Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende het verstrekken van subsidie ter stimulering van hedendaagse cultuur Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

Geldend van 01-06-2016 t/m 20-10-2016

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat Provinciale Staten op 21 juni 2013 de cultuuragenda van Brabant voor 2020 hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten het voor een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat in de provincie Noord-Brabant belangrijk achten dat voldoende artistieke, aansprekende culturele activiteiten aangeboden worden;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten organisaties die zich inzetten om een basisinfrastructuur voor dergelijke culturele activiteiten op te zetten wensen te ondersteunen, zodat deze organisaties in staat worden gesteld op een meer structurele basis culturele activiteiten te ontwikkelen, produceren en presenteren, waarbij zij zich verbinden aan de Brabantse samenleving en de maatschappelijke opgaven die hierin actueel zijn;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten daartoe onder andere op 16 december 2014 de Subsidieregeling infrastructuur professionele kunsten Noord-Brabant hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op 19 april 2016 het uitvoeringsprogramma ‘Cultuur in Uitvoering’ hebben vastgesteld;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op basis van dit nieuwe uitvoeringsprogramma de Subsidieregeling infrastructuur professioneel kunsten Noord-Brabant op een dusdanig groot aantal punten wensen te wijzigen, dat zij wenselijk achten een geheel nieuwe regeling vast te stellen;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten op deze subsidieregeling Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

§ 1 Nationale Brabantse basisinfrastructuur

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

     Adviescommissie kunsten: adviescommissie ingesteld door Gedeputeerde Staten op grond van artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

     Algemene Groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014;

  • c.

     concours; competitie, gericht op kunstenaars waarbij het wedstrijdelement de verbinding tussen de activiteiten vormt;

  • d.

     editie: volledig ontwikkeld, geproduceerd en gepresenteerd festival of concours;

  • e.

     festival: reeks van onderling samenhangende activiteiten, die gedurende een in de tijd beperkte periode onder een gemeenschappelijke noemer worden georganiseerd.

Artikel 1.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door rechtspersonen.

Artikel 1.3 Subsidievorm

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf exploitatiesubsidie.

  • 2  Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten gericht op het versterken van de culturele basisinfrastructuur middels de ontwikkeling, productie en presentatie van:

  • a.

     professionele podiumkusten of visuele kunsten in de vorm van festivals of concoursen;

  • b.

     overige professionele podiumkunsten of visuele kunsten;

  • c.

     professionele podiumkunsten of visuele kunsten in de vorm van festivals of concoursen, waarvoor subsidie is aangevraagd op grond van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020;

  • d.

     overige professionele podiumkunsten of visuele kunsten, waarvoor subsidie is aangevraagd op grond van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

     voor de activiteiten reeds subsidie is aangevraagd op grond van paragraaf twee van deze provinciale subsidieregeling;

  • b.

     de aanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in artikel 2 onder nummer 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

     de aanvrager een onderneming is ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

Artikel 1.6 Subsidievereisten

  • 1  Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

       de hoofdactiviteiten van de aanvrager worden uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

       de subsidieaanvrager en diens activiteiten dragen bij aan de Brabantse culturele infrastructuur;

    • c.

       de subsidieaanvrager heeft een meerjarige subsidie aanvraag ingediend bij;

      • 1°.

         een Rijksfonds;

      • 2°.

         de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020;

    • d.

       de subsidieaanvraag betreft een periode die tenminste deels de periode 2017-2020 omvat;

    • e.

       aan de activiteiten ligt een werkplan ten grondslag, waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

         op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

      • 2°.

         een bewijs dat de subsidie, bedoeld onder c, is aangevraagd in de vorm van een kopie van de subsidieaanvraag;

      • 3°.

         een marketingstrategie;

      • 4°.

         een communicatiestrategie;

      • 5°.

         een sluitende begroting.

  • 2  Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4, onder a of b, in aanmerking te komen, voldaan aan het vereiste dat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 1°, is ingediend op grond van een van de volgende regelingen:

    • 1°.

       de Regeling meerjarige productiesubsidie 2017-2020 van het Fonds Podiumkunsten;

    • 2°.

       de Regeling meerjarige festivalsubsidie 2017-2020 van het Fonds Podiumkunsten;

    • 3°.

       de Deelregeling Bijdragen Meerjarenprogramma’s Presentatie van het Mondriaanfonds;

    • 4°.

       de Regeling meerjarige subsidies Nederlands Letterenfonds 2017-2020 van het Letterenfonds;

    • 5°.

       de Deelregeling twee- en vierjarige Activiteitenprogramma’s Creatieve Industrie van het Stimuleringsfonds voor creatieve industrie.

