Regeling vervallen per 06-09-2022

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland houdende regels omtrent mobiliteitssubsidie (Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017)

Geldend van 23-01-2021 t/m 14-07-2021

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland houdende regels omtrent mobiliteitssubsidie (Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017)

Gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland,

gelet op artikel 3 van Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer op provinciaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau;

besluiten:

vast te stellen de “Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017”

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    Aanmeerlocatie: wallocatie die dient als veerstoep of aanmeersteiger voor een veerdienst;

  • -

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L187);

  • -

    Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

  • -

    Autoveer: vaartuig dat geschikt en ingericht is voor het overzetten van motorvoertuigen, fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers;

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    Bedrijfsvervoer: vervoer van werknemers door of vanwege de werkgever verzorgd:

    • 1.

      naar en van de werkplek, voorafgaand aan, onderscheidenlijk na afloop van de werkzaamheden;

    • 2.

      dat wordt verricht met bussen dan wel met auto’s ingericht voor vervoer van meer dan zevenpersonen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

  • -

    Bushaltelocatie: locatie waar een haltepaal aanwezig is, waar je in of uit de lijnbus kunt stappen;

  • -

    Buurtbusproject: vorm van openbaar vervoer in een bepaald gebied waarbij de dienstregeling wordt uitgevoerd met buurtbussen door een vereniging met vrijwillige chauffeurs;

  • -

    Buurtbusvereniging: vereniging van vrijwilligers die een dienstregeling met buurtbussen uitvoert;

  • -

    Concessie: recht als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet personenvervoer 2000;

  • -

    Concessiehouder: vervoerder aan wie door Gedeputeerde Staten concessie is verleend;

  • -

    Constructie van de veerdienst: rechtsvorm van de veerexploitant en type veerpont;

  • -

    CROW: Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek;

  • -

    De-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de De-minimisverordening;

  • -

    De-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werkingvan de Europese Unie op de-minimissteun (Pb EU 2013, L 352);

  • -

    Direct uitvoeringsgerede projecten: projecten waarvoor een reële en concrete planning voorhanden is en waarvoor de financiering, behoudens het subsidiedeel, is geregeld;

  • -

    Fietsparkeervoorziening: een bij treinstations gebouwde voorziening ten behoeve van de stalling van fietsen;

  • -

    Fietsproject: project dat is opgenomen in de Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’;

  • -

    Gedragsbeïnvloeding: het beïnvloeden van het gedrag van de verkeersdeelnemer op het gebied van verkeersveiligheid;

  • -

    Gebiedsagenda Mobiliteit: onderdeel van het Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur (PZI)waarin per betrokken regio een overzicht wordt gegeven van de infrastructurele projecten waarvoor in de nabije toekomst de realisatie is voorzien;

  • -

    Gebiedsprogramma MoVe: Gebiedsprogramma Mobiliteit en Verstedelijking;

  • -

    Implementatieplan: door Gedeputeerde Staten op 18 december 2012 vastgesteld plan, getiteld “Implementatieplan R-net Provincie Zuid-Holland”;

  • -

    Infrastructureel project: regionaal project of lokaal project dan wel regionaal openbaar vervoerproject betrekking hebbend op de verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid;

  • -

    Infrastructurele maatregel: maatregel gericht op de aanleg of aanpassing van infrastructuur, teneinde deze geschikt te maken voor R-net in Zuid-Holland, waaronder mede begrepen verkeersregelende voorzieningen en voorzieningen gericht op energietransitie;

  • -

    Intakebrief: door Gedeputeerde Staten te bevestigen brief van de subsidieontvanger waarmee projectafspraken over fietsprojecten of fietsparkeervoorzieningen vastgelegd worden;

  • -

    Lokaal project: infrastructureel project ten behoeve van de verkeersveiligheid dat past binnen de categorisering die in bijlage 1 bij deze regeling is opgenomen;

  • -

    Proces-verbaal van oplevering: ondertekend proces-verbaal waarmee een fietsproject of fietsparkeervoorziening na realisatie wordt opgeleverd aan de opdrachtgever;

  • -

    Programmaraad: het bestuurlijk overleg van de programmapartners van het Gebiedsprogramma MoVe;

  • -

    PvE: Basis PvE R-net, onderdeel R-net buscorridor of indien vastgesteld, een specifiek voor één van de R-net buscorridors vastgesteld Programma van Eisen;

  • -

    Regio: openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen waarin gemeenten samenwerken op het terrein van verkeers- en vervoersbeleid of een gemeente die niet deelneemt in een hiervoor bedoeld openbaar lichaam;

  • -

    Regionaal openbaar vervoer project: infrastructureel project specifiek ten behoeve van het verbeteren van de doorstroming, betrouwbaarheid of kwaliteit van het openbaar vervoer waarvan de kosten hoger zijn dan € 25.000,00;

  • -

    Regionaal project: infrastructureel project waarvan de kosten hoger dan € 200.000,00 zijn;

  • -

    Reizigerskilometer: vervoersprestatie die gerealiseerd wordt door één werknemer over één kilometer Nederlands grondgebied te vervoeren;

  • -

    Reizigersplatform: rechtspersoon die krachtens zijn statutaire doelstellingen of zijn feitelijke werkzaamheden de belangen van de reizigers in het openbaar vervoer behartigt;

  • -

    R-net: netwerk van hoogwaardige OV-verbindingen tussen knooppunten, zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst hoogwaardig OV Randstad;

  • -

    R-net buscorridor: busverbinding tussen knooppunten die deel uitmaakt van R-net;

  • -

    R-net treincorridor: treinverbinding tussen knooppunten die deel uitmaakt van R-net;

  • -

    ROV-ZH: Regionaal Ondersteuningsbureau Verkeersveiligheid Zuid-Holland;

  • -

    RPV: Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid;

  • -

    Sociale veiligheid: (het gevoel van) veiligheid van een reiziger of personeel in trein of bus, alsmede in of in het directe toegangsgebied tot een station of halte;

  • -

    Spaarproject: regionaal project waarvoor maximaal vijf jaar aaneengesloten wordt gespaard door subsidieverstrekking op grond van de Uitvoeringsregeling Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013, de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland of deze regeling en dat uiterlijk in het zesde opeenvolgende jaar wordt gerealiseerd;

  • -

    SSK: Standaard systematiek kostenraming volgens publicatie 137 van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek;

  • -

    Stationsomgeving: directe omgeving van het treinstation die een functionele relatie heeft met een R-net treincorridor;

  • -

    Stationsoutillage: inrichting van een treinstation bestaande uit zit- en verblijfsmogelijkheden, groen, verlichting, bewegwijzering en reisinformatie;

  • -

    Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’: uitvoeringsagenda voor fietsgebruik in Zuid-Holland in de periode 2016 tot 2025, vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 31 mei 2016;

  • -

    Uitvoeringsbesluit: door Gedeputeerde Staten dan wel Provinciale Staten genomen besluit, waarin voor een R-net buscorridor of een R-net treincorridor een beschrijving is opgenomen van de infrastructurele maatregelen ter realisering van R-net in de betreffende R-net buscorridor of R-net treincorridor;

  • -

    Veerdienst: het bedrijfsmatig vervoeren van personen of motorvoertuigen door middel van een veerpont;

  • -

    Veerexploitant: degene die voor eigen rekening en verantwoordelijkheid een veerdienst exploiteert;

  • -

    Veerinfrastructuur: totaal van aanmeerlocaties, aanlegsteigers, wachtruimten, fietsenstallingen, laadinfrastructuur en reisinformatiesystemen’.

  • -

    Veerinfrastructuurproject: verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur;

  • -

    Veerpont: autoveer of een voet- en fietsveer;

  • -

    Veerproject: het renoveren of vervangen van een veerpont’.

  • -

    Voet- en fietsveer: vaartuig dat uitsluitend geschikt is en ingericht is voor het overzetten van fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers;

  • -

    Vrijvalproject: door een regio aangemeld infrastructureel project dat gerealiseerd kan worden met BDU-middelen die zijn vrijgevallen nadat subsidie is verstrekt op grond van de Uitvoeringsregeling Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2012 of de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering verkeer en vervoer Zuid-Holland 2013.

Artikel 1.2 Bestedingsplan Mobiliteit

Vervallen.

Artikel 1.3 BDU verantwoording

In afwijking van de prestatieverantwoording, bedoeld in de artikelen 2.10, 7.6, 8.8, 9.8, 10.8, 11.8 en 13.9, wordt bij de verstrekking van subsidie aan gemeenten en regio's uit middelen die de provincie heeft verkregen in het kader van de Wet BDU verkeer en vervoer in de subsidieverleningsbeschikking bepaald dat deze subsidie verantwoord wordt met toepassing van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

  • 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Asv kan subsidie worden geweigerd indien de te subsidiëren activiteit reeds in uitvoering is voordat de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op subsidies die worden verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

§ 2. Gebiedsagenda projecten

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.1 wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten, waterschappen en regio’s, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 2.3 Aanvraagperiode

  • 1. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1, worden ingediend vanaf de datum waarop de Gebiedsagenda Mobiliteit voor het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft is vastgesteld tot 1 november van het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1 die is opgenomen in de Gebiedsagenda Mobiliteit 2019, worden ingediend tot en met 1 juni 2020.

Artikel 2.4 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, in aanmerking te komen, zijn de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersinstallaties en verlichting als direct uitvoeringsgerede projecten opgenomen in de Gebiedsagenda Mobiliteit dat is vastgesteld voor het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een vrijvalproject of een project dat betrekking heeft op een P+R terrein.

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 2.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht (VAT), waaronder begrepen kosten voor bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerend goed minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten.

Artikel 2.7 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      voor regionale openbaar vervoerprojecten ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten, en

    • b.

      voor activiteiten die tevens bijdragen aan de doelstellingen van paragraaf 5, 8, 9, 11, 13, 14, 16 of 16A ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen in bijzondere gevallen Gedeputeerde Staten besluiten om voor snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting het subsidiepercentage te verhogen indien de beschikbare middelen dit toelaten.

Artikel 2.8 Intrekking

  • 1. Gedeputeerde Staten trekken de subsidieverlening in indien snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting vervallen, dan wel aanbesteding en gunning van het werk niet hebben plaatsgevonden binnen zes maanden na de door de subsidieontvanger aangegeven datum van ingebruikname van het project.

  • 2. Op het eerste lid kan een uitzondering worden gemaakt indien vertraging tijdig bij Gedeputeerde Staten is gemeld, conform het bepaalde in artikel 18 van de Asv en daarbij een onderbouwing wordt gegeven van de oorzaken van de vertraging en waarom deze niet te voorzien waren op het moment dat de aanvraag werd ingediend.

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger realiseert de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting binnen drie jaar na subsidieverlening, tenzij er sprake is van een spaarproject;

    • b.

      de subsidieontvanger werkt mee aan tussentijdse verzoeken tot nadere informatie.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger besluiten de in het eerste lid onder a genoemde termijn met maximaal een jaar te verlengen.

Artikel 2.10 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 2.11 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag, indien gunning van de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting naar aanleiding van een aanbesteding heeft plaatsgevonden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten een voorschot verstrekken van maximaal 30% van het verleende bedrag, indien nog grondverwerving noodzakelijk is voor realisatie van de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting.

  • 3. Indien een voorschot is verleend op grond van het tweede lid, kan na overlegging van een bewijs van gunning van de snelheidsremmende maatregelen, verkeersinrichting en verkeerscommunicatie, weg- en bouwwerken, inclusief de bij het project behorende verhardingen, bestratingen, onderlagen, verkeersborden, wegbebakening, markeringen, groenvoorzieningen, verkeersregelinstallaties en verlichting naar aanleiding van een aanbesteding een aanvullend voorschot worden verstrekt van maximaal 50% van het verleende bedrag.

Artikel 2.12 Aanvullende Gebiedsagenda subsidies

  • 1.

    Voor activiteiten die voldoen aan de subsidievereisten van de paragrafen 8, 9, 11, 13 en 14 kan een subsidie worden verstrekt tot ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten van die activiteit, indien voor deze activiteiten geen subsidie wordt verstrekt op grond van voornoemde paragrafen en deze activiteiten zijn opgenomen in de Gebiedsagenda Mobiliteit die is vastgesteld voor het jaar waar de aanvraag betrekking op heeft.

  • 2.

    Bij aanvragen op grond van dit artikel zijn de bepalingen omtrent subsidieaanvraag, subsidiabele kosten, niet subsidiabele kosten, verplichtingen van de subsidieontvanger, prestatieverantwoording, bevoorschotting en betaling zoals deze zijn opgenomen in de paragrafen genoemd in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

§ 3. Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie en ontwikkeling van het openbaar vervoer, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie of projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk openbaar vervoer over weg en spoor.

Artikel 3.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.1 wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders.

Artikel 3.3 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 10 van de Asv wordt de concessiebeschikking aangemerkt als een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 3.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1, in aanmerking te komen voert de concessiehouder de exploitatie en de ontwikkeling van het openbaar vervoer uit conform de verleende concessie.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de concessie.

Artikel 3.6 Prestatieverantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 29, tweede lid, van de Asv, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen de in de concessiebeschikking bepaalde termijn.

  • 2. Indien de concessiebeschikking de gegevens noemt die bij de aanvraag tot subsidievaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van deze gegevens.

  • 3. Indien in de concessiebeschikking geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 3.7 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,- en hoger bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

§ 4. Regionaal openbaar vervoer over water

Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van het personenvervoer, bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie of projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per passagiersschip.

Artikel 4.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 4.1 wordt uitsluitend verstrekt aan vervoerders als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 4.3 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 10 van de Asv wordt de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst aangemerkt als een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 4.1.

Artikel 4.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1, in aanmerking te komen voert de vervoerder het personenvervoer uit conform de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 4.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 4.6 Prestatieverantwoording

De aanvraag om een subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 4.7 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

§ 5. Collectief vraagafhankelijk vervoer

Artikel 5.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van collectief vraagafhankelijk vervoer en de instandhouding van de regio's die het collectief vraagafhankelijk vervoer verzorgen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie of projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk op maat gesneden openbaar vervoer.

Artikel 5.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 5.1 wordt uitsluitend verstrekt aan regio's die zijn ingesteld om overeenkomsten te sluiten met vervoerders die de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer, bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, verzorgen.

Artikel 5.3 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 10 van de Asv geldt een daartoe ingediende begroting als aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.1.

Artikel 5.4 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de Asv kan subsidie worden geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op de instandhoudingskosten van de aanvrager.

Artikel 5.5 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 5.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de subsidieaanvrager heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Gedeputeerde Staten en de overige betrokken bestuursorganen;

  • b.

    de subsidieaanvrager heeft een overeenkomst met een vervoerder gesloten voor de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Artikel 5.6 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor exploitatie van het collectief vraagafhankelijke vervoer conform de overeenkomst, bedoeld in artikel 5.5, onderdeel b;

  • b.

    kosten voor het in stand houden van de subsidieontvanger.

Artikel 5.7 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van een prognose van de groei of afname van het reizigersvervoer, de op het moment van de subsidieaanvraag geldende tarieven, het aantal vervoerszones en de kosten voor het in stand houden van de subsidieontvanger.

Artikel 5.8 Prestatieverantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 29, tweede lid van de Asv, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen de in de samenwerkingsovereenkomst bepaalde termijn.

  • 2. Indien de samenwerkingsovereenkomst de gegevens noemt die bij de aanvraag tot subsidievaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van deze gegevens.

  • 3. Indien in de samenwerkingsovereenkomst geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 5.9 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

§ 6. Oprichting buurtbusverenigingen

Artikel 6.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onder d, van de Asv kan eenmalig subsidie worden verstrekt voor het oprichten van een buurtbusvereniging.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een buurtbusvereniging.

Artikel 6.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 6.1 wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen en buurtbusverenigingen in oprichting, tenzij zij hun werkzaamheden in overwegende mate verrichten of gaan verrichten binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 6.3 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.1, geweigerd indien de buurtbusvereniging of de buurtbusvereniging in oprichting kennelijk niet de intentie of capaciteiten heeft om een buurtbusproject uit te voeren.

  • 2. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onder a van de Asv wordt een subsidie niet geweigerd indien de activiteit reeds in uitvoering is voordat de aanvraag is ingediend of indien de aanvraag uitsluitend betrekking heeft op de oprichting van een rechtspersoon .

Artikel 6.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 6.1, in aanmerking te komen, toont de buurtbusvereniging of de buurtbusvereniging in oprichting aan dat ze in staat gesteld wordt een buurtbusproject uit te voeren.

Artikel 6.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt € 2.000,00.

Artikel 6.6 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een notariële akte en een verklaring van de concessie-houdende vervoerder aan dat de activiteit is verricht en de buurtbusvereniging een buurtbusproject kan gaan uitvoeren.

§ 7. Instandhouding buurtbusverenigingen

Artikel 7.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de instandhouding van de buurtbusvereniging.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot de uitvoering van een buurtbusproject.

Artikel 7.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 7.1 wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen, tenzij zij hun werkzaamheden in overwegende mate verrichten binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 7.2a Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 7.1, worden ingediend tot 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 7.3 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 7.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de buurtbusvereniging draagt zorg voor de uitvoering van een of meerdere buurtbusprojecten;

  • b.

    een buurtbusproject is erkend door Gedeputeerde Staten op grond van de Regeling vaststelling kenmerken en startvoorwaarden buurtbusprojecten provincie Zuid-Holland, de Regeling Vaststelling Kenmerken en Startvoorwaarden Buurtbusprojecten provincie Zuid-Holland 2006 of de Regeling vaststelling kenmerken en startvoorwaarden buurtbusprojecten Zuid-Holland 2018’.

Artikel 7.4 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt € 7.500,00  per buurtbusproject per jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van subsidie voor een periode van minder dan twaalf maanden berekend naar rato van het aantal maanden waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 7.5 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een activiteitenverslag en een verklaring van de concessiehoudende vervoerder aan dat de activiteiten zijn verricht.

