuigleiding op een onderhoudspad een doelmatige voorziening aan om er onbelemmerd overheen te kunnen rijden;

e. verwijdert een zuigleiding van een onderhoudspad, zodra het beregenen niet meer plaatsvindt;

f. stopt of beperkt het beregenen op eerste aanzegging of aankondiging namens het bestuur onmiddellijk of binnen een te stellen termijn.

Artikel 4 Melding

Degene, die beregent als bedoeld in artikel 2 meldt dit tenminste 48 uur van tevoren aan het bestuur.

TOELICHTING

Motivering

Door te veel te beregenen wordt het peil van het oppervlaktewater te laag, tenminste als niet genoeg water van elders kan worden aangevoerd.Verder moet worden voorkomen, dat beregeningsinstallaties de bereikbaarheid van waterstaatswerken belemmeren.Het blijft daarom van belang dat er enkele voorschriften gelden voor het beregenen en voor het plaatsen van een onttrekkingsvoorziening.

Andere wetgeving

De provinciale omgevingsverordening van Groningen en van Drenthe kent zogenaamde regionale verdringingsreeksen. Die geven aan welke waterbehoeften (b.v. water voor doorspoeling, proceswater, gietwater of voor beregening) voorrang hebben in geval van onmiddellijk of dreigend watertekort.

Criteria

Deze Algemene regel heeft betrekking op het beregenen uit een oppervlaktewaterlichaam. In droge perioden gaat het in de praktijk met name om het beregenen van akker- en tuinbouwgewassen en sportvelden.Voor het onttrekken van minder dan 20 m3 per uur is volgens de Keur (artikel 3.5, sub b.) geen watervergunning nodig. De voorschriften van deze Algemene regel zijn daarop evenmin van toepassing.Ook mag volgens deze Algemene regel een bijbehorende onttrekkingsvoorziening (beregeningsinstallatie) worden aangelegd, behouden of verwijderd.Deze Algemene regel geldt niet in het grondwaterbeschermingsgebied Drentse Aa, dat door de provincie Drenthe is aangewezen. De kaart met dat gebied is als bijlage 3 bijgevoegd. Het oppervlaktewater wordt er gebruikt voor het maken van drinkwater. Met name in droge perioden met weinig wateraanvoer moet zoveel mogelijk worden voorkomen, dat het oppervlaktewaterpeil zakt en er te weinig oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding beschikbaar is. Verder zijn de doelstellingen van de Kader Richtlijn Water moeilijker te halen als er sloten droogvallen door beregening.

Voorschriften

Om er voor te zorgen, dat het beregenen of het plaatsen c.a. van de onttrekkingsvoorziening geen ongewenste gevolgen heeft, zijn enkele voorschriften opgenomen.Het is o.a. van belang, dat een onderhoudspad vrij toegankelijk blijft voor het waterschap om de watergangen en kunstwerken goed bereikbaar te houden.Volgens artikel 3.3 van de Keur kan het waterschapsbestuur in geval van (dreigende) grote schaarste aan water of aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan verbieden om water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen. Een algemeen verbod en de opheffing daarvan moeten door het bestuur bekend worden gemaakt. In dit artikel is onder f. voor alle duidelijkheid opgenomen dat beregeningsverboden en beperkingen moeten worden opgevolgd. Degene, die beregent is verantwoordelijk.

Melding

Het onttrekken, inclusief het plaatsen van een installatie c.a., moet op een goede manier en in de daarvoor geschikte omstandigheden worden gedaan. Het waterschap heeft behoefte aan actuele informatie over hoeveel, waar en hoe wordt beregend. Met o.a. die gegevens en de wateraanvoercapaciteit ter plekke kan het waterschap bepalen of een (lokaal) beregeningsverbod of - beperking nodig is.De melding wordt tenminste 48 uur van tevoren gedaan. Dat is voor het waterschap voldoende en voor de beregenaars nog werkbaar. De melding kan zowel telefonisch (0598-693800) als via het e-mailadres beregening@hunzeenaas.nl plaatsvinden. De locatie, de hoeveelheid en de duur van de onttrekking zijn daarbij van belang.

6. LOZEN VERHARD OPPERVLAK EN BIJBEHORENDE VOORZIENING

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Verhard oppervlak: een dak of een (gesloten) bestrating.

b. Voorziening met een bergend vermogen: berging in een oppervlaktewaterlichaam of infiltratie via een (tijdelijke) opvang van water, dat vervolgens vertraagd wordt afgevoerd.

c. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2 van de Keur en van artikel 3.1 van de Keur voor zover het betreft de aanleg, het behouden en het met het watersysteem in verbinding brengen van een voorziening met een bergend vermogen.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die vanaf verhard oppervlak neerslag versneld en rechtstreeks middels een werk tot afvoer brengt op een oppervlaktewaterlichaam en/of een voorziening met een bergend vermogen aanlegt, behoudt en in verbinding brengt met het watersysteem, zoals bedoeld in artikel 2:

a. voldoet aan een in betreffende gemeentelijk bestemmingsplan of projectbesluit opgenomen, door het waterschap berekende, waterbergingsopgave uit het watertoetsadvies;

b. brengt, indien geen waterbergingsopgave is berekend in een watertoetsadvies, per m2 toename van verhard oppervlak een voorziening met een bergend vermogen aan van 80 liter;

c. vertraagt de afvoer van de bergende voorziening op het watersysteem tot maximaal 1,2 liter per seconde per hectare;

d. gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor de lozingsvoorziening;

e. fundeert een lozingsvoorziening op deugdelijke wijze;

f. legt de lozingsvoorziening zo aan, dat het oppervlaktewaterlichaam en het onderhoudspad vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft;

g. voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de lozingsvoorziening, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

h. herstelt schade aan een verbinding met het watersysteem, die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan;

i. verwijdert drijfvuil;

j. de voorschriften e t/m h gelden alleen voor een lozingsvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam, dat in eigendom, beheer en onderhoud bij het waterschap is;

k. onderhoudt een voorziening met een bergend vermogen en een lozingsvoorziening.

l. gebruikt geen onkruidbestrijdingsmiddelen op verharde oppervlakken, waarvan de neerslag versneld en rechtstreeks middels een werk tot afvoer wordt gebracht op een oppervlaktewaterlichaam al dan niet met een bergend vermogen.

Melding

a. Degene, die vanaf verhard oppervlak neerslag tot afvoer brengt op een oppervlaktewaterlichaam of een voorziening met een bergend vermogen aanlegt, behoudt en in verbinding brengt met het watersysteem zoals bedoeld in artikel 2, meldt dat tenminste 10 werkdagen van te voren aan het bestuur.

b. Indien de werkzaamheden, als genoemd onder a, niet binnen één jaar worden uitgevoerd, vervalt de melding.

TOELICHTING

Motivering

Neerslag afkomstig van verhard oppervlak, dat niet infiltreert in de bodem, komt versneld tot afvoer en stroomt direct af naar het oppervlaktewater. Dit betekent dat het watersysteem door een toename van verharding te kampen krijgt met grotere piekafvoeren.Het blijft daarom nodig eisen te stellen in verband met het aanbrengen van verhard oppervlak en aan een aan te brengen voorziening met een bergend vermogen, die wordt aangesloten op het watersysteem.

Andere wetgeving

Algemene regels voor de kwaliteit van te lozen afvloeiend hemelwater zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit (afdeling 3, paragraaf 3.1.3) en het Besluit Lozingen buiten inrichtingen (paragraaf 3.3). Beide besluiten kennen in artikel 2.1. bovendien een algemene zorgplichtbepaling.Het waterschap heeft beleid geformuleerd over duurzaam omgaan met hemelwater. Hierin wordt de volgende voorkeursvolgorde gehanteerd:

1. hergebruik van hemelwater (zoals bijvoorbeeld het doorspoelen van toiletten of besproeien van tuinen);

2. vasthouden van hemelwater (bijvoorbeeld door het gebruik van wadi’s);

3. infiltreren van hemelwater in de bodem;

4. lozen op oppervlaktewater.

Degene, die via verhard oppervlak neerslag versneld afvoert op een oppervlaktewaterlichaam of zijn rechtsopvolger is verantwoordelijk voor naleving van alle voorschriften.

