Regeling vervallen per 01-10-2013

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren gemeente Zeewolde 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren gemeente Zeewolde 2010

De raad van de gemeente Zeewolde,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 16 maart 2010;

gezien de onderstaande overwegingen;

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e en 35 van de Wet investeren in jongeren;

gehoord het Beraad d.d. 6 april 2010;

Besluit

de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren gemeente Zeewolde 2010 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2006.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    • In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        Wwb: de Wet werk en bijstand;

      • b.

        WIJ: de Wet investeren in jongeren;

      • c.

        gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de Wwb en artikel 28, eerste lid onderdeel d van de WIJ;

      • d.

        woning: een woning, een woonwagen, een woonschip of een zomerhuisje;

      • e.

        medebewoning: de situatie waarin naast belanghebbende(n) één of meer anderen, niet zijnde:

    • 1.

      kinderen tot 21 jaar;

    • 2.

      kinderen van 21 jaar of ouder die studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ontvangen of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • 3.

      een persoon die op basis van een huurcontract met een woningcorporatie of commerciële verhuurder een gedeelte van de woning bewoont;

    hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

    • f.

      medebewoner: derde, bedoeld als in de situatie van medebewoning;

    • g.

      woonkosten:

      • 1.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

      • 2.

        Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wwb, de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening hebben uitsluitend betrekking op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 tot en met 5 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de Wwb en 17, eerste lid van de WIJ onverlet.

Paragraaf 2. Toeslagen en verlagingen bij het kunnen delen van de kosten

Artikel 3. Alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. De norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 21, onderdeel a en b van de Wwb of artikel 26, onderdeel b en artikel 27, onderdeel b van de WIJ, in wiens woning geen medebewoner zijn hoofdverblijf heeft, wordt verhoogd met 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 2. De norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met 15 procent van de gehuwdennorm indien er sprake is van medebewoning.

Artikel 4. Gehuwden

  • 1. De norm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21, onder c. van de Wwb en artikel 28, eerste lid, onderdeel d en e, en tweede lid, onderdeel d en e van de WIJ, in wiens woning geen medebewoner zijn hoofdverblijf heeft, wordt niet verlaagd.

  • 2. De norm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de Wwb en artikel 28, eerste lid, onderdeel d en e, en tweede lid, onderdeel d en e van de WIJ, wordt met 5 procent verlaagd indien er sprake is van medebewoning.

Artikel 5. Gehuwden van wie één onder de Wwb en de ander onder de WIJ valt

Geen toeslag als bedoeld in artikel 25 Wwb wordt verleend indien de ander een niet-rechthebbende partner is en een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt.

Paragraaf 3.Verlaging als gevolg van de woonsituatie, schoolverlater, 21-22 jarige leeftijd

Artikel 6. Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 van de Wwb en artikel 32 van de WIJ bedraagt:

  • a.

    15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 7. Verlaging schoolverlaters

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de Wwb en artikel 33 van de WIJ bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging scholing.

Artikel 8. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de Wwb en artikel 34 van de WIJ bedraagt: 10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 of 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. Het vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende voor wie de verlaging schoolverlaters genoemd in artikel 7 van toepassing is.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 9. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorziening voor belanghebbende tenminste bedraagt:

35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 10. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2006 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wwb en WIJ gemeente Zeewolde 2010.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Zeewolde in zijn openbare vergadering van 22 april 2010.

de griffier, de voorzitter,

B.J. Schouten G.J. Gorter

Overweging

-overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar en het verstrekken van toeslagen en het verlagen van inkomensvoorzieningen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

Nota-toelichting

Toelichting Toeslagenverordening Wwb en WIJ

In artikel 8 lid 1 onder c in combinatie met artikel 30 WwbB en artikel 12, eerste lid, onderdeel e in combinatie met artikel 35 WIJ is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WwbB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WwbB. Normen die specifiek betrekking hebben op jongmeerderjarigen zijn uit de Wwbb overgeheveld naar de WIJ.

Norm, toeslag en verlaging

Normen

Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de Wwb maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 Wwb.

In de WIJ is dit voor de inkomensvoorziening geregeld in hoofdstuk 4 en betreft het de artikelen 26 tot en met 34 WIJ.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die thans is vastgelegd in de Wwb zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de Wwb voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting.