  • 3  Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4, onder c en d, in aanmerking te komen, voldaan aan het vereiste dat de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, onder 2°, is ingediend op grond van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2017–2020 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

  • 1  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten met betrekking tot de reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager voor subsidie in aanmerking.

  • 2  Voor de berekening van interne uurtarieven past de subsidieaanvrager de berekeningssystematiek, genoemd in artikel 10, onder c, en artikel 13, eerste lid, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord-Brabant toe.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.7 komen kosten voor externe subsidieadviseurs in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor subsidie als bedoeld in:

  • a.

     artikel 1.4, onder a en b, worden ingediend van 1 juni 2016 tot en met 25 augustus 2016.

  • b.

     artikel 1.4, onder c en d, worden ingediend van 1 juni 2016 tot en met 22 september 2016.

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 1.4, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 1.9, vast op €9.300.000.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

  • 1  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, onder a en c, bedraagt 25% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van:

    • a.

       €250.000 per editie voor aanvragers met een begroting van meer dan €1.000.000 per editie, tot een maximum van €1.000.000, indien de subsidieaanvraag een periode van vier kalenderjaren betreft;

    • b.

       €250.000 per editie, voor aanvragers met een begroting van meer dan €1.000.000 per editie, tot een maximum van €500.000, indien de subsidieaanvraag een periode van twee kalenderjaren betreft;

    • c.

       €150.000 per editie, voor aanvragers met een begroting van minder dan €1.000.000 per editie, tot een maximum van €600.000, indien de subsidieaanvraag een periode van vier kalenderjaren betreft;

    • d.

       €150.000 per editie voor aanvragers met een begroting van minder dan €1.000.000 per editie, tot een maximum van € 300.000, indien de subsidieaanvraag een periode van twee kalenderjaren betreft.

  • 2  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 1.4, onder b en d, bedraagt:

    • a.

       25% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €350.000 per kalenderjaar, voor aanvragers met een begroting groter dan €1.000.000 per jaar, tot een maximum van €1.400.000, indien de subsidieaanvraag een periode van vier kalenderjaren betreft;

    • b.

       25% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €350.000 per kalenderjaar, voor aanvragers met een begroting groter dan €1.000.000 per jaar, tot een maximum van €700.000, indien de subsidieaanvraag een periode van twee kalenderjaren betreft;

    • c.

       30% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €200.000 per kalenderjaar, voor aanvragers met een begroting kleiner dan €1.000.000 per jaar, tot een maximum van €800.000, indien de subsidieaanvraag een periode van vier kalenderjaren betreft;

    • d.

       30% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €200.000 per kalenderjaar, voor aanvragers met een begroting kleiner dan €1.000.000 per jaar, tot een maximum van €400.000, indien de subsidieaanvraag een periode van twee kalenderjaren betreft.

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1  Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 1.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

       de beoordeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel c, onder 1° of onder 2°, te waarderen met:

      • 1°.

         75 punten, indien de aanvraag positief is beoordeeld en dit leidt tot het ontvangen van subsidie;

      • 2°.

         25 punten, indien de aanvraag positief is beoordeeld, maar dit niet leidt tot het ontvangen van subsidie;

      • 3°.

         nul punten, indien de aanvraag negatief is beoordeeld en dit leidt tot het niet ontvangen van subsidie;

      • 4°.

         75 punten, indien de aanvraag is ingediend op grond van de deelregeling Bijdragen Meerjarenprogramma’s Presentatie.

    • b.

       de mate waarin de subsidieaanvrager en diens activiteiten bijdragen aan de Brabantse culturele infrastructuur te waarderen met maximaal 20 punten;

    • c.

       de mate waarin de artistieke-inhoudelijke kwaliteit van de subsidieaanvrager blijkt uit de aanvraag, te waarderen met maximaal 10 punten;

    • d.

       de mate waarin de zakelijke professionaliteit van de subsidieaanvrager blijkt uit de aanvraag, te waarderen met maximaal 10 punten;

    • e.

       de mate waarin een samenhangende marketingstrategie en communicatiestrategie bijdragen aan een optimaal publieksbereik, te waarderen met 10 punten;

  • 2  Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 1.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4, voor advies over artikel 1.6 en artikel 1.12 voor aan de Adviescommissie kunsten.