Begripsbepalingen

Bij berging in een oppervlaktewaterlichaam kan gedacht worden aan een vijver of een watergang.Een voorbeeld van een tijdelijke wateropvang is een wadi, een bufferings- en infiltratievoorziening die tijdelijk gevuld is met regenwater.

Een klinkerbestrating valt ook onder het begrip verhard oppervlak.

Criteria

De vrijstelling van het verbod van artikel 3.2 van de Keur geldt voor het hele artikel. Ook het aansluiten van de waterbergende voorziening en de lozingsvoorziening op het watersysteem vallen onder deze Algemene regel.

Voorschriften

Het watertoetsproces is één van de instrumenten, die het waterschap toepast om compensatie te bereiken. Middels de watertoets adviseert het waterschap bij uitbreiding van verhard oppervlak om waterneutraal te bouwen en worden de waterbelangen meegenomen in ruimtelijke ontwikkelingen.. Waterneutraal bouwen houdt in, dat de initiatiefnemer afdoende maatregelen neemt om de versnelde afvoer voor elke toename van verhard oppervlak te compenseren, zodat het watersysteem niet zwaarder wordt belast en knelpunten benedenstrooms optreden.Voor de bebouwde kom, uitbreidingsplannen en glastuinbouwgebieden is in de Keur een verbod opgenomen voor het aanbrengen van meer dan 150 m2 verharding en voor overige gebieden is een ondergrens aangehouden van 1.500 m2.De ondergrens van 150 m2 komt overeen met een gemiddelde verharding van een bouwkavel en dit sluit nagenoeg aan bij de minimale oppervlakte voor het doorlopen van de watertoetsprocedure.De gehanteerde norm van 80 liter waterbergend vermogen per m2 toename van verhard oppervlak is gebaseerd op de bodemopbouw en de hydrologische eigenschappen van onverhard gebied. Vanwege de duidelijkheid en ter voorkoming van interpretatieverschillen wordt niet uitgegaan van verschillende situaties met daarbij behorende normen maar van één afgeronde en gemiddelde norm van 80 liter per m2.Indien het verhard oppervlak binnen de bebouwde kom, uitbreidingsplannen en glastuinbouwgebieden toeneemt met meer dan 150 m2, bijvoorbeeld met 160 m2, dan dient voor de totale toename van verhard oppervlak - dat wil zeggen voor 160 m2 en niet voor 10 m2 - een voorziening te worden aangebracht met een bergend vermogen van 80 liter/m2.Het hemelwater vanaf verhard oppervlak, dat wordt geloosd op het watersysteem moet volgens de norm van voorschrift c. vertraagd tot afvoer komen. Voor het “knijpen” van de afvoer zijn verschillende mogelijkheden al naar gelang de feitelijke situatie. Desgewenst kan het waterschap hierover adviseren.De voorziening waarmee op het watersysteem wordt geloosd moet voldoen aan eisen van deugdelijke uitvoering en adequate aansluiting op het watersysteem. De voorschriften daarover hoeven alleen te gelden voor watergangen van het waterschap, omdat dergelijke voorzieningen in b.v. schouwsloten de instandhouding van het hoofdsysteem niet raken.

Melding

De activiteiten en werken, die onder deze Algemene regel vallen moeten worden gemeld vanwege hun mogelijke impact op het watersysteem. Zie ook de Algemene toelichting.

7. KABEL OF LEIDING IN OF NABIJ OPPERVLAKTWATERLICHAAM ZONDER WATERKERING

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte.

b. Leiding: buis, geschikt voor het transport van vloeistoffen of gassen.

c. Vaarweg: doorgaande regionale scheepvaartweg.

d. Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzend maaiveld.

e. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1. van de Keur voor het aanleggen, behouden of verwijderen van:

a. een kruisende kabel of leiding onder een oppervlaktewaterlichaam zonder waterkering of onder een bijbehorende duiker of beschermingszone;

b. een kabel of leiding in een beschermingszone langs een oppervlaktewaterlichaam zonder waterkering.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die een kabel of leiding aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a. legt een kabel of leiding minimaal 0,5 meter boven een duiker, die is gelegen onder een openbare weg en in alle andere gevallen minimaal 1 meter onder de duiker. Uitzonderingen hierop zijn duikers in dammen van watergangen parallel langs openbare wegen;

b. houdt onderstaande diepteligging tussen kabel of leiding en de vaste waterbodem en het talud aan:

Bij een waterlijn: Vereiste diepteligging ten opzichte van vaste waterbodem

....................................en vereiste afstand tot talud:

kleiner dan 3 m...............minimaal 1,5 m

tussen 3 en 10 m.............minimaal 2 m

breder dan 10 m..............minimaal 3 m

in een vaarweg................minimaal 3 m

c. legt een kabel of leiding minimaal 0,80 meter onder een onderhoudspad of een beschermingszone;

d. legt een kruisende kabel of leiding op minimaal 10,0 meter buiten een brug en/of remmingswerken;

e. damt een te kruisen oppervlaktewaterlichaam niet af, tenzij het bestuur daarvoor in bijzondere omstandigheden toestemming heeft gegeven;

f. beïnvloedt tijdens het aanleggen of verwijderen de stabiliteit van een talud of van een onderhoudspad niet negatief;

g. legt een langsliggende kabel of leiding in een wegberm van een openbare weg zo dicht mogelijk tegen de wegverharding en minimaal 1,5 meter vanaf de insteek en in alle andere gevallen minimaal 3,5 meter van de insteek;

h. houdt de afmetingen van de sleuf en werkputten zo klein mogelijk;

i. vult direct na het aanleggen de ontgraving aan en verdicht deze, zodanig dat geen verzakkingen optreden;

j. belemmert de aan- en afvoer van water niet;

k. plaatst een afsluiter, een kathodisch beschermingspaaltje of een ander obstakel buiten een beschermingszone;

l. voldoet aan de geldende Standaard RAW bepalingen en aan de geldende NEN normen 3650 (deel 1 t/m/5), NEN 3651 en NPR 3659.

m. zorgt voor een onbelemmerde doorgang van het onderhoudsmaterieel over het onderhoudspad;

n. treft, in geval van breuk of lekkage van een leiding, maatregelen om verdergaande lekkage te voorkomen;

o. herstelt direct en volledig de gevolgen van een opbarsting;

p. herstelt schade aan een kabel of leiding, die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan;

q. meldt een calamiteit tijdens de werkzaamheden of met een kabel of leiding onmiddellijk aan het bestuur;

r. onderhoudt een aangebrachte kabel of leiding en de bijkomende werken;

s. verwijdert een kabel of leiding, die buiten gebruik wordt gesteld en brengt een waterstaatswerk terug op de afmetingen conform het oorspronkelijke profiel;

t. wijzigt of verwijdert een kabel of leiding op aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem en doet dit op eigen kosten, tenzij dat niet billijk is.

Artikel 4 Melding

a. Degene, die een kabel of leiding aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 2, meldt dit tenminste 10 werkdagen van tevoren aan het bestuur. In geval van schouwsloten is een melding niet nodig.

b. Indien de werkzaamheden, als genoemd onder a, niet binnen één jaar worden uitgevoerd, vervalt de melding.

TOELICHTING

Motivering

Het kruisen van een oppervlaktewaterlichaam c.a. met een kabel of leiding of ligging ervan in een beschermingszone langs een oppervlaktewaterlichaam kan risico’s met zich brengen voor de instandhouding daarvan of bij de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden. Het blijft daarom van belang, dat er eisen aan worden gesteld.

Andere wetgeving

Bij aanleg of verwijdering van een kabel of leiding onder een schouwsloot of in een beschermingszone langs een oppervlaktewaterlichaam, dus in particuliere grond, is toestemming nodig van de eigenaar. Daarbij kan ook worden gecheckt of er ter plaatse drainagemiddelen aanwezig zijn.Voor het aanvullen van sleuven e.d. met grond van elders is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Het Besluit bodemkwaliteit geeft de randvoorwaarden aan voor o.a. de kwaliteit van toe te passen bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het waterschap is bevoegd gezag voor oppervlaktewaterlichamen en de gemeente voor toepassing op de landbodem. Werkzaamheden, die onder het Besluit bodemkwaliteit vallen, moet 5 dagen van tevoren worden gemeld via www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.Degene, die de werkzaamheden uitvoert of zijn rechtsopvolger is verantwoordelijk voor naleving van alle voorschriften.De gedoogplicht uit de Telecommunicatiewet voor het laten liggen van buiten gebruik gestelde kabels verhindert niet dat het waterschap hier eigen voorschriften mag stellen.