De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Wwb

Voor personen van 27 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 Wwb),

te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

WIJ

Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige Wwb-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27, sub a, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 Wwb blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de Wwb voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen

Wwb

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • -

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

WIJ

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als in de Wwb is vastgelegd.

Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze de woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20 procent van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander worden gedeeld worden dan wordt de toeslag verlaagd.

Verlagingen

De Wwb en de WIJ noemen de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 Wwb; artikel 31 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 Wwb; artikel 32 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 Wwb; artikel 33 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 Wwb; artikel 34 WIJ).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 8 van de verordening.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt (artikel 28, eerste lid, sub e, resp. 28, tweede lid, sub e, WIJ). Personen van 27 jaar of ouder komen immers niet in aanmerking voor een inkomensvoorziening in het kader van de WIJ. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening (artikel 28, derde lid, WIJ). De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ evenwel beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is (artikel 30, eerste lid, in verbinding met 26, sub b en 27, sub b, WIJ). Naar de letter bestaat dus voor de gehuwde met niet-rechthebbende partner geen recht op toeslag. Niettemin mag, gegeven de wens van de wetgever om e.e.a. zoveel mogelijk conform de Wwb te regelen en met een beroep op de jurisprudentie die gevormd is onder de Wwb en Abw, worden aangenomen dat ook gehuwde jongeren die voor de normering worden gelijkgesteld met een alleenstaande (ouder), onder omstandigheden recht kunnen hebben op een toeslag, mede gelet op het individualiseringsbeginsel, dat binnen de WIJ klaarblijkelijk ook een rol speelt op het punt van normen, toeslagen en verlagingen (artikel 35, vierde lid, WIJ; zie m.b.t. de bijstand bijvoorbeeld CRvB 12 december 1995, JABW 1996/40). Heeft de niet-rechthebbende partner geen of een zeer laag inkomen en is geen sprake van medebewoning, dan zal de toeslag, naar analogie van de Wwb, in beginsel zelfs 20% van de gehuwdennorm moeten bedragen (CRvB 4 maart 2003, LJN: AF6326).

Als de niet-rechthebbende partner een Wwb-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt evenzeer voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers nimmer een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm (als bedoeld in artikel 28, eerste/tweede lid onderdeel d WIJ). In voorkomende gevallen is het in dat geval mogelijk met toepassing van artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstandsnorm van de bijstandsgerechtigde partner te verlagen.

Voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben, is een specifieke regeling getroffen. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past (artikel 28, vierde lid, WIJ). Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning, wel mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet vervolgens daarop in mindering worden gebracht.

Berekening toepasselijke uitkering

In de WIJ is evenmin als in de Wwb voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. Het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag blijft ook in de WIJ de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de normuitkering voor jongeren als volgt worden berekend:

  • 1.

    Norm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater

OF

4b.Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, resp. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ).

Zij kunnen een beroep doen op de Wwb. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ).

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

Evenals in de toeslagenverordening Wwb 2006 is het begrip 'gehuwdennorm' omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd.

Evenmin als in de Wwb wordt het begrip 'woning' in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de Wwb mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de Wwb, te weten het begrip 'woning', bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, "een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden".

Het begrip 'woonkosten' is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Deze omschrijving wordt in veel verordeningen nog gebruikt. Het is aan het college overgelaten om de onderhoudskosten vast te stellen.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn of een vakantiehuisje is dit tevens in de begripsbepaling opgenomen.

Tevens wordt geregeld dat personen die geen deel uitmaken van de huishouding doordat zij een zelfstandige eenheid in de woning vormen, niet als een medebewoner worden beschouwd met wie de kosten kunnen worden gedeeld. Het moet wel gaan om professionele huur/verhuur. Dit ter voorkoming van de situatie waarin alleen ter verkrijging van een hogere uitkering een huurrelatie wordt geconstrueerd. Verder wordt geregeld dat kinderen van wie wordt aangenomen dat het inkomen zodanig laag is dat niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet als een medebewoner worden beschouwd met wie de kosten kunnen worden gedeeld.