Artikel 1.14 Subsidieverlening

Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 1.6, tweede lid, onder 3º, worden verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie wordt verleend.

Artikel 1.15 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

     het verlenen van medewerking aan een jaarlijkse visitatie van de adviescommissie;

  • b.

     de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag;

  • c.

     de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • d.

     de subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve in de zin van artikel 4:72 van de Awb;

  • e.

     bij subsidies van €125.000 en hoger houdt de subsidieontvanger de verplichting een administratie aan waarin vermogens van provinciale en andere herkomst afzonderlijk verantwoord worden, indien hij tevens economische activiteiten verricht die niet met provinciale middelen worden gefinancierd;

  • f.

     bij subsidies tot €250.000 bedraagt de egalisatiereserve, bedoeld onder d, ten hoogste €25.000 van de verleende subsidie voor het desbetreffende boekjaar. Met een maximum van 10% van de totaal verleende subsidie bedrag bij vaststelling van de subsidie;

  • g.

     bij subsidies van €250.000 en hoger bedraagt de egalisatiereserve, bedoeld onder b, maximaal 10% van de verleende subsidie voor het desbetreffende boekjaar. Met een maximum van 10% van de totaal verleende subsidie bedrag bij vaststelling van de subsidie.

Artikel 1.16 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger desgevraagd aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de, aan de subsidie verbonden, verplichtingen is voldaan.

 

Artikel 1.17 Bevoorschotting en betaling

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2  Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in halfjaarlijkse termijnen betaald.

  • 3  Gedeputeerde Staten bepalen in de beschikking tot subsidieverlening de tijdstippen waarop de termijnen, bedoeld in het tweede lid, worden betaald.

§ 2 Brabantse basisinfrastructuur

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

     Adviescommissie kunsten: adviescommissie ingesteld door Gedeputeerde Staten op grond van artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

     Algemene Groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014;

  • c.

     concours: een competitie gericht op kunstenaars waarbij het wedstrijdelement de verbinding tussen de activiteiten vormt;

  • d.

     editie: volledig ontwikkeld, geproduceerd en gepresenteerd festival of concours;

  • e.

     festival: reeks van onderling samenhangende activiteiten die gedurende een in de tijd beperkte periode onder een gemeenschappelijke noemer worden georganiseerd.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door rechtspersonen.

Artikel 2.3 Subsidievorm

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf exploitatiesubsidie.

  • 2  Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

Een exploitatiesubsidie kan worden verstrekt voor activiteiten gericht op het versterken van de culturele basisinfrastructuur middels:

  • a.

     de ontwikkeling, productie en presentatie van professionele podiumkunsten of visuele kunsten;

  • b.

     de ontwikkeling van de dansinfrastructuur in Brabant.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

      voor de activiteiten reeds subsidie is aangevraagd op grond van paragraaf een van deze provinciale subsidieregeling;

  • b.

     de aanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in artikel 2 onder nummer 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

     de aanvrager een onderneming is ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

Artikel 2.6 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

     de activiteiten van de aanvrager worden in belangrijke mate uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • b.

     de subsidieaanvrager heeft een bovenlokale functie;

  • c.

     de activiteiten zijn niet uitsluitend gericht op de functie educatie en talentontwikkeling;

  • d.

     de activiteiten omvatten een begroting van minimaal €150.000 per jaar;

  • e.

     aan de aanvraag liggen ten grondslag:

    • 1°.

       een werkplan voor de gehele periode 2017-2020, dat samenhang en ontwikkeling vertoond en waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze paragraaf;

    • 2°.

       een sluitende begroting.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

  • 1  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten voor de reguliere activiteiten van de subsidieaanvrager voor subsidie in aanmerking.

  • 2  Voor de berekening van interne uurtarieven past de subsidieaanvrager de berekeningssystematiek, genoemd in artikel 10, onder c, en artikel 13, eerste lid, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen Noord-Brabant toe.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7 komen kosten voor externe subsidieadviseurs in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend van 1 juni 2016 tot en met 27 juli 2016.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.9, vast op €2.400.000.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

  • 1  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.4, onder a, bedraagt 25% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van:

    • a.

       €80.000 per editie, voor aanvragers met een begroting van minder dan €450.000 per editie, tot een maximum van €320.000 per vier kalenderjaren;

    • b.