§ 8. Toegankelijkheid bushaltelocaties

Artikel 8.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verbeteren van de toegankelijkheid van een bestaande bushaltelocatie.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een groter aantal beter toegankelijke bushaltes.

Artikel 8.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 8.1 wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 8.3 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 8.1 geweigerd indien het de aanleg van een nieuwe bushalte betreft.

Artikel 8.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 8.1, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de bushaltelocatie wordt gebruikt voor regionaal openbaar vervoer waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 bevoegd zijn tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de concessie;

  • b.

    de bushaltelocatie wordt aangepast conform de volgende specificaties:

    • 1°.

      de hoogte perron: 18 cm;

    • 2°.

      haltebreedte: minimaal 1,50 meter (tenzij dit fysiek onmogelijk is, dan kan worden volstaan met een bushaltebreedte van 1,0 meter);

    • 3°.

      geleidelijnen met ribbelprofiel, als natuurlijke gidslijnen onvoldoende oriëntatie bieden;

    • 4°.

      attentiemarkering, met noppenprofiel; en

    • 5°.

      visuele blokmarkering perronrand.

Artikel 8.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten van regulier onderhoud aan een bushaltelocatie;

  • b.

    het plaatsen en vervangen van een abri;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht (VAT), waaronder begrepen kosten voor bestuurlijke afhandeling.

Artikel 8.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 10.000,00 per bushaltelocatie.

Artikel 8.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de aanbesteding en gunning zijn afgerond binnen een jaar na subsidieverlening;

  • b.

    de realisatie van de toegankelijke halte vindt plaats uiterlijk binnen achttien maanden na subsidieverlening;

  • c.

    [vervallen]

Artikel 8.8 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring. en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 8.9 Bevoorschotting en betaling

Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 50% van het verleende bedrag.

§ 9. Sociale veiligheid

Artikel 9.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan activiteiten die zijn gericht op het verbeteren van sociale veiligheid in het openbaar vervoer.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot meer sociale veiligheid bij het reizen met het openbaar vervoer; zowel subjectief als objectief.

Artikel 9.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 9.1, wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders, vervoerders als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 die op grond van een met de provincie gesloten overeenkomst personenvervoer verzorgen en gemeenten, tenzij zij hun activiteiten verrichten binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 9.3 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 9.1, geweigerd indien de activiteit waar de aanvraag betrekking op heeft al op grond van een verleende concessie dient te worden uitgevoerd.

Artikel 9.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 9.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de activiteiten zijn gericht op het sociaal veiliger maken van:

    • 1°.

      openbaar vervoer objecten die publiekelijk toegankelijk zijn zoals stations en haltes;

    • 2°.

      het directe toegangsgebied zoals bestaande pleinen, straten en parkeerplaatsen, of

    • 3°.

      bestaand en nieuw rijdend materieel;

  • b.

    de activiteiten hebben tot doel:

    • 1°.

      het terugdringen van feitelijke incidenten;

    • 2°.

      het vergroten van de pakkans van personen die de veiligheid verstoren, of

    • 3°.

      het vergroten van het veiligheidsgevoel van reizigers;

  • c.

    indien de subsidie wordt aangevraagd door een gemeente, worden de activiteiten gecoördineerd door een platform voor sociale veiligheid.

Artikel 9.5 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    inhuur van extra personeel voor menselijk toezicht, vooral in de vorm van controle en service in of nabij voertuigen, stations en haltelocaties;

  • b.

    technische hulpmiddelen en ICT, zoals camera’s en meld- of communicatiesystemen en de aanschaf en ontwikkeling van bijbehorende ICT-systemen;

  • c.

    opleiding en training van rijdend, toezichthoudend en operationeel leidinggevend personeel ten behoeve van de sociale veiligheid;

  • d.

    aanpassingen van voertuig of omgeving;

  • e.

    voorlichting en communicatie gericht op breed publiek of specifieke doelgroepen; en

  • f.

    samenwerkingsverbanden met onder andere politie, justitie, gemeentes en andere vervoerbedrijven.

Artikel 9.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat gereserveerd is voor de desbetreffende ontvanger in het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer.

Artikel 9.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd binnen zes maanden na subsidieverlening te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

Artikel 9.8 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring. en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 9.9 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

§ 10. Bedrijfsvervoer Wet sociale werkvoorziening

Artikel 10.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van bedrijfsvervoer.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een stimulering voor werkgevers om hun werknemers bedrijfsvervoer aan te bieden.

Artikel 10.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 10.1 wordt uitsluitend verstrekt aan regio's, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 10.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 10.1, worden ingediend tot 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 10.4 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 10.1, geweigerd indien:

  • a.

    het bedrijfsvervoer een concurrerende werking heeft op voorzieningen voor lijngebonden en vraagafhankelijk openbaar vervoer;

  • b.

    het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 5.000,00 bedraagt.

Artikel 10.5 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 10.1 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het bedrijfsvervoer wordt verzorgd door of in opdracht van één of meer regio's;

  • b.

    het bedrijfsvervoer is gericht op vervoer naar een werkplek in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 10.6 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 1,17 per deelnemende werknemer per dag die een minimumreisafstand van vijf kilometer per rijrichting heeft, of € 1,62 per 100 reizigerskilometers.

  • 2. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 5.000,00 wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 10.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd het gebruik van het bedrijfsvervoer per dag en per werknemer bij te houden.

Artikel 10.8 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring. en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 10.9 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,- en hoger bedraagt maximaal 50% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

§ 11. Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid

Artikel 11.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten op het gebied van gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot verbetering van gedrag met betrekking tot verkeersveiligheid.

Artikel 11.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 11.1, wordt uitsluitend verstrekt aan regio’s, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 11.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidies als bedoeld in artikel 11.1, worden ingediend tot 1 oktober 2019.

Artikel 11.4 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 11.1 in aanmerking te komen, zijn de activiteiten gericht op:

    • a.

      verkeerseducatie voor kinderen van 0 tot 4 jaar;

    • b.

      verkeerseducatie voor basisschoolleerlingen van 4 tot 12 jaar;

    • c.

      verkeerseducatie voor jongeren van 12 tot 16 jaar;

    • d.

      verkeerseducatie voor jongeren/volwassenen van 16 tot 25 jaar;

    • e.

      verkeerseducatie voor volwassenen van 25 tot 60 jaar;

    • f.

      verkeerseducatie voor ouderen (60+);

    • g.

      communicatie en publiciteit over verkeersveiligheid;

    • h.

      de realisatie van kleine gedragsgerelateerde verkeersveiligheidsmaatregelen, die niet in aanmerking komen voor subsidie op grond van paragraaf 2 en geen onderdeel vormen van een activiteit waarvoor subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 2;

    • i.

      onderzoek en evaluatie op het gebied van verkeersveiligheid;

    • j.

      planvorming ten behoeve van verkeersveiligheidsbeleid;

    • k.

      de instandhouding van een RPV;

    • l.

      projectleiding.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, onderdeel f komen personenautorijvaardigheidstrainingen voor personen van zestig jaar en ouder ('Opfriscursussen Rijvaardigheid’) alleen voor subsidie in aanmerking indien de deelnemers aanwijsbaar een eigen bijdrage betalen.

Artikel 11.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    algemene bestuurslasten, als ambtenarensalarissen en kantoorinventaris;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht.

Artikel 11.6 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten voor activiteiten die voldoen aan het vereiste genoemd in artikel 11.4, eerste lid, onder b, c en d, die zijn gericht op 4-25 jarigen, een subsidie verlenen van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten.

  • 3. Onverminderd het eerste lid bedraagt de subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 11.4, eerste lid, onder h, maximaal € 12.500,00.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten indien het ROV-ZH daartoe adviseert het subsidiepercentage verhogen.

  • 5. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 11.4, eerste lid, onderdeel k, € 10.000,00 per jaar.

  • 6. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 11.4, eerste lid, onderdeel l, 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00 per jaar voor de regio’s Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, Drechtsteden, Hoeksche Waard, Midden-Holland en Goeree-Overflakkee en tot een maximum van € 100.000,00 per jaar voor de regio Holland-Rijnland.

Artikel 11.7 Verdeling

Indien door verstrekking van subsidie voor de aanvragen die zijn ontvangen het subsidieplafond wordt overschreden, bedraagt het deel van het totaal beschikbare bedrag dat per regio maximaal kan worden verstrekt voor Holland-Rijnland 41%, voor Midden-Holland 17%, voor Goeree-Overflakkee 5%, voor Alblasserwaard-Vijfheerenlanden 7%, voor Drechtsteden 22% en voor Hoeksche Waard 8%.

Artikel 11.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de subsidieontvanger verstrekt nadat meer dan 12 maanden zijn verstreken na subsidieverlening jaarlijks voor 1 maart een tussentijds voortgangsverslag;

  • b.

    de subsidieontvanger gebruikt de subsidie die hij heeft ontvangen voor een van de in artikel 11.4, eerste lid, genoemde categorieën van activiteiten alleen voor activiteiten die passen binnen deze categorie.

Artikel 11.9 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring. en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 11.10 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

§ 12. Veerprojecten

Artikel 12.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor een veerproject.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een lening.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot een gerenoveerde of nieuwe veerpont, die zo mogelijk ook duurzaam is, of een tweedehands veerpont die aantoonbaar duurzamer is dan de huidige veerpont.

Artikel 12.2 Doelgroep

Subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 wordt uitsluitend verstrekt aan de veerexploitanten ten behoeve van de volgende op 24 mei 2016 bestaande veerdiensten (autoveren en voet- en fietsveren) die overwegend forensen en scholieren vervoeren tussen:

  • -

    Bergstoep – Streefkerk;

  • -

    Gorinchem – Sleeuwijk;

  • -

    Gorinchem – Werkendam – Hardinxveld;

  • -

    Gorinchem – Woudrichem – Loevestein;

  • -

    Gouderak – Moordrecht;

  • -

    Hekelingen – Nieuw Beijerland;

  • -

    Kaag – Buitenkaag;

  • -

    Kinderdijk – Krimpen aan den Lek;

  • -

    Kop van ’t Land – Biesbosch Spieringpolder;

  • -

    Lekkerkerk – Nieuw Lekkerland;

  • -

    Maassluis – Rozenburg;

  • -

    Nieuwendijk-Tiengemeenten;

  • -

    Nieuwerkerk a/d IJssel – Kortenoord scoutinggebouw;

  • -

    Nieuwerkerk a/d IJssel – Ouderkerk aan de IJssel;

  • -

    Puttershoek – Zwijndrecht Groote Lindt;

  • -

    Rhoon – Oud Beijerland – Spijkenisse;

  • -

    Ridderkerk – Kinderdijk – Krimpen aan de Lek;

  • -

    Rijnsaterwoude – Oude Wetering;

  • -

    Schoonhoven – Gelkenes;

  • -

    Valkenburg – Rijnsburg;

  • -

    Vlaardingen Vlietzicht – Maasland Duifpolder;

  • -

    Woubrugge – Roelofsarendsveen.

Artikel 12.3 Staatssteun

1. Subsidie in de vorm van een lening wordt verstrekt met toepassing van:

  • a.

    de De-minimisverordening;

  • b.

    artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, of

  • c.

    artikel 37 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

2. Indien de op grond van deze subsidieregeling te verstrekken gelden door middel van een aanbesteding conform de Aanbestedingswet zijn gegund en er geen sprake is van staatssteun als bedoeld in artikel 107 eerste lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is het eerste lid niet van toepassing.

Artikel 12.4 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en onverminderd artikel 12.3, wordt subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 geweigerd indien:

  • a.

    de veerdienst een dienstregeling heeft van minder dan 56 uur per week;

  • b.

    het aannemelijk is dat de veerdienst binnen vijf jaar na het indienen van de aanvraag zal worden beëindigd;

  • c.

    ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, of

  • d.

    de steun verstrekt wordt aan een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 12.5 Opschortende voorwaarde

De subsidie in de vorm van een lening wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb met de provincie Zuid-Holland is gesloten.

Artikel 12.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Onverminderd artikel 12.3 wordt, om voor subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 12.1 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de veerpont wordt gedurende het gehele jaar op werkdagen ingezet op één of meerdere veerdiensten, genoemd in artikel 12.2, die overwegend forensen en scholieren overzetten;

  • b.

    het veerproject heeft een sluitend financieringsplan dat in ieder geval bestaat uit een investeringsplan en een plan voor de jaarlijkse aflossingen met maximaal een looptijd van de technische levensduur van de nieuwe of gerenoveerde veerpont, waarin de verwachte inkomsten en uitgaven over de volledige looptijd van de lening zijn opgenomen alsmede de eventuele bijdragen van andere bestuursorganen dan Gedeputeerde Staten;

  • c.

    de veerexploitant heeft een onderhoudsplan voor de veerpont gedurende de maximale technische levensduur;

  • d.

    uit een onderzoeksrapport dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende deskundige, blijkt dat het veerproject en het onderhoudsplan economisch-, technisch- en financieel verantwoord zijn;

  • e.

    het veerproject heeft een maatschappelijk belang, dat in ieder geval blijkt uit het overzetten van forensen en scholieren, de reductie van het aantal omrijkilometers of de reductie van uitstoot van het autoverkeer of de veerpont.

  • f.

    de nieuwe motoren van een nieuwe of bestaande veerpont:

    • i.

      voldoen, indien deze motoren feitelijk beschikbaar zijn, aan de EU-normen voor uitlaatgasemissies die op 1 januari 2019 respectievelijk 1 januari 2020 van kracht worden op grond van Verordening (EU) 2016/1628 danwel in deze verordening als gelijkwaardig worden beschouwd;

    • ii.

      worden, indien onderdeel i niet van toepassing is en in aanvulling op de bestaande EU-normen danwel emissie-eisen gesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en erkend door de EU-richtlijn 2004/26, voorzien van aanvullende maatregelen om de uitstoot van verontreinigende emissies tegen te gaan.

  • 2.

    In aanvulling op de vereisten in het eerste lid wordt bij een tweedehands veerpont voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de tweedehands veerpont verkeert technisch in goede staat en wordt indien nodig gerenoveerd, waarbij de kosten van deze renovatie worden geacht deel uit te maken van de lening ten behoeve van de aanschaf van de tweedehands veerpont;

  • b.

    de tweedehands veerpont is aantoonbaar duurzamer dan de huidige veerpont van de veerexploitant en wordt daartoe zo nodig gerenoveerd;

  • c.

    uit een onderzoeksrapport dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende deskundige blijkt dat:

    • i.

      het casco van de tweedehands veerpont in kwalitatief goede staat is, zodat de tweedehands veerpont nog minimaal 15 jaar kan worden ingezet voor de Zuid-Hollandse veerdienst;

    • ii.

      de tweedehands veerpont aantoonbaar duurzamer is dan de huidige veerpont van de veerexploitant.

  • 3.

    In aanvulling op de vereisten in het eerste lid wordt bij een nieuwe veerpont voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de nieuwe veerpont is aantoonbaar duurzamer door het nemen van aanvullende duurzaamheidsmaatregelen, waardoor in ieder geval het energiegebruik kan worden verminderd ten opzichte van de huidige veerpont van de veerexploitant;

  • b.

    uit een rapport, dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een milieu-adviesbureau of een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende deskundige, blijkt dat de conform het derde lid, onder a genomen duurzaamheidsmaatregelen leiden tot een aantoonbare vermindering van het energiegebruik ten opzichte van de huidige veerpont van de veerexploitant.

Artikel 12.7 Hoogte van de lening

  • 1. De hoogte van de lening bedraagt ten hoogste de kosten van het veerproject.

  • 2. Bij het opstellen van specifieke subsidievoorschriften die worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking, waaronder in ieder geval begrepen de hoogte van de lening, de aflossingstermijn en het rentepercentage, is het uitgangspunt dat er geen sprake is van staatssteun die krachtens artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie bij de Europese Commissie aangemeld moet worden.

Artikel 12.8 Rangschikking

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 12.9 Rentepercentage

Het door de subsidieontvanger te betalen rentepercentage bedraagt 0%, tenzij ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun als bedoeld in artikel 12.3 een hoger percentage noodzakelijk is.

Artikel 12.10 Leningovereenkomst

In een overeenkomst als bedoeld in artikel 12.5 worden in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:

  • -

    de constructie van de veerdienst;

  • -

    de looptijd van de lening;

  • -

    de omstandigheden waaronder de lening gedurende de looptijd voortijdig opeisbaar wordt;

  • -

    de termijn waarbinnen de lening moeten worden terugbetaald;

  • -

    de te stellen zekerheid voor de lening;

  • -

    het door de subsidieontvanger te betalen rentepercentage en de aflossingsbedragen tijdens de looptijd van de lening.

Artikel 12.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Onverminderd artikel 12.3 en in aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

• met toepassing van artikel 38, onderdeel c en onderdeel d, onder 2˚ van de Asv wordt in afwijking van artikel 21, eerste lid, onderdeel a van de Asv, een administratie bijgehouden en op verzoek overgelegd, van aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven als bedoeld in artikel 4:37,

eerste lid, onderdeel b van de Awb;

• de activiteit wordt uitgevoerd overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en uiterlijk voltooid op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip;

• één keer per periode van 12 maanden wordt een tussentijds voortgangsverslag over de activiteit overgelegd indien de lening € 25.000,00 of meer bedraagt en de periode van uitvoering van de activiteit meer dan 12 maanden bedraagt;

• één keer per periode van 12 maanden wordt gedurende de looptijd van de lening een jaarrekening, waarin in ieder geval informatie wordt opgenomen waaruit het debiteurenrisico voor de provincie kan worden afgeleid, overgelegd, alsmede een opgave van het aantal overgezette passagiers,

(brom)fietsen, auto’s, vrachtauto’s en bussen;

• tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen wordt voor een veerproject dat leidt tot een nieuwe veerpont tot zekerheid van de terugbetaling van de lening en betaling van eventueel verschuldigde rente een recht van eerste hypotheek van 100% van de lening aan de provincie verschaft;

• voor een veerproject dat leidt tot een gerenoveerde of tweedehands veerpont wordt tot zekerheid van de terugbetaling van de lening en betaling van eventueel verschuldigde rente een recht van hypotheek, een pandrecht of een bankgarantie van ten minste 50% van de lening aan de provincie

verschaft;

• de nieuwe, tweedehands of gerenoveerde veerpont wordt gedurende zijn maximale technische of economische levensduur door de subsidieontvanger geëxploiteerd, of, bij het opzeggen of vervallen van het veerrecht, voor overdracht aangeboden aan de nieuwe veerexploitant;

• de in de veerpont aangebrachte duurzaamheidsvoorzieningen worden effectief toegepast gedurende de looptijd van de lening, waarover verantwoording wordt afgelegd aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 12.12 Prestatieverantwoording

Onverminderd hetgeen wordt opgenomen in de overeenkomst, bedoeld in artikel 12.9, toont de subsidieontvanger in ieder geval door middel van een verklaring van oplevering, een activiteitenverslag en beeldmateriaal aan dat de activiteiten zijn verricht.

