Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant 2016

Geldend van 03-06-2016 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant

Het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Boekel, Deurne, Landerd, Oss, Uden en Veghel,

Overwegende dat

  • -

    Het waterschap Aa en Maas en de gemeenten Boekel, Deurne, Oss, Uden en Veghel sinds 2010 samenwerken in de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant;

  • -

    De doelstellingen van deze samenwerking, zijnde het door samenwerken bevorderen van de kwaliteit, continuïteit en efficiency op het gebied van de beleidsvoorbereiding, heffing en invordering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen, alsmede op het gebied van de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken en het beheer en de uitvoering van vastgoedinformatie, onverminderd actueel zijn;

  • -

    het dagelijks bestuur en de colleges van burgemeester en wethouders van hun algemeen bestuur, respectievelijk gemeenteraden daartoe de vereiste toestemming hebben verkregen;

  • -

    De huidige regeling actualisering behoeft naar aanleiding van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regeling, de toetreding van de gemeente Landerd en de wens een regeling op te nemen betreffende werkzaamheden voor derden en(gedeeltelijke) uittreding.

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet dualisering gemeentebestuur, de Wet waardering onroerende zaken en het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008, zoals laatstelijk gewijzigd,

Besluiten

Vast te stellen de gewijzigde:

Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant,

die luidt als volgt.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband;

  • b.

    ambtenaar van het samenwerkingsverband: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder c, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder c, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing of invordering van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • c.

    belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder d, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder d, van de Waterschapswet, dan wel als een belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

  • d.

    belastingen: de onder m en w genoemde belastingen;

  • e.

    belastingverordening: de verordeningen van de deelnemers tot heffing en invordering van belasting als bedoeld in artikel 216 van de Gemeentewet en artikel 110 van de Waterschapswet;

  • f.

    beleidsregels: beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, en titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht op het gebied van de heffing en invordering van belastingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • g.

    colleges: het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Boekel, Deurne, Landerd, Oss, Uden en Veghel;

  • h.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband;

  • i.

    deelnemende gemeenten: de gemeenten Boekel, Deurne, Landerd, Oss, Uden en Veghel;

  • j.

    deelnemers: de rechtspersonen waartoe de colleges als genoemd onder g behoren, als bedoeld in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

  • k.

    directeur: de door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband benoemde secretaris, die tevens de bestuurder in de zin van Wet op de ondernemingsraden is;

  • l.

    gedeputeerde staten: Gedeputeerde staten van Noord-Brabant;

  • m.

    gemeentelijke belastingen: de belastingen die de gemeente heft en waarvan de heffing en invordering op grond van artikel 35 of 36 is overgedragen aan het samenwerkingsverband;

  • n.

    heffingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder a, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder a, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

  • o.

    invorderingsambtenaar: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder b, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder b, van de Waterschapswet, bevoegd tot invordering van belastingen;

  • p.

    kwijtscheldingsregels: de door de vertegenwoordigende organen van de deelnemers vastgestelde regels als bedoeld in artikel 255, derde en vierde lid, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 144, derde en vierde lid, van de Waterschapswet;

  • q.

    nadere regels: nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordening;

  • r.

    regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant;

  • s.

    reglement: het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008, zoals laatstelijk gewijzigd;

  • t.

    samenwerkingsverband: het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Oost-Brabant;

  • u.

    vertegenwoordigende organen: het algemeen bestuur van het Waterschap Aa en Maas en de raden van de deelnemende gemeenten;

  • v.

    voorzitter: de voorzitter van het samenwerkingsverband;

  • w.

    waterschapsbelastingen: de belastingen die het Waterschap Aa en Maas heft als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet;

  • x.

    wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2: Het openbaar lichaam

  • 1. Bij deze regeling wordt een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam ingesteld, genaamd Openbaar lichaam Belastingsamenwerking Oost-Brabant.

  • 2. Het samenwerkingsverband is gevestigd te Oss.

Artikel 3: Belang

In het kader van deze regeling worden de belangen van de deelnemers behartigd, elk voor zover het hun grondgebied en hun belangen betreft, op het gebied van:

  • a.

    de heffing en invordering van belastingen;

  • b.

    de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de administratie van vastgoedgegevens op basis van die wet en het verstrekken van vastgoedgegevens aan de deelnemers en derden.

Hoofdstuk 2: Inrichting en samenstelling van het bestuur

Afdeling 1: Het bestuur

Artikel 4: Bestuur

Het bestuur van het samenwerkingsverband bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.

Artikel 5: Hoofd van het samenwerkingsverband

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het samenwerkingsverband.

Afdeling 2: Algemeen bestuur

Artikel 6: Samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zoveel leden als er deelnemers zijn. Ieder lid van het algemeen bestuur heeft één stem.

  • 2. Elk van de colleges van de deelnemers wijst uit zijn midden een lid aan dat hem in het algemeen bestuur vertegenwoordigt.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van de colleges van de deelnemers.

  • 4. Indien tussentijds binnen het algemeen bestuur een plaats vacant of beschikbaar komt, wijst het college van de deelnemer die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering, of, als dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 5. Hij die ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het algemeen bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mee aan de deelnemer die het aangaat. De betreffende deelnemer doet mededeling van het ontslag aan het algemeen bestuur. Het lid houdt zitting in het algemeen bestuur totdat in de opvolging is voorzien.

  • 7. Voor ieder lid van het algemeen bestuur wordt tevens een plaatsvervangend lid aangewezen door het college van de deelnemer die het lid heeft aangewezen. Op het plaatsvervangend lid zijn het derde tot en met het zesde lid alsmede artikel 20 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7: Reglement van orde

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 8: Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks ten minste twee maal en voorts zo vaak als daartoe besloten is.

  • 2. Voorts vergadert het algemeen bestuur indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het algemeen bestuur bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

  • 3. Het algemeen bestuur vergadert binnen twee weken na een conform het tweede lid ingediend verzoek.

Artikel 9: Oproeping

  • 1. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 2. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 10: Quorum

  • 1. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat uit de presentielijst blijkt dat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2. Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien uit de presentielijst is gebleken dat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 11: Vergaderorde

  • 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2. Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3. Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 12: Belangenverstrengeling

  • 1.Onverminderd het bepaalde in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht neemt een lid van het algemeen bestuur niet deel aan een stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

    • 2.

      Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

    • 3.

      Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

Artikel 13: Stemming

  • 1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

  • a. ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

  • b. in een vergadering als bedoeld in artikel 10, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 10, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 14: Besluitvorming

  • 1. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 15: Stemmen over personen

  • 1. De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

  • 2. Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3. Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 16: Overige stemmingen

  • 1. De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 2. Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 3. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 4. Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 5. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 6. Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het algemeen bestuur bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 17: Openbaarheid vergaderingen

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 2. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten indien ten minste de helft van het aantal leden aanwezig is.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 4. Op de vergadering, bedoeld in het derde lid, is het tweede lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd, alleen beraadslagen of besluiten indien ten minste de helft van het aantal leden tegenwoordig is.

Artikel 18: Besluitvorming in besloten vergaderingen

  • 1. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, ter zake van de begroting, de wijzigingen daarvan en de jaarrekening.

  • 2. In een besloten vergadering kan evenmin worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, over het ontslag van leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 3. In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen ter zake van:

    • a.

      het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening-courantovereenkomsten;

    • b.

      het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en verpanden van eigendommen;

    • c.

      het doen van een uitgaaf voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is goedgekeurd.

Artikel 19: Onschendbaarheid

De leden van het bestuur van het samenwerkingsverband en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 20: Ontslag

Het college van de deelnemer kan het door hem in het algemeen bestuur aangewezen lid te allen tijde ontslaan wanneer dit lid het vertrouwen van het betreffende college niet langer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 3: Dagelijks bestuur

Artikel 21: Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden, waarbij de voorzitter of een van de leden het door het Waterschap Aa en Maas aangewezen lid van het algemeen bestuur dient te zijn.

  • 2. Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 3. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid in het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.

Artikel 22: Vergaderingen

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo vaak de voorzitter het nodig oordeelt of ten minste één lid daar de voorzitter om verzoekt.

  • 2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 3. Ieder lid heeft één stem.

  • 4. Het dagelijks bestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast.

Artikel 23: Ontslag

Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 4: Voorzitter

Artikel 24: Aanwijzing

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. Uit de andere leden als bedoeld in artikel 21, eerste lid wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het algemeen bestuur.

Afdeling 5: Secretaris

Artikel 25: Benoeming, schorsing en ontslag

  • 1. De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd.

  • 2. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust bij het algemeen bestuur.

  • 3. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur tot schorsing overgaan. Het doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt indien het algemeen bestuur haar niet bekrachtigt in een, binnen acht weken na de datum van het schorsingsbesluit gehouden, vergadering.

Artikel 26: Taak

  • 1. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.

  • 2. De secretaris staat, als directeur, aan het hoofd van de ambtelijke organisatie van het samenwerkingsverband.

Artikel 27: Vervanging

  • 1. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • 2. Artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.

Afdeling 6: Ambtenaren van het samenwerkingsverband

Artikel 28: Algemene bepaling

Het samenwerkingsverband heeft een of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, ambtenaren van het samenwerkingsverband en belastingdeurwaarders.

Artikel 29: Heffingsambtenaar

  • 1. De heffingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de heffingsambtenaar de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het dagelijks bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 30: Invorderingsambtenaar

  • 1. De invorderingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.

  • 2. De invorderingsambtenaar beslist niet tot het voeren van een executieprocedure in eerste aanleg en niet tot het instellen van hoger beroep en cassatie, dan nadat hij het dagelijks bestuur van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld.

  • 3. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer en de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 31: Ambtenaar van het samenwerkingsverband

  • 1. De ambtenaar van het samenwerkingsverband heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 231, tweede lid onder d, van de Gemeentewet en artikel 123, derde lid onder d, van de Waterschapswet.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de ambtenaar van het samenwerkingsverband de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het dagelijks bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 32: Belastingdeurwaarder

  • 1. De belastingdeurwaarder heeft ter zake van de belastingen als bedoeld in artikel 1, onder d de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels van het dagelijks bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het dagelijks bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Afdeling 7: Ombudsfunctie

Artikel 33: Ombudsfunctie

Onverminderd het bepaalde in artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman als bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman bevoegd verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.

Hoofdstuk 3: Bevoegdheden van het samenwerkingsverband

Afdeling 1: Bevoegdheden van het bestuur

Artikel 34: Bevoegdheden

Het bestuur van het samenwerkingsverband is bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van die belangen die aan het samenwerkingsverband zijn opgedragen.

Artikel 35: Overdracht bevoegdheden

  • 1. Aan het samenwerkingsverband wordt de bevoegdheid tot heffing en invordering van de volgende gemeentelijke belastingen overgedragen door de colleges van de deelnemende gemeenten, voor zover de deelnemer de betreffende belasting kent:

    • a.

      onroerende-zaakbelasting;

    • b.

      rioolheffing;

    • c.

      afvalstoffenheffing;

  • 2. Het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas draagt aan het samenwerkingsverband de bevoegdheid tot heffing en invordering van alle door het algemeen bestuur van het Waterschap Aa en Maas op of voor 1 oktober 2009 ingestelde waterschapsbelastingen over, voor zover deze waterschapsbelastingen later niet zijn opgeheven.

  • 3. De colleges van de deelnemende gemeenten dragen aan het samenwerkingsverband over de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 36: Additionele overdracht

  • 1. Het college van een deelnemende gemeente kan de bevoegdheid tot heffing en invordering van andere gemeentelijke belastingen dan bedoeld in artikel 35 overdragen aan het samenwerkingsverband.

  • 2. Het algemeen bestuur neemt hetgeen op grond van het vorige lid is overgedragen, op in een bijlage bij de gemeenschappelijke regeling en zendt deze ter kennisname aan de colleges van de deelnemers en aan gedeputeerde staten.

Artikel 36a: Werkzaamheden voor andere overheden dan de deelnemers

  • 1. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 34 en 35 en 36 bedoelde bevoegdheden, kan het samenwerkingsverband op verzoek van andere overheden dan de deelnemers,indien dit niet leidt tot nadelige gevolgen voor de deelnemers, geen strijd met EU-aanbestedingsregels met zich meebrengt voor de deelnemers en geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de in de genoemde artikelen aangeduide bevoegdheden, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de belastingheffing, -invordering en uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken verrichten.

  • 2. Aan een verzoek van andere overheden dan de deelnemers wordt alleen tegemoetgekomen indien het voornemen bestaat toe te treden tot de Gemeenschappelijke regeling en het werkzaamheden betreft die tijdelijk van aard (max 2 jaar) of beperkt in omvang zijn. In geen geval mag inwilliging van een verzoek tot gevolg hebben dat er extra personeel moet worden aangesteld.

