Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2016 e.v.

Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Intitulé

Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2016 e.v.

Het besluit voorziet in aanvullende bijzonder bijstand voor levensonderhoud aan een jongere van 18 tot 21 jaar van wie de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm of boven de tegemoetkoming in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) en die voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

  • a.

    de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • b.

    de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

Artikel 1. Vaststelling noodzakelijkheid

  • a.

    Bijdrage ouders

    Uitgangspunt is en blijft dat de primaire verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van jongeren tot en met 20 jaar bij de ouders ligt. Bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden moet, gelet op het bepaalde in artikel 12 Participatiewet, altijd worden nagegaan of de jongere een beroep kan doen op een bijdrage in zijn bestaanskosten door de ouder. Ook de verhaalsmogelijkheden moeten hierbij worden bekeken.

  • b.

    Arbeidsverplichtingen

    Daarnaast kan natuurlijk ook van een jongere van 18 tot 20 jaar in de regel worden verwacht dat hij zelf in zijn levensonderhoud voorziet. Gaat het om een studerende jongere dan moet worden bezien in hoeverre de jongere naast zijn studie ter aanvulling op de tegemoetkoming scholieren inkomsten kan genereren door het verrichten van betaalde arbeid. Verder moet duidelijk zijn dat de jongere nog geen startkwalificatie heeft. Voor jongeren met een startkwalificatie geldt immers de kortste weg naar betaald werk. Zowel voor studerende als niet-studerende jongeren die een beroep doen op artikel 12 Participatiewet strikt wordt toegezien op de naleving van de arbeids- en re-integratieverplichtingen.

  • c.

    Noodzakelijkheid van zelfstandig wonen

    Bij het vaststellen van de noodzaak om aanvullende bijzondere bijstand te verlenen voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar dient individueel beoordeeld te worden of er een noodzaak bestaat voor het evt. zelfstandig wonen.

    De noodzaak van zelfstandig wonen wordt in ieder geval aanwezig verondersteld, indien:

    • de ouders van de jongere overleden zijn, of in het buitenland wonen;

    • de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst;

    • de jongere op het moment van bijstandsverlening reeds 12 maanden of langer uitwonend is en gedurende die periode zelfstandig in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien door middel van arbeid (ook gesubsidieerde arbeid), uitkering in verband met arbeid (ZW of WW) of door studiefinanciering.

Artikel 2. Samenloop aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud en individuele studietoeslag

Aanvullende bijzondere bijstand in het kader van deze regeling kan niet tegelijkertijd met een individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet worden verstrekt.

Artikel 3. Categorieën

Artikel 3.1. Niet-studerende jongeren

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan niet studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, wordt de bijzondere bijstand afgestemd op het niveau van de bijstand voor 21 jarigen in dezelfde omstandigheden en daarmee in voorkomende gevallen, ook met in achtneming van de kostendelersnorm.

Voor de alleenstaande jongere die verblijft in de opvang of voor de alleenstaande jongere die bij een alleenstaand ouder inwonend is, gelden afwijkende bedragen. Alleenstaande jongeren in de opvang ontvangen bovenop de lage norm een aanvulling tot maximaal 50% van het netto WML en de thuisinwonende alleenstaande jongere krijgt een aanvulling tot maximaal 20% van het netto WML. De Participatiewet blijft voor wat betreft de re-integratieverplichtingen voor deze jongeren onverkort van toepassing

Artikel 3.2. Studerende jongeren

Indien vanwege bijzondere omstandigheden aan studerende jongeren van 18 t/m 20 jaar die aanspraak maken of kunnen maken op een tegemoetkoming schoolkosten ingevolge de Wtos aanvullende bijstandsverlening noodzakelijk is, wordt de bijzondere bijstand afgestemd op het niveau van de bijstand voor 21 jarigen in dezelfde omstandigheden en daarmee in voorkomende gevallen, ook met in achtneming van de kostendelersnorm.

Bij het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijstand wordt de Wtos tegemoetkoming scholieren meegewogen waarop de jongere aanspraak kan maken.