Criteria

Onder deze Algemene regel valt de kruising van alle soorten kabels en leidingen met oppervlaktewaterlichamen, inclusief schouwsloten, voor zover er geen waterkering langs ligt en met in begrip van de bijbehorende duikers, onderhoudspaden en beschermingszones.Het in de lengte langs (een onderhoudspad van) een oppervlaktewaterlichaam zonder waterkering leggen van een kabel of leiding valt eveneens onder deze Algemene regel. Langs liggende kabels of leidingen langs schouwsloten zijn volgens de Keur niet vergunningplichtig.Voor de aanleg in een onderhoudspad blijft een vergunning nodig, die echter in beginsel niet wordt verleend om het doelmatig gebruik van dat pad zoveel mogelijk te waarborgen.Bij een waterkering is beoordeling van geval tot geval via een watervergunning altijd nodig gelet op de risico’s voor de veiligheid. In bepaalde situaties, waarbij het achterliggende maaiveld gelijk of bijna gelijk is aan de hoogte van de waterkering, kan het waterschap bepaalde werkzaamheden in de waterkering onder een melding laten vallen.

Voorschriften

Met de aangegeven diepteligging wordt redelijkerwijs gewaarborgd, dat een kabels of leiding geen obstakel is in dan wel een gevaar vormt voor de instandhouding en het gebruik van een oppervlaktewaterlichaam c.a. dan wel voor een vaarweg. Ook is de diepte voldoende voor baggerwerkzaamheden.De werkzaamheden mogen geen nadelige invloed hebben op de waterhuishouding. Soms kan het niet anders dan dat tijdelijk enige hinder ontstaat voor de normale wateraan- en afvoer. In overleg met het waterschap moet dan worden bekeken in hoeverre dat mogelijk is.De werkzaamheden moeten zo worden uitgevoerd dat de onderhoudspaden goed berijdbaar blijven.Bovengrondse obstakels binnen 5 meter uit de insteek van de waterschapswatergangen zijn niet toegestaan in verband met de hinder die dat kan opleveren voor de onderhoudswerkzaamheden. De Standaard RAW bevat een stelsel van juridische, administratieve en technische voorwaarden voor het samenstellen van bouwcontracten voor grond-, water-, en wegenbouwwerken.NEN 3650 geeft veiligheidseisen voor de aanleg van buisleidingsystemen ter bescherming van mens, milieu en goederen.NEN 3651 geeft aanvullende veiligheidseisen voor buisleidingen te land en gelegen in of nabij belangrijke waterstaatswerken.NPR 3659 geeft de grondslagen voor de sterkteberekening van ondergrondse pijpleidingen.Het verwijderen van een overbodig geworden kabel of leidingen is verplicht en moet door de exploitant gedaan worden. Een niet meer gebruikte kabel of leiding brengt te veel risico’s met zich mee. Het kan b.v. zijn dat de loze kabel of leiding wordt aangezien voor de echte, die even verder op blijkt te liggen en waar dan geen rekening meer mee wordt gehouden bij baggerwerkzaamheden of taludherstel. Bij noodzakelijke werkzaamheden door het waterschap moet degene, die een kabel of leiding heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger zorgen voor verlegging of verwijdering ervan. In principe is dat voor rekening van degene, die de kabel- of leiding heeft aangelegd, tenzij dat aantoonbaar onbillijk zou zijn of er een regeling voor schadevergoeding geldt of wordt overeengekomen.

Melding

Aangezien deze Algemene regel mede werken betreft, die bij het waterschap in eigendom, beheer en onderhoud zijn, is het van belang dat het waterschap op de hoogte is van het uitvoeren van de werkzaamheden.Een kabel of leiding onder een schouwsloot hoeft niet te worden gemeld. Daarbij zijn geen directe waterschapsbelangen betrokken.Het verwijderen van een kabel of leiding valt ook onder de meldingsplicht. Zie ook de Algemene toelichting.

8. DAM MET DUIKER

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Duiker: een gesloten (buisvormig) werk, dat oppervlaktewaterlichamen met elkaar verbindt en bedoeld is om water door te laten of af te voeren;

b. Stedelijk gebied: het gebied binnen de bebouwde kom ingevolge artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

c. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod bedoeld in artikel 3.1 van de Keur voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die een dam met duiker aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a. legt in het stedelijk gebied niet meer dan één dam met duiker per kadastraal perceel aan;

b. legt de dam alleen aan indien dit noodzakelijk is vanwege het gebruik van en toegang tot het naastgelegen perceel;

c. maakt alleen gebruik van een eventueel aanwezig onderhoudspad door deze te kruisen;

d. legt een duiker aan van doelmatig materiaal, kwaliteit en klasse;

e. plaats een duiker zonder knikpunten of bochten en met de as in het midden van een oppervlaktewaterlichaam;

f. voorziet verbindingen tussen duikerelementen van een waterdichte afdichting;

g. legt een dam met duiker aan op minimaal 10 meter van een ander werk;

h. ontdoet de waterbodem aan weerszijden van een dam met duiker over een afstand van 5 meter van slib en bagger en legt een duiker op de vaste slootbodem;

i. legt in een schouwsloot een duiker aan met een minimale diameter van 0,30 meter of zoveel groter als nodig is ter voorkoming van wateroverlast of een tekort aan water;

j. legt in andere oppervlaktewaterlichamen dan schouwsloten een duiker aan met een vooraf door het waterschap aangegeven diameter en diepteligging;

k. maakt in stedelijk gebied een dam met duiker met een buislengte niet langer dan 6 meter en buiten het stedelijk gebied niet breder dan 26 meter (bovenbreedte), met dien verstande dat de bovenbreedte niet meer wordt dan tweederde van de perceelsbreedte;

l. schuint een duiker, die uitkomt in een oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een schouwsloot, af gelijk met het talud;

m. zet een talud van een dam met duiker strak op met zoden vanuit de vaste slootbodem tot aan de bovenkant van een duiker en daarboven tot aan het maaiveld met schone grond en met een helling van 1:1,5;

n. beschermt de uiteinden van een duiker tegen beschadiging als gevolg van mechanisch onderhoud;

o. vult de dam aan met droge grond of zand, die bij gebruik in een oppervlaktewaterlichaam in eigendom, beheer en onderhoud van het waterschap eveneens schoon moet zijn;

p. zorgt zo snel mogelijk voor een gesloten groene grasmat op een talud van een dam met duiker;

q. verlengt een duiker met een duiker met dezelfde diameter, materiaal, type en model;

r. legt bij (gedeeltelijke) vervanging een dam met duiker aan op dezelfde plaats en van dezelfde diameter, materiaal, type en model en verwijdert de te vervangen onderdelen volledig;

s. zet bij het tijdelijk afdammen van een oppervlaktewaterlichaam pompen van voldoende capaciteit in om de wateraan- en afvoer te garanderen;

t. veroorzaakt geen wateroverlast en geen watertekort;

u. onderhoudt een dam met duiker met in begrip van het doorstroomprofiel, behalve het doorstroomprofiel in een oppervlaktewaterlichaam, dat bij het waterschap in eigendom, beheer en onderhoud is;

v. brengt bij het verwijderen van een dam met duiker het oppervlaktewaterlichaam terug op de afmetingen die gelijk zijn aan het aansluitend profiel;

w. herstelt schade aan een dam met duiker, die door onderhoudswerkzaamheden van het waterschap is ontstaan;

x. wijzigt of verwijdert een dam met duiker op aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers- of onderhoudshandelingen door het waterschap of anderszins in het belang van de zorg voor het watersysteem en doet dit op eigen kosten, tenzij dat niet billijk is.