§ 13. Veerinfrastructuuur

Artikel 13.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot verbetering van de openbaar toegankelijke veerinfrastuctuur.

Artikel 13.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 13.1, wordt uitsluitend verstrekt aan veerexploitanten, wegbeheerders en de eigenaren van veerstoepen en toevoerwegen tot veerstoepen.

Artikel 13.3 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 13.1 geweigerd indien aannemelijk is dat de veerdienst waarvoor de veerinfrastructuur is bestemd binnen vijf jaar zal worden beëindigd.

Artikel 13.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het gaat om veerinfrastructuur ten behoeve van veerdiensten die worden uitgevoerd in de provincie Zuid-Holland;

  • b.

    het project voldoet aan eisen van soberheid en doelmatigheid;

  • c.

    het project voldoet aan het verbeteren van de inrichting van de veerinfrastructuur.

Artikel 13.5 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 13.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht (VAT), waaronder begrepen kosten van bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerend goed minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten.

Artikel 13.7 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 13.1, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 200.000,00.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten, indien de beschikbare middelen dit toelaten, in uitzonderlijke gevallen besluiten om voor een veerinfrastructuurproject een hoger percentage vast te stellen.

Artikel 13.8 Rangschikking

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 13.9 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot bedraagt voor subsidies van € 25.000,00 en hoger maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen het voorschotpercentage verhogen.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen de voorschotten in meer dan één termijn verstrekken.

Artikel 13.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger realiseert uiterlijk binnen twee jaar na subsidieverlening;

    • b.

      de veerinfrastructuur, waarvoor subsidie is verleend, wordt ten minste vijf jaar in stand gehouden.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Awb kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is, indien het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming.

  • 3. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt één zestigste gedeelte van het vastgestelde subsidiebedrag voor iedere maand, of gedeelte hiervan, die verstrijkt vanaf het moment dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, tot het moment dat er zestig maanden zijn verstreken na subsidieverlening.

Artikel 13.11 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring. en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

§ 14 Fietsprojecten

§ 14.1 Algemene bepalingen fietsprojecten

Artikel 14.1.1 Subsidiabele activiteiten fietsproject

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor een fietsproject voor de volgende onderdelen:

    • a.

      het uitvoeren van een verkenning en planstudie;

    • b.

      het opstellen van een definitief ontwerp;

    • c.

      de realisatie;

    • d.

      het verwerven van gronden.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid leidt tot een uitbreiding van het fietsnetwerk in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 14.1.2 Subsidiabele activiteiten fietsparkeervoorziening

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor een fietsparkeervoorziening voor de volgende onderdelen:

    • a.

      het uitvoeren van een verkenning en planstudie;

    • b.

      het opstellen van een definitief ontwerp;

    • c.

      de realisatie;

    • d.

      het verwerven van gronden.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een uitbreiding van fietsparkeervoorzieningen bij op- of overstappunten voor openbaar vervoer en bij parkeerplaatsen.

Artikel 14.1.3 Subsidie voor gecombineerde onderdelen

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 14.1.1, eerste lid, onder a en b, of als bedoeld in artikel 14.1.2, eerste lid, onder a en b kan gecombineerd worden verstrekt indien deze activiteiten binnen twee jaar na subsidieverlening worden afgerond.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 14.1.1, eerste lid, onder b en c, of als bedoeld in artikel 14.1.2, eerste lid onder b en c kan gecombineerd worden verstrekt indien de aanbestedingswijze van de activiteiten daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de termijn, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14.1.4 Intakebrief en projectafspraken

Voor de uitvoering van een fietsproject en een fietsparkeervoorziening maken een subsidieontvanger en Gedeputeerde Staten met behulp van een intakebrief projectafspraken, waarbij in ieder geval de volgende projectaspecten worden benoemd:

  • -

    scope;

  • -

    proces- en projectmanagement;

  • -

    ontwerpeisen;

  • -

    tijdsplanning;

  • -

    planologie en vergunningen;

  • -

    eigendom, beheer en onderhoud;

  • -

    grondverwerving;

  • -

    financiering;

  • -

    subsidievaststelling.

Artikel 14.1.5 Doelgroep

  • 1. Subsidie voor een fietsproject als bedoeld in artikel 14.1.1, wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 14.1.2, wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen of eigenaren van een fietsparkeervoorziening.

Artikel 14.1.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie voor een fietsproject als bedoeld in artikel 14.1.1, geweigerd indien:

    • a.

      het fietsproject niet is opgenomen in de Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’, bijlage 2.1;

    • b.

      de aanvrager geen cofinanciering beschikbaar heeft voor minimaal 50% van de kosten voor de uit te voeren subsidiabele activiteit;

    • c.

      het fietsproject niet ontwikkeld wordt conform de CROW-richtlijnen voor fietsprojecten;

    • d.

      er geen wegbeheerder bereid is het toekomstig eigendom, beheer en onderhoud van het fietsproject op zich te nemen.

  • 2. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie voor een fietsparkeervoorziening als bedoeld in artikel 14.1.2, geweigerd indien:

    • a.

      de fietsparkeervoorziening niet is opgenomen in de uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’, bijlage 2.1;

    • b.

      de aanvrager geen cofinanciering beschikbaar heeft voor minimaal 50% van de kosten voor de uit te voeren subsidiabele activiteit;

    • c.

      er geen aantoonbaar capaciteitstekort is op het gebied van fietsparkeervoorzieningen bij een treinstation in de huidige situatie of in de geprognotiseerde situatie binnen circa 3 jaren;

    • d.

      de te realiseren fietsparkeervoorziening niet gratis en openbaar toegankelijk is.

Artikel 14.1.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 14.1.8 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten voor de vervanging van leidingen;

  • c.

    interne kosten;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    overheadkosten.

Artikel 14.1.9 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 14.1.1, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 14.1.2, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen besluiten het subsidiepercentage te verhogen.

  • 4. Indien subsidie wordt aangevraagd voor een fietsproject of fietsparkeervoorziening waarvoor Gedeputeerde Staten al een andere subsidie hebben verstrekt, kunnen Gedeputeerde Staten de te verlenen subsidie verminderen met het reeds verstrekte bedrag.

Artikel 14.1.10 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

§ 14.2 Verkenning en planstudie

Artikel 14.2.1 Subsidievereisten

Om voor een subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.1, eerste lid, onder a, en 14.1.2, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, omvat het uitvoeren van een verkenning en planstudie in elk geval:

  • a.

    het verzamelen, inventariseren en beoordelen en in kaart brengen van de uitgangspunten van de voorkeursvariant en mogelijke alternatieve varianten;

  • b.

    het verzamelen, inventariseren en in kaart brengen van de planologische ontwikkelingen in het zoekgebied waarbinnen een mogelijk fietsproject of fietsparkeervoorziening gerealiseerd kan worden;

  • c.

    het verzamelen, inventariseren en in kaart brengen van de gegevens omtrent vergunningen, wetgeving, grondposities, bodemgesteldheid en archeologisch onderzoek;

  • d.

    het opstellen van een voorlopig ontwerp van de voorkeursvariant waaruit de aard, de omvang, de realisatietijd, de bouwsom en exploitatiekosten blijken;

  • e.

    het eenmalig inhoudelijk beschrijven van de risico’s en een risicoanalyse van de voorkeursvariant;

  • f.

    het begroten van de kosten en het investeringsbedrag van de voorkeursvariant volgens de SSK;

  • g.

    het in overleg met Gedeputeerde Staten opstellen van een algehele projectplanning;

  • h.

    het samenstellen van een projectgroep ten behoeve van de verkenning en planstudie;

  • i.

    het onderhouden van correspondentie met leden van de projectgroep;

  • j.

    het opstellen van verslagen van de projectgroepvergaderingen;

  • k.

    het opstellen van een algehele rapportage over de uitgevoerde verkenning en planstudie.

Artikel 14.2.2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat de verkenning en planstudie binnen twee jaar na subsidieverlening worden afgerond.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen uitstel verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 14.2.3 Prestatieverantwoording en subsidievaststelling

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het voorlopig ontwerp als bedoeld in artikel 14.2.1, onder d, en een exemplaar van de algehele rapportage over de uitgevoerde verkenning en planstudie als bedoeld in artikel 14.2.1, onder k.

§ 14.3 Definitief ontwerp

Artikel 14.3.1 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.1, eerste lid, onder b, en 14.1.2, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen omvat een definitief ontwerp in elk geval:

  • a.

    het opstellen van een definitief ontwerp waaruit de aard, omvang en realisatietijd van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening blijkt;

  • b.

    het opstellen van een SSK van de totale projectkosten van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening, met als uitgangspunt het in onderdeel a genoemde definitief ontwerp, waaruit de bouwsom en exploitatiekosten van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening blijken;

  • c.

    een toelichting waarin wordt aangetoond dat de subsidieaanvrager:

    • i.

      maatregelen neemt om de CO2 uitstoot zo veel mogelijk te beperken bij de aanleg, het beheer of het onderhoud van het fietsproject, of

    • ii.

      een afweging heeft gemaakt waarom geen CO2 beperkende maatregelen worden genomen door toepassing van energiebesparing, circulariteit of biobased materialen en toelicht waarom wordt afgeweken van de provinciale duurzaamheidsdoelstellingen.

Artikel 14.3.2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd het definitieve ontwerp binnen twee jaar na subsidieverlening af te ronden;

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen uitstel verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 14.3.3 Prestatieverantwoording

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het definitief ontwerp en de daarbij behorende SSK van de totale projectkosten van het fietsproject.

§ 14.4 Realisatie

Artikel 14.4.1 Subsidievereisten

Om voor een subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.1, eerste lid, onder c, en 14.1.2, eerste lid, onder c, in aanmerking te komen wordt een fietsproject uitgevoerd conform een definitief ontwerp dat past binnen de Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’.

Artikel 14.4.2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat de realisatie van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening binnen twee jaar na subsidieverlening wordt afgerond;

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen uitstel verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 14.4.3 Prestatieverantwoording

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het proces-verbaal van oplevering van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening en een overzichtstekening en beeldmateriaal van het gerealiseerde fietsproject of de gerealiseerde fietsparkeervoorziening.

§ 14.5 Grondverwerving

Artikel 14.5.1 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in de artikelen 14.1.2, eerste lid, onder e, en 14.1.2, eerste lid, onder d, in aanmerking te komen verwerft de subsidieontvanger gronden die noodzakelijk zijn voor de realisering van een fietsproject of fietsparkeervoorziening.

Artikel 14.5.2 Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat de grondverwerving binnen twee jaren na subsidieverlening wordt afgerond.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen uitstel verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 14.5.3 Prestatieverantwoording

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van de door partijen ondertekende koopovereenkomst van de met de subsidie verworven gronden.

§ 14.6 Gecombineerde projectsubsidie verkenning en planstudie en definitief ontwerp

Artikel 14.6.1 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 14.1.3, eerste lid, in aanmerking te komen zijn de vereisten genoemd in artikel 14.2.1 en artikel 14.3.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14.6.2 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat een gecombineerde verkenning, planstudie en definitief ontwerp binnen twee jaar na subsidieverlening wordt afgerond.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen uitstel verlenen van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 14.6.3 Prestatieverantwoording

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van:

  • a.

    een exemplaar van de algehele rapportage over de uitgevoerde verkenning en planstudie als bedoeld in artikel 14.2.1, onder k;

  • b.

    het definitief ontwerp en de daarbij behorende SSK van de totale projectkosten van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening.

§ 14.7 Gecombineerde projectsubsidie definitief ontwerp en realisatie

Artikel 14.7.1 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 14.1.3, tweede lid, in aanmerking te komen zijn de vereisten genoemd in artikel 14.3.1 en artikel 14.4.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14.7.2 Prestatieverantwoording

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het proces-verbaal van oplevering van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening en een overzichtstekening en beeldmateriaal van het gerealiseerde fietsproject of de gerealiseerde fietsparkeervoorziening.

§ 14.8 Gecombineerde projectsubsidie realisatie en beheer en onderhoud van fietsprojecten: Vervallen

§ 15. Reizigersplatforms

Artikel 15.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het in stand houden van een reizigersplatform.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot adequate advisering omtrent openbaar vervoer.

Artikel 15.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 15.1, wordt uitsluitend verstrekt aan reizigersplatforms.

Artikel 15.3 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 15.2 in aanmerking te komen, oefent de subsidieontvanger de taken voor een consumentenorganisatie uit die voortvloeien uit artikel 27 van de Wet personenvervoer 2000 en artikel 33 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 15.4 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt € 26.000,00 per jaar voor een reizigersplaform dat zijn taken uitvoert in een gebied waarin door één of meer concessiehouders dan wel door één of meer vervoerders met wie Gedeputeerde Staten een overeenkomst hebben gesloten als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 maximaal 600.000 dienstregelinguren (DRU’s) worden aangeboden.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt € 37.000,00 per jaar voor een reizigersplaform dat zijn taken uitvoert in een gebied waarin door één of meer concessiehouders dan wel door één of meer vervoerders met wie Gedeputeerde Staten een overeenkomst hebben gesloten als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 meer dan 600.000 dienstregelinguren (DRU’s) worden aangeboden.

Artikel 15.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om desgevraagd advies uit te brengen:

  • a.

    aan de concessieverlener over de onderwerpen genoemd in artikel 27 van de Wet personenvervoer 2000;

  • b.

    aan de concessiehouder of vervoerder over de onderwerpen genoemd in artikel 33 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 15.6 Prestatieverantwoording

  • 1. De subsidieontvanger toont desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

§ 16. Energietransitie in mobiliteit

Artikel 16.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van innovatieve infrastructurele projecten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot vernieuwende infrastructuur en kennis omtrent de verdere toepassing daarvan.

Artikel 16.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 16.1 wordt uitsluitend verstrekt aan wegbeheerders of rechtspersonen die met toestemming van de wegbeheerder de subsidiabele activiteit kunnen uitvoeren.

Artikel 16.3 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    een onderdeel of een combinatie van onderdelen van de openbaar toegankelijke infrastructuur is innovatief en vernieuwend;

  • b.

    de activiteit leidt direct of indirect tot energiebesparing, duurzame energieopwekking of CO2-reductie;

  • c.

    de activiteit is potentieel breder toepasbaar;

  • d.

    het is niet aannemelijk dat de activiteit zonder subsidie zal worden uitgevoerd.

Artikel 16.4 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking, indien zij aangemerkt kunnen worden als meerkosten die verband houden met het innovatieve karakter van de activiteit:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 16.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht (VAT), waaronder begrepen kosten van bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerend goed minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • h.

    overheadkosten.

Artikel 16.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500.000,00.

Artikel 16.7 Rangschikking

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3. Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 16.8 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot bedraagt voor subsidies van € 25.000,00 en hoger maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen het voorschotpercentage verhogen.

  • 3. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

Artikel 16.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om:

  • a. de activiteit te monitoren en te evalueren;

  • b. de gegevens die van de monitoring en evaluatie algemeen beschikbaar te stellen;

  • c. de gerealiseerde infrastructuur minimaal vijf jaar na realisatiedatum in stand te houden.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de in het eerste lid, onder c genoemde verplichting.

Artikel 16.10 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring. en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Paragraaf 16A R-net projecten

Artikel 16A.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

1. Subsidie ten behoeve van de verwezenlijking van een R-net buscorridor in Zuid-Holland kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een voorlopig ontwerp voor een infrastructurele maatregel;

  • b.

    het opstellen van een definitief ontwerp voor een infrastructurele maatregel;

  • c.

    het uitvoeren van een infrastructurele maatregel.

2. Subidie, ten behoeve van een R-net treincorridor in Zuid-Holland kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een infrastructurele maatregel, zijnde het verbeteren dan wel aantrekkelijker maken van de stationsomgeving.

3. Subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt versterkt in de vorm van een projectsubsidie.

4. De activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, leiden tot de verwezenlijking van een gedeelte van het R-net in Zuid-Holland.

Artikel 16A.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in art.ikel 16A.1 wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 16A.3 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 16A.1 geweigerd indien:

  • a.

    de aanvraag geen betrekking heeft op één van de R-net buscorridors en R-net treincorridors;

  • b.

    de aanvraag geen betrekking heeft op activiteiten, beschreven in een uitvoeringsbesluit voor de betreffende R-net buscorridor en R-net treincorridor.

Artikel 16A.4 Subsidievereisten

1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16A.1, eerste lid, onderdeel a, in aanmerking te komen, omvat het opstellen van een voorlopig ontwerp voor een infrastructurele maatregel in ieder geval:

  • a.

    het opstellen van een voorlopig ontwerp voor een infrastructurele maatregel waaruit bij benadering de aard, omvang en realisatietijd van de infrastructurele maatregel blijken;

  • b.

    het opstellen van een SSK-raming van de totale kosten van de infrastructurele maatregel, met als uitgangspunt het in onderdeel a genoemde voorlopig ontwerp, waaruit bij benadering de bouwsom en exploitatiekosten van de infrastructurele maatregel blijken.

2. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16A.1, eerste lid, onderdeel b, in aanmerking te komen, omvat het opstellen van een definitief ontwerp voor een infrastructurele maatregel in ieder geval:

  • a.

    het opstellen van een definitief ontwerp waaruit de aard, omvang en realisatietijd van de infrastructurele maatregel blijken;

  • b.

    het opstellen van een SSK-raming van de totale kosten van de infrastructurele maatregel, met als uitgangspunt het in onderdeel a genoemde voorlopig ontwerp, waaruit de bouwsom en exploitatiekosten van de infrastructurele maatregel blijken.

3. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16A.1, eerste lid, onderdeel c, in aanmerking te komen, omvat het uitvoeren van een infrastructurele maatregel in ieder geval het uitvoeren van de infrastructurele maatregel conform een definitief ontwerp dat past binnen het PvE.

4. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16A.1, tweede lid, in aanmerking te komen, dient de maatregel gericht te zijn op vergroting van het gemak en comfort van de reiziger waaronder in ieder geval verbetering van de aansluiting van openbaar vervoer met andere vervoerswijzen of verbetering van informatievoorziening voor de reiziger wordt verstaan.

5. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16A.1, eerste en tweede lid in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat de maatregel sober en doelmatig is.

Artikel 16A.5 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kostenvoor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico’s bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 16A.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    apparaatskosten, als bedoeld in de toelichting bij de Regeling informatie voor derden (Staatscourant2003, 37), tenzij noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie;

  • d.

    stelposten;

  • e.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerendgoed minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanlegvan het betreffende project is aangekocht;

  • f.

    overheadkosten.

Artikel 16A.7 Subsidiehoogte

1. De subsidie voor een R-net buscorridor bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

2. De hoogte van de subsidie voor een R-net treincorridor bedraagt ten hoogste € 500.000,00 per treinstation, verminderd met de kosten die de provincie Zuid-Holland bijdraagt voor de fietsparkeerplaatsen en stationsoutillage op het betreffende treinstation.

3. Indien zich binnen een gemeente meerdere treinstations bevinden, kunnen Gedeputeerde Statenin afwijking van het tweede lid bepalen dat het de gemeente vrij staat te bepalen welk subsidiebedrag zij aan iedere stationsomgeving besteedt, mits de gemeente in de aanvraag gemotiveerd heeft aangegeven welke kwaliteitsimpuls aan iedere stationsomgeving wordt gegeven, en deze naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende is.

Artikel 16A.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 tot en met 21 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd, dat deze zorgdraagt voor de voortgang van het uitvoeren van de infrastructurele maatregel, bedoeld in artikel 16A.1, eerste lid, onderdeel c en tweede lid.

Artikel 16A.9 Prestatieverantwoording en subsidievaststelling

1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd door middel van een activiteitenverslag aan, dat de activiteiten zijn verricht.

2. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie, als bedoeld in artikel 16A.1, onderdeel a, gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het voorlopig ontwerp en de SSK-raming, bedoeld in artikel 16A.4, eerste lid.

3. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie, als bedoeld in artikel 16A.1, lid 1, onderdeel b, gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het definitief ontwerp voor een infrastructurele maatregel en de SSK-raming, bedoeld in artikel 16A.4, tweede lid.

4. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 16A.1, eerste lid, onderdeel c, en artikel 16A.1, tweede lid, gaat in aanvulling op artikel 23 van de Asv vergezeld van het proces-verbaal van oplevering van de infrastructurele maatregel, bedoeld in artikel 16A.4, derde en vierde lid.

Artikel 16A.10 Bevoorschotting en betaling

1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

§ 16B Experimenten vernieuwingen mobiliteit

Artikel 16B.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor experimenten met vernieuwingen die bijdragen aan een aantrekkelijker of efficiënter:

  • a.

    openbaar vervoer, of

  • b.

    vervoer van en naar een OV-halte.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3.

    De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben als doel om het openbaar vervoer en het vervoer van en naar een OV-halte aantrekkelijker of efficiënter te maken en het ontwikkelen van kennis op dit gebied.

Artikel 16B.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 16B.1 wordt uitsluitend verstrekt aan wegbeheerders die zijn gelegen buiten het regiegebied van de Vervoersautoriteit Metropoolregio Rotterdam Den Haag, of aan rechtspersonen die met toestemming van de hiervoor genoemde wegbeheerder de subsidiabele activiteit kunnen uitvoeren.

Artikel 16B.3 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 16A.1 geweigerd indien:

  • a.

    de activiteit waar de aanvraag betrekking op heeft al op grond van een verleende concessie dient te worden uitgevoerd.

  • b.

    het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 10.000,00 of meer bedraagt dan € 700.000,00. 

Artikel 16B.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 16B.1 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    een onderdeel of een combinatie van onderdelen van het efficiënter maken van de vervoersketen is vernieuwend;

  • b.

    de activiteit heeft de potentie om direct of indirect tot CO2-reductie, een efficiënter of aantrekkelijker openbaar vervoer of vervoer van en naar een OV-halte te leiden;

  • c.

    de activiteit is potentieel breder toepasbaar;

  • d.

    de activiteit levert een belangrijke bijdrage aan kennisontwikkeling op het gebied van de in artikel 16B.1, eerste lid genoemde activiteiten;

  • e.

    het is niet aannemelijk dat de activiteit zonder subsidie zal worden uitgevoerd.

Artikel 16B.5 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • b.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht (VAT), waaronder begrepen kosten van bestuurlijke afhandeling;

  • c.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • d.

    stelposten;

  • e.

    kosten voor onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerend goed minder dan tien jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • f.

    overheadkosten.

Artikel 16B.6 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 700.000,00.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,00 wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kunnen in bijzondere gevallen Gedeputeerde Staten besluiten om het subsidiepercentage te verhogen indien de beschikbare middelen dit toelaten.

Artikel 16B.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de subsidieontvanger realiseert het experiment bedoeld in artikel 16B.1, eerste lid binnen drie jaar na subsidieverlening;

  • b.

    de subsidieontvanger

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger besluiten de in het eerste lid, onder a genoemde termijn met maximaal twee jaar verlengen.

Artikel 16B.8 Prestatieverantwoording en subsidievaststelling

  • 1.

    Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2.

    Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3.

    Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 16B.9 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Het voorschot bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2.

    Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidiebeschikking worden bepaald.

§ 17 Korte Termijn Aanpak in het kader van het Gebiedsprogramma MoVe

Artikel 17.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die onderdeel uitmaken van de Korte Termijn Aanpak die wordt uitgevoerd in het kader van het Gebiedsprogramma MoVe:

    • a.

      structurele gedragsgerichte maatregelen om particulieren en werkgevers in de provincie Zuid-Holland bewust te laten kiezen voor duurzame vervoermiddelen die schoner, stiller en zuiniger zijn dan traditionele vervoermiddelen;

    • b.

      infrastructurele maatregelen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot verbetering van duurzame bereikbaarheid in en van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 17.2 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 17.1 wordt uitsluitend verstrekt aan werkgeversorganisaties, publiek-private samenwerkingsplatforms en gemeenten.

Artikel 17.3 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17.1 worden ingediend tot en met 31 december 2022.

Artikel 17.4 Aanvraagvereisten

  • 1. Een aanvraag voor subsidie dient te zijn voorzien van een door of namens de Programmaraad van het Gebiedsprogramma MoVe goedgekeurd plan van aanpak.

  • 2. Het plan van aanpak dient in ieder geval te bestaan uit de volgende onderdelen:

    • a.

      een probleemschets;

    • b.

      de doelstelling van het project;

    • c.

      beschrijving van de activiteit;

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de verbetering van het bestaande openbaar vervoer, betere benutting van en doorstroming op het wegennet of fietsstimulering in de provincie Zuid-Holland;

    • e.

      een tijdsplanning;

    • f.

      een kostenraming en een sluitende begroting van de activiteit;

    • g.

      beschrijving van de projectorganisatie;

    • h.

      gegevens over communicatie en draagvlak;

    • i.

      risicobeheersing.

Artikel 17.5 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv kan de subsidie als bedoeld in artikel 17.1 worden geweigerd als de activiteit al eerder is gefinancierd met deze subsidieregeling.

Artikel 17.6 Subsidievereisten

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in de Korte Termijn Aanpak die wordt uitgevoerd in het kader van het Gebiedsprogramma MoVe, opgenomen in de bijlage behorende bij deze regeling.

Artikel 17.7 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten;

  • h.

    kosten in het kader van gedragsbeïnvloeding van particulieren en werkgevers;

  • i.

    kosten in het kader van verkeerscommunicatie en publiekscampagnes;

  • j.

    kosten in het kader van verbeteren ketenmobiliteit en mobiliteitsplatforms;

  • k.

    kosten in het kader van regionale logistiek, logistiek makelaars en logistieke platforms;

  • l.

    kosten voor projectleiding.

Artikel 17.8 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht waaronder begrepen kosten voor bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij het onroerend goed minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten;

  • h.

    secretariële kosten.

Artikel 17.9 Rangschikking

  • 1. Het bedrag dat beschikbaar is voor de te verstrekken subsidies, wordt over de aanvragen verdeeld op volgorde van binnenkomst daarvan.

  • 2. Als een subsidieaanvraag niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst de dag waarop de subsidieaanvraag aangevuld en gecompleteerd is als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.

  • 3. Op de dag dat verlening van subsidie voor gelijktijdig binnengekomen subsidieaanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, wordt de subsidie verdeeld op basis van loting.

Artikel 17.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger realiseert de activiteit binnen vijf jaar na subsidieverlening;

    • b.

      de gerealiseerde infrastructuur wordt minimaal vijf jaar na realisatiedatum in stand gehouden.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger besluiten uitstel van maximaal een jaar te verlenen voor de in het eerste lid onder a genoemde termijn.

Artikel 17.11 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000 maar minder dan € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring, een financieel verslag en een activiteitenverslag.

Artikel 17.12 Bevoorschotting en betaling

Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

§ 18 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18.1 Intrekking

De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland, de Subsidieregeling fietsprojecten Zuid-Holland 2013 en de Subsidieregeling Reizigersplatforms Zuid-Holland worden ingetrokken.

Artikel 18.2 Overgangsrecht

De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland, de Subsidieregeling fietsprojecten Zuid-Holland 2013 en de Subsidieregeling Reizigersplatforms Zuid-Holland, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, blijven van toepassing op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 18.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin deze regeling wordt geplaatst.

Artikel 18.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017.

Den Haag, 28 juni 2016

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

drs. J. Smit, voorzitter

drs. J.H. de Baas, secretaris

Bijlage 1: SUBSIDIABELE VERKEERSVEILIGHEIDSPROJECTEN

Infrastructurele maatregelen in verblijfsgebieden

Hiertoe wordt gerekend de omvorming van wegen en hun omgeving, met het oog op de verkeersveiligheid, waaronder:

  • A.

    snelheidsbeheersing en attentieverhoging

  • 1.

    voetgangersgebied,

  • 2.

    (woon)erf,

  • 3.

    30 km-gebied/weg,

  • 4.

    60 km-gebied/weg,

  • 5.

    incidenteel;

  • B.

    regulering van het parkeren en stallen, respectievelijk laden en lossen;

  • C.

    geleiding van verkeersstromen door middel van bijvoorbeeld:

  • 1.

    geheel of gedeeltelijk «doorknippen» van doorgaande routes,

  • 2.

    geheel of gedeeltelijk «doorknippen» van aansluitingen van/naar gebiedsontsluitingswegen;

  • D.

    verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie door middel van bijvoorbeeld:

  • 1.

    wegmarkering,

  • 2.

    aanduiding van in- en uitgangen (overgang naar wegen met andere maximumsnelheid);

  • E.

    herinrichting van bermen buiten de bebouwde kom door middel van bijvoorbeeld:

  • 1.

    semi-verharding,

  • 2.

    afscherming of verwijdering van obstakels;

  • F.

    aanpassing van het wegontwerp aan richtlijnen/aanbevelingen.

Bovengenoemde werkzaamheden worden in de verantwoording onderscheiden naar de bestemming van de betrokken wegen in het categoriseringsplan van de betreffende wegbeheerder:

ETW. bi

beoogde erftoegangswegen binnen de bebouwde kom,

ETW. bu

beoogde erftoegangswegen buiten de bebouwde kom

Infrastructurele maatregelen op (voorlopige) verkeersaders

Hiertoe wordt gerekend de omvorming van wegen en hun omgeving, met het oog op de verkeersveiligheid, waaronder:

  • A.

    rijbaanscheiding

  • 1.

    (moeilijk) overrijbaar,

  • 2.

    niet overrijbaar,

  • 3.

    het in dat verband aanbrengen van passeermogelijkheden;

  • B.

    scheiding van verkeerssoorten door middel van bijvoorbeeld:

  • 1.

    aanleg van parallelwegen,

  • 2.

    aanleg van parallelfietspaden,

  • 3.

    aanleg van parallelvoetpaden,

  • 4.

    nieuwe ontsluiting van percelen via een andere route;

  • C.

    herinrichting van kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen, waaronder:

  • 1.

    aanleg van ongelijkvloerse kruising van wegen,

  • 2.

    aanleg van ongelijkvloerse kruising van fiets/voetpaden,

  • 3.

    omvorming tot rotonde,

  • 4.

    overige verbeteringen ter bescherming van overstekende (brom)fietsers en voetgangers,

  • 5.

    inperking van het aantal linksafbewegingen,

  • 6.

    verbetering van verkeerslichtinstallaties;

  • D.

    herinrichting van wegvakken door middel van bijvoorbeeld:

  • 1.

    vermindering van het aantal wegaansluitingen voor autoverkeer,

  • 2.

    vermindering van het aantal erfaansluitingen voor autoverkeer,

  • 3.

    geleiding van (brom)fietsers en voetgangers naar veilige oversteekplaatsen

  • 4.

    snelheidsbeheersing,

  • 5.

    aanbrengen van fietsstroken,

  • 6.

    andere wijziging van de rijstrookindeling;

  • E.

    regulering van het parkeren en stallen, respectievelijk laden en lossen;

  • F.

    verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie door o.a.:

  • 1.

    wegmarkering,

  • 2.

    aanduiding van de overgang naar wegen met andere maximum snelheid;

  • G.

    herinrichting van bermen door middel van bijvoorbeeld:

  • 1.

    semi-verharding,

  • 2.

    pechvoorzieningen,

  • 3.

    afscherming, respectievelijk verwijdering van obstakels;

  • H.

    aanpassing van het wegontwerp aan richtlijnen/aanbevelingen:

  • 1.

    aanpassing van de diameter van rotondes

  • 2.

    uniformering van de voorrang op rotondes (hoofdrijbaan),

  • 3.

    uniformering van de voorrang op rotondes (fietspaden),

  • 4.

    anderszins.

Bovengenoemde werkzaamheden worden in de verantwoording onderscheiden naar de bestemming van de betrokken wegen in het categoriseringsplan van de betreffende wegbeheerder:

SW. bi

beoogde stroomwegen binnen de bebouwde kom,

GOW. bi

beoogde gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom,

VV. bi

voorlopige verkeersader binnen de bebouwde kom,

SW. bu

beoogde stroomwegen buiten de bebouwde kom,

GOW. bu

beoogde gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom,

VV. bu

voorlopige verkeersader buiten de bebouwde kom.

BIJLAGE 2 behorende bij artikel 17.6

PZH BIJDRAGE AAN KTA MOVE PROJECTEN 2020-2022,

Project

Bedrag (in k€)

Oeververbinding Rotterdamse regio, inclusief Algracorridor

Oeververbinding Rotterdamse regio, inclusief Algracorridor

6.185

Westland

Snelfietspad Naaldwijk-Rotterdam CS

1.000

Voorne-Putten

Mobiliteitsplatform haven

600

Logistiek platform

280

Aanpakken

Aanpakken

2.294

Totaal

10.359

TOELICHTING bij de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017

Algemene toelichting

De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 is de subsidieregeling waarmee de provincie activiteiten subsidieert op het terrein van infrastructuur en openbaar vervoer. Doelstelling van de regeling is het realiseren van het verkeer- en vervoerbeleid op regionaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau.

De regeling wordt door Gedeputeerde staten vastgesteld op grond van de bevoegdheid die voortvloeit uit de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013.

Op de meeste paragrafen is hierdoor ook het uniform subsidiekader (USK) van toepassing. Het USK is gebaseerd op de uitgangspunten: proportionaliteit, sturing op prestaties en hoofdlijnen, uniformering en vereenvoudiging en verantwoord vertrouwen. De administratieve lasten voor burgers, bedrijven, instellingen en de uitvoeringslasten voor de overheid worden hierdoor fors teruggedrongen.

Toelichting per paragraaf

§ 1 Algemene bepalingen

Artikelsgewijs

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. Er is met het oog op de eenduidigheid van de regelgeving binnen de provincie gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de algemene bepalingen in de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013.

Artikel 1.2 Bestedingsplan Mobiliteit

Het Bestedingsplan Mobiliteit is een uitvoeringsplan van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland. Het bevat een overzicht van de bestedingen en een overzicht van de financiële dekking daarvan. In het Bestedingsplan Mobiliteit worden onder meer de projecten van de regio’s opgenomen die in aanmerking komen voor subsidie op grond van paragraaf 2.

Artikel 1.3 BDU verantwoording

Gelden die door het rijk aan de provincie zijn verstrekt op grond van de Wet BDU verkeer en vervoer moeten indien de provincie deze middelen als subsidie heeft verstrekt aan een gemeente of openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regeling nog steeds verantwoord worden volgens de systematiek van “single information, single audit”. Indien dit het geval is, dan blijkt dit uit de subsidieverleningsbeschikking.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

In de Asv is een imperatieve weigeringsgrond opgenomen voor activiteiten die reeds uitvoering zijn voordat de aanvraag is ingediend. In deze regeling, op grond waarvan met name vaste partners van de provincie subsidie kunnen krijgen wordt dit wenselijk geacht en is er gekozen voor een facultatieve weigeringsgrond. Gelet op het belang van een stimulerend effect dat een subsidie moet hebben indien deze wordt verstrekt met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is de imperatieve weigeringsgrond dan wel van toepassing.

