SUBSIDIEVERORDENING MONUMENTEN 1997

Geldend van 01-01-2003 t/m heden

Intitulé

SUBSIDIEVERORDENING MONUMENTEN 1997

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college;

gelet op de artikelen 15 en 35 van de Monumentenwet, artikel 149 van de Gemeentewet en

artikel 16 van de Monumentenverordening 2003;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Subsidieverordening Monumenten Apeldoorn.

HOOFDSTUK 1 Begrippen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    monumenten:

    • a.

      zaken of terreinen, die zijn opgenomen in het monumentenregister zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

    • b.

      zaken of terreinen, die zijn geplaatst op de monumentenlijst zoals bedoeld in de Monumentenverordening 2003.

  • 2.

    beeldbepalend pand: pand dat geen monument is, maar dat van algemeen belang is voor de gemeente, dat geplaatst is op de lijst van beeldbepalende panden als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenverordening 2003 en dat voldoet aan de volgende kwalificaties:

    • a.

      het pand moet beeldbepalend zijn in zijn omgeving, eventueel met objectgerichte onderdelen/details die beeldbepalend zijn voor en duidelijk aanwezig zijn in de omgeving van het pand, en

    • b.

      het pand moet deel uitmaken van een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of artikel 16 van deze verordening.

  • 3.

    Cultuurhistorische adviescommissie: de Cultuurhistorische adviescommissie, bedoeld in de Monumentenverordening 2003.

  • 4.

    In deze verordening wordt onder eigenaar mede verstaan:

    • a.

      de rechtspersoon die krachtens zakelijk recht het genot heeft;

    • b.

      degene die het recht van erfpacht heeft;

    • c.

      de houder van een recht van opstal;

    • d.

      de toekomstige eigenaar, erfpachter of houder van een recht van opstal.

HOOFDSTUK 2 Onderhoudsubsidies

Artikel 2

  • 1. Aan de eigenaar of diens gemachtigde kan, voor zover het specifieke budget voor onderhoudssubsidies daarvoor toereikend is, een subsidie worden toegekend in de kosten van de in artikel 3 bedoelde voorzieningen ter behoud, herstel of verbetering van de monumentale delen van een pand of object, voor zover beschreven in de redengevende omschrijving.

  • 2. De in het kader van hoofdstuk 2 te verstrekken subsidies worden alleen verstrekt voor objecten die zijn geplaatst op de lijst van beschermde gemeentelijke monumenten.

  • 3. De door het college verstrekte subsidies worden ter kennis gebracht van de Cultuurhistorische adviescommissie.

  • 4. De subsidie wordt niet verleend aan:

    • a.

      de eigenaar van een rijksmonument, tenzij de eigenaar tevens bewoner van het gehele monument is en de van het rijk ontvangen gekapitaliseerde tegemoetkoming lager is dan het voor dezelfde activiteit in het kader van dit hoofdstuk van de gemeente ontvangen zou hebben;

    • b.

      de eigenaar die belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting en het pand niet of gedeeltelijk bewoont voor het deel van de onderhoudskosten die als bedrijfsonkosten bij de belastingdienst kunnen worden aangemeld;

    • c.

      een institutionele eigenaar of institutionele verhuurder.

Artikel 3

  • 1. De in artikel 2 bedoelde subsidiabele voorzieningen zijn onder andere:

    • a.

      herstel van daken die bedekt zijn met riet, pannen, lood, zink, koper of leien met herstel van houtconstructies, schoorstenen en kapellen, tevens het aanbrengen of herstel van bliksembeveiligingsinstallaties;

    • b.

      herstel van goten van zink, koper of lood, met bijbehorende hemelwaterafvoeren;

    • c.

      herstel van buitenkozijnen, buitendeuren, raampartijen en luiken en lijstwerk;

    • d.

      herstel van muren door inboeten, voegen en herstel van pleisterwerk;

    • e.

      buitenschilderwerk van muren en houtwerk en herstel van beglazing en het daarbij aansluitende binnenschilderwerk van ramen en deuren;

    • f.

      herstel van bijgebouwen, bijzondere elementen, waaronder orgels en interieuronderdelen;

    • g.

      behandeling van muren en funderingen en houtconstructies tegen vocht, zwam of houtaantasters;

    • h.

      opstellen van een meerjaren onderhoudsplan;

    • i.

      verschuldigde omzetbelasting voor zover deze lasten niet terugvorderbaar of verrekenbaar zijn.

Artikel 4

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2 lid 1, bedraagt in een onafgebroken periode van vier jaar in totaal niet meer dan 25 % van de door het college subsidiabel gestelde kosten.