       €150.000 per editie, voor aanvragers met een begroting van meer dan €450.000 per editie, tot een maximum van €600.000 per vier kalenderjaren;

    • c.

       €80.000 per jaar, voor aanvragers met een begroting van minder dan €450.000 per jaar, tot een maximum van €320.000 per vier kalenderjaren;

    • d.

       €150.000 per jaar, voor aanvragers met een begroting van meer dan €450.000 per jaar, tot een maximum van €600.000 per vier kalenderjaren.

  • 2  De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.4, onder b, bedraagt 70% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €350.000 per jaar, tot een maximum van €1.400.000 per vier kalenderjaren.

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

  • 1  Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

       de mate waarin de subsidieaanvrager en diens activiteiten bijdragen aan de Brabantse culturele infrastructuur te waarderen met maximaal 20 punten;

    • b.

       de mate waarin de artistieke-inhoudelijke kwaliteit van de subsidieaanvrager blijkt uit de aanvraag, te waarderen met maximaal 10 punten;

    • c.

       de mate waarin de zakelijke professionaliteit van de subsidieaanvrager blijkt uit de aanvraag, te waarderen met maximaal 10 punten;

    • d.

       de mate waarin een samenhangende marketingstrategie en communicatiestrategie bijdraagt aan een optimaal publieksbereik, te waarderen met 10 punten.

  • 2  Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4 voor advies over artikel 2.6 en artikel 2.12 voor aan de Adviescommissie kunsten.

Artikel 2.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

     het verlenen van medewerking aan een jaarlijkse visitatie van de adviescommissie;

  • b.

     de subsidieontvanger overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag;

  • c.

     de subsidieontvanger houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • d.

     de subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve in de zin van artikel 4:72 van de Awb;

  • e.

     bij subsidies van €125.000 en hoger houdt de subsidieontvanger de verplichting een administratie aan waarin vermogens van provinciale en andere herkomst afzonderlijk verantwoord worden, indien hij tevens economische activiteiten verricht die niet met provinciale middelen worden gefinancierd;

  • f.

     bij subsidies tot € 250.000 bedraagt de egalisatiereserve, bedoeld onder d, ten hoogste € 25.000 van de verleende subsidie voor het desbetreffende boekjaar. Met een maximum van 10% van de totaal verleende subsidie bedrag bij vaststelling van de subsidie;

  • h.

     bij subsidies van € 250.000 en hoger bedraagt de egalisatiereserve, bedoeld onder b, maximaal 10% van de verleende subsidie voor het desbetreffende boekjaar. Met een maximum van 10% van de totaal verleende subsidie bedrag bij vaststelling van de subsidie.

Artikel 2.15 Prestatieverantwoording

Gedeputeerde Staten leggen in de beschikking tot subsidieverlening vast op welke wijze de subsidieontvanger desgevraagd aantoont dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

Artikel 2.16 Bevoorschotting en betaling

  • 1  Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2  Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt in halfjaarlijkse termijnen betaald.

  • 3  Gedeputeerde Staten bepalen in de beschikking tot subsidieverlening de hoogte van en de tijdstippen waarop de termijnen, bedoeld in het tweede lid, worden betaald.

§ 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2018 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de werking van deze regeling in de praktijk.

Artikel 3.2 Intrekking

De Subsidieregeling infrastructuur professionele kunsten Noord-Brabant wordt ingetrokken.

Artikel 3.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 31 mei 2016

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

de secretaris mw. ir. A.M. Burger

 

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant.

Algemeen Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht. Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.

Artikelsgewijs

Artikel 1.3 Subsidievorm Een exploitatiesubsidie is een subsidie voor een of meer kalenderjaren. Bij dit soort subsidies gaat het om een subsidie die wordt verstrekt voor activiteiten die behoren tot de kernactiviteiten die de subsidieontvanger gewoonlijk in het kader van zijn dagelijkse bedrijfsvoering ontplooit. Het gaat dus om subsidiëring van een deel of alle reguliere werkzaamheden van de aanvrager. Exploitatiesubsidies worden altijd verstrekt op basis van een subsidieregeling.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.

Artikel 1.6, eerste lid, onder e Werkplan Het werkplan dient een beeld te geven van de samenhangende activiteiten die de subsidieaanvrager wil gaan ondernemen, onderbouwd vanuit een visie en een ondernemingsplan. Dit mag hetzelfde werkplan zijn als de ingediende aanvraag bij een van de rijk(-sfondsen). Indien nodig bevat de provinciale aanvraag een aanvulling van maximaal 1000 woorden over de specifieke rol die de instelling binnen Brabant speelt.