Artikel 4 Melding

a. Degene, die een dam met duiker aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 2, meldt dat tenminste 10 werkdagen van tevoren bij het bestuur. In geval van schouwsloten is een melding niet nodig.

b. Indien de werkzaamheden, als genoemd onder a, niet binnen één jaar worden uitgevoerd, vervalt de melding.

TOELICHTING

Motivering

Het aanleggen van een dam met duiker kan ingrijpen op de inrichting van het watersysteem, niet alleen voor wat betreft de wateraanvoer, –afvoer en -berging. Door een dam of duiker wordt de oever onderbroken en het open water afgedekt. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de zuurstofhuishouding en voor de flora en fauna. Het blijft van belang, dat er met name in stedelijk gebied zo weinig mogelijk dammen of duikers zijn en dat er eisen gelden voor de aanleg van een dam of duiker.

Andere wetgeving

Bij het aanleggen van een dam of duiker is niet alleen deze Algemene regel van toepassing. Ook kunnen bijvoorbeeld de voorschriften van het Besluit bodemkwaliteit en de Flora- en faunawet gelden.Het Besluit bodemkwaliteit geeft de randvoorwaarden aan voor o.a. de kwaliteit van bouwstoffen, grond en baggerspecie, die voor een dam of duiker mogen worden gebruikt. Het waterschap is bevoegd gezag voor oppervlaktewaterlichamen. De gemeente voor de landbodem. Werkzaamheden, die onder het Besluit bodemkwaliteit vallen, moeten vijf dagen van tevoren worden gemeld via www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.Om negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten te voorkomen is het ook nodig te werken conform de Flora- en faunawet en zo nodig over een ontheffing te beschikken.Voor een uitrit op de openbare weg moet bij de wegbeheerder worden geïnformeerd naar het mogelijke vereiste van een uitritvergunning.Voor het aanbrengen en verlengen van een dam met duiker in een schouwsloot is toestemming nodig van de mede-eigenaar van het oppervlaktewaterlichaam, waarin de dam met duiker wordt aangelegd.Degene, die de opdracht verstrekt voor de werkzaamheden, is verantwoordelijk voor de naleving van voorschriften die naast de Keur bestaan.

Criteria

Deze Algemene regel heeft betrekking op dammen met duikers in alle oppervlaktewaterlichamen. Voor de categorie “overige oppervlaktewaterlichamen” kent de Keur al geen vergunningplicht voor het aanleggen van een dam met duiker.

Voorschriften

Om er voor te zorgen, dat een dam met duiker goed wordt gelegd en afgewerkt en er geen overlast tijdens of als gevolg van de werkzaamheden ontstaat, is een aantal specifieke technische voorschriften nodig. Geregeld zijn o.a. de afmeting en uitvoering van een dam met duiker, de afstand tot andere kunstwerken en de ligging. Een duiker in een oppervlaktewaterlichaam, die bij het waterschap in eigendom beheer en onderhoud is, wordt bij voorkeur gemaakt van beton. De aanwijzingen van het waterschap over de diameter en diepteligging van duikers in waterschapswatergangen moeten worden opgevolgd.Om het aantal dammen met duikers in het stedelijk gebied te beperken wordt daar per kadastraal perceel slechts één dam met duiker toegestaan. In het landelijk gebied zijn de percelen groter en hoeft het maximaal aantal dammen met duikers per perceel niet te worden voorgeschreven. Het gaat daar vaak om brede en dus kostbare dammen met duikers, die niet onnodig zullen worden gerealiseerd.De maximale breedte is voorgeschreven om te voorkomen dat de watergangen “dichtslibben” met dammen en duikers. Het stedelijk gebied is wat dat betreft kwetsbaarder en een dam met duiker mag daar ook niet zo breed zijn als in het buitengebied. Daar is in verband met doelmatig agrarisch gebruik en steeds groter wordende machines soms behoefte aan heel brede dammen. Daarom is in deze Algemene regel de maximumbreedte in het buitengebied bepaald op 26 meter.Het onderhoud van een dam met duiker berust bij degene, die er opdracht voor heeft gegeven of bij zijn rechtsopvolger. Het betreft onderhoud van het grondlichaam en de constructie van de duiker en het doorstroomprofiel. Dat geldt ook in schouwsloten waar normaliter de onderhoudsgrens overeenkomt met de eigendomsgrens, die meestal halverwege de sloot ligt.Gelet op het extra belang van een goede doorstroming van duikers in watergangen van het waterschap blijft het waterschap zelf verantwoordelijk voor het schoonhouden van de duiker (doorstroomprofiel) in die watergangen.Het waterschap is bereid over de voorschriften zo nodig of desgewenst advies te geven ter voorkoming van problemen.Bij noodzakelijke werkzaamheden door het waterschap moet degene, die een dam met duiker heeft aangelegd of zijn rechtsopvolger zorgen voor wijziging of verwijdering en eventuele herplaatsing ervan. In principe is dat voor rekening van degene, die de dam met duiker heeft aangelegd, tenzij dat aantoonbaar onbillijk zou zijn.

Melding

Ingrepen in het (hoofd)waterstaatsysteem moeten goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden. Mede hierom is de meldplicht in deze Algemene regel opgenomen, voor zover het werkzaamheden betreft in een oppervlaktewaterlichaam van het waterschap. De wijzigingen worden ook in de legger vermeld. Voor schouwsloten is een melding niet nodig, gelet op de beperktere functie ervan.Zie ook de Algemene toelichting.

9. DEMPEN SCHOUWSLOOT EN OVERIG OPPERVLAKTEWATERLICHAAM

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Dempen: het geheel of gedeeltelijk dichtmaken of laten verlanden van een schouwsloot of een overig oppervlaktewaterlichaam;

b. Peilgebied: een gebied met hetzelfde waterpeil;

c. Maatgevende afvoer: de afvoer, die 1 à 2 keer per jaar wordt bereikt of overschreden;

d. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod bedoeld in artikel 3.1 van de Keur voor het dempen van een schouwsloot of een overig oppervlaktewaterlichaam. De vrijstelling geldt niet voor het dempen van een schouwsloot of een overig oppervlaktewaterlichaam in een beschermingszone van een waterkering.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die dempt als bedoeld in artikel 2:

a. compenseert in een gebied, dat op de kaart bij deze Algemene regel oranje of blauw is gekleurd, het dempen vooraf volledig in een nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam of het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam. Compensatie dient te geschieden in een gebied met dezelfde kleur als het gebied waarin de demping plaatsvindt;

b. compenseert het dempen van een schouwsloot of een overig oppervlaktewaterlichaam met een breedte van meer dan twee meter, gemeten op de oorspronkelijke waterlijn bij winterpeil, in een gebied dat op de kaart bij deze Algemene regel wit of groen is gekleurd vooraf volledig in een nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam of het verbreden van een bestaand oppervlaktewaterlichaam;

c. dempt geen oppervlaktewaterlichamen, die in het verleden gegraven zijn als compenserende waterberging, zonder deze waterberging te compenseren;

d. voorkomt dat na het dempen in een gebied, dat op de kaart bij deze Algemene regel groen is gekleurd, de maatgevende afvoer in de nieuwe situatie groter is dan de bestaande maatgevende afvoer en dat de grondwaterstand in de omliggende gebieden nadelig wordt beïnvloed;

e. compenseert op een waterstaatkundig verantwoorde wijze, in hetzelfde peilgebied of anders in het aangrenzend benedenstrooms gelegen peilgebied; met behoud van een open verbinding met het watersysteem en met minimaal hetzelfde oppervlak en hetzelfde bergingsvolume;

f. mag een eerder gegraven oppervlaktewaterlichaam aanmerken als compenserende waterberging, mits dit oppervlaktewaterlichaam aantoonbaar niet ouder is dan 1 jaar, vanaf het indienen van de melding;

g. ontdoet het profiel vóór de demping van slib en baggerspecie;

h. voert een demping uit met grond of zand en vanuit één richting;

i. legt zo nodig in het te dempen gedeelte op deugdelijke wijze een duiker van voldoende afmeting, minimaal rond 0,3 meter, en van voldoende kwaliteit aan met de binnenonderkant op de vaste slootbodem, zonder bochten of knikpunten en met de as van de duiker in het midden van een oppervlaktewaterlichaam; bij duikers langer dan 30 meter worden goed bereikbare ontstoppingsstukken geplaatst;

j. sluit een oppervlaktewaterlichaam niet af van het watersysteem;

k. sluit het nieuw gegraven oppervlaktewaterlichaam aan op het watersysteem;

l. sluit een nieuw gegraven oppervlaktewaterlichaam alleen aan op een hoofdwatergang, in beheer en onderhoud van het waterschap, middels een dam met bovenbreedte van ten minste 5,0 meter en een buisdiameter van ten minste 0,3 meter.

m. zorgt dat er geen verbinding ontstaat tussen verschillende peilgebieden.

n. onderhoudt de aangelegde werken.