Voor studerende alleenstaande jongeren die in de opvang verblijven geldt een aanvulling tot maximaal 50% van het netto WML. De studerende alleenstaande jongere die bij een ouder inwoont ontvangt een aanvulling tot 20% van het netto WML. De re-integratieverplichtingen van de Participatiewet zijn ook onverkort van toepassing op studerende jongeren die aanspraak maken op aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud

Artikel 4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2016.

Artikel 5. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet Maastricht Heuvelland 2016 e.v.

Ondertekening

Aldus besloten door:
burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten in de collegevergadering van 19 april 2016
de secretaris, de burgemeester,
M.F.M.E. Severeijns D.A.M. Akkermans
burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem in de collegevergadering van 26 april 2016
de secretaris, de waarnemend burgemeester,
J.G.A. Kusters J.G.M.T. Ubachs
burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht in de collegevergadering van 5 april 2016
de secretaris, de burgemeester,
P.J. Buijtels J.M. Penn-te Strake
burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen in de collegevergadering van 26 april 2016
de secretaris, de burgemeester,
mr. J.J.M. Eurlings M.A.H. Clermonts-Aretz
burgemeester en wethouders van de gemeente Vaals in de collegevergadering van 12 april 2016
de secretaris, de burgemeester,
mr. drs. J.H.M.J. Bertram drs. R.L.T. van Loo
burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul in de collegevergadering van 19 april 2016
de secretaris, de burgemeester,
L.T.J.M. Bongarts drs. M.J.A. Eurlings

Tabel 1. Overzicht normering niet studerende jongeren 18 t/m 20 jr.

Aanvullende bijzondere bijstand tot maximaal:

Alleenstaande

alleenstaande ouder

gehuwd/samenwonend

(beiden <21jaar)

thuiswonend (bij een ouder)

20 % netto WML

(voormalige eenoudertoeslag)

 

Het verschil tussen de maximale norm die een 2 persoonshuishouden kan krijgen (100% WML) en de optelsom van de bijstand die de jongere en zijn ouder als alleenstaande kan krijgen. (20 % AKO via BT).

   

Norm 100% WML (situatie bij 2 personen)

min

Norm thuisinwonend plus 70% WML = aanvullende bijzondere bijstand

Het verschil tussen wat ze samen zouden ontvangen wanneer alle drie de kostendelersnorm (130% WML) krijgen en de optelsom van de gehuwde bijstand onder 21 jaar, en de bijstand die de ouder als alleenstaande kan krijgen.

 

Norm 130% WML (situatie bij 3 personen)

min

Norm gehuwden<21 thuisinwonend plus 70% WML = aanvullende bijzondere bijstand.

in opvang*

50 % netto WML

70 % netto WML

(20 % AKO via BT)

100 % netto WML

zelfstandig wonend (geen kostendeling)

70 % netto WML

70 % netto WML

(20 % AKO via BT)

100 % netto WML

* Het gaat hier alleen om vormen van opvang voor dak- en thuislozen, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel f van de Participatiewet.

Voorwaarde

Bij deze vorm van bijstand hoort ook een zoektijd. Duidelijk moet worden welke belemmeringen er zijn om inkomensonafhankelijk te worden!

Bij deze vorm van ondersteuning hoort een intensief traject richting arbeidsmarkt.

Tabel 2. Overzicht normering studerende jongeren 18 t/m 20 jr met WTOS tegemoetkoming scholieren

Aanvullende bijzondere bijstand tot maximaal:

alleenstaande

alleenstaande ouder

gehuwd/samenwonend

(beiden WTOS)

thuiswonend (bij een ouder)

20% netto WML

(voormalige eenoudertoeslag)

Het verschil tussen de maximale norm die een 2 persoonshuishouden kan krijgen (100% WML) en de optelsom van de WTOS van de jongere en de bijstand die zijn ouder als alleenstaande kan krijgen. (20 % AKO via BT).

   

Norm 100% WML(situatie bij 2 personen)

min

Norm WTOS plus 70% WML = aanvullende bijzondere bijstand

Het verschil tussen de maximale norm dat een huishouden ontvangt als drie personen de kostendelersnorm (130% WML) krijgen en de optelsom van de WTOS van de jongere, en de bijstand die de ouder als alleenstaande kan krijgen.