§ 2 Infrastructurele projecten

Een deel van het mobiliteitsbudget kan beschikbaar worden gesteld voor regionale infraprojecten. Dit omvat alle infraprojecten, ook de projecten tot aanpassing van infrastructuur om de verkeersveiligheid te verbeteren (duurzaam veiligheid). Paragraaf 2 bevat de juridische basis om voor infraprojecten subsidie te verlenen aan individuele gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden.

De regio meldt de projecten aan. De regio prioriteert, in samenspraak met de in de regio liggende wegbeherende gemeenten en waterschappen, welke projecten in aanmerking moeten komen voor subsidie. Ook doet de regio een voorstel hoe hoog de bijdrage per project is. De regio mag, bij de verdeling van de haar toekomende middelen, zelf bepalen of deze middelen voor regionale infraprojecten dan wel duurzaam veilig projecten worden aangewend. De regio is verantwoordelijk voor een correcte aanmelding van projecten. Aan het feit dat projecten in het Bestedingsplan Mobiliteit zijn opgenomen, kunnen subsidieaanvragers overigens geen recht op subsidie ontlenen.

Daarnaast is het op grond van deze paragraaf mogelijk om subsidie aan te vragen voor de realisatie van een P+R terrein.

Artikelsgewijs

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

In het eerste lid zijn verschillende activiteiten duidelijker en concreter omschreven dan in voorgaande regelingen.

Artikel 2.2 Doelgroep

De provincie verstrekt deze subsidie niet voor het gehele grondgebied van de provincie. Voor het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag is dit de bevoegdheid van dit openbaar lichaam.

Artikel 2.4 Subsidievereisten

Op grond van het eerste lid is het essentieel dat projecten zijn opgenomen in het Bestedingsplan Mobiliteit, tenzij zij worden gerealiseerd met gelden die zijn vrijgevallen bij projecten waarvoor subsidie is verleend op grond van de voorgaande regelingen die zijn opgenomen bij bij het begrip vrijvalproject in artikel 1.1. Middelen voor dit soort projecten komen pas beschikbaar nadat een eerder in een vastgesteld Bestedingsplan Mobiliteit opgenomen project is komen te vervallen. Een vrijvalproject is veelal niet eerder als (reserve)project in een Bestedingsplan Mobiliteit opgenomen geweest. Teneinde het herprioriteren van vrijvallende middelen niet tegen te gaan, is het tweede lid opgenomen. Daarnaast is de uitzondering van het tweede lid ook van toepassing op projecten die de realisatie van P+R terreinen voorstaan.

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn opnieuw geformuleerd en nu in lijn met SSK. Ook het aanvraagformulier met de bijbehorende projectbegroting zijn hierop aangepast.

Artikel 2.6 Niet subsidiabele kosten

Ook de niet subsidiabele kosten zijn nu in lijn met SSK. Bij kosten die ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht, kan worden gedacht aan reeds toegezegde bijdragen van derden of projectkosten die, op grond van sober- en doelmatigheid, niet in aanmerking komen voor subsidie. Te denken valt hierbij aan kosten die een direct gevolg zijn van een ander project of van bovenmatige eisen niet direct gerelateerd aan de functionaliteit van de betrokken infrastructuur, zoals architectuur of ruimtelijke uitstraling. Bij kosten die zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud, kan worden gedacht aan kosten die moeten worden gemaakt om wegdek of riolering te herstellen doordat er onvoldoende onderhoud in het verleden heeft plaatsgevonden. Ook de kosten van algemeen bestuurlijke aard komen niet voor subsidie in aanmerking aangezien zij buiten de definitie vallen van het verkeer- en vervoerbeleid. Deze worden van oudsher reeds vanuit andere middelen gedekt.

Artikel 2.8 Intrekking

De intrekkingsgrond in het eerste lid is nu imperatief geformuleerd. Dit artikel verschaft de titel om onder voorwaarden een subsidieverleningsbeschikking in te trekken. Dit kan indien een project niet doorgaat of aanbesteding en gunning van het werk nog niet hebben plaatsgevonden binnen zes maanden. Uitzondering hierop kan worden gemaakt indien de wegbeheerder tijdig de vertraging schriftelijk heeft gemeld en een onderbouwing wordt gegeven van de oorzaken van de vertraging en waarom deze niet te voorzien waren op het moment dat de aanvraag werd ingediend.

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De bewaking van de voortgang van het project is belangrijk in die zin dat als er geen activiteiten worden uitgevoerd ten behoeve van de realisatie van het project, de subsidieverlening op grond van artikel 4:48 Awb ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd kan worden.

Artikel 2.10 Prestatieverantwoording

In beginsel is de verantwoordingssystematiek van het Uniform Subsidie Kader van toepassing. Dit is niet het geval indien de subsidie wordt verstrekt met gebruikmaking van BDU-middelen. In dat geval verantwoorden gemeenten en samenwerkingsverbanden de subsidie op grond van deze regeling jaarlijks in één keer in de SiSa-bijlage (Single information, Single audit) bij hun jaarrekening. Voor de overige ontvangers geldt de wijze van vaststelling zoals genoemd in dit artikel.

§ 3 Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor

Op grond van artikel 20, tweede lid van de Wet personenvervoer 2000 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein binnen de provincie, met uitzondering van het gebied van de Metropolregio Rotterdam Den Haag. Het betreft openbaar vervoer per bus en trein. Een concessie wordt verleend voor meerdere jaren. Ieder jaar wordt door de concessieverlener (provincie) de exploitatiebijdrage verstrekt aan de concessiehouder (vervoerder). Paragraaf 3 bevat hiertoe de juridische basis.

Artikelsgewijs

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

Subsidie op grond van dit artikel wordt verleend voor de duur van de concessie in de vorm van een boekjaarsubsidie of projectsubsidie. In artikel 22 van de Wet personenvervoer 2000 is aan concessieverleners de bevoegdheid gegeven om subsidie voor openbaar vervoer te verstrekken.

Artikel 3.4 Subsidievereisten

Subsidie op grond van dit artikel wordt geweigerd als de concessie bij de desbetreffende activiteit niet de mogelijkheid van subsidiëring vermeld.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

De subsidiehoogte kan jaarlijks worden geïndexeerd conform de voorschriften uit de concessiebeschikking dan wel hetgeen hierover is opgenomen in het programma van eisen. De hoogte van de exploitatiebijdrage is in de concessie vermeld.

§ 4 Regionaal openbaar vervoer over water

Op grond van artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 wordt passagiersvervoer over water omschreven als een voor een ieder openstaand personenvervoer dat volgens een dienstregeling personen per passagierschip vervoert. Ieder jaar wordt door de provincie de exploitatiebijdrage verstrekt aan de vervoerder. Paragraaf 4 bevat hiertoe de juridische basis.

Artikelsgewijs

Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

Dit artikel vormt de basis om jaarlijks een boekjaarsubsidie te verlenen aan vervoerders die het passagiersvervoer over water mogelijk maken. Daarnaast kunnen ook projectsubsidies worden verstrekt.

Artikel 4.5 Subsidiehoogte

De subsidiehoogte voor de boekjaarsubsidie kan jaarlijks worden geïndexeerd conform de voorschriften uit de overeenkomst. De hoogte van de exploitatiebijdrage is in de overeenkomst vermeld.

§ 5 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Het vraagafhankelijk doelgroepenvervoer kent verschillende vormen. De provincie is verantwoordelijk voor het zogenaamde Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). De provinciale rol beperkt zich bij deze vervoersvorm tot de openbaar vervoer component. Het CVV wordt, zoals uit de toelichting op artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 blijkt, door middel van overeenkomsten geregeld. Voor de subsidieverlening wordt deze regeling gevolgd. Vele subsidieverplichtingen worden in de overeenkomst opgenomen, omdat dit de vorm is die op grond van de wet gekozen moet worden.

Artikelsgewijs

Artikel 5.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

Dit artikel vormt de basis om jaarlijks subsidie te verlenen aan die instanties die het vervoer rondom het collectief vraagafhankelijk vervoer mogelijk maken. Hierbij kan worden gedacht aan de Stichtingen die het CVV-vervoer voor de Hopper-systemen dan wel de samenwerkingsorganen die de Regiotaxisystemen verzorgen. Het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt conform artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 door middel van overeenkomsten geregeld.

Artikel 5.5 Subsidievereisten

Met betrekking tot de aanvraag om subsidie is bepaald dat een daartoe ingediende begroting als aanvraag voor subsidie geldt. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande praktijk.

Artikel 5.6 Subsidiabele kosten

Dit artikel geeft de kostensoorten weer die de grondslag vormen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. In de overeenkomst die subsidieontvanger met de vervoerder heeft gesloten, zijn de kosten opgenomen die als exploitatiekosten zijn aan te merken. In de samenwerkingsovereenkomst die de subsidieontvanger met de provincie heeft gesloten is meestal een vast bedrag voor de instandhouding van de stichting dan wel regio (samenwerkingsverband) vastgelegd. Deze kosten zijn als beheerskosten aan te merken.

§ 6 en § 7 Oprichting en instandhouding buurtbusverenigingen

Buurtbussenverenigingen rijden busroutes met een vaste dienstregeling, waarbij de busjes bestuurd worden door vrijwilligers. Het materieel wordt ter beschikking gesteld door de vervoerder, die hiervoor een bijdrage van de provincie ontvangt. De buurtbusvereniging ontvangt ook een bijdrage van de provincie, voor het in stand houden van de vereniging. Ook bestaat de mogelijkheid om eenmalig subsidie aan te vragen voor de oprichting van een nieuwe buurtbusvereniging. Vrijwilligers hoeven daardoor niet te wachten tot zij een boekjaarsubsidie kunnen aanvragen en deze ook uitgekeerd krijgen, maar worden in staat gesteld om al gedurende het lopende jaar hun initiële kosten vergoed te krijgen. De subsidies voor de oprichting en instandhouding van buurtbusverenigingen kunnen gelet op de hiermee gemoeide bedragen en rekening houdend met het USK direct worden vastgesteld zonder verlening. Voor de controle op misbruik en oneigenlijk gebruik zullen na afloop van de activiteit of het boekjaar waarvoor de subsidie is verstrekt, steekproefsgewijs controles worden uitgevoerd. Gelet op de nauwe beleidsmatige betrokkenheid van de provincie bij het openbaar vervoer lijkt er hierbij sprake te zijn van een laag risico.

Artikelsgewijs

Artikel 6.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

Gedeputeerde Staten beogen met de toekenning van de eenmalige subsidie voor buurtbusverenigingen of buurtbusverenigingen in oprichting het opstarten van de vereniging te vergemakkelijken en te versnellen.

Artikel 6.2 Doelgroep

Buurtbusverenigingen kunnen deze subsidie zowel net voor als net na hun feitelijke oprichting aanvragen. Daarom is zowel de buurtbusvereniging als de buurtbusvereniging in oprichting benoemd als doelgroep. De weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 11, eerste lid, onder a van de Asv is hier, voor wat betreft de buurtbusverenigingen die al zijn opgericht, niet van toepassing.

Artikel 6.3 Weigeringsgronden

Omdat niet alleen een buurtbusvereniging een subsidie kan aanvragen, maar ook een buurtbusvereniging in oprichting, moet misbruik van de subsidie zoveel mogelijk worden voorkomen. Het feit dat de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting met de concessiehouder in contact treedt over het buurtbusproject en dat de concessiehouder bevestigt dat het in de lijn der verwachting ligt dat er een contract wordt afgesloten, bevestigt dat de intentie en capaciteiten goed zijn. Daarnaast is van belang dat ook de betrokken provinciale concessiebeheer bevestigt dat er serieuze contacten met de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting zijn. In de praktijk kan het gaan om een telefonische of schriftelijke bevestiging van de vervoerder die aangeeft dat zij inschat dat de buurtbusvereniging of buurtbusvereniging in oprichting de intentie en de capaciteiten heeft om het buurtbusproject ook daadwerkelijk uit te voeren. Deze werkwijze geeft voldoende zekerheid dat de subsidie ook aangewend zal worden voor het doel waarvoor ze bedoeld is.

Artikel 6.4 Subsidievereisten

De vervoerder stelt materiaal (de buurtbusjes) ter beschikking aan een buurtbusvereniging. Net als bij artikel 6.3 bevestigt de vervoerder dat het in de lijn der verwachting ligt er een contract wordt afgesloten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de buurtbusvereniging ook daadwerkelijk een buurtbusproject gaat rijden. Er kunnen altijd organisatorische, verkeerskundige, politiek-bestuurlijke of andere redenen zijn die verhinderen dat het buurtbusproject uiteindelijk zijn doorgang vindt.

Artikel 7.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

De buurtbusvereniging bestaat uit vrijwilligers die chauffeursdiensten organiseren en uitvoeren. De uitwerking van de taken van de vrijwilligers staan in de overeenkomst die met vervoerders is afgesloten.

Artikel 7.3 Subsidievereisten

In de Regeling Vaststelling Kenmerken en Startvoorwaarden Buurtbusprojecten provincie Zuid-Holland 2006 zoals deze door Gedeputeerde Staten met ingang van 1 juli 2006 is vastgesteld, zijn de voorwaarden opgenomen waar een buurtbusproject aan moet voldoen om door Gedeputeerde Staten erkend te worden.

§ 8. Toegankelijkheid bushaltelocaties

Het streven van de provincie is om zo veel mogelijk bushaltes toegankelijk te maken voor minder validen. Het betreft zowel bushaltes naast provinciale wegen als bushaltes aan wegen waarvoor gemeenten of waterschappen wegbeheerder zijn. Voor het toegankelijk maken van een halte aan een gemeentelijke weg, kan een gemeente subsidie aanvragen. Voor een volledige beschrijving van het provinciale beleid met betrekking tot toegankelijkheid, wordt verwezen naar het “Halteplan provincie Zuid-Holland 2006-2015”.

Artikelsgewijs

Artikel 8.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

Dit artikel is primair bedoeld voor het verbeteren van de toegankelijkheid van bestaande bushaltelocaties.

Artikel 8.4 Subsidievereisten

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu zijn richtlijnen gegeven waar een toegankelijke bushalte minimaal aan moet voldoen. Naast de verplichtingen zoals in dit artikel opgenomen, worden nog een aanbeveling aan een subsidieontvanger in de subsidiebeschikking meegegeven te weten: - de inrichting van de halte is zodanig dat het mogelijk is de afstand tussen bushalte en voertuig te beperken tot: • horizontaal aanbevolen maximum 5 cm; • verticaal aanbevolen maximum 5 cm;

Artikel 8.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht om de haltescan na het toegankelijk maken van een bushalte in te vullen. De haltescan is van nut voor de reiziger, de wegbeheerder en de landelijke overheid.

§ 9 Sociale veiligheid

Betreft in dit kader de bescherming of het zich beschermd voelen tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door of dreigt van de kant van menselijk handelen in het openbaar vervoer. Vervoerders nemen maatregelen om de sociale veiligheid te vergroten. Hiervoor kunnen ze subsidie aanvragen op basis van paragraaf 9. Verwezen wordt naar het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer 2016 - 2019 waarin de doelstellingen van de provincie staan beschreven en de activiteiten waarop ingezet kan worden door de subsidiegerechtigden.

Artikelsgewijs

Artikel 9.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

In het derde lid is aangegeven dat de activiteit leidt tot meer subjectieve en objectieve veiligheid bij het reizen met het openbaar vervoer. Bij subjectieve en objectieve veiligheid kan worden gedacht aan respectievelijke gevoelsmatige en meetbare veiligheidsverbeteringen.

Artikel 9.3 Weigeringsgronden

Per concessie zijn verschillende maatregelen voor sociale veiligheid opgenomen. In de concessie benoemde activiteiten op het gebied van sociale veiligheid, die op grond van die concessie al moeten worden uitgevoerd, komen niet voor subsidie in aanmerking.

§ 10 Bedrijfsvervoer Wet sociale werkvoorziening

Bedrijfsvervoer, het vervoeren van werknemers door bedrijven zelf daar waar geen goed openbaar vervoer aanwezig is, wordt op basis van deze paragraaf alleen gesubsidieerd voor werknemers die werkzaam zijn op grond van de Wet sociale werkvoorziening.

Artikelsgewijs

Artikel 10.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

De subsidiëring van bedrijfsvervoer biedt vanaf 2014 alleen voor werkgevers die de Wet sociale werkvoorziening uitvoeren de mogelijkheid om subsidie te krijgen voor het bedrijfsvervoer dat zij aan hun werknemers aanbieden. Overige werkgevers komen hiervoor niet in aanmerking.

Artikel 10.4 Weigeringsgronden

Uit efficiencyoverwegingen is ervoor gekozen om een minimale ondergrens aan het subsidiebedrag te stellen.

Artikel 10.6 Subsidiehoogte

Deze bedragen zijn niet geïndexeerd. In de aanvraag geeft de subsidieaanvrager duidelijk aan voor welke optie hij gekozen heeft om de subsidie te berekenen. Uiteindelijk zal de subsidieaanvrager diens administratie hierop moeten instellen om achteraf de controleverklaring te kunnen laten opstellen. De berekeningssystematiek van de twee keuzemogelijkheden ziet er als volgt uit: - Per deelnemende werknemer: de berekening vindt plaats door het aantal deelnemers te vermenigvuldigen met het aantal dagen en het bedrag van € 1,17 waarmee het totaal aan te vragen subsidiebedrag wordt gegenereerd. - Per reizigerskilometer: de berekening vindt plaats het aantal reizigerskilometers te delen door 100 en te vermenigvuldigen met € 1,62 waarmee het totaal aan te vragen subsidiebedrag wordt bepaald.

Artikel 10.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Gecontroleerd moet kunnen worden of het Wsw-bedrijf daadwerkelijk vervoer voor haar werknemers heeft ingezet. Daarom moet het bedrijf bijhouden welke van haar werknemers gebruik maken van het ingezette vervoer. Daarnaast heeft het Wsw-bedrijf dit nodig ter bepaling van de aanvraag voor vaststelling van de subsidie.