De aanvraag met de verplichte bijlagen is leidend voor toetsing of de subsidieaanvrager in aanmerking komt voor subsidie. Het is dus van belang dat de aanvraag helder is en een goed beeld geeft van de activiteiten die de subsidieaanvrager wil ondernemen. Een aanvraag heeft betrekking op een periode van twee of vier jaar. De activiteiten hoeven echter niet voor die hele periode op projectniveau te worden uitgewerkt.

Daarnaast wordt bij de aanvraag een meerjarenbegroting ingediend. Indien een andere begroting wordt ingediend dan bij de rijksaanvraag, dan dient nadrukkelijk in beeld te worden gebracht welke aanvullende of andere activiteiten beoogd worden ten opzichte van het aldaar ingediende werkplan.

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel c, onder 2° Een sluitende meerjaren begroting Een begroting dient op het moment van indienen sluitend te zijn. Dit betekent dat wanneer er provinciale bijdragen worden opgenomen groter dan de in deze regeling aangegeven maxima, sprake is van een niet-sluitende begroting en de aanvraag bij voorbaat al wordt afgewezen.

Hetzelfde geldt indien er in de begroting een bijdrage van een rijksfonds wordt opgenomen, terwijl op het moment van sluiten van de indientermijn al duidelijk is dat deze niet gehonoreerd is. Tot het moment dat de regeling sluit mag aanvullende informatie worden geleverd en een eventueel gewijzigde begroting worden aangeleverd.

Artikel 1.6, tweede lid Rijksfondsen De in dit artikel genoemde regelingen worden uitgevoerd door de volgende rijksfondsen:

  • 1.

     De regeling meerjarige productiesubsidie 2017-2020 door het Fonds podiumkunsten

  • 2.

     De regeling meerjarige festivalsubsidie 2017-2020 door het Fonds podiumkunsten

  • 3.

     De deelregeling Bijdragen Meerjarenprogramma’s Presentatie door het Mondriaanfonds

  • 4.

     De regeling meerjarige subsidies Nederlands Letterenfonds 2017 – 2020 door het Letterenfonds

  • 5.

     De deelregeling twee- en vierjarige Activiteitenprogramma’s Creatieve Industrie door het Stimuleringsfonds creatieve industrie

Artikel 1.7 tweede lid en artikel 2.7 tweede lid Uniforme kostenberekening De verwijzing opgenomen in het tweede lid duid op het door GS vastgestelde uurtarief van €50. Dit bedrag betreft het maximale gemiddelde uurtarief van alle werknemers die in dienst zijn, wat tot de subsidiabele kosten gerekend mag worden.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte Uit de begroting dient te blijken hoe hoog de begroting per editie is en hoeveel edities er plaats zullen vinden binnen de periode waarop de aanvraag van toepassing is.

 

Artikel 1.12 Verdeelcriteria Artikel 1.12, eerste lid, onder a In dit artikel betreft het dezelfde rijksfondsen als genoemd in artikel 1.6, namelijk:

  • a.

     het Fonds podiumkunsten op grond van de Regeling meerjarige productiesubsidie 2017-2020;

  • b.

     het Fonds podiumkunsten op grond van de Regeling meerjarige festivalsubsidie 2017-2020;

  • c.

     het Mondriaanfonds op grond van Deelregeling Bijdragen Meerjarenprogramma’s Presentatie;

  • d.

     het Letterenfonds op grond van de Regeling meerjarige subsidies Nederlands Letterenfonds 2017 – 2020;

  • e.

     het Stimuleringsfonds creatieve industrie op grond van de Deelregeling twee- en vierjarige Activiteitenprogramma’s Creatieve Industrie.

Artikel 1.12, eerste lid, onder b Bij dit criterium is het van belang in welke mate de subsidieaanvrager bijdraagt aan een samenhangend stelsel van diverse partijen in het culturele veld in Brabant. Gedeputeerde Staten zetten daarbij de aanvraag af tegen dat wat er verder in Brabant gebeurt. In hoeverre een interessante bijdrage geleverd wordt aan dat wat er verder wordt gemaakt. Gedeputeerde Staten letten verder op welke samenwerkingsverbanden de instelling heeft met andere Brabantse instellingen, hoe de instelling een rol vervult in de ketens en het cultuursysteem en of de instelling bijdraagt aan bredere provinciale doelen of opgaven.