Artikel 4 Melding

a. Degene, die dempt als bedoeld in artikel 2, meldt dit tenminste 10 werkdagen van tevoren bij het bestuur.

b. Indien de werkzaamheden, als genoemd onder a, niet binnen één jaar worden uitgevoerd, vervalt de melding.

TOELICHTING

Motivering

Dempingen van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen hebben gevolgen voor de waterberging. Ze grijpen hiermee in in de waterhuishouding. De waterbelangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van voorschriften. Voor zover nodig moet de waterbergingsruimte, die door demping verloren gaat, worden gecompenseerd.

Andere wetgeving

Bij het dempen zijn niet alleen de Keur of deze Algemene regel van toepassing.Degene die dempt moet zich ook houden aan andere wettelijke verplichtingen zoals het Burgerlijk wetboek, het Besluit bodemkwaliteit en de Flora- en faunawet.Volgens het Burgerlijke Wetboek mag de eigenaar van een erf niet onrechtmatig hinder toebrengen aan de eigenaar van een ander erf o.a. door wijziging te brengen in de loop van water, dat over zijn erf stroomt.Mocht zich deze situatie voordoen, dan heeft de benadeelde eigenaar de mogelijkheid om bij de burgerlijke rechter te eisen dat dit onrechtmatig handelen wordt beëindigd.Verder bevat Boek 5 van het Burgerlijk wetboek nadere bepalingen over watergangen die dienen als erfscheiding en wat buren wel of niet van elkaar moeten dulden.Het Besluit bodemkwaliteit geeft de randvoorwaarden aan voor o.a. de kwaliteit van toe te passen bouwstoffen, grond en baggerspecie, die voor het dempen mogen worden gebruikt. Voor oppervlaktewaterlichamen is het waterschap het bevoegde gezag. Wanneer een sloot wordt afgedamd, leeggepompt en vervolgens gedempt is de gemeente het bevoegde gezag.Een belangrijk aandachtspunt bij dit Besluit is dat de waterbodem, nadat de sloot is gedempt, overgaat in landbodem. Omdat voor waterbodem andere kwaliteitscriteria gelden dan voor landbodem, is een goede afstemming met de gemeente noodzakelijk.Het dempen, dat onder het Besluit bodemkwaliteit valt, moet 5 dagen van tevoren worden gemeld via www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.Dempen heeft gevolgen voor de plant- en diersoorten in het water. Deze verdwijnen of verliezen een deel van hun leefruimte. Om negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten te voorkomen is het nodig bij demping te werken conform de Flora- en faunawet en zo nodig over een ontheffing te beschikken.Voor het dempen is soms op grond van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning van de gemeente nodig.Degene, die dempt, is verantwoordelijk voor de naleving van de andere voorschriften, die naast de Keur bestaan.

Begripsbepalingen

Het aanbrengen van een dam met duiker breder dan 6 meter binnen de bebouwde kom ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 of daarbuiten breder dan 26 meter valt voor de toepassing van deze Algemene regel ook onder dempen. Voor smallere dammen geldt een aparte Algemene regel.

De oppervlaktewaterlichamen zijn onder te verdelen in drie categorieën:

1. de oppervlaktewaterlichamen in eigendom, beheer en onderhoud bij het waterschap (hoofdwatergangen);

2. de schouwsloten, dat wil zeggen de oppervlaktewaterlichamen, die bij de aanliggende eigenaren in eigendom, beheer of onderhoud zijn en die op de schouwkaarten staan vermeld en

3. de overige oppervlaktewaterlichamen. Dat zijn sloten e.d. die niet tot één van beide bovengenoemde soorten behoren, omdat ze geen functie hebben voor de wateraan- of afvoer. Deze restcategorie valt niet onder de bescherming van de Keur, behalve voor wat betreft het dempen ervan, omdat ze wel een waterbergende functie hebben.

Criteria

Het dempen van andere watergangen dan schouwsloten en zgn. overige oppervlaktewaterlichamen is niet vrijgesteld van de vergunningplicht. Het dempen daarvan maakt een te grote inbreuk op de waterhuishouding. Het waterschap moet van geval tot geval kunnen blijven beoordelen of demping van zo’n andere watergang toegestaan kan worden en welke specifieke voorschriften daaraan moeten worden verbonden. In die vergunningen zullen ook compenserende maatregelen worden voorgeschreven met als uitgangspunt deze Algemene regel. In die zin is dit dus ook een beleidsregel met ruimere strekking dan alleen voor schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen.Een schouwsloot of overig oppervlaktewaterlichaam in de beschermingszone van 5 meter langs een waterkering heeft een belangrijke functie voor de afvoer van kwelwater en hemelwater, dat afkomstig is van het dijklichaam. Het is daarom niet toegestaan deze sloten zonder vergunning te dempen.

Voorschriften

Ook schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen hebben een waterbergende functie. Wanneer ze worden gedempt, kan dit leiden tot verlies aan waterbergingscapaciteit. Het verlies verschilt per gebied. In deze algemene regels worden de volgende gebieden onderscheiden, met al of niet een compensatieplicht:

A.Bebouwd gebied (oranje op de kaart)

Het dempen van oppervlaktewaterlichamen, inclusief schouwsloten, en overige oppervlaktewaterlichamen kan hoge grondwaterstanden en wateroverlast veroorzaken, hetgeen ongunstig is voor de bebouwing. De oppervlaktewaterlichamen en overige oppervlaktewaterlichamen zijn indertijd niet voor niets aangelegd en hebben meestal een functie in het verlagen van hoge grondwaterstanden. In de praktijk is het bij bebouwing dan ook meestal zo dat drainage wordt aangelegd op plekken waar oppervlaktewaterlichamen en overige oppervlaktewaterlichamen worden gedempt. Dit is zeer ongunstig voor het watersysteem. Op deze manier is ruimte onttrokken aan het oppervlaktewatersysteem en wordt geen extra water geborgen in de bodem. Het gevolg is een extra belasting van het afvoersysteem. Het is daarom noodzakelijk dat er in het bebouwd gebied ook bij dempingen van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen altijd compenserende maatregelen worden getroffen.

B.Overig gebied met een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) < 1 meter ten opzichte van het maaiveld (blauw op de kaart)

Hetgeen hierboven onder A staat vermeld, geldt ook voor het overig gebied met een GHG tussen maaiveld en 1 meter beneden maaiveld. Voor dit overig gebied is er nog een extra nadeel, dat het effect is van het gevoerde peilbeheer. Door het dempen van oppervlaktewaterlichamen, inclusief schouwsloten, en overige oppervlaktewaterlichamen kan door het peilbeheer minder invloed worden uitgeoefend op het gewenste grondwaterregime.Het is daarom noodzakelijk dat er in het overig gebied met GHG < 1 meter ten opzichte van het maaiveld altijd compenserende maatregelen worden getroffen.

C.Overig gebied met GHG ≥ 1 meter ten opzichte van het maaiveld (wit op de kaart)

Deze zogenaamde “drogere” gebieden zijn gebieden met een GHG van meer dan 1 meter beneden maaiveld. In deze gebieden zal een verhoging van de grondwaterstand door het dempen van oppervlaktewaterlichamen met in begrip van schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen doorgaans niet leiden tot wateroverlast. Oppervlaktewaterlichamen en overige oppervlaktewaterlichamen in deze gebieden mogen zonder compensatieplicht worden gedempt.Een uitzondering daarop geldt voor brede oppervlaktewaterlichamen. Deze hebben in perioden van extreme neerslag en bij een gestremde lozing vanwege hoge zeewaterstanden een waterbergende functie. Door het optrekken van stuwen wordt water bovenstrooms van de boezem vastgehouden. Dit is een maatregel die in het calamiteitenplan van het waterschap is opgenomen. Als deze waterlichamen worden gedempt, gaat er bergingscapaciteit verloren. Daarom mogen deze waterlichamen, met een breedte op de waterlijn van meer dan 2 meter in de winter, alleen worden gedempt indien er compenserende maatregelen worden getroffen.