§ 11 Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid

Samen met de Regionale Projectgroepen Verkeersveiligheid (RPV) buiten het kaderwetgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag wordt door de provincie gestreefd naar een structurele, praktische en effectieve gedragsbeïnvloeding in Zuid-Holland. Een groot aantal activiteiten is op grond van paragraaf 11 subsidiabel. Op basis van deze regeling is het mogelijk om provinciale subsidie te krijgen voor verschillende leeftijdsgroepen.

Het indienen van projecten op het gebied van gedragsbeïnvloeding zijn alleen mogelijk via de RPV’s binnen het regiegebied van de provincie Zuid-Holland. Verkeersveiligheidheidspartners binnen een regio dienen hun activiteiten of projecten bij de RPV aan te melden.

Artikelsgewijs

Artikel 11.2 Doelgroep

Als doelgroep worden regio’s aangemerkt, omdat regio's als openbare lichamen zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en daarmee in staat zijn om een subsidie te ontvangen. De RPV's verrichten echter de feitelijke werkzaamheden: het beoordelen van de subsidieaanvragen en het opnemen van de subsidieaanvragen in een gecoördineerde subsidieaanvraag na een positieve beoordeling. Verkeersveiligheidspartners dienen hun activiteiten of projecten dan ook bij de RPV in hun regio aan te melden. Voor deze constructie is gekozen omdat RPV's geen openbare lichamen met rechtspersoonlijkheid zijn en dus zelf geen subsidie kunnen ontvangen.

Artikel 11.4 Subsidievereisten

Het betreft hier regionale en lokale activiteiten.

Onderdeel a tot en met f: onder activiteiten voor verschillende leeftijdscategorieën worden op het gebied van educatie en training.

Onderdeel g: onder activiteiten op het gebied van communicatie en publiciteit wordt het verrichten van activiteiten ter bevordering van persoonlijke bescherming en naleving van verkeersregels door communicatie en publiciteit verstaan.

Onderdeel h: onder kleine gedragsgerelateerde verkeersmaatregelen worden lokale ondersteunende verkeersmaatregelen als bijvoorbeeld voetgangersoversteekplaatsen verstaan die nodig zijn om het gedrag van verkeersdeelnemers te beïnvloeden.

Onderdeel i: onder activiteiten op het gebied van onderzoek en evaluatie wordt het verrichten van onderzoek en uitwerking van getroffen maatregelen participatie door burgers en (andere) belanghebbenden verstaan.

Onderdeel j: onder activiteiten op het gebied van planvorming wordt het uitwerken van beleidsplannen, uitvoeringsprogramma’s en afzonderlijke verkeersveiligheidsmaatregelen verstaan.

Onderdeel k: .

Onderdeel l: in afwijking van het eerste lid verlenen Gedeputeerde Staten voor projectleiders die werkzaamheden voor activiteiten uitvoeren maximaal 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 50.000,00 per jaar voor de regio’s Alblasserwaard/Vijfheerenlanden, Drechtsteden, Hoeksche Waard, Midden Holland  en Goeree-Overflakkee, en met een maximum van € 100.000,00 per jaar voor de regio Holland-Rijnland

§ 12 Veerprojecten

In het Hoofdlijnenakkoord 2015-2019 is het voornemen opgenomen een nieuw revolverend verenfonds op te zetten voor vernieuwing en groot onderhoud. Daarmee beoogt de provincie de 21 veren voor forensen en scholieren in de provincie op een kwalitatief hoog niveau voor de toekomst te behouden. Dit krijgt gestalte door het verstrekken van leningen aan veerexploitanten voor vernieuwing en renovatie van veerponten. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht wordt het verstrekken van een dergelijke geldlening juridisch aangemerkt als subsidieverlening, in dit geval op basis van de Subsidieregeling Mobiliteit.

Met het nieuwe revolverend fonds kunnen meer veerdiensten worden geholpen dan tot nu toe het geval was. Door het revolverende karakter van het fonds komen de geleende middelen in principe terug. Vervolgens kunnen deze middelen opnieuw worden ingezet. Er wordt hiermee een toekomstbestendig fonds gecreëerd waarmee meer veerdiensten gedurende een langere periode worden geholpen.

Alleen forensenveren en scholierenveren die het gehele jaar varen komen in aanmerking voor financiële ondersteuning van de provincie. Veren die het hele jaar door forensen en scholieren vervoeren zijn voor de mobiliteit het meest belangrijk. Voor hun voortbestaan moeten de veerexploitanten van deze veren grote investeringen doen in de vernieuwing en renovatie van hun veerponten. Zij kunnen hiervoor een lening krijgen van de provincie. Dit is een uitzondering op het provinciaal financieel beleid. De provincie stelt hiertoe vanuit een revolverend verenfonds € 12 miljoen beschikbaar. Hiermee worden in de provincie de veerverbindingen voor forensen en scholieren in stand gehouden. Beoogd wordt hiermee tevens de verduurzaming van de veerponten te stimuleren.

Financiering van de investeringen voor vernieuwing en renovatie van de veerponten vindt plaats op basis van onderhavige regeling, gekoppeld aan een subsidiebeschikking en een individuele overeenkomst tot lening. Hiervoor is € 12 miljoen beschikbaar gebaseerd op een risicoreserve van € 5 miljoen. De provincie kan geld beschikbaar stellen aan veerexploitanten voor vernieuwing en renovatie van forensen- en scholierenveren, tegen een lagere rente dan gebruikelijk in de financiële markt.De te betalen rente bedraagt 0%, tenzij er ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun een hogere rente gevraagd moet worden.

De leningen worden verstrekt binnen de staatssteunkaders van de-minimisverordening of de artikelen 36 of 37 (milieubescherming) van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Van de subsidie-verleningsbeschikkingen wordt, als de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt toegepast, kennis gegeven aan de Europese Commissie. De aflossingstermijn van de leningen is in principe gelijk aan de afschrijvingstermijn(circa 8 tot 10 jaar voor de vervanging van motoren, roetfilters en katalysatoren, 10 tot 20 jaar voor de vervanging van laad- en loskleppen, 20 jaar a 25 jaar afhankelijk van grootte veerpont- voor een nieuwe veerpont), tenzij de staatssteunkaders andere aflossingstermijnen voorschrijven. De aflossing van de lening vindt lineair plaats.

De-minimissteun

Wanneer aan een onderneming niet meer dan € 200.000,00 per drie belastingjaren aan subsidie of voordeel wordt verleend geeft de Europese commissie aan dat dit als de-minimissteun wordt gezien en niet wordt aangemerkt als staatssteun. Alle entiteiten die vallen onder juridische of feitelijke zeggenschap van dezelfde entiteit worden daarbij als één onderneming beschouwd,; dit wordt uitgewerkt in art 2, tweede lid van de De-minimisverordening. Daarnaast is een de-minimisverklaring vereist. Voorts moet de steunverlening voldoen aan de eisen die ten aanzien van cumulatie worden gesteld zoals uiteengezet in artikel 5 van de De-minimisverordening.

Algemene groepsvrijstellingen voor milieubescherming

Er kan gebruik worden gemaakt van de Algemene groepsvrijstellingen voor milieubescherming (artikel 36 en 37), als de aanvragen daadwerkelijk leiden tot het bereiken van een hoger niveau van milieubescherming. Dit moet de aanvrager aantonen. Ook moet er worden voldaan aan aanvullende eisen die onder andere betrekking hebben op cumulatie.

In artikel 36, vijfde lid en artikel 37, derde lid van de Algemene groepsvrijstellingverordening wordt nadrukkelijk bepaalt dat alleen de bijkomende investeringskosten die nodig zijn om verder te gaan dan de toepasselijke Unienormen of om, bij ontstentenis van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen, voor subsidie in aanmerking komen. Deze kosten worden als volgt vastgesteld:

  • 1.

    wanneer de kosten voor de milieu-investering binnen de totale investeringskosten als een afzonderlijke investering kunnen worden vastgesteld, vormen deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten de in aanmerking kosten;

  • 2.

    in alle overige gevallen worden de kosten van investeringen in milieubescherming vastgesteld ten opzichte van een vergelijkbare, minder milieuvriendelijke investering die zonder de steun op geloofwaardige wijze zou zijn verricht. Het verschil tussen de kosten van beide investeringen levert de met milieubescherming verband houdende kosten op en geldt als de in aanmerking komende kosten.

De kosten die niet rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Het vervolgens te subsidiëren bedrag bedraagt 40% van de in aanmerking komende kosten hetgeen afhankelijk van de grootte van de onderneming met 10 of 20 procentpunten verhoogt mag worden.

Alle voor een bepaald project verleende staatssteunmiddelen dienen bij elkaar opgeteld te worden om zo het totale steunbedrag te bepalen (cumulatie). Hierdoor kan - kortgezegd - nagegaan worden of er voldaan is aan de maximale steunintensiteiten. Cumulatie van de de-minimissteun met steun op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is niet mogelijk voor dezelfde in aanmerking komende kosten wanneer daarmee de maximale steunintensiteit op basis van de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt overschreden. In artikel 8 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening wordt cumulatie nader uiteengezet.

Voor het verstrekken van leningen wordt een risicoanalyse uitgevoerd. Bij de risicoanalyse wordt ook gekeken naar de kredietwaardigheid en solvabiliteit van de veerexploitant en de constructie en toekomstbestendigheid van de veerdienst. Daarnaast wordt gekeken of tegen de veerexploitant geen collectieve insolventieprocedure loopt en de veerexploitant niet voldoet aan de criteria volgens nationaal recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. Getoetst wordt of de aanvragen van de veerexploitanten voldoen aan de voorwaarden ten aanzien van het staatssteunrecht alsmede ten aanzien van de eigen voorwaarden van de provincie. Het risico voor de provincie wordt verkleind door het vestigen van het 1e hypotheekrecht op de nieuwe veerpont of het vestigen van een pandrecht van ten minste 50% van de lening voor de renovatie van een veerpont. Voor het revolverend verenfonds wordt samengewerkt met oevergemeenten (en andere partijen) die exploitatietekorten dekken van veerdiensten.

Om (potentiële) veerexploitanten die een lening aanvragen inzicht te geven in de praktische uitwerking van de de-minimisregeling, zijn hieronder ter illustratie twee voorbeelden gegeven. Aanvrager x doet een aanvraag voor een lening van € 1.000.000 met het verzoek deze af te lossen binnen 10 jaar. Afhankelijk van de rating (kredietwaardigheid) van de aanvrager en de zekerheden die de aanvrager stelt kan het rentepercentage worden bepaald om binnen de kaders van de de-minimisregeling (maximale steun in drie jaar € 200.000) te blijven. Hierbij worden eerder ontvangen subsidies ook meegenomen. De referentiepercentages worden berekend op basis van de Mededeling van de Europese Commissie (Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentierente en disconteringspercentages worden vastgesteld).

Voorbeeld 1 Onderstaand is uitgegaan van een BBB-rating (gemiddelde solvabiliteit) met een lage zekerheidsstelling

Basisgegevens voorbeeld 1

Rating veerdienst

BBB

Totaal bedrag lening

€ 1.000.000

Looptijd lening (lineair)

10 jaar

Overige subsidies de-minimisperiode

€ 100.000

Ruimte binnen de-minimisperiode

€ 100.000

Referentierente volgens EU regelgeving

2,21%

Totaal verschil met referentierente bij gevraagde rente van 0 %

2,21%

Jaar 1

€ 22.100

Jaar 2

€ 19.890

Jaar 3

€ 17.680

Overige subsidie binnen de-minimisperiode

€ 100.000

Totaal binnen de-minimisperiode

€ 159.670

Voorbeeld 2 Onderstaand is uitgegaan van een AAA-rating (goede solvabiliteit) met een lage zekerheidsstelling

Basisgegevens voorbeeld 2

Rating veerdienst

AAA

Totaal bedrag lening

€ 1.000.000

Looptijd lening (lineair)

10 jaar

Overige subsidies de-minimisperiode

€ 100.000

Ruimte binnen de-minimisperiode

€ 100.000

Referentierente volgens EU regelgeving

1,01%

Totaal verschil met referentierente bij gevraagde rente van 0 %

1,01%

Jaar 1

€ 10.100

Jaar 2

€ 9.090

Jaar 3

€ 8.080

Overige subsidie binnen de-minimisperiode

€ 100.000

Totaal binnen de-minimisperiode

€ 127.270

Artikelsgewijs

Artikel 12.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

Het begrip “veerproject” is opgenomen in de begripsbepalingen en heeft zowel betrekking op de aanschaf van een nieuwe veerpont als de renovatie van een bestaande.

Artikel 12.2 Doelgroep

De doelgroep is limitatief beperkt doordat alleen de veerverbindingen die in de regeling zijn opgenomen voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt voorkomen dat er subsidie wordt verstrekt voor verbindingen die naar het oordeel van de provincie onvoldoende van belang zijn voor forensen en scholieren.

Artikel 12.4 Weigeringsgronden

De eerste weigeringsgrond voorkomt dat een lening wordt verstrekt voor een veer dat slechts een beperkt aantal uren per week actief is en de tweede weigeringsgrond is opgenomen om te voorkomen dat een lening wordt verstrekt voor een veerverbinding waarvan nu al duidelijk is dat deze binnen 5 jaar zal worden beëindigd. Dat kan blijken uit jaarrekeningen, een uitdraai van Graydon, of aanvullend onderzoek van een expert naar de constructie en toekomstbestendigheid van de veerdienst.

Artikel 12.5 Opschortende voorwaarde

Ter uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking wordt een overeenkomst afgesloten. Deze overeenkomst krijgt de vorm van een leningovereenkomst. De opschortende voorwaarde uit artikel 12.5 heeft tot doel te voorkomen dat de subsidieverleningsbeschikking al in werking treedt voordat de overeenkomst tot stand is gekomen.

Artikel 12.6 Subsidievereisten

In dit artikel zijn de algemene vereisten opgenomen waar een veerproject aan moet voldoen. Onder een sluitend financieringsplan, zoals beschreven in onderdeel b, wordt verstaan: een investeringsplan voor de vernieuwing of renovatie van een veerpont en een plan voor de jaarlijkse aflossingen met maximaal een looptijd van de technische levensduur van de nieuwe of gerenoveerde veerpont, waarin de verwachte inkomsten en uitgaven van de veerdienst zijn opgenomen.

Artikel 12.7 Hoogte van de lening

De hoogte van de te verstrekken lening hangt af van de kosten van het veerproject, maar zal in de praktijk vaak worden beperkt door de regels ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun.

Artikel 12.10 Leningovereenkomst

De inhoud van de overeenkomst wordt niet limitatief duidelijk gemaakt in dit artikel. Dit biedt de mogelijkheid voor maatwerk.

Artikel 12.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In voorkomende gevallen kan afgeweken worden van artikel 12.11, onderdeel c, te denken valt aan gevallen waarin ook een bank een lening voor het veerproject verstrekt. Dan wordt ten behoeve van de provincie een hypotheek- of pandrecht gevestigd ter grootte van het verleende bedrag of andere zekerheden afgesproken als een bankgarantie.

Bij afloop van het veerrecht/veercontract worden over de verplichting van onderdeel e nadere afspraken gemaakt met de veerexploitant en de betrokken oevergemeenten.

§ 13 Veerinfrastructuurprojecten

Artikelsgewijs

Artikel 13.1 Subsidiabele activiteiten en prestatie

Voor subsidie komen in aanmerking projecten die de inrichting van aanmeerlocaties verbeteren zoals renovatie of nieuwbouw van veerstoepen en aanmeersteigers; wachtruimtes, fietsenstallingen en reisinformatiesystemen.

Artikel 13.7 Subsidiehoogte

Naar aanleiding van de mogelijkheid een subsidie te verstrekken aan veerinfrastructuur is de subsidie van de provincie Zuid-Holland zoals genoemd in artikel 13.1, aan een maximum gebonden van € 200.000,00 per project echter in uitzonderlijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken bijvoorbeeld in de situatie van urgentie of groot regionaal draagvlak. Terughoudendheid zal hierbij wel worden betracht. Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval indien deze wordt gebruikt in normale voorziene gevallen.

Artikel 13.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In dit artikel zijn de verplichtingen voor de subsidieaanvrager beschreven. Als verplichting is onder meer in de regeling opgenomen dat de subsidieontvanger het veerinfrastructuurproject uiterlijk binnen twee jaar na subsidieverlening realiseert. Deze verplichting dient ertoe dat de subsidieontvanger het project binnen een redelijke termijn tot uitvoering laat komen. De verplichting om de veerinfrastructuur vijf jaar in stand te houden is opgenomen in de regeling om een duurzame en doelmatige investering tot stand te brengen. Om deze investering nog verder zeker te stellen hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid een vergoeding voor vermogensvorming op te leggen aan de subsidieontvanger. Deze mogelijkheid ontstaat alleen indien de subsidieontvanger de infrastructuur vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt danwel de exploitatie daarvan beëindigt. De vergoeding bedraagt 1/60 gedeelte van het vastgestelde subsidiebedrag voor iedere maand die verstrijkt nadat zich een geval voordoet als bedoeld in de vorige zin, tot het moment dat er 60 maanden zijn verstreken vanaf het moment waarop de subsidie is verleend.

§ 16 Energietransitie in mobiliteit

De mogelijkheid voor het geven van een subsidie voor projecten, die bijdragen aan de doelen van energietransitie en innovatie bij mobiliteit, is een uitwerking van de in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) en het bijbehorende Programma mobiliteit opgenomen acties en doelen op het gebied van energietransitie.