  • 2. Het bedrag van de in lid 1 bedoelde subsidiabele kosten bedraagt in diezelfde periode niet meer dan 15 procent van het taxatiebedrag van het betreffende pand op grond van de onroerende-zaak belasting zoals aangegeven op het laatste aanslagbiljet tot een maximum taxatiebedrag van € 450.000,=.

  • 3. Als er geen taxatiebedrag op grond van de onroerende-zaak belasting beschikbaar is wordt het betreffende bedrag ontleend aan dat van de waterschapsomslagen.

  • 4. In daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de subsidie op een hoger bedrag of een lager percentage worden vastgesteld dan voortvloeit uit de toepassing van dit artikel.

  • 5. Als dat door de aanvrager gewenst wordt kan het college de in artikel 2, lid 1, bedoelde subsidie verstrekken door middel van een uitkering op termijn via de faciliteiten van het Nationaal Restauratie Fonds voor zover daartoe door de gemeente met het Fonds een overeenkomst is gesloten.

Artikel 5

Het college kan een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2 in een jaar afwijzen of het in artikel 4, lid 1, genoemde subsidiepercentage van 25% verlagen als:

  • a.

    het speciaal daarvoor beschikbaar gestelde subsidiebudget niet toereikend is;

  • b.

    de te treffen voorzieningen en/of het object in het kader van het monumentenbeleid volgens het college een lage prioriteit heeft.

Artikel 6

  • 1. De subsidie wordt niet toegekend als:

    • a.

      de kosten van de voorzieningen volgens het college niet in een redelijke verhouding staan tot het te verkrijgen resultaat, of het pand na het treffen van de voorzieningen uit het oogpunt van de monumentenzorg volgens het college niet aan redelijke eisen voldoet, of de karakteristiek wordt aangetast;

    • b.

      met het treffen van de voorzieningen is begonnen voordat de subsidie is toegekend;

    • c.

      de kosten van de voorzieningen minder bedragen dan € 700,=;

    • d.

      de kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst zijn gedekt.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van het bepaalde in lid 1.

Artikel 7

  • 1. De subsidie wordt toegekend onder de voorwaarde dat:

    • a.

      de voorzieningen zijn getroffen binnen de contractueel overeengekomen periode;

    • b.

      aan de door het college met controle belaste personen op de door die personen te bepalen tijdstippen:

      • ·

        toegang wordt verleend tot het gebouwde onroerend goed;

      • ·

        inzage wordt verleend aan de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende bescheiden en tekeningen;

      • ·

        de op het treffen van voorzieningen betrekking hebbende gegevens worden verstrekt;

      • ·

        gelegenheid wordt gegeven tot het controleren van de op het treffen van de voorzieningen betrekking hebbende gegevens;

    • c.

      alle bescheiden en gegevens die nodig zijn voor de juiste toepassing van deze verordening, worden verstrekt;

    • d.

      uitvoerende bedrijven een deugdelijke garantieverklaring afgeven, die de kwaliteit van het werk waarborgt gedurende een redelijk te stellen termijn;

    • e.

      de subsidieontvanger verklaart het onderdeel van het monument waarvoor hij subsidie heeft ontvangen gedurende vier jaar na de subsidieverstrekking in goede staat van onderhoud houdt op straffe van terugvordering van het subsidie als volgens het college blijkt dat daaraan niet of onvoldoende uitvoering wordt gegeven.

  • 2. Het college kan afwijking van de in lid 1a genoemde termijnen toestaan.

  • 3. Aan het toekennen van een subsidie kan het college nadere voorwaarden verbinden.

  • 4. Het college kan de toekenning van de subsidie intrekken indien niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

HOOFDSTUK 3 Andere subsidies

Artikel 8

  • 1. Het college kan in afwijking van of ter aanvulling op de in hoofdstuk 2 bedoelde subsidies voor restauraties, reconstructies of specifieke onderdelen van beschermde objecten of gebieden alsmede ten behoeve van beeldbepalende panden incidenteel een subsidie verstrekken als volgens het college daar in het belang van de monumentenzorg aanleiding voor is.

  • 2. Het college doet dit niet dan door middel van een jaarlijks vast te stellen meerjaren subsidieprogramma monumentenzorg.

  • 3. De Cultuurhistorische adviescommissie brengt over dit meerjaren subsidieprogramma advies uit.

  • 4. De in het kader van dit artikel bedoelde beslissingen brengt het college ter kennis van de Cultuurhistorische adviescommissie.