D.Natuurterrein

Een natuurgebied is een terrein, waarvan de inrichting en het beheer (bijna) helemaal en duurzaam is afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Onder natuurterrein worden mede verstaan bos en open water. In natuurterreinen (groen op de kaart) mogen schouwsloten en overige oppervlaktewaterlichamen zonder compenserende maatregelen worden gedempt. Voorwaarde is dat na het dempen de maatgevende afvoer in de nieuwe situatie niet groter is dan de huidige maatgevende afvoer en dat de grondwaterstand in de omliggende gebieden niet nadelig wordt beïnvloed. Overleg met het waterschap van tevoren hierover is wenselijk.Ook voor natuurterrein geldt er een uitzondering voor brede oppervlaktewaterlichamen die in open verbinding staan met het watersysteem. Zie hiervoor verder onder C.

Op de bij deze Algemene regel behorende kaart kan tot op perceelniveau worden ingezoomd.Hierbij wordt nog het volgende opgemerkt:

-Het waterschap kan in heel bijzondere situaties overwegen een uitzondering te maken op de compensatieplicht. Het waterschap kan in dergelijke uitzonderlijke gevallen alleen gemotiveerd en onderbouwd afwijken.

-De kaart is elektronisch samengesteld. Hierdoor kan de situatie op deze kaart in bepaalde gevallen niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid. Met name aan de randen van het stedelijk gebied kan dit het geval zijn. In voorkomende gevallen kan het waterschap afwijken van deze kaart en compensatie verplicht stellen.

-In “grensgevallen”, waarin de te dempen schouwsloot of het overige oppervlaktewaterlichaam op de kadastrale grens en de grens tussen de verschillende gekleurde gebieden ligt, geldt het strengste regime.

Compensatie waterberging

Compensatie kan plaatsvinden door het verbreden van een bestaande watergang of sloot of door het graven van een nieuw water. Oppervlaktewaterlichamen die 1 jaar voordat de melding is ingediend, zijn gedempt of verbreed, kunnen ook meetellen als compensatie voor de waterberging, mits dit duidelijk aantoonbaar is. Onder compensatie wordt niet verstaan het verdiepen van een watergang of sloot. Deze ruimte wordt al ingenomen door (grond)water.Bij de berekening van de waterberging is de bovenbreedte bm (gemeten op maaiveldhoogte), de afstand a tussen maaiveld en waterpeil ww in de winter van de te dempen watergang bepalend. Bij de aanvraag dienen deze maten te worden meegezonden en de maten van de nieuwe of te verbreden watergang. Zie onderstaande tekening. (Voor tekening zie: www.hunzeenaas.nl / Regelgeving / Keur http://hunzeenaas.nlAan de hand van deze maten dient de melder de waterberging te berekenen en in te dienen bij de melding.De compenserende maatregel dient voorafgaand aan het dempen te worden gerealiseerd om te voorkomen dat het waterbergend vermogen van het watersysteem tijdelijk vermindert.De watergang of sloot, waarin het dempen wordt gecompenseerd, moet in open verbinding staan met het watersysteem om het overtollige water in het watersysteem er ook daadwerkelijk in te kunnen bergen. Het waterschap kan over het compenseren advies geven.Door het dempen mogen geen watergangen of sloten worden afgesloten van het watersysteem. Om wateroverlast of watertekort te voorkomen moet eventueel een duiker worden gelegd. Het waterschap kan hierover, al dan niet op verzoek, advies geven. Enkele specifieke technische voorschriften zijn al opgenomen. Ten behoeve van de ontsnappingsmogelijkheid van fauna moet de demping in één richting worden uitgevoerd.Indien de nieuw te graven sloot ten behoeve van de waterberging, voldoet aan de schouwcriteria van het waterschap, krijgt deze nieuwe sloot hiermee de status van schouwsloot.Het onderhoud van de aangebrachte werken berust bij de degene, die er opdracht voor heeft gegeven en bij zijn rechtsopvolger. Een duiker in een gedempte sloot moet worden onderhouden door degene, die de demping c.a. heeft laten uitvoeren.

Melding

Ingrepen in het waterstaatsysteem moeten goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden en het nakomen van de compensatieplicht. Mede hierom is de meldplicht in deze Algemene regel opgenomen. Ook moeten de wijzigingen in het watersysteem worden bijgehouden in de gegevensbestanden van het waterschap, zoals schouwkaart en beheerregister. Zie ook de Algemene toelichting.

10. OVERHANGENDE BEPLANTING EN LANGSLIGGENDE VERHARDING

OPPERVLAKTEWATERLICHAAM

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. Opgaande (hout)beplanting: bomen, heggen, struiken en heesters;

b. Insteek: snijlijn van het bovenwatertalud met het aangrenzende maaiveld;

c. De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria

Vrijstelling wordt verleend voor het verbod in artikel 3.1 van de Keur voor het laten overhangen van opgaande (hout)beplanting over een onderhoudspad langs een oppervlaktewaterlichaam en voor het aanleggen, behouden of verwijderen van een verharding in een beschermingszone langs een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3 Voorschriften

Degene of zijn rechtsopvolger, die opgaande (hout)beplanting of verharding aanlegt, behoudt of verwijdert als bedoeld in artikel 2:

a.laat opgaande (hout)beplanting beneden een hoogte van 4 meter niet uitgroeien over een onderhoudspad;

b. legt een verharding op maaiveld aan op minimaal 4 meter uit een insteek en afwaterend naar landszijde.

TOELICHTING

Motivering

Opgaande (hout)beplanting, die over een onderhoudspad langs een oppervlaktewaterlichaam hangt, vormt een belemmering voor het doelmatig uitvoeren van machinaal onderhoud. Verharding van de strook naast het onderhoudspad kan, bijvoorbeeld door afstromend water, de stabiliteit ervan nadelig beïnvloeden. Het blijft daarom van belang eisen te stellen.

Andere wetgeving

In titel 4 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek staan bepalingen over de afstand van bomen, heesters en heggen tot de erfgrens. Volgens artikel 5.42 moet de afstand van bomen tot de erfgrens 2 meter zijn en van heesters en heggen 0,50 meter. Artikel 5.44 gaat over het verwijderen van overhangende takken en doorschietende wortels.Degene, op wiens erf de bomen, heesters en heggen staan, moet genoemde bepalingen naleven.Het hebben of plaatsen van opgaande (hout)beplanting in de beschermingszone valt niet onder deze Algemene regel. Daar blijft een vergunning voor nodig. In principe werkt het waterschap niet mee aan beplanting in de beschermingszone.

Criteria

Deze Algemene regel geldt voor het laten overhangen van opgaande (hout)beplanting over het onderhoudspad en voor verharding in een beschermingszone langs een oppervlaktewaterlichaam.De beschermingszone is een strook van 5 meter uit de insteek. Bij een onderhoudspad van 3 meter blijft er dus nog een beschermingszone daarnaast over van 2 meter. Ligt er geen onderhoudspad dan is de volledige 5 meter naast de insteek beschermingszone. Langs schouwsloten liggen geen beschermingszones met als gevolg dat de voorschriften van deze Algemene regel daar niet gelden.

Voorschriften

Om een onderhoudspad goed te kunnen gebruiken is het nodig dat die tot een bepaalde hoogte vrij blijft van beplanting.Verhardingen in de beschermingszone kunnen niet direct langs de insteek of het onderhoudspad worden gelegd in verband met het afstromend water, dat de stabiliteit van een waterstaatswerk kan verminderen.

Geen melding

Voor het laten overhangen van opgaande beplanting over het onderhoudspad of verharding in de beschermingszone is geen melding nodig. Het waterschap houdt er geen registratie van bij en vermindert hiermee de administratieve lasten.

11. GRONDWATERONTTREKKING

Artikel 1 Begripsbepalingen

a.Bronbemaling: onttrekken van grondwater met als doel het kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem;

b. Grondsanering: onttrekken van grondwater met als doel het kunnen saneren van uitsluitend de bodem;

c. Grondwatersanering: het onttrekken van vervuild grondwater met als doel de verontreinigde bodem te reinigen en het vervuilde grondwater te verwijderen;

d. Retourbemaling: Het onttrokken grondwater in hetzelfde watervoerende e. pakket, als waaruit het is onttrokken, terugbrengen.

De begripsbepalingen van de Keur zijn van toepassing.

Artikel 2 Criteria, zie tevens bijlage Beslisboom grondwateronttrekking

Vrijstelling wordt verleend van het verbod bedoeld in artikel 3.7 van de Keur voor:

a. Grondwateronttrekkingen uitsluitend voor bronbemaling, een proef of grondsaneringen met een hoeveelheid van minder dan 5.000 m3 per etmaal gedurende de eerste 5 dagen van de onttrekking, van minder dan 3.000 m3 per etmaal gedurende de volgende dagen, van minder dan 50.000 m3 per aaneen gesloten periode van 30 dagen met een maximum van 200.000 m3 per 6 maand en de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

b. Grondwateronttrekkingen uitsluitend voor grondwatersaneringen met een hoeveelheid van minder dan 50.000 m3 per aaneen gesloten periode van 30 dagen en met een maximum van 200.000 m3 per jaar;

c. Grondwateronttrekkingen uitsluitend ten behoeve van beregening en bevloeiing met een te onttrekken hoeveelheid tot maximaal 60 m3/uur buiten de oranje gekleurde gebieden op de kaart 3 bij deze Algemene regel aangegeven Veenkoloniaal gebied;

d. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening en bevloeiing met een te onttrekken hoeveelheid tot maximaal 150 m3 per uur binnen de oranje gebieden op kaart 3 bij deze Algemene regel aangegeven Veenkoloniaal gebied.

Artikel 3 Voorschriften

1. Degene of zijn rechtsopvolger, die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 2, onder a.:

a. dicht slecht waterdoorlatende lagen bij het boren van de put met klei af;

b. dicht na afloop van de werkzaamheden de putten op een door het bestuur goed te keuren wijze af;

c. verlaagt de grondwaterstand of potentiaal voor (water)bouwkundige of civieltechnische werken niet meer dan 0,5 meter onder het kritische punt van de bouwput;

d. voert voor aanvang van de onttrekking overleg met het bestuur over de gevolgen van de onttrekking voor de aanwezige bodem- en grondwaterverontreiniging;

e. bepaalt voor onttrekkingen met een duur van meer dan 30 dagen de verlaging van de grondwaterstand aan de hand van een dagelijkse stijghoogtemeting in een waarnemingsbuis. De waarnemingsbuis wordt geplaatst binnen 5 meter van de rand van de bouwput ingeval van een gesloten bouwput en binnen 30 meter bij een open bouwput.

2. Degene of zijn rechtsopvolger, die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 2, onder b.:

a. brengt in het op kaart 1 bij deze Algemene regel aangegeven “gebied met beperkte gebruiksmogelijkheden” gedurende de periode van 1 april tot 1 september het gezuiverde grondwater weer terug op dezelfde diepte als waarop het is onttrokken, voor zover de onttrekking meer bedraagt dan 10.000 m3 per maand;

b. dicht slecht waterdoorlatende lagen bij het boren van de put met klei af;

c. dicht na afloop van de werkzaamheden de putten op een door het bestuur goed te keuren wijze af;

d. voert voor aanvang van de onttrekking overleg met het bestuur over de gevolgen van de onttrekking voor de aanwezige bodem- en grondwaterverontreiniging.

3. Degene of zijn rechtsopvolger, die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 2, onder c en d.:

a. gebruikt voor beregening van akkerbouwgrond en grasland jaarlijks maximaal 1500 m3 per ha.;

b. onttrekt buiten de oranje gebieden (kaart 3) geen grondwater als er naar het oordeel van het bestuur voldoende oppervlaktewater van geschikte kwaliteit beschikbaar is;

c. mag binnen de oranje gebieden (kaart 3) grondwater onttrekken, ook als er naar het oordeel van het bestuur voldoende oppervlaktewater van geschikte kwaliteit beschikbaar is;

d. onttrekt in het op kaart 1 bij deze Algemene regel aangegeven “gebied met beperkte gebruiksmogelijkheden” niet meer dan 10 m3/uur grondwater voor beregening en bevloeiing van grasland en akkerbouw, behalve voor hoogsalderende teelten en vollegrondstuinbouw;

e. voorkomt dat, in de oranje gebieden (kaart 3) de afstand tussen de put en stenen gebouwen minder is dan 400 meter;

f. houdt het filter dieper dan aangegeven op kaart 4 bij deze Algemene regel;

g. dicht na afloop van de werkzaamheden de putten op een door het bestuur goed te keuren wijze af.

h. laat het slaan van de putten plaatsvinden door een erkend boorbedrijf;

Artikel 4 Melding en meting

Degene bedoeld in artikel 3 meldt en meet het onttrekken van grondwater bedoeld in artikel 2 onder a. t/m e. overeenkomstig de voorschriften daarover in het Waterbesluit en de Waterregeling.

Artikel 5 Noodsituaties

In noodsituaties kan het bestuur het onttrekken van grondwater verbieden of toestaan op ruimere schaal dan in deze Algemene regel is voorzien.

TOELICHTING

Algemeen

Deze Algemene regel is ontleend aan de voorheen geldende regelingen over dit onderwerp van de provincies Groningen en Drenthe, met uitzondering van de specifieke regels voor onttrekking van grondwater voor beregening in de Veenkoloniën. Dat onderdeel is bij wijziging vanaf 2012 toegevoegd als eigen beleid van het waterschap. Toen is ook de beperkte beregeningperiode, die gold voor ons Drents waterschapgebied geschrapt. Om de duidelijkheid te vergroten gaat het waterschap in de toekomst 1 kaart samenstellen, waarin de kaarten 1 en 3 zijn opgenomen.

Motivering

Het onttrekken van grondwater is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt tot op zekere hoogte relatief eenvoudig en gebeurt redelijk vaak. Toch grijpt het in op het grondwatersysteem. Het kan negatieve gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Het blijft daarom van belang dat er voorschriften gelden.

Andere wetgeving

De waterkwaliteitsaspecten van lozing van onttrokken grondwater bij grond- en grondwatersanering en ontwatering zijn voor inrichtingen geregeld in afdeling 1.2. en paragraaf 3.1.1. en 3.1.2. van het Activiteitenbesluit en paragraaf 1.2 en paragraaf 3.1 en 3.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze bepalingen gaan over melding en voorschriften, die voor een lozing gelden. Beide besluiten kennen in artikel 2.1. bovendien een algemene zorgplichtbepaling.Verder vallen de grotere lozingen (> 60 m3 per uur) van grondwater op oppervlaktewaterlichamen onder de vergunningplicht van artikel 3.5 van de Keur (waterkwantiteit).Degene, die grondwater onttrekt en loost is verantwoordelijk voor de naleving van voorschriften, die naast de Keur bestaan.

Criteria

Deze Algemene regels gelden voor de in dit artikel genoemde categorieën van grondwateronttrekkingen tot de daarbij genoemde hoeveelheden. Andere of grotere onttrekkingen hebben een te vergaande impact op de grondwaterregulering en lenen zich niet voor legalisering via een Algemene regel.Voor de onttrekkingen genoemd in artikel 2 onder a. is een etmaalmaximum opgenomen van 5.000 m3 gedurende de eerste vijf dagen en van 3.000 m3 voor de dagen daarna. Zodoende wordt ruimte gelaten de eerste dagen meer te onttrekken om het grondwater op het gewenste niveau te krijgen. Voor de dagen daarna is alleen stabilisatie nodig en kan worden volstaan met een maximum van 3.000 m3. Met deze maxima is de kans op schade vrijwel uitgesloten. Daarnaast blijven uiteraard de maxima per 30 dagen en per half jaar gelden.Onder het Veenkoloniaal gebied genoemd in artikel 2, onder c., d. en e. wordt verstaan het gebied, dat globaal wordt begrensd door de Duitse grens in het oosten, de Hondsrug en de Hunze in het Westen en het Winschoterdiep dan wel de kleigebieden in het Noorden. De exacte begrenzing is aangegeven op de kaart, die bij dit onderdeel hoort.