  • 3. Het algemeen bestuur besluit op een verzoek van andere overheden dan de deelnemers als bedoeld in lid 1.

  • 4. Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat het samenwerkingsverband het merendeel van zijn taken uitvoert voor de deelnemers.

Afdeling 2: Bevoegdheden van het algemeen bestuur

Artikel 37: Algemene bevoegdheden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 66 van de wet berust de in artikel 34 omschreven bevoegdheid bij het algemeen bestuur, voor zover deze niet bij of krachtens de wet of algemene maatregel van bestuur, het Reglement of deze regeling is toegekend aan het dagelijks bestuur of de voorzitter.

  • 2. Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de belangen die het samenwerkingsverband zijn opgedragen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 35 en 36.

  • 3. Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de ambtenaren van het samenwerkingsverband.

Artikel 38: Overdracht van bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet.

  • 2. Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden van het samenwerkingsverband;

    • d.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermogenswaarden van het samenwerkingsverband.

Artikel 39: Inlichtingen en verantwoording

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur geeft het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door één of meer leden van dat college worden gevraagd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd indien dit in strijd zal zijn met de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

  • 6. Het algemeen bestuur geeft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Afdeling 3: Bevoegdheden van het dagelijks bestuur

Artikel 40: Bevoegdheid

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden van het samenwerkingsverband.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissingen moet worden gebracht.

  • 3. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de beslissingen van het algemeen bestuur, tenzij bij de regeling of bij of krachtens de wet de voorzitter hiermee is belast.

  • 4. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 5. Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de gemeente of aan het gemeentebestuur respectievelijk het waterschap of aan het waterschapsbestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 7. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

  • 8. Het dagelijks bestuur beheert de inkomsten, uitgaven en het vermogen van het samenwerkingsverband.

  • 9. Het dagelijks bestuur houdt een register bij van de belastingverordeningen waarvan de bestuursorganen van het samenwerkingsverband belast zijn met de heffing en invordering. In het register worden tevens de bij de die belastingverordeningen behorende kwijtscheldingsregelingen opgenomen.

  • 10. Het dagelijks bestuur oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, Hoofdstuk XV van de Gemeentewet, Hoofdstuk XVI van de Waterschapswet, Hoofdstuk 7 van de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingdienst en de directeur, respectievelijk de colleges, met inachtneming van het bepaalde in artikel 35 en 36.

  • 11. Het dagelijks bestuur is belast met het houden van toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband en de belastingdeurwaarder.

  • 12. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot aanwijzing van een of meer ambtenaren als bedoeld in de artikelen 29 tot en met 30.

  • 13. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van beleidsregels en het per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband onderscheidenlijk de belastingdeurwaarder voor de uitoefening van hun bevoegdheden.

  • 14. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van nadere regels met betrekking tot de heffing en invordering van belastingen.

  • 15. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van de belasting.

Artikel 41: Mandaat

  • 1. Het dagelijks bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan tevens mandaat verlenen aan de secretaris, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het dagelijks bestuur kan de secretaris toestaan ondermandaat te verlenen.

Artikel 42: Inlichtingen en verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3. Het dagelijks bestuur geeft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Afdeling 4: De taken bevoegdheden van de voorzitter

Artikel 43: Taken

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van het samenwerkingsverband.

  • 2. Hij heeft de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 3. Hij ondertekent alle stukken welke van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 44: Bevoegdheden

De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsverband in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het dagelijks bestuur.

Artikel 45: Inlichtingen en verantwoording

  • 1. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. De voorzitter geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. De voorzitter geeft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Hoofdstuk 4: Het personeel

Artikel 46: Ambtelijke organisatie

  • 1. Het samenwerkingsverband heeft een ambtelijke organisatie, met aan het hoofd een directeur.

  • 2. Het algemeen bestuur is bevoegd rechtspositionele regelingen en besluiten vast te stellen.

  • 3. Het dagelijks bestuur is bevoegd de ambtenaren, niet zijnde de directeur, te benoemen, te schorsen te ontslaan.

Hoofdstuk 5: Financiën van het samenwerkingsverband

Afdeling 1: Inleidende bepalingen

Artikel 47: Kostentoerekening

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, als onderdeel van de begroting, jaarlijks de uitgangspunten voor de toerekening van de kosten vast.

  • 2. De kosten over het lopende kalenderjaar worden bij de deelnemers in rekening gebracht op basis van de door het algemeen bestuur voor het betreffende jaar, bij de begroting, vastgestelde uitgangspunten.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast met daarin de richtlijnen voor de kostenverdeelsleutel zoals deze jaarlijks in de begroting wordt opgenomen.

  • 4. In afwijking van artikel 14, eerste lid, wordt de verordening als bedoeld in het derde lid bij unanimiteit vastgesteld.

Artikel 48: Inrichting

  • 1. De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig artikel 198 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Op de administratie en controle is Hoofdstuk XIV van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2: De begroting

Artikel 49: Begroting

  • 1. Voor alle aan het samenwerkingsverband opgedragen taken brengt het algemeen bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die het daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de van de deelnemers te ontvangen bijdragen en andere financiële middelen die naar verwachting kunnen worden aangewend.

  • 2. De begroting bevat mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven.

  • 3. De begroting licht toe welk aandeel in de baten van het samenwerkingsverband afkomstig is van de deelnemers en van derden.

  • 4. De begroting moet in evenwicht zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat het evenwicht in de begroting in de eerstvolgende jaren tot stand zal zijn gebracht.

  • 5. Ten laste van het samenwerkingsverband kunnen slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.

  • 6. Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 50: Ontwerpbegroting

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting uiterlijk 15 april aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 3. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze tijdig aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassingen op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in het totaal van de bijdragen van de deelnemers.

Artikel 51: Vaststelling begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 14, eerste lid, wordt de begroting met drie vierde meerderheid vastgesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 3. Het algemeen bestuur zendt, zo nodig, de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.

  • 4. Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 5. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in het totaal van de bijdragen van de deelnemers.

Afdeling 3: Jaarrekening

Artikel 52: Jaarrekening en jaarverslag

  • 1. Het dagelijks bestuur legt aan het algemeen bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het algemeen bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgende op het jaar waarop ze betrekking hebben. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van het samenwerkingsverband.