 

Norm 130% WML (situatie bij 3 personen)

min

Norm WTOS plus 70% WML = aanvullende bijzondere bijstand.

in opvang*

50 % netto WML

70 % netto WML

(20 % AKO via BT)

100 % netto WML

zelfstandig wonend (geen kostendeling)

70 % netto WML

70 % netto WML

(20 % AKO via BT)

100 % netto WML

* Het gaat hier alleen om vormen van opvang voor dak- en thuislozen, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel f van de Participatiewet.

Voorwaarde

Er moet een noodzaak zijn. Verder moet vooraf duidelijk zijn welke belemmeringen er zijn de studie af te ronden en om inkomensonafhankelijk te worden! Kan ook voldoende inkomen uit (extra) werk via een uitzendbureau bijv? Kan een niet studerende partner voldoende inkomen krijgen?

Bij deze vorm van ondersteuning hoort een traject richting arbeidsmarkt naast de voorwaarde om de studie af te ronden. De noodzakelijkheid voor het volgen van de studie moet ook blijken uit het feit dat de jongere nog geen startkwalificatie heeft.

TOELICHTING

Algemeen

De Participatiewet die vanaf 1 januari 2015 is gaan gelden, kent net als de Wet werk en bijstand weer lagere bijstandsnormen voor jongeren. In het huidige Uitvoeringsbesluit aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud jongeren 18 t/m 20 jaar Participatiewet is vastgelegd dat Maastricht in een aantal situaties die normen aanvult. Bijvoorbeeld wanneer jongeren noodgedwongen zelfstandig moeten wonen of moeten verblijven in de maatschappelijke opvang. Verder is er in het huidige beleid voor gekozen, indien daartoe een noodzaak bestaat, ook jongeren te ondersteunen die géén bijstand ontvangen maar een lage tegemoetkoming krijgen in het kader van de Wtos.

In dit uitvoeringsbesluit wordt die lijn voortgezet en wordt voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud wederom uitgegaan van de bijstandsnorm zoals die zou gelden voor een belanghebbende van 21 jaar die in dezelfde omstandigheden verkeert.

Door de komst van de kostendelersnorm en als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen is in de Participatiewet het normenstelsel voor 21 jarigen en ouder gewijzigd. De aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud wordt in voorkomende gevallen afgestemd op deze nieuwe normering. Daarnaast wordt bij jongeren in de opvang de bijstand afgestemd op die specifieke situatie.

In de artikelen komt eerst de noodzakelijkheid voor verlening van de bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan bod. Daarna wordt ingegaan op de verschillende situaties van niet-studerende jongeren en van studerende jongeren en met name op de hoogte van de aanvulling.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Vaststelling noodzakelijkheid

Noodzakelijkheid van zelfstandig wonen 

Bij de vaststelling van de noodzaak van bijstandsverlening dient niet enkel de evt. ouderbijdrage in aanmerking te worden genomen. Ook de noodzaak van het uitwonend zijn is een item. Immers bij het zelfstandig wonen zijn de bijstandskosten hoger dan bij het inwonend zijn. Vandaar dat deze noodzakelijkheidsafweging relevant is.

In principe dient deze afweging steeds plaats te vinden op basis van de individuele omstandigheden van de jongere. Maatwerk dus.

Echter in een aantal gevallen -weergegeven in onderstaande dit artikel- kan de noodzaak van het zelfstandig wonen zonder meer aanwezig worden geacht.

Let op, het gaat hier niet om een limitatieve opsomming van omstandigheden. Het kan ook zijn dat er zich nog andere bijzondere omstandigheden voordoen die weer tot de conclusie leiden dat er géén noodzaak bestaat voor aanvullende bijstandsverlening.

Lukt het niet om ouders op hun onderhoudsplicht aan te spreken (vanwege het ontbreken van de benodigde middelen bij de ouders ofwel vanwege onwilligheid van de ouders), of kan de jongere in redelijkheid niet zelf volledig in zijn levensonderhoud voorzien en is er bij uitwonende jongeren een noodzaak voor dit uitwonend zijn, dan is er een taak weggelegd voor de gemeente in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.