Voorschriften

Het bepaalde in artikel 3, onder 1 gaat over technische zaken, die voor, tijdens of na het onttrekken in acht genomen moeten worden om nadelige gevolgen van de onttrekkingen te voorkomen.Dat geldt ook voor de voorschriften vermeld onder 2. Specifieke voorwaarde hierbij is dat in “gebied met beperkte gebruiksmogelijkheden” in de periode van 1 april tot 1 september het gezuiverde grondwater weer wordt teruggebracht op dezelfde diepte als waarop het is onttrokken in die gevallen waarin de onttrekking meer bedraagt dan 10.000 m3 per maand. Zie kaart 1. Het betreft dezelfde gebieden als tot 2010 onder vigeur van de provinciale Omgevingsverordening Drenthe.Het SIKB (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer) heeft de Beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 12000 Tijdelijke bemalingen opgesteld. Indien volgens deze richtlijn en de bijbehorende protocollen 12010, 12020, 12030 en 12040 wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de voorwaarden in artikel 3.1 en 3.2. De nieuwste versie van het protocol is te vinden op www.sikb.nl.Bij de voorschriften van artikel 3 onder 3. wordt het volgende opgemerkt. Als op jaarbasis meer dan 1500 m3 grondwater per ha. wordt onttrokken voor beregening van akkerbouwgrond of grasland dan is wel een vergunning nodig. Van deze hoeveelheid, die overeenkomt met 150 mm/jaar gaat een stimulans uit om efficiënt te beregenen. In de praktijk blijkt deze hoeveelheid, zelfs in veel drogere gebieden, genoeg.Het slaan van de putten moet door een erkend boorbedrijf plaatsvinden om een goede werkwijze te garanderen. Dat is van belang omdat in veel gevallen geboord wordt door diverse watervoerende pakketten en scheidende lagen. Hierdoor kan uitwisseling van grondwater in de verschillende watervoerende pakketten plaatsvinden, wat ongewenst is. Het SIKB heeft het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Indien volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt uitwisseling voorkomen. De nieuwste versie van het protocol is te vinden op www.sikb.nl. Onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Hierbij kan gedacht worden aan schade aan de landbouw, schade aan natuurgebieden, zoals verdroging, verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen, met name bodemenergiesystemen. Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.Onder artikel 3.3. d. is een beperking opgenomen om in het “gebied met beperkte gebruiksmogelijkheden” grondwateronttrekkingen te doen groter dan 10 m3/uur voor beregening van grasland en akkerbouw, behalve voor hoogsalderende teelten en vollegrondstuinbouw. Het betreft dezelfde gebieden als tot 2010 onder vigeur van de provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Zie kaart 1. De reden voor deze beperking is de aanwezigheid van veel kwetsbare natuurwaarden in dit gebied.Tot de hoogsalderende teelten behoren bloemen, bollen, sierteelt, fruit, bomen, graszaad en graszoden, pootaardappelen, cichorei, (glas)tuinbouw en sportvelden. Deze teelten hebben op een bepaald moment in de groei absoluut water nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Geen beregening betekent verlies van oogst.Fabrieks- en consumptieaardappelen, granen, bieten en maïs behoren niet tot de hoogsalderende teelten. Deze gewassen kunnen zich na een droogteperiode vaak nog voldoende herstellen.Volgens lid 3 van artikel 3 gelden voor beregening en bevloeiing in de Veenkoloniën specifieke voorschriften. In de zomer wordt veel IJsselmeerwater aangevoerd naar de Veenkoloniën. Een deel hiervan wordt direct uit watergangen onttrokken voor beregening. Door het intensieve wijkenstelsels en de zandige ondergrond infiltreert in de Veenkoloniën het grootste deel echter in de ondergrond. Slechts 10 tot 20% van het geïnfiltreerde water komt via capillaire nalevering ten goede aan gewassen. Bovendien gebeurt dat alleen in de laagste en minst droogtegevoelige delen van de peilgebieden. Door beregenen uit grondwater toe te staan komt een groter deel van het geïnfiltreerde water ten goede aan gewassen op de hogere en droogtegevoeligere delen en wordt het aangevoerde IJsselmeerwater dus efficiënter benut.Daarnaast neemt in de Veenkoloniën de vraag naar beregening toe. Door de klimaatwijziging is te verwachten dat die vraag nog verder zal groeien. Als gevolg van de huidige regelgeving leidt dat tot meer onttrekking uit oppervlaktewater, terwijl we plaatselijk al aanlopen tegen de grenzen van de aanvoercapaciteit van ons oppervlaktewaterstelsel. We moeten dan bijvoorbeeld boeren om en om overdag en ’s nachts laten beregen. Door, onder bepaalde voorwaarden, in de Veenkoloniën ook beregenen uit grondwater toe te staan kunnen we aan die toenemende vraag naar beregenen voldoen zonder extra IJsselmeerwater aan te voeren. Daarom adviseert het waterschap nadrukkelijk om binnen de oranje gebieden van kaart 3 grondwateronttrekking te overwegen in plaats van onttrekking uit oppervlaktewater.Voor wat betreft de voorwaarden, die aan het beregenen zonder vergunning in de Veenkoloniën zijn verbonden kan nog het volgende worden opgemerkt.De begrenzing van de gebieden op kaart 3 is zodanig gekozen dat er, ter voorkoming van schade, voldoende afstand blijft tussen de onttrekkingsput en kwetsbare gebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en concentraties van bebouwing (in verband met de zettingsgevoeligheid). Niet in de kaart is verwerkt de wenselijke afstand tussen de onttrekking en individuele stenen gebouwen. Daarom is die voorwaarde nog expliciet genoemd in de Algemene regel zelf. De op de kaarten aangeven begrenzing is op perceelsniveau beschikbaar en in te zien door de onttrekkers.De filters moeten voldoende diep worden geplaatst om de effecten op het ondiepe grondwater beperkt te houden. Op kaart 4 staan de minimale diepten aangeven waarop onttrokken moet worden.

Melding en meting

Het is noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de onttrekkingen en op basis daarvan een goed beeld houdt van locatie en hoeveelheid van de onttrekking. Zo nodig kan dan regulerend worden opgetreden, bijvoorbeeld op basis van artikel 3.3 van de Keur bij grote schaarste.De melding en meting moeten plaatsvinden conform de bepalingen van het Waterbesluit (artikel 6.11) en de Waterregeling (artikel 6.4 en artikel 6.27).

Het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa’s,

Veendam, 4 juli 2016

Harm Küpers Alfred van Hall

secretaris-directeur dijkgraaf

Bijlagen

1. Bij de Algemene regel voor een steiger:

Overzicht afmetingen.

2. Bij de Algemene regel voor een beschoeing of damwand:

a. Overzicht platsing beschoeing in schouwsloot;

b. Overzicht plaatsing damwand/muur in schouwsloot.

3. Bij de Algemene regel voor beregening uit oppervlaktewater en bijbehorende onttrekkingsvoorziening:

Kaart van het grondwaterbeschermingsgebied Drentse Aa, zoals aangewezen door de provincie Drenthe.

4. Bij de Algemene regel voor dempen:

Kaart waarop de verschillende gebieden zijn aangegeven.

5. Bij de Algemene regel voor grondwateronttrekking:

a. Kaart 1 met het gebied met beperkte gebruiksmogelijkheden;

b. Kaart 3 met het Veenkoloniaal gebied als bedoeld in artikel 2, onder c en d;

c. Kaart 4 met de minimale filterdiepte;

d. Beslisboom grondwateronttrekking.

Voor Bijlagen: zie www.hunzeenaas.nl /Regelgeving / Keur http://www.hunzeenaas.nl