Onder energietransitie wordt verstaan de overgang naar een situatie waarin mobiliteit minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen. Het college van GS heeft in haar hoofdlijnenakkoord 2015-2019 de VRM als uitgangspunt overgenomen, geeft extra inzet op het gebied van duurzame energie en benadrukt dat het innovatiepotentieel van Zuid-Holland beter benut moet worden. De subsidie is bedoeld als ontwikkelbudget bovenop de reguliere aanbesteding ten behoeve van aanloopkosten, die samenhangen met het op de markt introduceren van innovatieve oplossingen. De innovatie moet gericht zijn op nieuwe kansen voor energietransitie en moet meer leren over de mogelijkheden om de totale kosten van de levenscyclus van infrastructurele werken op termijn te verlagen. Bij energietransitie is de aanpak gericht op de trias energetica:

  • 1)

    bespaar waar mogelijk energie;

  • 2)

    biedt ruimte om duurzame (hernieuwbare) energie op te wekken, en

  • 3)

    maak zo efficiënt mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen om in resterende energiebehoefte te voorzien.

§ 17 Overgangs- en slotbepalingen

Artikelsgewijs

Artikel 17.1 Intrekking

In dit artikel is de intrekking geregeld van de subsidieregelingen die uitvoering gaven aan het mobiliteitsbeleid dat tot het moment van inwerkingtreding van deze regeling van toepassing was.

Artikel 17.2 Overgangsrecht

Ten aanzien van aanvragen die op grond van de in dit artikel genoemde subsidieregelingen zijn gedaan, blijven de desbetreffende regelingen van toepassing.

TOELICHTING behorende bij het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 16 mei 2017, PZH-2017-590153185 (DOS-2016-0000228), tot wijziging van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017

Algemeen

Er is in Zuid-Holland behoefte om de veren te hergebruiken. Dit is mogelijk doordat het casco van een veerpont lange tijd meegaat. Na revisie van de veerpont kan deze benut worden door andere veerexploitanten die zich geen nieuwe veerpont kunnen veroorloven. Hiervoor kon tot nu toe geen lening worden verschaft, omdat het revolverend verenfonds uitgaat van nieuwe veerponten. Daarom is paragraaf 12 van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 gewijzigd, waardoor ook tweedehands veerponten kunnen worden aangeschaft met behulp van een lening.

De tweedehands veerpont moet hierbij echt een verbetering zijn ten opzichte van de huidige veerpont, ook in bedrijfseconomisch opzicht. De tweedehands veerpont moet aantoonbaar duurzamer zijn dan de veerpont die uit de vaart wordt gehaald en technisch in goede staat zijn. Als de tweedehands veerpont niet aan bovenstaande eisen voldoet, wordt deze gerenoveerd in opdracht van de veerexploitant. De renovatie van de tweedehands veerpont maakt dan onderdeel uit van het veerproject. De tweedehands veerpont moet technisch in goede staat blijven en wordt daartoe één keer in de vijf jaar gekeurd door een erkende keuringsinstantie.

Bij renovatie van de veerpont gaat het om renovatie van het elektrisch systeem, het stuurwerk, de stuurhut, het interieur, de motoren of de laad- en loskleppen.

Voor de verduurzaming van de veerponten kunnen een of meerdere van de volgende verduurzamings-maatregelen worden getroffen door de veerexploitant:

• hermotorisering;

• uitlaatgasnabehandelingsysteem;

• gehybridiseerde aandrijving;

• elektrische aandrijving;

• contra roterende roerpropellers;

• aanpassing voor gebruik van alternatieve brandstoffen, zoals Gas-To-Liquids of biodiesel;

• zonnepanelen

• eventueel in combinatie met andere verduurzamingsmaatregelen als smeeroliefiltratie- en monitoringssysteem, milieuvriendelijke anti-fouling coating, die beschreven zijn in de Memo ‘Opties voor verduurzaming veerdiensten’ van CE Delft, van januari 2017.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel 1.1

Bij de begripsbepalingen is het begrip “veerproject” gewijzigd, waardoor de aanschaf van een tweedehands veerpont ook als veerproject wordt beschouwd.

Artikel 12.1

Het begrip “veerproject” is opgenomen in de begripsbepalingen en heeft betrekking op het vervangen van de huidige veerpont door een nieuwe veerpont of een tweedehands veerpont en de renovatie vaneen bestaande veerpont.

Artikel 12.2

Toegevoegd is de veerverbinding Nieuwendijk-Tiengemeten, omdat in 2017 is gebleken dat deze veerverbinding ook voldoet aan de criteria om voor subsidie in de vorm van een lening in aanmerking te komen.

Artikel 12.3

Er wordt geacht geen staatssteun te zijn verleend, indien de op grond van deze subsidieregeling te verstrekken gelden door middel van een aanbesteding conform de Aanbestedingswet zijn gegund.

Artikel 12.6

In dit artikel zijn nu ook de aanvullende subsidievereisten voor de tweedehands veerpont weergegeven. Door wijziging van het begrip “veerproject”, wijzigen automatisch ook het eerste lid, onderdelen b en d. Voor nieuwe veerponten geldt bovendien dat deze nu ook moeten voldoen aan de laatste geldende EU-normen of de emissie-eisen gesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Dit is verwerkt in het eerste lid, onderdeel f.

Artikel 12.11

Voor een veerproject dat leidt tot een tweedehands veerpont wordt een zekerheidsstelling (een recht van hypotheek, een pandrecht of een bankgarantie) verschaft van ten minste 50% van de lening. Ook de tweedehands veerpont wordt gedurende zijn maximale technische of economische levensduur door de subsidieontvanger geëxploiteerd, of, bij het opzeggen of vervallen van het veerrecht, voor overdracht aangeboden aan de nieuwe veerexploitant. Daarnaast wordt met de wijziging van de regeling ook de verplichting opgelegd om de aangebrachte duurzaamheidsvoorzieningen daadwerkelijk te gebruiken

TOELICHTING OP HET WIJZIGINGSBESLUIT VAN 4 JULI 2017 SUBSIDIEREGELING MOBILITEIT ZUID-HOLLAND 2017(PROV. BLAD 2017, 3115)

Algemeen

Met dit tweede wijzigingsbesluit wordt de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 (SRM 2017)in lijn gebracht met de geactualiseerde beleidskaders. Provinciale doelen vanuit het Hoofdlijnenakkoorden de geactualiseerde Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn verder uitgewerkt in nieuwe en aangescherpte beleidskaders. Met dit wijzigingsbesluit wordt de SRM 2017 in lijn gebracht met de geactualiseerde beleidskaders. Met ingang van 2018 komt het Bestedingsplan Mobiliteit te vervallen. Onderdeel van dit jaarlijks op te stellen Bestedingsplan Mobiliteit was een bijlage waarin een opsomming werd gegeven van de regionale infrastructurele projecten. Deze projectenlijst komt in een andere vorm terug en wel als regionale gebiedsagenda mobiliteit in het PZI (zie hieronder). Het is vervolgens aan gemeenten en waterschappen om subsidie voor deze projecten aan te vragen. Het Bestedingsplan Mobiliteit 2017 wordt komend jaar vervangen door regionale Gebiedsagenda’s Mobiliteit (zie hieronder), waarin de infrastructurele projecten zijn opgenomen waarvoor de regio’s subsidie aanvragen.

Vanuit de wens om te komen tot één integrale subsidieregeling voor alle thema’s binnen Mobiliteit wordt dit jaar ook de Subsidieregeling R-net Zuid-Holland als paragraaf toegevoegd aan de SRM 2017. Inhoudelijk zijn er daarbij geen grote wijzigingen gedaan aan de regeling. De Subsidieregeling R-net Zuid-Holland zelf komt te vervallen voor nieuwe aanvragen.

Toelichting Gebiedsagenda’s Mobiliteit

De aanleiding om te werken aan regionale Gebiedsagenda’s op het gebied van mobiliteit is om met de regio’s een constructiever gesprek te voeren over besteding van middelen van de SRM 2017. Het gesprek met de regio moet gaan over waar de middelen aan worden uitgegeven: hoe worden de doelen van provincie en regio het best ingevuld?

De wens is om minder vanuit de bestaande paragrafen in de regeling te denken en meer het gesprek te voeren over een integrale gebiedsaanpak. Daar hoort een integrale afweging over de verschillende beleidsthema’s binnen Mobiliteit (zoals OV, regionale infra, fiets) bij en mogelijk ontschotting vanmiddelen op deze thema’s.

In de Gebiedsagenda’s worden de maatregelen uit verschillende paragrafen van de SRM 2017 geïntegreerd. De Gebiedsagenda is een integraal uitvoeringsprogramma per regio met een looptijd van vier jaar en jaarlijkse actualisatie. Het vertrekpunt voor deze maatregelen zijn de beleidskaders van zowel de provincie als de regiopartijen. De Gebiedsagenda is dan ook een gezamenlijk product van de provincie en regio. De SRM 2017 is het uitvoeringsinstrument om de provinciale bijdrage aan de projecten te kunnen verstrekken aan de realiserende partij.

Vanaf 2018 wordt een eerste aanzet tot het werken met regionale Gebiedsagenda’s gedaan. Dit houdt in dat in 2018 voor paragraaf 2 Infrastructurele projecten de projectenlijsten vanuit de regio’s worden opgenomen in regionale Gebiedsagenda’s. Hiertoe wordt het afwegingskader van het Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur (PZI) gehanteerd. De projecten worden opgenomen in het PZI, en niet meer in het Bestedingsplan Mobiliteit zoals voorheen gebruikelijk was. Het Bestedingsplan Mobiliteit komtin haar huidige vorm te vervallen. De toelichting op de besteding van de andere paragrafen wordt opgenomen in de begroting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A

In artikel 1.1 zijn nieuwe begrippen opgenomen die verband houden met R-net en de Gebiedsagenda’s Mobiliteit. Verder komt het begrip “Bestedingsplan Mobiliteit” te vervallen.

B, C en D

Deze bepalingen hangen samen met vervallen van het Bestedingsplan Mobiliteit. Onderdeel van het jaarlijks op te stellen Bestedingsplan Mobiliteit was een bijlage waarin een opsomming werd gegeven van de regionale infrastructurele projecten. Deze projectenlijst komt in een andere vorm terug en wel als regionale Gebiedsagenda mobiliteit in het Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur (PZI). Het blijft vervolgens aan gemeenten en waterschappen om subsidie voor deze projecten aan te vragen.

E en F, I en J, M en N tweede lid, P en Q

De “objectoverstijgende risicokosten” worden toegevoegd aan de subsidiabele kosten. Ook objectoverstijgende risicokosten zijn immers onderdeel van de projectrisico’s. Deze mogen daarom worden opgenomen in de SSK ramingen. Het zijn risico’s die niet tot een bepaald object binnen het totale project behoren maar tot risico’s die kunnen gelden voor het project als geheel.

Gezien het verschil in opleveren van SSK-begrotingen door ingenieursbureaus is gebleken dat het splitsen van risico’s in ‘risico’s bouwkosten’ en ‘objectoverstijgende risicokosten’ de voorkeur heeft, waardoor een nieuw onderdeel bij de artikelen voor “Subsidiabele kosten” nodig werd.

G

Door de datum in artikel 10.3 te wijzigen kunnen ook in 2017 weer aanvragen worden ingediend voor projecten op het gebied van bedrijfsvervoer Wet sociale werkvoorziening in 2018.

H

Dit is een technische wijziging die tot doel heeft om artikel 12.3 te voorzien van genummerde leden. Inhoudelijk blijft het artikel ongewijzigd.

K, L en O

Deze artikelen hebben betrekking op het laten vervallen van de mogelijkheid om subsidie in het kader van de fietsprojecten subsidie te verstrekken voor het “beheer en onderhoud van nieuwe fietspaden”. De kosten hiervoor komen voor rekening van de wegbeheerder.

N, eerste lid

Door de aanpassing van artikel 14.1.8, onderdeel c, worden voor de paragraaf fietsprojecten alle interne kosten aangemerekt als niet-subsidiabel.

R

In de nieuwe paragraaf 16A worden de artikelen ingevoegd uit de Subsidieregeling R-net Zuid-Holland die met de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit wordt ingetrokken. De overgenomen artikelen zijn met uitzondering van de artikelen 16A.5 (Subsidiabele kosten) en 16A.6 (Niet subsidiabele kosten) inhoudelijk gelijk aan de artikelen uit de Subsidieregeling R-net Zuid-Holland. Bij de artikelen 16A.5 en 16A.6 is aansluiting gezocht bij de artikelen in de andere paragrafen van de SRM 2017, maar in verband met het specifieke karakter van de R-net subsidies worden in artikel 16A.6 de apparaatskosten aangemerkt als “niet subsidiabel”, tenzij deze kosten noodzakelijk en adequaat zijn in verhouding tot het doel van de subsidie. Daarnaast worden, in tegenstelling tot de paragrafen 2, 13, 14 en 16 kosten voor de vergoeding van planschadeclaims niet aangemerkt als “niet subsidiabel”. Gemeenten kunnen deze derhalve claims wel indienen als subsidiabele kosten, indien en voor zover deze planschade specifiek veroorzaakt wordt door de R-net werkzaamheden.

Artikel II en III

Doordat de artikelen uit de Subsidieregeling R-net Zuid-Holland worden toegevoegd aan de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 kan eerstgenoemde regeling worden ingetrokken. De Subsidieregeling R-net Zuid-Holland behoudt echter wel haar werking voor aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de dit tweede wijzigingsbesluit van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017.

Voor de SRM 2017 blijft de regeling zoals deze luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit van kracht op voordien ingediende aanvragen. Er is sprake van zogenaamde eerbiedigende werking.

Toelichting het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 2 oktober 2018 tot wijziging van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 behorende bij (Prov. Blad 2018, 7332)

Algemeen

De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 (SRM 2017) is de subsidieregeling waarmee de provincie activiteiten subsidieert op het terrein van infrastructuur en openbaar vervoer. Doelstelling van de regeling is het realiseren van het verkeer- en vervoerbeleid op regionaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau.

De regeling is door Gedeputeerde staten vastgesteld op grond van de bevoegdheid die voortvloeit uit de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv). Op de meeste paragrafen is hierdoor ook het uniform subsidiekader (USK) van toepassing. Het USK is gebaseerd op de uitgangspunten: proportionaliteit, sturing op prestaties en hoofdlijnen, uniformering en vereenvoudiging en verantwoord vertrouwen. De administratieve lasten voor burgers, bedrijven, instellingen en de uitvoeringslasten voor de overheid worden hierdoor fors teruggedrongen.

Met dit derde wijzigingsbesluit wordt de SRM 2017 op een aantal onderdelen geactualiseerd. Dit naar aanleiding van het opstellen van de Regionale Gebiedsagenda’s Mobiliteit waarmee de Provincie en regio’s dit jaar gezamenlijk van start zijn gegaan. In deze Gebiedsagenda’s wordt meer flexibiliteit geboden aan de regio’s voor de inzet van subsidiemiddelen en tegelijk meer samenhang aangebracht in de gesubsidieerde maatregelen. Andere wijzigingen zien op de aanscherping van emissie-eisen voor veerponten, de verhoging van de jaarlijkse bijdrage voor buurtbusverenigingen en verdere verduurzaming bij de uitvoering van fietsprojecten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A.

In artikel 1.1 is laadinfrastructuur toegevoegd aan het bestaande begrip veerinfrastructuur. De laadinfrastructuur maakt onderdeel uit van de veerinfrastructuur die nodig is voor het opladen van veerponten met een elektrische- of waterstofaandrijving.

B.

Het begrip veerproject wordt aangepast om duidelijk te maken dat onder het begrip niet alleen nieuwbouw en renovatie vallen, maar ook de vervanging door een bestaande veerpont.

C.

De titel van § 2 wordt gewijzigd in “Gebiedsagenda projecten” om duidelijk te maken dat ook andere projecten dan infrastructurele projecten voor subsidie in de Gebiedsagenda kunnen worden opgenomen.

D.

In het gewijzigde artikel 2.3 wordt nu bepaald dat de aanvraagperiode voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft aanvangt op de dag waarop de Gebiedsagenda Mobiliteit voor dat jaar wordt vastgesteld en eindigt op 31 oktober van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Voor deze wijziging was er geen einddatum opgenomen.

E.

Met de wijziging van het tweede lid van artikel 2.7 wordt een bijdrage geleverd aan het streven naar ontschotting van de middelen die voor mobiliteit beschikbaar zijn. Nieuw toegevoegd aan dit lid is de mogelijkheid om een subsidie tot ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten te verkrijgen indien de subsidie ook een bijdrage levert aan de doelstellingen van de paragrafen 5, 8, 9, 11, 13, 14, 16 of 16A. Voor deze gevallen wordt de subsidie niet berekend als aanvulling op de subsidie van 50% uit het eerste lid van artikel 2.7, maar bedraagt deze 75% van de totale subsidiabele kosten. Er is daardoor nadrukkelijk geen sprake van een subsidie van 87,5% van de totale subsidiabele kosten.

F.

De verplichting om op grond van de SRM 2017 jaarlijks voor 1 november te rapporteren over de voortgang van het project komt te vervallen. Wel bestaat de mogelijkheid om voor activiteiten waarvan de periode van uitvoering meer dan 12 maanden bedraagt jaarlijks een voortgangsverslag te vragen op grond van artikel 20, tweede lid, van de Asv. Dit moet dan wel worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. Overigens blijft op een subsidieverlening ook de meldingsplicht van artikel 18, tweede lid, van de Asv van toepassing die verplichting met zich meebrengt voor de subsidieontvanger om wijzigingen in de voortgang actief te melden bij de provincie.

G.

Met het nieuwe artikel 2.12 wordt het mogelijk om via de Gebiedsagenda een subsidie te verkrijgen voor projecten die voldoen aan de subsidievereisten van de paragrafen 8, 9, 11, 13 en 14, maar waarvoor geen subsidie op grond van deze paragrafen kan worden verstrekt.

H.

De vervanging van de Regeling Vaststelling Kenmerken en Startvoorwaarden Buurtbusprojecten Provincie Zuid-Holland 2006 door de Regeling vaststelling kenmerken en startvoorwaarden buurtbusprojecten Zuid-Holland 2018 heeft tot gevolg dat de verwijzing naar eerstgenoemde regeling in de SRM 2017 moet worden gewijzigd in laatstgenoemde regeling.