Artikel 2. Samenloop aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud en individuele studietoeslag

Het valt niet uit te sluiten dat een studerende jongere met Wtos die tevens een arbeidsbeperking of medische urenbeperking heeft aanspraak kan maken op zowel de aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud alsook de individuele studietoeslag. Juist omdat deze toeslag een specifiek inkomensinstrument is voor jongeren met een arbeidsbeperking wordt hieraan voorrang gegeven, tenzij de voor de jongere toepasselijke studietoeslag leidt tot een lager inkomen dan het inkomen dat hij zou hebben gehad wanneer de WTOS zou zijn aangevuld met bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Uiteraard moet daartoe dan wel de noodzaak bestaan. Het kan in ieder geval niet zo zijn dat zowel een individuele studietoeslag wordt toegekend alsook aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud.

Artikel 3. Categorieën

3.1. Niet-studerende jongeren

Uitgangspunt aanvulling

Net als in het bestaande beleid wordt ook in het nieuwe beleid voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand levensonderhoud uitgegaan van de bijstandsnorm zoals die zou gelden wanneer belanghebbende 21 jaar zou zijn.

Zelfstandig wonend

Voor een zelfstandig wonende jongere betekent het algemene uitgangspunt dat een bijstandsnorm van 70% van het netto wettelijk minimumloon (netto WML). Een zelfstandig wonende alleenstaand ouder en zelfstandig wonende gehuwden ontvangen dan een aanvulling tot resp. 70 % en 100% van het netto WML.

Niet zelfstandig wonend

Bij het nader bepalen van de aanvulling van jongeren die niet zelfstandig wonen maar inwonend zijn moet altijd gekeken worden naar de effecten van de kostendelersnorm. Het uitgangspunt de aanvullende bijzondere bijstand af te stemmen op de norm van een 21 jarige die zich in dezelfde situatie bevindt vereist zo’n vergelijk. Het kan immers niet zo zijn dat een jongere onder de 21 die aanvullende bijzondere bijstand ontvangt een hoger inkomen krijgt dan de jongere van 21 die zich in een vergelijkbare situatie bevindt maar waarop de kostendelersnorm van toepassing is. Jongeren tot 21 zijn weliswaar in de Participatiewet uitgesloten van de kostendelersnorm maar dat ziet alleen op het hoofdstuk rondom de algemene bijstandsnormen en niet op het toekennen van bijzondere bijstand.

Een uitzondering vormt de alleenstaande jongere die bij een ouder inwoont. Daar wordt voor de aanvulling wederom aansluiting gezocht bij de voormalige eenoudertoeslag. Hiermee wordt bereikt dat de bijstandsnorm van de ouder en de uitkering van de jongere tezamen niet meer bedraagt dan 90% van het netto WML. De alleenstaande jongere ontvangt een aanvulling tot 20% van het netto WML, aangezien de bijstandsnorm van de ouder zelf al 70% van het netto WML bedraagt.

De effecten van de kostendelersnorm worden wel volop meegewogen bij het vaststellen van de aanvulling van de norm van een jongere die met haar kind inwoont bij een bijstandsbehoeftige ouder. Uiteindelijk wordt de lage bijstandsnorm van die jongere aangevuld tot het verschil tussen wat beiden (ouder en jongere) aan algemene bijstand ontvangen en wat ze als kostendelers zouden hebben gekregen. Eenzelfde systematiek wordt ook toegepast wanneer gehuwde jongeren bij een ouder inwonen (zie schema).

In opvangvoorziening

Voor alleenstaande jongeren die in een opvangvoorziening verblijven, wordt de bijstandsnorm aangevuld tot 50% van het netto WML en niet tot 70%. Het huidige beleid wordt hier gehandhaafd omdat er voor deze groep vanuit kostenoogpunt geen aanleiding bestaat voor een hogere aanvulling. De norm voor een jongere alleenstaande ouder in de opvang wordt aangevuld tot 70 % van het netto WML.Voor gehuwde jongeren in de opvang geldt een aanvulling tot 100% netto WML. Ook hierin wordt het bestaand beleid gevolgd.