  • 4. Indien het algemeen bestuur tot het standpunt komt dat onrechtmatige totstandkoming van in de jaarrekening opgenomen baten, lasten of balansmutaties aan de vaststelling van de jaarrekening in de weg staat, brengt hij dit terstond ter kennis van het dagelijks bestuur met vermelding van de gerezen bedenkingen.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt het algemeen bestuur binnen twee maanden na ontvangst van het standpunt, bedoeld in het vierde lid, een voorstel voor een indemniteitsbesluit, vergezeld van een reactie op de bij het algemeen bestuur gerezen bedenkingen.

  • 6. Indien het dagelijks bestuur een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt het algemeen bestuur de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel.

  • 7. De leden van het dagelijks bestuur nemen niet deel aan stemmingen over besluiten als bedoeld in het derde, vierde en zesde lid. Hun plaatsvervangers zijn wel stemgerechtigd.

  • 8. Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

  • 9. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 53: Garantstelling

De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 6: Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 54: Toetreding

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of het dagelijks bestuur van een waterschap dat wenst toe te treden, dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband. Het college van de desbetreffende gemeente of het dagelijks bestuur van het desbetreffende waterschap voegt hierbij het besluit tot toestemming van de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur van het waterschap als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.

  • 2. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband brengt het verzoek ter kennis van het algemeen bestuur en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 3. Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe bij drie vierde meerderheid heeft besloten.

  • 4. Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college van de deelnemer die hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.

  • 5. Nadat een besluit als bedoeld in het derde lid is genomen, gaat de toetreding in op de eerste dag van het kwartaal met dien verstande dat tussen de toetreding en in het derde lid bedoelde besluit een periode van ten minste drie maanden gelegen is.

  • 6. Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen omtrent de toetreding van nieuwe waterschappen of gemeenten in een toetredingsprotocol.

Artikel 55: Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan, na vooraf verkregen toestemming van de gemeenteraad dan wel het algemeen bestuur, besluiten tot het uittreden uit deze regeling. Gedurende drie jaar na de datum van toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk.

  • 2. Alvorens een deelnemer een opzeggingsbesluit neemt, stelt de deelnemer het dagelijks en algemeen bestuur van het voornemen en de motieven daarvan, op de hoogte. Over het voornemen wordt overleg met het dagelijks bestuur gevoerd.

  • 3. Voor de vaststelling van de gevolgen van de uittreding en de uittredingskosten verleent het dagelijks bestuur in overleg met de uittredende gemeente, een onafhankelijk registeraccountant opdracht om advies uit te brengen over de financiële gevolgen en de hoogte van de uittredingskosten. De kosten van dit advies komen voor rekening van de uittreder.

  • 4. De gevolgen van de uittreding en de uittredingskosten die de uittreder moet betalen vanwege de schade die de uittreding aan het openbaar lichaam toebrengt, worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 5. De verrekening van het vermogen wordt verrekend met de uittredingskosten als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt terstond ter kennis gebracht van het dagelijks bestuur.

  • 7. De datum van uittreding is 1 januari van het tweede kalenderjaar na het verstrijken van het jaar waarin het besluit tot opzegging is genomen, tenzij partijen anders overeenkomen.

  • 8. Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen omtrent de uitreding van deelnemers in een uittredingsprotocol.

  • 9. Op het besluit van een deelnemer het besluit waarbij additionele taken zijn overgedragen aan de gemeenschappelijke regeling in te trekken, is het bepaalde in dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 56: Wijziging

  • 1. Het dagelijks bestuur, één of meer leden van het dagelijks bestuur en de colleges van de deelnemers kunnen een voorstel tot wijziging van de regeling indienen bij het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt het wijzigingsvoorstel aan de colleges van de deelnemers.

  • 3. Wijziging kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe bij drie vierde meerderheid heeft besloten.

  • 4. Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor wijziging stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.

  • 5. Artikel 59 is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De wijziging bepaalt zelf wanneer deze in werking treedt, met in acht neming van het hierom in artikel 26 en 27 van de wet bepaalde.

  • 7. In afwijking van het derde lid kan een wijziging van artikel 6, van artikel 14 eerste lid, van artikel 35, van artikel 47 vierde lid of van dit artikel slechts plaatsvinden bij een unaniem besluit van het algemeen bestuur.

Artikel 57: Opheffing en liquidatie

  • 1. Het dagelijks bestuur, één of meer leden van het dagelijks bestuur en de colleges van de deelnemers kunnen een voorstel tot opheffing van de regeling indienen bij het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt het voorstel aan de colleges van de deelnemers.

  • 3. Opheffing kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe bij drie vierde meerderheid heeft besloten.

  • 4. Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor opheffing stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de wet.

  • 5. Bij opheffing van de regeling wordt door een onafhankelijke registeraccountant een liquidatieplan opgesteld.

  • 6. Het algemeen bestuur stelt het liquidatieplan vast. De in het liquidatieplan omschreven financiële verplichtingen zijn voor de deelnemers bindend.

  • 7. De kosten voor het op stellen van het liquidatieplan worden naar evenredigheid verdeeld over de deelnemers.

Hoofdstuk 7: Overige bepalingen

Artikel 58: Archief

  • 1. Het bestuur van het samenwerkingsverband is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2. Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het bestuur van het samenwerkingsverband.

  • 3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van het samenwerkingsverband.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden van het bestuur van het samenwerkingsverband wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats van een van de deelnemers aan.

  • 5. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van het samenwerkingsverband, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld.

  • 6. De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 7. In afwijking van het vorige lid kan het dagelijks bestuur ook de archivaris van de deelnemer als bedoeld in het vierde lid aanwijzen als archivaris van het samenwerkingsverband.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 59: Inwerkingtreding

De gewijzigde regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op die waarop het college van de Gemeente Oss het besluit tot het vaststellen van de regeling heeft bekendgemaakt in alle deelnemende gemeenten en het waterschap door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant.

Artikel 60: Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 61: Inzending regeling

Het college van de Gemeente Oss wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten.

Artikel 62: Citeerwijze

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling BSOB”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen Bestuur BSOB van 31 maart 2016.
De voorzitter,
H.J. Mak
De secretaris,
M. Vrisou van Eck MPM

afbeelding binnen de regeling

Nota van toelichting

Toelichting bij de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant

1. De Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Oost-Brabant

Het Waterschap Aa en Maas en de gemeenten Boekel, Deurne, Oss, Uden en Veghel hebben op grond van het eindrapport Haalbaarheidsonderzoek naar belastingsamenwerking van september 2009 besloten deze gemeenschappelijke regeling te treffen.