Artikel 9

In het kader van de onder dit hoofdstuk te verstrekken subsidies kunnen naast de in artikel 3 bedoelde voorzieningen mede begrepen worden:

  • a.

    de plankosten, waaronder het honorarium van de architect en de constructeur, de kosten van het dagelijks toezicht en de bestedingskosten;

  • b.

    de legeskosten van de bouwvergunning en de monumentenvergunning;

  • c.

    de kosten van het opstellen van een inspectierapport door de Monumentenwacht Gelderland;

  • d.

    de kosten verbonden aan het doen opstellen van een haalbaarheidsonderzoek om daarmee vast te stellen of een restauratie zinvol kan worden geacht;

  • e.

    de kosten voor het opstellen van een meerjarenplan van onderhoud, indien het meerjarenplan met de aanvraag wordt meegestuurd en de aanvraag voor subsidie is gebaseerd op dit meerjarenplan;

  • f.

    de verschuldigde omzetbelasting in zoverre deze lasten niet terugvorderbaar of verrekenbaar zijn;

  • g.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalprijsstijgingen.

HOOFDSTUK 4 Algemene bepalingen

Artikel 10

  • 1. De aanvraag om een subsidie wordt bij het college ingediend.

  • 2. Bij de aanvraag moet ten minste overgelegd worden:

    • a.

      een gespecificeerde begroting van de kosten. In deze begroting moet duidelijk per aangevraagd onderdeel de materiaalkosten, de hoeveelheden en de te besteden arbeidsuren gespecificeerd zijn;

    • b.

      een werkomschrijving;

    • c.

      tekeningen, aangevende zowel de bestaande als de te maken toestand van het pand (schaal 1:100);

    • d.

      de namen en adressen van de aannemers;

    • e.

      een garantieverklaring van de betreffende aannemer en/of leverancier dat de werkzaamheden overeenkomstig de voorschriften van de Monumentenwet of van deze verordening of in het kader daarvan zijn opgelegd;

    • f.

      een recentelijk door de provinciale Monumentenwacht of door een andere onafhankelijke deskundige opgesteld inspectierapport;

    • g.

      de laatste taxatie van het betreffende pand in het kader van de onroerende-zaak belasting voorafgaand de aanvraag of bij ontbreken daarvan de taxatie van de waterschapsomslag;

    • h.

      bij zakelijk gebruik van het pand het gedeelte zoals opgegeven en aanvaard is door de inspectie van de rijksbelastingen;

    • i.

      een meerjarenoverzicht van de onderhoudskosten gedurende ten minste vier jaar.

Artikel 11

  • 1. De aanvraag om toekenning van een subsidie moet ten minste voor 1 september voorafgaand het jaar waarin met het treffen van de voorzieningen zal worden begonnen zijn ingediend.

  • 2. Het college beslist over een reservering van het gevraagde subsidie voor 1 december voorafgaand het jaar waarin met de werkzaamheden wordt begonnen.

  • 3. Alvorens een beslissing te nemen op de aanvragen wint het college, met uitzondering van de subsidies als bedoeld in hoofdstuk 2, omtrent de prioriteitsstelling van alle getoetste en aanvaarde aanvragen het advies in van de gemeentelijke Cultuurhistorische adviescommissie.

  • 4. Als na de beslissing op de ingediende aanvragen nog financiële middelen beschikbaar zijn, kan het college subsidies reserveren op aanvragen die na de indieningstermijn van het betreffende begrotingsjaar zijn ontvangen.

Artikel 12

  • 1. Wanneer de voorzieningen bedoeld in artikel 2, lid 1, zijn getroffen en de aanvrager de voorzieningen onder indiening van de daarop betrekking hebbende gegevens heeft gereed gemeld, beslist het college binnen een redelijke termijn na ontvangst van de gereed melding over de vaststelling van de definitieve subsidie.

  • 2. In het eerste lid wordt verstaan onder gegevens: rekeningen en betaalbewijzen van de uitgevoerde werkzaamheden, alsmede de totale kostenopstelling overeenkomstig de goedgekeurde aanvraag.

  • 3. De definitieve subsidie wordt uitbetaald uiterlijk acht weken na de beslissing als bedoeld in lid 1. Uitbetaling vindt uitsluitend plaats op een bij de gereed melding door de aanvrager op te geven giro- of bankrekening.

Artikel 13

Het college kan op aanvraag een voorschot op de subsidie verstrekken.

Artikel 14 Slotbepaling

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Subsidieverordening Monumenten Apeldoorn'. Zij treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

Ondertekening

Alsdan vervalt hoofdstuk 3 Restauratie en onderhoud monumenten en beeldbepalende panden van de Subsidieverordening Stads- en Dorpsvernieuwing 1994, vastgesteld bij raadsbesluit van 23 december 1993.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 20 maart 1997
Inwerking getreden d.d. 1 januari 1998
Gewijzigd bij besluit d.d. 20 september 2001 (guldens in euro's)
Gewijzigd bij besluit d.d. 17 oktober 2002 (artt. 1, 2, 8 en 11)
Inwerking getreden d.d. 1 januari 2003