I.

De jaarlijkse bijdrage voor buurtbusverenigingen wordt verhoogd, omdat gebleken is dat het bestaande bedrag onvoldoende is om de kosten van de verenigingen te dekken. Sommige buurtbusverenigingen lossen dit op door naast de provinciale bijdrage externe sponsoring en inkomsten door reclame te zoeken. De trend is dat dergelijke inkomsten afnemen. Daarom is het beter als de buurtbusverenigingen zich toeleggen op het uitvoeren van de buurtbusprojecten en daartoe ook zonder externe sponsoring e.d. toe in staat zijn m.a.w. is het niet wenselijk dat vrijwilligers (te) veel energie moeten steken in het vinden van sponsors en dat dit ten koste gaat van het uitvoeren van de buurtbusprojecten. De provincie wil buurtbusverenigingen stimuleren omdat zij actief zijn in gebieden waar het aanbieden van OV tot een zeer lage kostendekkingsgraad leidt.

J.

Bij de aanschaf van nieuwe motoren wordt reeds voorgeschreven dat deze voldoen aan de laatste geldende EU-normen of de emissie eisen gesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Met het nieuwe onderdeel f van artikel 12.6, lid 1, van de SRM 2017 wordt deze verplichting aangescherpt naar de aanschaf van reeds beschikbare Stage V motoren of Euro VI-motoren. Dit geldt ook voor de periode voor de inwerkingtreding van de EU-Verordening 2016/1628. Als deze nog niet op de markt zijn, dienen aanvullende maatregelen genomen te worden als het gebruik van schonere brandstoffen (Gas-to-Liquid of aardgas) of het aanbrengen van een uitlaatgasnabehandelingsysteem, om de uitstoot van verontreinigende emissies als stikstofoxiden en fijnstof te verminderen.

Voor een nieuwe veerpont geldt op grond van artikel 12.6, lid 3, van de SRM 2017 dat aanvullende duurzaamheidsmaatregelen dienen te worden getroffen waarmee het energiegebruik kan worden verminderd. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van onder andere een gehybridiseerde aandrijving, een elektrische- of waterstofaandrijving, contra roterende roerpropellers, of een andere aanpassing om het energiegebruik te reduceren, in combinatie met andere verduurzamingsmaatregelen als het gebruik van biodiesel en zonnepanelen, die beschreven zijn in de Memo ‘Opties voor verduurzaming veerdiensten’ van CE Delft d.d. januari 2017.

K.

Met een nieuw onderdeel in artikel 14.3.1 van de SRM 2017 worden subsidieaanvragers voor fietsprojecten gestimuleerd om een bewuste duurzaamheidsafweging te maken. De voorgestelde wijziging sluit aan bij het fietsbeleid zoals verwoord in het Fietsplan 2016-2025 waarin CO2 reductie en innovatie zijn opgenomen. Bij de aanleg en het beheer en onderhoud van fietspaden liggen kansen voor duurzaamheid en innovatie. Fietspaden hebben namelijk een lagere verkeersbelasting dan hoofdrijbanen. Daardoor kan er creatiever met materialen en verhardingsconstructies worden omgegaan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van biobased materialen.

L.

Naast gemeenten komen nu ook andere publiekrechtelijke rechtspersonen voor subsidie in aanmerking. Aanleiding voor deze wijziging is de stroomversnelling die op de HOV/R-net corridor Noordwijk-Schiphol is ontstaan. De provincie kan hierdoor ten behoeve van de realisatie van een nieuwe OV-brug over de Haarlemmerringvaart een bedrag aan de provincie Noord-Holland beschikbaar stellen. Naast het punt dat het voor de soepele uitrol van HOV/R-net gewenst is dat provincies worden toegevoegd, is het evenzeer wenselijk dat met deze wijziging waterschappen worden toegevoegd. In het DAV-gebied (het concessiegebied Drechtsteden, Alblasserwaard en Vijfheerenlanden, waarvoor vanaf 9 december 2018 een nieuwe vervoerder het (H)OV zal gaan verzorgen) zullen in 2019 vervolgmaatregelen mogelijk worden uitgevoerd door het waterschap Rivierenland, die in de Alblasserwaard immers als wegbeheerder primair verantwoordelijk is voor het wegareaal aldaar en dus ook voor het aanbrengen van de (H)OV voorzieningen. Dit geldt ook voor Rijkswaterstaat.

M.

De ambitie van de provincie Zuid-Holland om de best bereikbare provincie te worden met betaalbaar en betrouwbaar OV vraagt met een groeiende bevolking, economie en de verstedelijking om innovatieve oplossingen. Zonder openbaar vervoer komt vrijwel de gehele provincie tot stilstand daarnaast kan betere benutting van het openbaar vervoer bijdragen aan de CO2 reductie in de mobiliteitssector. Om deze redenen wil de provincie investeren in experimenten met vernieuwingen waarbij het openbaar vervoer beter benut wordt. Juist vernieuwingen kunnen inventieve oplossingen bieden voor bestaande knelpunten, maar hebben door het experimentele karakter vaak moeite om daadwerkelijk van start te kunnen gaan. De provincie ziet hier een rol om dergelijke initiatieven het zetje in de rug te geven om daadwerkelijk met een innovatie te experimenteren. Dit is in lijn met de initiatieven die de provincie op het moment tot stand ziet komen, zoals het aantrekkelijker maken van bushaltes of het verbeteren van het vervoer van deur tot deur. Om deze reden wordt binnen paragraaf 16B de mogelijkheid gegeven van een subsidie voor projecten die bijdragen aan het aantrekkelijker en efficiënter maken van het openbaar vervoer en van het vervoer van en naar een OV-halte. Daarbij hecht de provincie veel waarde aan het delen van de kennis die ontwikkeld wordt tijdens een experiment bijvoorbeeld om succesvolle innovaties op een bredere schaal toe te kunnen passen.

De provincie toetst de subsidieaanvragen onder andere aan de Europese staatssteunregelgeving. Staatssteun omvat, kort gezegd, niet-marktconforme voordelen van de overheid aan bepaalde ondernemingen, waarmee het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Indien hiervan sprake is biedt de zogenaamde Algemene Groepsvrijstellingsverordening voor bepaalde categorieën steun de mogelijkheid deze onder voorwaarden direct te verlenen. Hierover dient de Europese Commissie via een kennisgeving te worden geïnformeerd. Als een aangevraagde subsidie leidt tot het verstrekken van onrechtmatige staatssteun dan kan de provincie deze weigeren.

Toelichting behorende bij het Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 16 juli 2019 (PZH-2019-698248767) tot wijziging van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017

Algemeen

De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 (SRM 2017) is de subsidieregeling waarmee de provincie activiteiten subsidieert op het terrein van infrastructuur en openbaar vervoer. Doelstelling van de regeling is het realiseren van het verkeer- en vervoerbeleid op regionaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau.

De regeling is door Gedeputeerde staten vastgesteld op grond van de bevoegdheid die voortvloeit uit de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv). Op de meeste paragrafen is hierdoor ook het uniform subsidiekader (USK) van toepassing. Het USK is gebaseerd op de uitgangspunten: proportionaliteit, sturing op prestaties en hoofdlijnen, uniformering en vereenvoudiging en verantwoord vertrouwen. De administratieve lasten voor burgers, bedrijven, instellingen en de uitvoeringslasten voor de overheid worden hierdoor fors teruggedrongen.

Met dit vierde wijzigingsbesluit wordt de SRM 2017 op een aantal onderdelen geactualiseerd. De actualisaties hebben betrekking op het vertrek van Vijfheerenlanden (Leerdam en Zederik) naar provincie Utrecht per 1 januari 2019 en de daarmee samenhangende wijzigingen die betrekking hebben op de subsidiëring in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden en de aansluiting op het nieuwe rijksbeleid Strategisch Plan Verkeersveiligheid. Andere wijzigingen zijn van redactionele aard om de aanvraagprocedure te actualiseren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A en B.

Er is geen stichting meer die in aanmerking moet komen voor subsidieaanvragen op grond van paragraaf 5, aangezien sinds de Stichting CVV Midden-Holland met ingang van 1 januari 2019 is opgeheven. Hierdoor kan het begrip stichting in de betreffende bepalingen van paragraaf 5 komen te vervallen.

C.

In artikel 5.9. eerste lid werd voorheen ‘standaard 100% bevoorschot en werd (en wordt) steeds (veel) lager vastgesteld. Met een bevoorschottingspercentage van 80% wordt voorkomen dat jaarlijks grote delen van de subsidie moeten worden teruggevorderd.

D.

In het toegevoegde artikel 7.2a wordt nu een aanvraagperiode bepaald. Hiervoor was er geen einddatum opgenomen waarvoor aanvragen jaarlijks moesten worden ingediend.

E.

In het gewijzigde artikel10.5 wordt nu bepaald dat de aanvraagperiode voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft eindigt op 1 oktober van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit om te voorkomen dat er jaarlijks een wijziging moet plaatsvinden van het genoemde jaartal (zoals voorheen gebruikelijk).

F.

In het gewijzigde artikel11.3 wordt het jaartal van de aanvraagperiode aangepast. Het gaat hier nu om een tweejarige aanvraag, waar het normaal gesproken een driejarige aanvraag betrof. Het betreft een overbruggingsperiode om de nieuwe regionale actieplannen Verkeersveiligheid & gedragsbeïnvloeding te laten aansluiten op het nieuwe rijksbeleid Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030.

G.

In artikel 11.6, vijfde lid, wordt de instandhoudingsbijdage per regio aangepast. De instandhoudingsbijdrage is lange tijd ongewijzigd gebleven, terwijl de uitvoeringskosten in de afgelopen decennia wel zijn gestegen.

H.

Door het vertrek van Vijfheerenlanden (Leerdam en Zederik) naar provincie Utrecht per 1 januari 2019, wijzigen in artikel 11.7 de percentages van de verdeling van de subsidie. In het vervolg verstrekt de Provincie alleen subsidie aan de regio voor activiteiten die plaatsvinden binnen het grondgebied van de Alblasserwaard.

I.

In artikel 16B.1wordt nu evenals in veel andere paragrafen van de SRM 2017 bepaald dat aanvragen uit vanuit het gebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag niet voor subsidie in aanmerking komen. De reden hiervoor is dat de provincie binnen dit gebied niet is aangewezen als Vervoersautoriteit.

Toelichting bij het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 7 juli 2020 tot wijziging van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017

Algemeen

Met dit wijzigingsbesluit wordt de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 aangevuld met een nieuwe paragraaf 17 Korte Termijn Aanpak in het kader van het Gebiedsprogramma Mobiliteit en Verstedelijking. Daarnaast wordt de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 op een aantal onderdelen geactualiseerd. De actualisatie heeft betrekking op het begrip ‘haltescan’, overstappunten voor fiets naar een veerpont, duiding en omvang van uitvoeringsgerede projecten in de regionale Gebiedsagenda Mobiliteit paragraaf 2 en de naamgeving van het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer.

Korte Termijn Aanpak in het kader van het Gebiedsprogramma Mobiliteit en Verstedelijking.

In het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport Zuidwest-Nederland (BO MIRT) van 21 november 2019 hebben het Rijk en de regio ingestemd met het gezamenlijk ontwikkelen van een Korte Termijn Aanpak (KTA) voor de periode 2020-2022 als aanloopinvestering voor de opgaven van het gebiedsprogramma Mobiliteit en Verstedelijking (MoVe). Afgesproken is te starten met de uitvoering in 2020. De KTA zal jaarlijks worden geactualiseerd en de projectenlijst wordt gepubliceerd op de website van het gebiedsprogramma MoVe.

Werkgeversorganisaties, publiek-private samenwerkingsplatforms en gemeenten zijn en worden aan de voorkant in de gelegenheid gesteld uitgewerkte voorstellen voor projecten voor de Korte Termijn Aanpak in te dienen die passen binnen de beleidsdoelstellingen van het gebiedsprogramma MoVe. Deze projecten vormen de basis voor verdere verfijning in plannen van aanpak, die vervolgens goedgekeurd moeten worden door of namens de Programmaraad van het Gebiedsprogramma MoVe. De toekenning van middelen vindt plaats door middel van het verlenen van subsidies door Rijk en regio.

De KTA dient bij te dragen aan de ambities en doelstellingen van MoVe over verstedelijking én bereikbaarheid in de Zuidelijke Randstad. MoVe vormt dus het kader voor de KTA maatregelen en de inhoudelijke beoordeling van de KTA projecten.

Belangrijk binnen de KTA zijn de plannen van aanpak (zie artikel 17.4). Het op te stellen plan is een concrete, gedetailleerde, uitvoeringsgerichte uitwerking per maatregel, met o.a. een uitgewerkte planning, kostenplaatje en risicoscan, voortbouwend op de eerder verstrekte informatie. De plannen van aanpak dienen als input voor de subsidieverstrekkers binnen de KTA, te weten Metropoolregio Rotterdam Den Haag, Provincie Zuid-Holland en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het plan van aanpak moet in overeenstemming zijn met eerder gemaakte afspraken. Het moet realistisch zijn in kansrijkheid qua planning, gelden en risico’s rond haalbaarheid. In het plan van aanpak staat dus alle relevante en benodigde informatie over het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Toelichting bij het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 12 januari 2021 tot wijziging van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017

Er hebben zich enkele kleine wijzigingen voorgedaan in de PZH bijdragen voor de KTA projecten in de tranche 2020-2022. Hierdoor wijzigt bijlage 2 behorende bij artikel 17.6 van de SRM.

Het gaat om vier wijzigingen:

  • 1)

    De bijdrage voor het Mobiliteitsplatform haven gaat omhoog van € 384.000 naar € 600.000;

  • 2)

    De bijdrage voor het Mobiliteitsmanagement op Voorne Putten gaat naar € 0 vanwege een vereenvoudiging van de kostendekking tussen PZH, MRDH, IenW en derden;

  • 3)

    De bijdrage voor het Versterken organiserend vermogen 25 knooppunten gaat naar € 0 omdat er voor dit project in de tussentijd een alternatieve dekkingsbron is gevonden;

  • 4)

    De bijdrage aan de werkgeversaanpakken gaat omhoog van € 1.794.000 naar € 2.294.000 vanwege een BTW-issue.

Het totaalbedrag aan de KTA projecten neemt met € 4.000 af.

Was/wordt-tabel

Project

Bedrag (in k€) was/wordt

Oeververbinding, inclusief Algracorridor

Oeververbinding, inclusief Algracorridor

6.185 / 6.185

Westland

Snelfietspad Naaldwijk-Rotterdam CS

1.000 / 1.000

Voorne-Putten

Mobiliteitsplatform haven

384 / 600

Logistiek platform

280 / 280

Mobiliteitsmanagement

220 / 0

Werkplaats MOVV

Versterken organiserend vermogend 25

knooppunten

500 / 0 

Aanpakken

Aanpakken

1.794 / 2.294

 

Totaal

10.363 / 10.359

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A. Artikel 1.1.

Het gebiedsprogramma Mobiliteit en Verstedelijking is een samenwerkingsprogramma waarin het Rijk, de provincie Zuid-Holland, de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag en de gemeenten Rotterdam en Den Haag samen aan oplossingen werken die nodig zijn bij de groei van mobiliteit, economie en verstedelijking.

De haltescan wordt sinds eind 2019 niet meer gebruikt door de provincie Zuid-Holland. Dat maakt dat de verplichting de haltescan te gebruiken zoals opgenomen in artikel 8.7, lid c en de begripsbepaling in artikel 1.1. zijn komen te vervallen.

C. Artikel 2.4, eerste lid

In de Gebiedsagenda Mobiliteit worden projecten opgenomen die uitvoering gereed zijn in het eerste jaar waarop de Gebiedsagenda Mobiliteit betrekking heeft, en projecten die in de toekomst uitvoeringsgereed worden.

De omvang van subsidies aan uitvoeringsgerede projecten in het eerste jaar waarop de Gebiedsagenda Mobiliteit betrekking heeft bedraagt tenminste 60%. Een toekomst uitvoeringsgereed project is een project dat niet in het eerste jaar van de Gebiedsagenda Mobiliteit uitvoeringsgereed is en waarop maximaal vijf aaneengesloten jaren middelen kunnen worden gereserveerd. Zodra dit soort projecten uitvoeringsgereed worden dan kan een subsidieaanvraag voor het totaal aan gereserveerde middelen worden ingediend. Een in de toekomst uitvoeringsgereed project wordt op dezelfde wijze getoetst, als een uitvoering gereed project in het eerste jaar van de Gebiedsagenda Mobiliteit.

E. Artikel 9.6

In de naamgeving van het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer wordt niet langer een jaartal opgenomen.

F. Artikel 14.1.2

Een grondslag voor subsidieverlening voor een overstappunt van fiets naar een veerpont ontbrak in de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017. Artikel 14.1.2, lid 3, voorziet in deze grondslag.

G. §17 Korte Termijn Aanpak in het kader van het Gebiedsprogramma MoVe

Artikel 17.1

Voorbeelden van traditionele vervoermiddelen zijn de benzine-, en dieselauto en dieselbus.

Voorbeelden van duurzame bereikbaarheid zijn: minder verkeersbewegingen, reizen in andere vormen, reizen op andere tijden en betere benutting van en doorstroming op het wegennet.

Artikel 17.2

Voorbeelden van publiek-private samenwerkingsplatforms zijn De Verkeersonderneming, Bereikbaar Haaglanden en Bereik!

Artikel 17.4

De Programmaraad is het bestuurlijk overleg binnen het Gebiedsprogramma MoVe dat:

  • -

    besluit over de ontwikkeling van het programma, het opnemen en prioriteren van projecten;

  • -

    het waarborgen van adaptiviteit en wederkerigheid;

  • -

    het BO MIRT adviseert over financiële besluiten m.b.t. projecten;

  • -

    opdracht verleent aan het Programmateam.

Het goedkeuren van de plannen van aanpak van de KTA projecten is op dit moment door de Programmaraad gedelegeerd aan het Directeurenoverleg MoVe.