De gemeenschappelijke regeling is getroffen door het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas en de colleges van burgemeester en wethouders van de vijf deelnemende gemeenten. De Gemeente Landerd is per 1 januari 2014 toegetreden tot de gemeenschappelijke regeling. Dat de gemeenschappelijke regeling getroffen is door de colleges van de deelnemers brengt tot uitdrukking dat de belastingorganisatie die wordt opgericht een uitvoeringsinstantie is. Bevoegdheden tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften kent het bestuur van het samenwerkingsverband niet, omdat er geen gemeenteraden of algemene besturen van waterschappen deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling. Bevoegdheden van deze organen kunnen daarom niet worden overgedragen. De belastingverordeningen, de kwijtscheldingsnormen alsmede het beleid ten aanzien van heffing en invordering van belastingen worden vastgesteld door de deelnemende waterschaps- en gemeentebesturen zelf. Het samenwerkingsverband kan slechts een adviserende rol hebben in deze.

Bij de gemeenschappelijke regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld, conform artikel 8 lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr). Dit openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid, wat inhoudt dat het een zelfstandige juridische entiteit is. Deze rechtspersoonlijkheid zorgt er tevens voor dat het bestuur van het samenwerkingsverband privaatrechtelijke rechtshandelingen kan verrichten (art. 2:5 BW jo. art. 3:32 BW) en ambtenaren in dienst kan hebben (art. 1 Ambtenarenwet). De deelnemers dragen hun bevoegdheden, alsmede die van de betrokken ambtenaren, omtrent de heffing en invordering van de in artikel 35 genoemde belastingen over aan het samenwerkingsverband.

2. Het bestuur van het openbaar lichaam

Op een gemeenschappelijke regeling tussen gemeente- en waterschapsbesturen zijn de artikelen 8 tot en met 25 en 27 tot en met 29 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, die handelen over samenwerking tussen gemeentebesturen, van overeenkomstige toepassing (art. 62 Wgr). Het bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat verplicht uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (art. 62 jo. art. 12 lid 1 Wgr en art. 4 GR). Naast deze organen kunnen adviescommissies worden ingesteld (art. 62 jo. art. 24 Wgr). Deze adviescommissies worden ingesteld door het algemeen bestuur (art. 62 jo. art. 24 lid 1 Wgr). De adviescommissies kunnen advies geven aan zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur of de voorzitter. Wanneer vaste commissies van advies voor het dagelijks bestuur of de voorzitter worden ingesteld, dan worden deze ingesteld door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur of de voorzitter (art. 62 jo. art. 24 lid 2 Wgr). Tijdelijke commissies van advies kunnen het dagelijks bestuur en de voorzitter zelfstandig instellen (art. 62 jo. art. 24 lid 3 Wgr). De mogelijkheid tot het instellen van bestuurscommissies (art. 62 jo. art. 25 Wgr) is niet geopend in de gemeenschappelijke regeling.

2.1 Het algemeen bestuur

De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de samenstelling van het algemeen bestuur, voor het overige moet dit in de gemeenschappelijke regeling zelf worden geregeld (art. 62 jo. art. 10 lid 3 Wgr). De samenstelling is afhankelijk van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling. In dit geval zijn dat het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas en de colleges van de deelnemende gemeenten. De gemeenschappelijke regeling is daarmee een zogenoemde collegeregeling. In het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer één lid. Deze leden worden aangewezen door de deelnemende colleges. De colleges kunnen daarbij kiezen uit de leden van het college (dus zowel de burgemeester respectievelijk dijkgraaf als de wethouders respectievelijk dagelijkse bestuurders). Leden van het algemeen bestuur van het waterschap of gemeenteraadsleden kunnen niet worden aangewezen. Dit volgt uit artikel 13 lid 6 en lid 1 Wgr en is overgenomen in artikel 6 lid 2 van de GR. Wanneer men ophoudt lid van het college te zijn waaruit men is aangewezen, dan houdt men tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 13 lid 6 en lid 2 Wgr). Een lid van het algemeen bestuur kan daarnaast door zijn eigen college worden ontslagen wegens gebrek aan vertrouwen (art. 18 jo. art. 16 lid 4 Wgr; art. 20 GR).

Het algemeen bestuur moet minimaal tweemaal per jaar vergaderen (art. 62 jo. art. 22 lid 2 Wgr en art. 8 lid 1 GR). Voorts is bepaald dat de voorzitter, het dagelijks bestuur en een vijfde van het aantal leden van het algemeen bestuur kunnen bepalen dat het algemeen bestuur bijeen moet komen (art. 8 lid 2 GR). De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar, tenzij een vijfde gedeelte van de aanwezige leden verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt de deuren te sluiten. Het algemeen bestuur besluit vervolgens of de deuren daadwerkelijk gesloten worden (art. 62 jo. art. 22 lid 3, 4 en 5 Wgr en art. 17 lid 1 GR). Bij de overige ordebepalingen is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur, nu artikel 22 Wgr dit voorschrijft.

Een lid van het algemeen bestuur kan door het dagelijks bestuur van het waterschap respectievelijk het college van de gemeente die hem heeft aangewezen worden ontslagen wanneer hij het vertrouwen van dat dagelijks bestuur of college niet langer bezit (art. 62 jo. art. 18 jo. art. 16 lid 4 Wgr en art. 20 GR). Dit geldt tevens voor een plaatsvervangend lid (art. 6 lid 7 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.

2.2 Stemverhoudingen binnen het algemeen bestuur

Binnen het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer één lid. Dit lid heeft één stem (art. 6 lid 1 GR). Besloten wordt bij gewone meerderheid (art. 14 GR), behoudens enkele uitzonderingen waarbij een gekwalificeerde meerderheid of unanimiteit vereist is.

2.3 Het dagelijks bestuur

Ook bij het dagelijks bestuur geeft de Wet gemeenschappelijke regelingen enkele kaders. Zo bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en minimaal twee andere bestuurders die door en uit het algemeen bestuur moeten worden aangewezen, en die niet allen afkomstig mogen zijn van hetzelfde waterschap of dezelfde gemeente (art. 62 jo. art. 14 lid 1 Wgr). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband bestaat dan ook uit de voorzitter en twee andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden (art. 21 lid 1 GR). Het door het waterschap aangewezen lid van het algemeen bestuur is in ieder geval lid van het dagelijks bestuur (art. 21 lid 1 GR). De reden hiervan is dat zo zeker is dat de twee groeperingen (waterschap en gemeenten) die in de samenwerking participeren in het dagelijks bestuur zitting hebben. Voor het draagvlak is dat van groot belang. Voor het dagelijks bestuur worden geen plaatsvervangende leden aangewezen Bij vervanging met een incidenteel of tijdelijk karakter kan worden volstaan met een interne vervangingsregeling binnen het dagelijks bestuur. Bij langdurige ontstentenis kan een ad interim bestuurder worden aangewezen of een opvolger. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur is gekoppeld aan dat van het algemeen bestuur. Wanneer iemand ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur houdt hij van rechtswege op lid te zijn van het dagelijks bestuur (art. 21 lid 2 GR).

Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij het vertrouwen van het algemeen bestuur niet langer bezit (art. 23 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.

2.4 Voorzitter

De voorzitter van het samenwerkingsverband wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen (art. 62 jo. art. 13 lid 9 Wgr en art. 24 lid 1 GR). Hij is dus tevens lid van zowel het algemeen bestuur als van het dagelijks bestuur (art. 62 jo. art. 14 lid 1 Wgr en art. 21 lid 1 GR). Uit de overige leden van het dagelijks bestuur wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen (art. 24 lid 3 GR). De voorzitter kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit (art. 23 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht.

2.5 Secretaris / Directeur

Bij het bestuur van het samenwerkingsverband wordt tevens een secretaris benoemd. Op de secretaris zijn de bepalingen uit Hoofdstuk VII van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Het gaat dan om de Gemeentewet zoals deze gold direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur (art. VIIIa Wet dualisering gemeentebestuur). Dat betekent dat de secretaris door het algemeen bestuur wordt benoemd, geschorst en ontslagen (art. 25 GR). In spoedeisende gevallen kan de secretaris door het dagelijks bestuur worden geschorst (art. 25 lid 3 GR). Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden in dezen overdragen aan het dagelijks bestuur.

De secretaris heeft een ondersteunende functie voor het bestuur van het samenwerkingsverband en is tevens directeur van de ambtelijke organisatie (art. 26 GR). De secretaris is zelf geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht.

2.6 De ambtenaren van het samenwerkingsverband

De heffingsambtenaar die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de te heffen belastingen de bevoegdheden die de inspecteur bezit op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR), de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer en de Waterwet (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 29 GR). De heffingsambtenaar is daarnaast bevoegd ten aanzien van de Wet waardering onroerende zaken, voor zover in die wet bevoegdheden niet aan het college zijn toegekend (art. 1 WOZ en art. 29 GR).

De invorderingsambtenaar die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de in te vorderen belastingen de bevoegdheden die de ontvanger bezit op grond van de AWR, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer en de Waterwet (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 30 GR).

De ambtenaar van het samenwerkingsverband die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de te heffen en in te vorderen belastingen de bevoegdheden die ambtenaar als bedoeld in artikel 232, vierde lid, onder c, van de Gemeentewet, respectievelijk de ambtenaar als bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onder c, van de Waterschapswet, respectievelijk de ambtenaar als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, van de Wet waardering onroerende zaken bezit op grond van de AWR, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet en de Wet waardering onroerende zaken (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 31 GR).

De belastingdeurwaarder die als zodanig wordt aangewezen bezit ten aanzien van de in te vorderen belastingen de bevoegdheden die de belastingdeurwaarder bezit op grond van de AWR, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer en de Waterwet (art. 232 lid 4 jo art. 231 Gemeentewet, respectievelijk art. 124 lid 5 jo art. 123 Waterschapswet en art. 32 GR).

3. Taken en bevoegdheden van het bestuur

In artikel 35 GR zijn de belastingen opgenomen die het samenwerkingsverband voor alle deelnemers heft en invordert. De mogelijk wordt geboden om ook de heffing en invordering van andere belastingsoorten bij het bestuur van het samenwerkingsverband onder te brengen (art. 36 GR). De in artikel 3 GR opgenomen belangen met betrekking tot de Wet waardering onroerende zaken (verder: WOZ) komen alle terug in artikel 35 GR, dat handelt over aan het samenwerkingsverband overgedragen bevoegdheden.

Omwille van de efficiëntie is ervoor gekozen om het artikel (artikel 36) waarin de extra over te dragen belastingsoorten met bijbehorende bevoegdheden per deelnemer kunnen worden opgenomen, vorm te geven als een artikel waarin wordt verwezen naar een bijlage. Het algemeen bestuur is verplicht de bijlage te wijzigen wanneer een deelnemend college een delegatiebesluit neemt. Daarmee wordt voorkomen dat de regeling telkens wanneer een deelnemend college van burgemeester en wethouders besluit de uitvoering van een extra belastingsoort aan de belastingorganisatie op te dragen, gewijzigd moet worden en opnieuw bekend gemaakt. Dat laat onverlet dat het betreffende college zijn delegatiebesluit wel overeenkomstig artikel 3:42 lid 2 Awb bekend dient te maken, wil het gelding hebben. Daarnaast moet het college van de Gemeente Oss de gewijzigde bijlage inzenden aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant (art. 62a Wgr) en moet het college van de deelnemer de overgedragen bevoegdheden opnemen in het gemeentelijk Wgr-register op grond van artikel 27 Wgr (art. 27 lid 2 aanhef en onder c Wgr). Er komt een reglement voor het algemeen bestuur waarin afspraken worden gemaakt onder welke condities en wanneer nieuwe belastingen kunnen worden toegevoegd en op welke wijze het algemeen bestuur hierover besluit.

Om adequaat in te kunnen spelen op wensen van potentiele deelnemers is in artikel 36a een regeling opgenomen die het mogelijk maakt tijdelijk werkzaamheden voor andere overheden dan de deelnemers te kunnen uitvoeren. Het moet gezien worden als een overbruggingsperiode om alvorens er besloten wordt tot toetreding, diensten te kunnen verlenen. Daarbij is het altijd de bedoeling de belangen van de huidige deelnemers voorop te stellen. Ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden voor derden zal rekening moeten worden gehouden met wettelijke regelgeving op dit gebied, zoals de Wet Markt en Overheid (onderdeel van de Mededingingswet). In de relatie tot het waterschap en de gemeenten spelen de EU-Aanbestedingsregels een rol. Het is belangrijk dat de BSOB blijft voldoen in haar relatie tot de deelnemers aan die regels. Hiervoor gelden twee eisen: het toezichtcriterium en het merendeel-criterium (d.w.z. dat het samenwerkingsverband het merendeel van de werkzaamheden moet verrichten voor de deelnemers). Indien aan beide criteria is voldaan dan is de opdracht die de deelnemers aan de BSOB verstrekken niet aanbestedingsplichtig.

3.1 Het algemeen bestuur

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het samenwerkingsverband en is belast met een algemene bevoegdheid tot regeling en bestuur van de belangen van het samenwerkingsverband (art. 37 GR). Hieronder vallen ook de kaderstellende en controlerende bevoegdheden van het algemeen bestuur. Daarnaast is het algemeen bestuur bevoegd tot het aanwijzen en ontslaan van de voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur zoals hierboven beschreven. Het algemeen bestuur stelt tevens de begroting (alsmede wijzigingen) en de jaarrekening vast.

3.2 Het dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden en de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur (art. 40 GR). Daarnaast bezit het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden als omschreven in artikel 40 e.v. van de gemeenschappelijke regeling.

3.3 Verdeling algemeen bestuur – dagelijks bestuur

Op de verdeling van bevoegdheden over het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur zijn de artikelen 66 en 66a Wgr van toepassing. De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

3.4 Privaatrechtelijke bevoegdheden

Het samenwerkingsverband bezit rechtspersoonlijkheid (art. 62 jo. art. 8 lid 1 Wgr). Dat betekent dat Het samenwerkingsverband bevoegd is privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten (art. 2:5 jo. art. 3:32 BW). Zo kunnen verenigingen (art. 2:26 lid 2 BW), naamloze vennootschappen (art. 2:64 lid 2 BW), besloten vennootschappen (art. 2:175 lid 2 BW) en stichtingen (art. 2:285 lid 1 BW) worden opgericht. Ook overeenkomsten zijn rechtshandelingen en kunnen dus gesloten worden (art. 6:213 BW). Te denken valt daarbij onder andere aan koop, huur, pacht, opdracht, de arbeidsovereenkomst en de aanneming. De vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van de bestuursorganen van het samenwerkingsverband treffen de rechtspersoon (art. 1:1 lid 4 Awb)

3.5 Ombudsfunctie

Sinds de inwerkingtreding van de Wet extern klachtrecht moeten alle bestuursorganen voorzien in een ombudsfunctie (art. 9:18 Awb). Dit kan op twee manieren bij gemeenschappelijke regelingen. Wanneer de gemeenschappelijke regeling niets bepaalt, is de Nationale ombudsman bevoegd (art. 1a lid 1 sub b WNo). De gemeenschappelijke regeling kan bepalen dat de ombudsman of ombudscommissie van één van de deelnemers belast wordt met de ombudsfunctie (art. 62 jo. art. 10 lid 4 Wgr). Er moet dan een keuze worden gemaakt welke deelnemer dit wordt, en bepaald moet worden welke deelnemer de gemeenschappelijke regeling inzendt aan de Nationale ombudsman.

Er is in de gemeenschappelijke regeling echter voor gekozen dat de Nationale ombudsman bevoegd is tot externe klachtbehandeling, hoewel op zich niet nodig is dat voor de duidelijkheid expliciet opgenomen (art. 33 GR).

4. Financiën

4.1 Algemeen

In een verordening moet het algemeen bestuur richtlijnen geven voor de kostenverdeelsleutel. Deze sleutel vormt de basis voor het bepalen van de jaarlijkse bijdragen van de verschillende deelnemers aan het samenwerkingsverband, zoals die in de begroting wordt opgenomen (art. 47 lid 3 GR). Op de begroting, jaarrekening, administratie en controle is Hoofdstuk XIV van de Gemeentewet, alsmede het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van overeenkomstige toepassing, voor zover daar niet van is afgeweken (art. 66 Wgr en art. 48 lid 2 GR).

4.2 Begroting

De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de vaststelling van de begroting. Deze zijn overgenomen in de gemeenschappelijke regeling. Zo moet het dagelijks bestuur de ontwerpbegroting uiterlijk op 15 april aan het algemeen bestuur van het waterschap en de gemeenteraden zenden (art. 67a Wgr en art. 50 lid 1 GR). De gemeenten en het waterschap moeten de ontwerpbegroting voor een ieder ter inzage leggen en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar stellen. Hiervan moet openbare kennisgeving geschieden (art. 68 lid 2 Wgr en art. 50 lid 2 GR). De raden en het algemeen bestuur kunnen bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband hun zienswijzen bekend maken. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband voegt deze zienswijzen bij de ontwerpbegroting zoals die wordt aangeboden aan het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband (art. 68 lid 3 Wgr en art. 50 lid 3 GR). Deze zogenoemde voorhangprocedure geldt eveneens voor begrotingswijzigingen, behoudens voor die wijzigingen die geen verandering brengen in het totaal van de kosten voor de deelnemers (art. 50 lid 4 GR).

Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de begroting vast (art. 67 lid 1 Wgr en art. 51 lid 1 GR). Er is voor gekozen hierbij een versterkte meerderheid te hanteren van drie vierde van het aantal uit te brengen stemmen. Het vaststellen van deze meerderheid gebeurt met inachtneming van de stemverhoudingen zoals die opgenomen zijn in de artikelen 6 en 14. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk vóór 1 augustus aan gedeputeerde staten (artikel 67 lid 2 Wgr en art 51 lid 2 GR). Het algemeen bestuur zendt de begroting aan de deelnemers, die bij gedeputeerde staten hun zienswijzen bekend kunnen maken.

De deelnemers van het samenwerkingsverband dienen elk jaarlijks bij te dragen in de kosten van de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband. Om enig misverstand te voorkomen: daar waar in de regeling wordt gesproken over „bijdrage‟ betreft het dus een financiële bijdrage. De bijdrage wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband. Dit vindt als regel plaats bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening.

Uit een oogpunt van flexibiliteit is ervoor gekozen om in de gemeenschappelijke regeling zelf geen criteria voor de verdeling van de kosten op te nemen. De kostenverdeelsleutel en de berekeningswijze van de bijdrage van de deelnemers wordt geregeld in een door het algemeen bestuur bij unanimiteit vast te stellen verordening. Hiervoor is gekozen gezien de impact die dit besluit heeft voor de afzonderlijke deelnemers.

4.3 Jaarrekening

Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de jaarrekening vast (art. 67 lid 3 Wgr en art. 52 lid 3 GR). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk vóór 15 juli aan gedeputeerde staten (art.67 lid 4 Wgr en art. 52 lid 9 GR).

4.4 Verliezen

Volgens de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor gemeenten en waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Artikel 53 GR berust op deze circulaire.

5. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Volgens het bepaalde in artikel 61 lid 3 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt onder het treffen van een regeling mede verstaan toetreden tot, uittreden uit en wijzigen van een regeling. Dit betekent dat evenals voor het aangaan van de regeling ook voor toetreding, uittreding en wijziging van de regeling de medewerking van de deelnemers en de toestemming daarvoor van hun raden respectievelijk algemeen bestuur is vereist. Daarbij zijn verschillende situaties aan de orde. De toetreding, uittreding, wijziging en opheffing zijn uitvoerig geregeld in Hoofdstuk 6.

Naast het besluit van een nieuwe deelnemer om aan de regeling deel te willen nemen moeten ook de al bestaande deelnemers aan de regeling daartoe besluiten. Zowel de besluiten tot toetreding van een nieuwe deelnemer, als die tot instemming met een toetreding door de bestaande deelnemers behoeven de toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

Voor toetreding van een nieuwe deelnemer is instemming vereist van drie vierde van de bestaande deelnemers aan de regeling. De toetreding gaat in op de eerste dag van het kwartaal volgende op de datum waarop de toestemming tot toetreding is verleend. Daarbij geldt de beperking dat tussen de instemming tot toetreding en de datum van toetreding een periode van ten minste drie maanden moet zijn gelegen. Dit is om de organisatie van het samenwerkingsverband in de gelegenheid te stellen om de toetreding van een nieuwe deelnemer goed voor te bereiden. Het algemeen bestuur kan voor toetreding nadere regels stellen waaraan voldaan moet worden door de nieuwe deelnemer. Indien het noodzakelijk is, kan het algemeen bestuur ook specifieke regels stellen voor één deelnemer. Na toetreding moeten (mogelijk) de artikelen omtrent de taken (art. 35), en de zeggenschapsverhouding in het algemeen bestuur (art. 6 en 14) worden gewijzigd. Deze wijziging geschiedt bij unanimiteit omdat hiervoor geldt dat alle deelnemers zich erin moet kunnen vinden. Het verdient aanbeveling hierover overeenstemming te bereiken alvorens definitief wordt besloten tot toetreding. Dit om te voorkomen dat de gemeenschappelijke regeling voor een onwerkbare situatie komt te staan als de nieuwe deelnemer is toegetreden en er vervolgens geen unaniem besluit genomen blijkt te kunnen worden over het wijzigen van de taken en/of de zeggenschapsverhouding.

Uitgangspunt bij de regeling van de uittreding is dat een deelnemer uit de regeling moet kunnen treden, maar dat de uittreding gepaard moet gaan met een regeling van de financiële gevolgen die recht doet aan de financiële belangen van de achterblijvende deelnemers. Uittreding door een deelnemer uit de regeling kan voor de regeling en de overige deelnemers namelijk ingrijpende gevolgen hebben. Om de gevolgen van uittreding goed te regelen zijn in artikel 55 een aantal bepalingen daarvoor opgenomen. Voor de vaststelling van de gevolgen van de uittreding en de uittredingskosten verleent het dagelijks bestuur in overleg met de uittredende gemeente, een onafhankelijk registeraccountant opdracht om advies uit te brengen over de financiële gevolgen en de hoogte van de uittredingskosten. De kosten van dit advies komen voor rekening van de uittreder. De gevolgen van de uittreding en de uittredingskosten die de uittreder moet betalen vanwege de schade die de uittreding aan het openbaar lichaam toebrengt, worden door het Algemeen bestuur vastgesteld. Gedurende de eerste drie jaren na toetreding is het niet mogelijk om weer uit de regeling te treden. Hiertoe is besloten om de continuïteit van de regeling te waarborgen. Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen omtrent de uitreding van deelnemers in een uittredingsprotocol. Gelet op de ontstaansgeschiedenis van BSOB is het niet wenselijk dat er gedeeltelijk uitgetreden wordt uit het basispakket. Immers dit basispakket vormt de basis voor de schaalvoordelen die BSOB moet realiseren. Gedeeltelijke uittreding uit het basispakket zou onvoorziene effecten hebben op de bedrijfsvoering van BSOB en daarmee gevolgen hebben voor de deelnemende partijen. Omdat het terugnemen van de additionele taken mogelijk is en hier als het ware sprake is van een soort gedeeltelijke uittreding is hiervoor een bepaling opgenomen zodat de regels voor uittreding eveneens van toepassing zin op het terugnemen van additionele taken.

Op het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling en de opheffing van de regeling is dezelfde procedure van toepassing (zie artikel 56 en 57). Belangrijk element hierin is, dat een dergelijk besluit genomen moet worden met een versterkte meerderheid van ten minste drie vierde van het aantal deelnemers aan de regeling. Het vaststellen van deze meerderheid gebeurt met inachtneming van de stemverhoudingen zoals opgenomen in artikel 6 en 14. Hierop zijn vier uitzonderingen; ingeval de wijziging van de regeling betrekking heeft op de opgedragen belastingtaak (art. 35), op de samenstelling respectievelijk zeggenschapsverhouding in het algemeen bestuur (art. 6 en 14) of op de kostenverdeelsleutel (art. 47) is unanimiteit vereist. De reden hiervoor is dat deze besluiten van zwaarwegend belang, ook in financiële zin, zijn voor alle deelnemers. Na het besluit tot opheffing vindt de liquidatie van het openbaar lichaam plaats. Hiermee is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast. De liquidatie vindt plaats op basis van een door het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, vastgesteld liquidatieplan.

6. Inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling

Op grond van artikel 59 van de oorspronkelijke gemeenschappelijke regeling is de gemeenschappelijke regeling in werking getreden op 1 juli 2010.

De gewijzigde regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag volgend op die waarop het college van de gemeente Oss het besluit tot het vaststellen van de regeling heeft bekendgemaakt in alle deelnemende gemeenten en het waterschap door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant. De huidige regeling wordt ingetrokken met ingang van de in het eerste lid genoemde datum van inwerkingtreding, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Voorwaarde is wel dat alle deelnemende colleges hun besluit hebben bekendgemaakt. Deze bekendmaking geschiedt op de wijze zoals ook normale besluiten bekend worden gemaakt (art. 26 lid 2 Wgr).