Jongeren tot 21 jaar die in een inrichting verblijven komen niet voor algemene bijstand in aanmerking (artikel 13, tweede lid onderdeel a Participatiewet). Ze kunnen wel bijzondere bijstand ontvangen voor zover ze geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Het ligt voor de hand dat de bijzondere bijstand dan wordt afgestemd op de normen bij verblijf in een inrichting (zie artikel 23 Participatiewet).

Jongeren in gesubsidieerde baan

Naast jongeren in de bijstand kan het in de praktijk ook gaan om jongeren die vanuit de Participatiewet in een gesubsidieerde baan zijn geplaatst of om jongeren die inkomsten hebben die net boven de lage uitkeringsnorm van de Participatiewet liggen. Ook deze jongeren kunnen -mits weer sprake is van bijzondere omstandigheden- in aanmerking worden gebracht voor aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 3.2. Studerende jongeren

Artikel 12 Participatiewet doelt alleen op jongeren die een lage bijstandsnorm ontvangen maar die noodzakelijke kosten hebben die uitgaan boven die norm. Toch kan zich in een enkel geval ook de situatie voordoen waarbij moet worden bezien of aan een studerende jongere aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud moet worden verstrekt. Het gaat wel uitsluitend om jongeren die een tegemoetkoming scholieren ingevolgde de Wtos ontvangen en niet om jongeren die studiefinanciering krijgen of daarop aanspraak kunnen maken. De Wsf is voor deze laatste groep een passende en toereikende voorliggende voorziening. In geval van studiefinanciering waarbij ouders weigerachtig zijn te betalen, kan er door de jongere een beroep worden gedaan op specifieke regelgeving binnen de WSF (hardheidsclausule).

Zoals eerder al is aangegeven geldt volgens de jurisprudentie ook voor de Wtos dat dit als een passende en toereikende voorziening moet worden beschouwd, maar is er toch voor gekozen in voorkomende gevallen artikel 12 Participatiewet analoog toe te passen.

Voor de alleenstaande student met Wtos die bij een bijstandsbehoeftige ouder inwoont geldt ook een aanvulling tot maximaal 20% van het netto minimumloon. Ook hier wordt dus aansluiting gezocht bij de voormalige eenoudertoeslag. De Wtos tegemoetkoming waarop de jongere aanspraak kan maken, wordt aangevuld tot maximaal 20% van het netto WML waardoor de ouder en de jongere samen 90% van het netto WML ontvangen.

De noodzakelijk zelfstandig wonende alleenstaande student met Wtos krijgt maximaal een aanvulling tot 70% van het netto WML. Dat is dan gelijk aan de norm die een 21 jarige zelfstandig wonende alleenstaande aan bijstand zou ontvangen.

Verblijft de student noodgedwongen in de opvang niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel f van de Participatiewet dan wordt de Wtos aangevuld tot 50% van het netto WML. Daarmee wordt de huidige beleidslijn voor deze groep voortgezet.

Voor de thuisinwonende alleenstaande ouder en voor de gehuwden/samenwonenden die nog thuis inwonen wordt eenzelfde systematiek gevolgd als bij de niet studerenden met als uitzondering natuurlijk dat in plaats van de lage bijstandsnorm voor de jongere de Wtos tegemoekoming scholieren als inkomen in de berekening wordt meegewogen (zie schema).

De studerende jongere alleenstaande ouder en de studerende jongeren gehuwd/samenwonend die zelfstandig wonen, ontvangen een aanvulling tot resp. 70 % en 100 % van het netto WML.

Hierbij moet met name bij gehuwd/samenwonenden worden benadrukt dat goed gekeken moet worden naar de noodzakelijkheid van aanvullende bijstandsverlening (kan bijvoorbeeld een niet studerende partner inkomen genereren?, etc.).

Tentslotte moet nog worden opgemerkt dat voor de WTOS wordt uitgegaan van de toepasselijke basistoelage en de aanvullende toelage waarop aanspraak kan worden gemaakt.