Artikel 1.12, eerste lid, onder c Bij het toetsen van de artistieke kwaliteit zijn zowel de beschrijving van de activiteiten, als de wijze waarop het werkproces is ingericht relevant. Er wordt ingezoomd op de begrippen;

  • 1.

     Visie; artistiek-inhoudelijke visie van de instelling die zich vertaalt in een samenhangende programmering.

  • 2.

     Oorspronkelijkheid; de eigenheid en de herkenbaarheid van de projecten.

  • 3.

     Vakmanschap; de kennis, vaardigheden, ervaring en competenties van de betrokken makers en uitvoerenden.

  • 4.

     Zeggingskracht; de overdracht op het publiek. Zeggingskracht geeft aan in hoeverre een werk erin slaagt uitdrukking te geven aan een oorspronkelijk idee.

Artikel 1.12, eerste lid onder d Zakelijke professionaliteit bestaat naast financieel management ook uit organisatiekracht. Aspecten die een rol spelen zijn de mate waarin de begroting aansluit bij de inhoudelijke plannen, het ondernemerschap dat uit de aanvraag spreekt en in hoeverre de geprognosticeerde inkomsten en uitgaven realistisch zijn. Ook wordt gekeken naar de inrichting van de organisatie en hoe hierin een balans is gevonden tussen efficiency, flexibiliteit, ervaring en kennisontwikkeling.

 

Artikel 1.15 en 2.14 Dit betekent dat u een administratie dient aan te houden waarin vermogens van provinciale en andere herkomst afzonderlijk worden verantwoord. Ten aanzien van de egalisatiereserve van provinciale herkomst wordt een plafond gehanteerd van maximaal €25.000,- dan wel 10% van de verleende subsidie voor het desbetreffende boekjaar. Ten aanzien van de andere egalisatiereserve opgebouwd over het niet provinciale deel van uw boekhouding wordt geen plafond gehanteerd. Bij vaststelling van de subsidie is een totaal aan egalisatiere¬serve over het provinciaal deel toegestaan tot de hoogte van maximaal €25.000,- dan wel 10% van de totale provinciale subsidie over de in de verleningsbeschikking opgenomen periode. Het teveel betaalde dient na vaststelling van de subsidie te worden terugbetaald op grond van artikel 4.2.7 Awb.

Artikel 2.3 Subsidievorm Een exploitatiesubsidie is een subsidie voor een of meer kalenderjaren. Bij dit soort subsidies gaat het om een subsidie die wordt verstrekt voor activiteiten die behoren tot de kernactiviteiten die de subsidieontvanger gewoonlijk in het kader van zijn dagelijkse bedrijfsvoering ontplooit. Het gaat dus om subsidiëring van een deel of alle reguliere werkzaamheden van de aanvrager. Exploitatiesubsidies worden altijd verstrekt op basis van een subsidieregeling.

Artikel 2.4, onder b Subsidiabele activiteiten Het gaat hier om activiteiten van een instelling die als doel hebben de infrastructuur binnen de dans te versterken, op basis van een meerjarig plan en met draagvlak van andere in die discipline opererende spelers.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit artikel 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 van de Asv.

Artikel 2.6 eerste lid, onderdeel e, onder 1° Werkplan Het werkplan omvat maximaal 2000 woorden en dient een beeld te geven van de samenhangende activiteiten die de subsidieaanvrager wil gaan ondernemen, onderbouwd vanuit een visie en een ondernemingsplan. Daarbij dient specifiek in te gaan op de rol die de instelling binnen Brabant speelt.

De aanvraag met de verplichte bijlagen is leidend voor toetsing of de subsidieaanvrager in aanmerking komt voor subsidie. Het is dus van belang dat de aanvraag helder is en een goed beeld geeft van de activiteiten uitgevoerd gaan worden. Een aanvraag heeft betrekking op een periode van 4 jaar. De activiteiten hoeven echter niet voor die hele periode op projectniveau te worden uitgewerkt.

Artikel artikel 2.7, derde lidUniforme kostenberekening Het genoemde bedrag betreft het maximale gemiddelde uurtarief van alle werknemers die in dienst zijn, wat tot de subsidiabele kosten gerekend mag worden.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte Uit de begroting dient te blijken hoe hoog de begroting per editie is en hoeveel edities er plaats zullen vinden binnen de periode waarop de aanvraag van toepassing is.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter de secretaris prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger