Gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen

Geldend van 19-05-2016 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen

De colleges van de gemeenten Bedum, De Marne, Eemsmond, en Winsum, ieder voor zover ze voor de eigen gemeente bevoegd zijn;

Overwegende

dat op grond van de nota Uitvoeringsstructuur Werk en Inkomen gebleken is dat het voor een effectieve, efficiënte en vraaggerichte uitvoering van de wet- en regelgeving op het gebied van werk en inkomen noodzakelijk is intensief samen te werken;

het besluit van het algemeen bestuur openbaar lichaam Ability waarin zij zich, voor zover nodig, vóór de wijziging van de regeling heeft verklaard.

Gelezen

het voorstel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Ability tot aanpassing van de bestaande gemeenschappelijke regeling.

de besluiten van de raden van Bedum, De Marne, Eemsmond en Winsum, waarbij toestemming gegeven wordt tot wijziging van deze gemeenschappelijke regeling in een collegeregeling en tot een verdere wijziging voor de gekozen uitvoeringsstructuur.

Gelet op

artikel 33 van deze gemeenschappelijke regeling

de Wet gemeenschappelijke regelingen

de Participatiewet

de Wet sociale werkvoorziening

de Gemeentewet

de Algemene wet bestuursrecht

Besluiten

de gemeenschappelijke regeling Ability te wijzigen in de gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen en als volgt gewijzigd vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de regeling: de gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Participatie Noord-Groningen;

  • b.

    deelnemers: de aan deze regeling via de colleges deelnemende gemeenten Bedum, De Marne, Eemsmond en Winsum;

  • c.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemers;

  • d.

    de uitvoeringsorganisatie: het onderdeel van het openbaar lichaam dat zorgdraagt voor de gezamenlijke uitvoering van de wetten en regelingen op het gebied van werk en inkomen;

  • e.

    Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • f.

    Participatiewet: de wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten;

  • g.

    Wsw: de Wet sociale werkvoorziening;

  • h.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Groningen;

  • i.

    medewerker: het personeelslid, niet zijnde een werknemer bedoeld onder j, dat op basis van een ambtelijke aanstelling dan wel arbeidsovereenkomst of detacheringsovereenkomst werkzaam is bij het openbaar lichaam;

  • j.

    werknemer: hij die bij het openbaar lichaam een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1, lid 1 Wsw heeft voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden of deel uitmaakt van een van de doelgroepen van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Het openbaar lichaam

Artikel 2

  • 1. Er wordt een openbaar lichaam ingesteld, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 van de wet.

  • 2. Het openbaar lichaam is genaamd Participatie Noord-Groningen en gevestigd te Uithuizen.

  • 3. Het werkgebied bevat primair het grondgebied van de deelnemers.

Hoofdstuk 3 Belang, doel, taakuitoefening en bevoegdheden

Artikel 3 Belang

  • 1. Het openbaar lichaam heeft als belang te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardige gezamenlijke uitvoering van de aan deelnemers opgedragen taken in de wetten en daarvan afgeleide regelingen op het gebied van werk en inkomen.

  • 2. Het openbaar lichaam zorgt in dat verband voor een zodanig effectieve en efficiënte uitvoeringsorganisatie, dat de periodiek met de deelnemers gemaakte beleidsmatige en prestatieafspraken gerealiseerd kunnen worden.

  • 3. Naast de behartiging van de hiervoor bedoelde belangen kan de uitvoerings-organisatie gemeente specifieke taken met betrekking tot het sociaal domein uitvoeren. Dit kan worden vastgelegd in een dienstverleningsovereenkomst tussen de uitvoeringsorganisatie en de betreffende deelnemer(s).

Artikel 4 Bevoegdheden

  • 1. Voor het bereiken van de doelstelling en het verrichten van de taken en bevoegdheden genoemd in de Wsw dragen de colleges hun wettelijke bevoegdheden volledig over aan het bestuur van het openbaar lichaam.

  • 2. Voor het verrichten van de overige wettelijke taken en bevoegdheden op het gebied van werk en inkomen geven de colleges aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam opdracht om deze onder hun naam en verantwoordelijkheid uit te oefenen.

  • 3. Deze mandaten worden door de colleges en het algemeen bestuur van het openbaar lichaam bijgehouden in een mandaatregister.

Artikel 5 Kaderstelling en bestuursopdracht

  • 1. De colleges dragen er zorg voor dat de door de raden vastgestelde beleids- en financiële kaders voor de taak- en bevoegdheidsuitoefening als bestuursopdrachten aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam gegeven worden.

  • 2. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam stelt op basis van de in het voorgaande lid genoemde bestuursopdrachten een jaarlijks uitvoeringsplan op.

  • 3. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam kan zo nodig in het uitvoeringsplan specifieke gemeentelijke aspecten opnemen, indien een college dit uitdrukkelijk wenst.

Hoofdstuk 4 Het bestuur van het openbaar lichaam

Artikel 6 Algemeen

  • 1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam.

  • 3. De voorzitter is voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur.

Artikel 7 Algemeen bestuur: samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit acht leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. De colleges wijzen uit hun midden ieder twee leden voor het algemeen bestuur aan.

  • 3. De colleges beslissen in de eerste vergadering van hun wettelijke zittingsperiode en na inwerkingtreding van de wijziging van de regeling over de aanwijzing als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. Indien tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst het betreffende college zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid.

  • 5. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt als de zittingsperiode van het college afloopt, of indien de zittingsperiode van het college tussentijds beëindigd wordt of indien het lidmaatschap van het college, waaruit het betreffende lid afkomstig is, tussentijds beëindigd wordt.

  • 6. Een college kan een door hem aangewezen lid ontslaan door het vertrouwen op te zeggen.

  • 7. In geval van het bestaan van een of meer vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 8 Algemeen bestuur: werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert ten minste eenmaal per kwartaal en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of ten minste vijf leden dit vragen onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Op de vergaderingen van het algemeen bestuur is artikel 22 van de wet van toepassing.

  • 3. In de vergaderingen van het algemeen bestuur heeft ieder lid één stem. Indien in geval van een stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 9 Algemeen bestuur: bevoegdheden

  • 1. De bevoegdheden die bij de regeling worden op- dan wel overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

  • 2. Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam te brengen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan met toepassing van de artikelen 24 en 25 van de wet commissies van advies dan wel belast met de behartiging van bepaalde belangen instellen.

Artikel 10 Algemeen bestuur: informatie en verantwoording

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur kan door het college en door de raad van zijn gemeente ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur geeft aan het college van zijn gemeente alle inlichtingen die door het college, of één of meer leden daarvan, worden verlangd op de in die gemeente gebruikelijke wijze.

  • 3. Het algemeen bestuur verstrekt aan de raden van de gemeenten de door één of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen.

Artikel 11 Dagelijks bestuur: samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit vier leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur, één per deelnemende gemeente, worden door en vanuit de leden van het algemeen bestuur aangewezen.

  • 3. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt, indien een lid als zodanig ontslag neemt of ontslagen wordt door het algemeen bestuur en zodra hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 4. Het algemeen bestuur draagt in geval van een vacature zo snel mogelijk zorg voor de vervulling daarvan overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van dit artikel en het vierde lid van artikel 7.

Artikel 12 Dagelijks bestuur: werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert in beginsel acht keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of twee der leden daarom verzoekt onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Indien in de vergaderingen van het dagelijks bestuur gestemd wordt over zaken en/of personen heeft ieder lid één stem. Indien in geval van een stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan een of meer van zijn leden. Het algemeen bestuur wordt over de eventueel verleende mandaten geïnformeerd.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vast. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

Artikel 13 Dagelijks bestuur: bevoegdheden

Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd om:

  • a.

    al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd, voor te bereiden;

  • b.

    besluiten van het algemeen bestuur uit te voeren;

  • c.

    toe te zien op de voortgang van de realisering van het uitvoeringsplan;

  • d.

    beheer en administratie van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam te voeren;

  • e.

    regels te stellen met betrekking tot de inrichting en werkwijze van de uitvoeringsorganisatie;

  • f.

    medewerkers te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

  • g.

    tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 9, lid 2 van de regeling;

  • h.

    te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover dat het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

  • i.

    zowel in als buiten rechte conservatoire maatregelen te nemen en alles te doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit.

Artikel 14 Dagelijks bestuur: informatie en verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur verstrekken zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk de door het algemeen bestuur of door een of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen. Schriftelijk gevraagde inlichtingen worden zo mogelijk schriftelijk gegeven.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur leggen zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk verantwoording af aan het algemeen bestuur voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 3. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer geniet.

Artikel 15 De voorzitter

  • 1. De voorzitter van het openbaar lichaam wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

  • 2. De voorzitter leidt de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.

  • 5. De voorzitter tekent alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 6. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt deze vervangen op een in het reglement van orde van het algemeen bestuur te bepalen wijze.

Hoofdstuk 5 Organisatie en personeel

Artikel 16 Directeur

  • 1. Aan het hoofd van de uitvoeringsorganisatie van het openbaar lichaam staat een directeur. Hij is belast met de dagelijkse leiding daarvan.

  • 2. De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het dagelijks bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voor de taken en bevoegdheden van de directeur een directiestatuut vast. Dit statuut wordt aan het algemeen bestuur ter kennisneming verstrekt.

  • 4. In het directiestatuut wordt de vervanging van de directeur geregeld.

  • 5. De directeur staat het algemeen en dagelijks bestuur bij in hun functioneren. Hij woont als adviseur de vergaderingen van beide bestuursorganen bij.

  • 6. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 7. De directeur is verantwoording verschuldigd aan het dagelijks bestuur.

Artikel 17 Inrichting uitvoeringsorganisatie

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt, gehoord de directeur, de inrichting en werkwijze van de uitvoeringsorganisatie vast.

  • 2. Het algemeen bestuur wordt over de inrichting en werkwijze van de uitvoeringsorganisatie in kennis gesteld.

Artikel 18 Medewerkers

  • 1. De overige medewerkers, met uitzondering van de gedetacheerden, van de uitvoeringsorganisatie van het openbaar lichaam worden door het dagelijks bestuur benoemd op basis van een door de directeur op te stellen personeelsplan.

  • 2. Op de medewerkers, met uitzondering van de gedetacheerden, zijn de rechtspositieregelingen van de gemeente Eemsmond van overeenkomstige toepassing voor zover hiervan niet bij besluit van het algemeen bestuur van wordt afgeweken.

  • 3. Op de werknemers van Werkvoorzieningschap WANN, Stichting Emplooi en Stichting Werk op Maat die met ingang van 1 januari 2003 in dienst van Ability dan wel daaronder ressorterende privaatrechtelijke rechtspersonen zijn gekomen, geldt de voor hen geldende rechtspositieregeling op 31 december 2002.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 19 Algemeen

  • 1. De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op de financiën van het openbaar lichaam, voor zover daarvan bij of krachtens de wet niet is afgeweken.

  • 2. Het algemeen bestuur kan in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid een Financieel Statuut voor het openbaar lichaam vast stellen.

Artikel 20 Financiële en beleidsmatige kaders

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting geldt, de algemene financiële kaders aan de raden van de gemeenten. Tevens wordt vóór 15 april de voorlopige jaarrekening van het voorbije jaar aan de raden toegezonden.

  • 2. In de algemene financiële kaders worden de bijdragen van de gemeenten opgenomen.

Artikel 21 Begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting en bijbehorende stukken acht weken voordat deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden toe aan de colleges en raden van de gemeenten.

  • 2. De ontwerpbegroting wordt door de colleges van de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, ook algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3. De raden van de gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt jaarlijks vóór 31 juli de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 5. Na vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus zendt het dagelijks bestuur de begroting aan gedeputeerde staten.

  • 6. Het bepaalde in het eerste, derde en vijfde lid van dit artikel is, met uitzondering van de in de leden 4 en 5 genoemde termijnen, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

Artikel 22 Jaarrekening en jaarverslag

  • 1. Van de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur, onder overlegging van de conceptjaarrekening, het jaarverslag met daarbij behorende bescheiden, zoals vermeld in artikel 213 van de Gemeentewet. Na de eigen oordeelsvorming zendt het dagelijks bestuur de voorlopige jaarrekening jaarlijks vóór 15 april toe aan de raden van de gemeenten.

  • 2. De voorlopige jaarrekening en het jaarverslag worden door de gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 197, tweede en derde lid van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De raden van de gemeenten kunnen vóór 1 juni bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de voorlopige jaarrekening en het jaarverslag naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de stukken, zoals deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling worden aangeboden. Nadat een daartoe aangestelde registeraccountant een goedkeurende verklaring over de jaarrekening heeft afgegeven, wordt de jaarrekening vervolgens door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft aan gedeputeerde staten en voorts aan de raden van de gemeenten.

  • 5. Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Hoofdstuk 7 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 23 Toetreding

  • 1. Toetreding door een niet aan deze regeling deelnemend college kan plaatsvinden bij een besluit van het betreffende college en met instemming van de betreffende raad. Tenminste drie vierde van de deelnemende gemeenten dienen in te stemmen met een toetreding.

  • 2. Het algemeen bestuur bepaalt de voorwaarden voor en de gevolgen van een toetreding.

  • 3. Het algemeen bestuur bepaalt het moment waarop een toetreding van kracht wordt.

Artikel 24 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uit de regeling treden door een daartoe strekkend besluit van het betreffende college en na verkregen toestemming van de betreffende raad.

  • 2. Uittreding kan eerst plaatsvinden vijf jaar na de inwerkingtreding van de regeling of de wijziging daarvan.

  • 3. Het algemeen bestuur regelt de voorwaarden voor en de gevolgen van een uittreding. Het algemeen bestuur bepaalt daarbij tevens het moment van uittreding.

Artikel 25 Wijziging

  • 1. De colleges van de deelnemende gemeenten kunnen aan het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling. Het algemeen bestuur heeft een adviserende stem.

  • 2. Als het algemeen bestuur dan wel het dagelijks bestuur wijziging van de regeling nodig acht, doet het dagelijks bestuur een daartoe strekkend voorstel aan de colleges van de deelnemende gemeenten. Bij een voorstel op eigen initiatief legt het dagelijks bestuur dit voorstel, alvorens het aan de colleges voor te leggen, voor advies voor aan het algemeen bestuur.

  • 3. Een wijziging is tot stand gekomen wanneer drie vierde van de colleges van de deelnemende gemeenten een gelijkluidend besluit daartoe hebben genomen. De colleges gaan niet tot wijziging over dan na verkregen toestemming van de raden overeenkomstig artikel 1 van de wet.

  • 4. Bij wijziging van de regeling wordt voorzien in een passende overgangsregeling. Bij het besluit tot wijziging wordt de datum van inwerkingtreding bepaald.

Artikel 26 Opheffing en liquidatie

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij een daartoe strekkend besluit van tenminste drie vierde van de deelnemende gemeenten.

  • 2. In geval van een opheffingsbesluit draagt het algemeen bestuur zorg voor de opstelling en vaststelling van een liquidatieplan. Alvorens dit plan vast te stellen legt het algemeen bestuur dit voor aan de colleges en raden van de deelnemende gemeenten die daarover hun zienswijzen kenbaar kunnen maken.

  • 3. Het dagelijks bestuur zal als vereffenaar optreden en belast worden met de uitvoering van jet liquidatieplan.

  • 4. Het openbaar lichaam en zijn bestuur blijven na het opheffingsbesluit bestaan voor zover dit voor de uitvoering van het liquidatieplan nodig is.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 27 Archief

  • 1. Archivering geschiedt overeenkomstig de terzake geldende wettelijke regelgeving inclusief de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften.

  • 2. De archiefverordening van de gemeente Eemsmond is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De directeur is belast met het dagelijks beheer van het archief.

  • 4. Bij opheffing van deze gemeenschappelijke regeling worden de archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Eemsmond.

Artikel 28 Inwerkingtreding en duur

  • 1. De wijzigingen in deze regeling treden op de dag na bekendmaking in werking.

  • 2. De regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 29 Bekendmaking en citeertitel

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond zorgt overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van de wet voor de bekendmaking van de gewijzigde regeling en de toezending ervan aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de registratie van de gewijzigde gemeenschappelijke regeling in het Handelsregister.

  • 3.

    Deze regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Participatie Noord-Groningen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond op 17 mei 2016

Voorzitter,
M.van Beek
Secretaris,
B.L. Meijer

Nota-toelichting

Algemeen

Aanleiding

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bedum, De Marne, Eemsmond en Winsum hebben op grond van de nota Uitvoeringsstructuur Werk en Inkomen besloten de uitvoering van de aan hen per 1 januari 2015 opgedragen taken op het gebied van het sociaal domein (met name op het gebied van werk en inkomen zoals bepaald in de Participatiewet c.a. en de Wet sociale werkvoorziening –Wsw-) gezamenlijk ter hand te nemen.

Voor de inbedding van die uitvoeringsstructuur is gekozen de reeds vigerende gemeenschappelijke regeling Ability, die nu de Wsw uitvoert, zodanig te wijzigen dat deze regeling ook deze bredere taakstelling kan uitvoeren.

Uitgangspunten

In de hiervoor genoemde nota is vastgelegd dat voor de gezamenlijke uitvoering regievoering vanuit de vier gemeenten noodzakelijk is. Die gemeenten zullen het beleid bepalen dat vervolgens in hun opdracht door Ability uitgevoerd zal moeten worden. Dit uitgangspunt vereist dus een centrale sturende en toezichthoudende rol van de gemeentebesturen.

Omdat de taken en bevoegdheden op het gebied van werk en inkomen medebewindstaken zijn, worden deze door de wetgever met name toegekend aan de colleges van burgemeester en wethouders. Gemeenteraden kunnen in deze wel de kaders stellen. Uiteraard hebben de raden in deze ook hun budgetrecht.

Op grond van die medebewindstaken is besloten de huidige gemeenschappelijke regeling Ability van een gemengde regeling, die is aangegaan door de raden en de colleges van burgemeester en wethouders, te wijzigen in een niet gemengde regeling, die enkel door de colleges zal worden uitgegaan.

Zoals hierboven gesteld houden de raden ook bij deze vorm van samenwerking hun kaderstellende rol en budgetrecht. In het verlengde daarvan kunnen zij toezicht houden zowel op de colleges als op het bestuur van de gemeenschappelijke regeling (een verbonden partij). Hiervoor kan verwezen worden naar de artikelen 5, 10, 19, 20, 21 en 22 van deze gemeenschappelijke regeling.

In het verlengde van het voorgaande governance-model is in de nota ervoor gekozen het bestuur van de gemeenschappelijke regeling de taken en bevoegdheden in een mandaatverhouding door de vier colleges te laten uitoefenen. Zo ontstaat er de meeste grip op de gezamenlijke uitvoering.

In de keuze voor een mandaatverhouding voor de volledige uitvoering doet zich echter een praktische complicatie voor bij de inrichting van de voorgenomen wijziging van de gemeenschappelijke regeling Ability.

Deze regeling kan de Wsw integraal uitvoeren, omdat op grond van artikel 1, lid 2 Wsw de uitvoering van die wet integraal is overgedragen aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling Ability. Deze regeling is immers een openbaar lichaam in de zin van artikel 8, lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Een openbaar lichaam is een rechtspersoon die als zodanig zelfstandig in het maatschappelijk en rechtsverkeer kan optreden.

Dat bestuur treedt dan in de plaats van de oorspronkelijk bevoegde gemeentelijke bestuursorganen (met name de colleges). Op grond daarvan kan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling ook als werkgever voor de sw-medewerkers en de ambtelijk medewerkers optreden.

Bij een mandaatverhouding kan het openbaar lichaam echter niet meer als werkgever voor de sw-medewerkers optreden. Er heeft immers geen volledige overdracht van de uitvoeringsbevoegdheid in de zin van artikel 1, lid 2 Wsw plaats gevonden.

Bij doorvoering van het mandaat betekent dit, dat de sw-medewerkers in de gewijzigde regeling niet meer in dienst komen van de gemeenschappelijke regeling, maar daar ontslagen dienen te worden. Vervolgens zullen de colleges van de vier gemeenten deze medewerkers een nieuwe arbeidsovereenkomst moeten aanbieden.

De colleges kunnen de gemeenschappelijke regeling Ability ook niet aanwijzen voor de uitvoering van de Wsw, zoals bedoeld in artikel 2, lid 2 van die wet. Deze aanwijzing kan alleen gebeuren voor een privaatrechtelijke rechtspersoon (bijvoorbeeld een stichting of een naamloze of besloten vennootschap). Ability is als openbaar lichaam echter een publiekrechtelijke rechtspersooon.

Deze complicatie leidt voor de doelgroep van sw-medewerkers tot onzekerheid en mogelijke discontinuïteit. Aan de zijde van de gemeenten krijgt men een specifieke categorie werknemers erbij, waarvoor men de verantwoordelijkheid moet dragen.

Om deze complicatie op te lossen en tegelijkertijd zoveel mogelijk recht te doen aan de gekozen governance invalshoek dient daarom dit uitgangspunt in de volgende zin bijgesteld te worden:

• de gemeenschappelijke regeling blijft ook na de wijziging een openbaar lichaam in de zin van een collegeregeling

• de taken en bevoegdheden die de bestuursorganen van het openbaar lichaam uitoefenen, gebeuren op basis van mandaat

• met uitzondering van de integrale uitvoering van de Wsw. Deze taken en bevoegdheden zijn en blijven gedelegeerd (artikel 4, lid 1).

Deze bijstelling doet niet veel af aan het oorspronkelijke uitgangspunt: het betreft immers slechts een deel van de taken op het gebied van werk en inkomen. Bovendien betreft het hier een taak waarop zich geen nieuwe ontwikkelingen zullen voordoen na 1 januari 2015 (geen nieuwe instroom sw).

Daarnaast houden de colleges de mogelijkheid om ten aanzien van de gedelegeerde bevoegdheden beleidsregels (in het verlengde van de kaderstelling door de raden) te stellen (zie artikel 10:16, lid 1 Algemene wet bestuursrecht).

Ook met betrekking tot de gemandateerde bevoegdheden kunnen de mandaterende colleges aan het bestuur van de gemeenschappelijke regeling (algemene) instructies geven (zie artikel 10:6 Algemene wet bestuursrecht).

Artikelgewijs (waar van belang)

Aanhef en considerans

Hier wordt al uitgegaan van de omzetting naar een collegeregeling.

Comform het bepaalde in artikel 33 van de GR Ability is ook het AB in deze bevoegd tot wijziging te besluiten.

Hier wordt ook aangesloten bij de procedure van artikel 33 GR Ability. Instemming van de raden is vereist zowel op grond van artikel 33 GR Ability als artikel 1, lid 3 Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr).

Het is niet nodig alle wetten die met het sociaal domein en meer specifiek het onderdeel werk en inkomen, hier op te sommen. Dat zou ook de GR inflexibel naar de toekomst maken. De overige wetten en regelingen komen bij de betreffende mandaatbesluiten aan de orde (zie verder bij artikel 4 van de regeling).

Artikel 1

Bij de letter i is bij medewerkers uitdrukkelijk de mogelijkheid opengehouden dat gemeentelijke medewerkers middels een detacheringsovereenkomst werkzaam zijn bij het openbaar lichaam.

Artikel 3

Het beschreven belang ziet zowel op het oogmerk voor samenwerking van de colleges als op het daaruit voortvloeiende belang van het openbaar lichaam.

Artikel 4

In dit artikel wordt het onderscheid aangebracht tussen:

• integrale overdracht (delegatie) door college van Wsw-taken en bevoegdheden en

• opdrachten (mandaten en/of volmachten) van de colleges met betrekking tot overige wettelijke taken en bevoegdheden op het terrein van werk en inkomen.

Het eerste lid bevat de basis voor de delegatie van de taken en bevoegdheden op grond van de Wsw.

In het tweede artikellid wordt de basis gelegd voor de mandaten en/of volmachten voor de uitvoering van de overige wettelijke taken op het gebied van werk en inkomen.

Hiertoe dienen de colleges afzonderlijke mandaat- en/of volmacht-besluiten te nemen. In die besluiten kan telkens verwezen worden naar de oorspronkelijke juridische bevoegdheidsgrondslag.

Deze systematiek houdt de GR flexibel. Bij eventuele wijzigingen hoeft de GR immers niet gewijzigd te worden.

Artikel 5

Zowel in de situatie van delegatie als die van mandaten moeten de kaders voor de uitoefening daarvan bepaald worden. De beleids- en financiële kaders worden door de raden van de gemeenten vastgesteld en als bestuursopdracht aan het bestuur van het openbaar lichaam gegeven. Gelet op de positie van de raden ten opzichte van de (samenwerkende) colleges ligt die bevoegdheid bij haar. De raad blijft op die wijze in positie om ook in de samenwerking (via de colleges) te kunnen sturen (beleidsmatig en financieel) en controleren.

De colleges vertalen de kaderstelling op gemeentelijk niveau naar concrete bestuursopdrachten aan het bestuur van het openbaar lichaam

Het derde lid is de laatste stap in de beleidsbepaling op het samenwerkingsniveau. Deze bevoegdheid komt dan ook toe aan het dagelijks en uiteindelijk algemeen bestuur van het openbaar lichaam.

Artikel 7

Alleen de colleges zijn bevoegd AB leden aan te wijzen (artikel 13, lid 6 Wgr). Er is gekozen voor twee vertegenwoordigers per deelnemende gemeente. Gelet op het aantal collegeleden bij de deelnemende gemeenten is hier niet gekozen voor de aanwijzing van plaatsvervangende leden.

Daarom is voorzien in een procedure voor snelle invulling van een vacature en een bepaling (lid 7) voor de continuïteit in de werkzaamheden in geval van een vacature.

Artikel 8

In afwijking van het bepaalde in artikel 22, lid 2 Wgr (minimaal 2x per jaar vergaderen) is hier gekozen voor een hogere vergaderfrequentie. Dit om de band tussen de deelnemende colleges (en dus de raden) en het openbaar lichaam te benadrukken. Dit moet ook gezien worden in het licht van het bepaalde in de artikelen 3 t/m 5 van de regeling.

Artikel 9

Deze bepaling sluit aan op de artikelen 33 en 33a Wgr.

Daarnaast is deze bepaling aangevuld met de beleidsbepaling in artikel 3 t/m 5 van de regeling.

De bevoegdheid tot het instellen van commissies is voor de zekerheid opgenomen. Of het AB hiervan gebruik zal maken wordt op dat niveau zelf bepaald (na overleg met de colleges).

Artikel 10

Bij een collegeregeling ligt de informatie- en verantwoordingslijn in beginsel tussen (de leden van) het AB en de colleges.

Maar ook de raad moet zelf informatie kunnen verzamelen en collegevertegenwoordigers in een verbonden partij ter verantwoording te kunnen roepen. Alleen op die wijze kunnen ze vervolgens het college op gemeentelijk niveau controleren (zie ook artikel 169 Gemeentewet).

Artikel 11

Het aantal DB-leden is in evenwichtige verhouding tot het aantal AB-leden namelijk 4 leden, één per deelnemende gemeente.

Artikel 12

De vergaderfrequentie ligt hier dus op het dubbele van het AB.

Door afstemming van de vergaderingen kan op die manier een goede inhoudelijke relatie tussen DB en AB ontstaan.

Het derde lid voorziet zo nodig in een nadere portefeuilleverdeling in het DB (zie ook artikel 33c Wgr).

Artikel 13

Deze bepaling steunt op artikel 33b Wgr.

Waar nodig (zie bij c en e) aangevuld in het verlengde van de artikelen 3 t/m 5 van de regeling.

Artikel 14

Het DB heeft alleen een informatie- en verantwoordingsrelatie met het AB en dus niet een directe met de raden.

Zoals aangegeven bij artikel 10 van de regeling hebben de raden een dergelijke relatie met het AB.

Zie in dit verband ook de artikelen 16 t/m 19 a Wgr.

Artikel 15

Op grond van de Wgr heeft de voorzitter een eigen positie en functie als bestuursorgaan van het openbaar lichaam (zie de artikelen 12 en 33d Wgr).

Artikel 16

Zoals in artikel 3, lid 2 van de regeling aangegeven is de uitvoeringsorganisatie het scharnierpunt voor het goed kunnen functioneren van de uitvoering van de samenwerking.

Een dergelijke organisatie vereist eenheid in leiding en sturing: dat is de functie van de directeur.

De directeur heeft hiervoor in eerste instantie een relatie met het DB en via deze met het AB.

Artikel 17

Dit artikel ligt in het verlengde van de artikelen 3 en 13, onder e van de regeling.

Artikel 19

Met betrekking tot de financiën wordt het daarover bepaalde in de artikelen 34 t/m 35 Wgr gevolgd.

Gelet op artikel 19 van de regeling is het AB bevoegd zelf nader inhoud te geven aan het financieel beleid, de inrichting van de administratieve organisatie, financieel beheer en de controle (door middel van de zogenaamde financiële verordeningen, zoals nader bepaald in de artikelen 212 en 213 Gemeentewet).

Hier wordt ook nog opgemerkt dat het Besluit Begroting en Verantwoording provincie en gemeenten (BBV) van overeenkomstige toepassing is op het openbaar lichaam.

Om de GR flexibel te houden kan zo nodig gewerkt worden met een Financieel Statuut waarin bijzonderheden met betrekking tot financieel beheer en beleid geregeld kunnen worden (bijvoorbeeld reservevorming, opvanging van tekorten).

Artikel 20

Deze bepaling heeft een duidelijk verband met de artikelen 4 en 5 van de regeling en dus met de positie van de raden met betrekking tot het financieel beleid. De algemene financiële kaders zijn gebaseerd op de door de raden vastgestelde beleidsmatige kaders zoals aangegeven in artikel 5.

Artikelen 21 en 22

Deze bepalingen zijn in overeenstemming met het bepaalde in de Wgr dienaangaande (inclusief de gewijzigde termijnbepalingen).

Artikel 24

Artikel 24 is gewijzigd in overeenstemming met artikel 9 Wgr in het bijzonder de rol van het AB.