Artikel 2

Deze toeslagenverordening Wwb en WIJ is van toepassing op belang¬hebbenden van 21 tot 65 jaar.

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 Wwb ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet van belang geacht worden. De normen van artikel 20 Wwb zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belang¬hebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de toeslagenverordening Wwb en WIJ de uitkering verlaagd zou worden.

Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belang¬hebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de toeslagenverordening Wwb en WIJ nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 Wwb onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de toeslagenverordening Wwb en WIJ voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 Wwb en artikel 35 WIJ. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de toeslagenverordening Wwb en WIJ niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de toeslagenverordening Wwb en WIJ op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a Wwb en artikel 35, lid 2 onder a WIJ.

Ingeval in de woning een medebewoner zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 15 procent van de gehuwdennorm in het geval een medebewoner in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Ingeval dat nog meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben, wordt er niet meer van uitgegaan dat het delen van kosten tot nog duidelijk lagere algemene bestaanskosten leidt.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schaalvoordeel en de bepaling in hoeverre de uitkering wordt verlaagd gelden dezelfde criteria als bij het verlenen van toeslagen aan alleenstaanden en alleenstaande-ouders.

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Artikel 5

Samenloop van de inkomensvoorziening WIJ en de algemene bijstand Wwb is mogelijk als de jongere een partner heeft die 27 jaar of ouder is.

Zijn er geen ten laste komende kinderen, dan is tweemaal de norm alleenstaanden van 50 procent van de gehuwdennorm van toepassing (artikel 28, lid 2 onder c of e WIJ en artikel 24 Wwb). Beide normen garanderen samen het normbedrag voor een gezin. In die situatie is daarom geen ruimte voor het verstrekken van een toeslag.

Als er ten laste komende kinderen zij, wordt de norm van de WIJ ontleend aan de gehuwdennorm (artikel 28, lid 4 WIJ). Voor de partner geldt dan de alleenstaande oudernorm Wwb. Ook in dat geval heeft het weinig zin om aan de partner een toeslag te verlenen, want de algemene bijstand van die partner wordt in mindering gebracht op de WIJ-norm voor een gezin.

Indien zich verder onvoorziene gevolgen voordoen bij samenloop van WIJ-ers en Wwb-ers biedt artikel 2 lid 2 de mogelijkheid hiervoor een passende oplossing te bieden.

Artikel 6

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ en artikel 27 Wwb openen om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 6 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 15 procent wordt verlaagd als de belanghebbende geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Zou de norm of toeslag verlaagd worden omdat de belanghebbende geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel (los van de anti-cumulatiebepaling van artikel 9) zal de verlaging dan beperkt kunnen worden.

Indien belanghebbende geen hoofdbewoner is van de woning waarvoor geen woonkosten zijn verschuldigd, vindt geen korting plaats vanwege het ontbreken van woonkosten, maar enkel de korting vanwege het kunnen delen van de kosten. Belanghebbende heeft dan immers geen huurwoning of eigen woning zoals wordt verstaan onder de definitie van woonkosten in artikel 1. Bijvoorbeeld inwonende, niet studerende kinderen boven de 21 jaar (ook als die geen huur of kostgeld betalen aan hun ouders) krijgen een toeslag van 15 procent en geen verlaging vanwege het ontbreken van woonkosten. Indien echter hun ouders als hoofdbewoner geen woonkosten verschuldigd zijn krijgen die ouders te maken met zowel de korting vanwege het ontbreken van woonkosten als die vanwege het kunnen delen van de kosten. Gevolgen van deze dubbele korting blijven beperkt gelet op het anti-cumulatie van artikel 9.

In artikel 6 onder b is bepaald dat als de belanghebbende geen woning bewoont, de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat dak- en thuislozen regelmatig (het merendeel van de week; 4 nachten) gebruik maken van een opvangadres (de Thorbeckelaan 1 in Harderwijk), waarvoor een bepaalde bijdrage verschuldigd is indien zij daar de nacht doorbrengen.

Artikel 7

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 Wwb en artikel 34 WIJ is blijkens de toelichting op die artikelen bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Daarnaast moet voorkomen worden dat de hoogte van de uitkering een belemmering vormt voor het aanvaarden van een dienstbetrekking.

Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349.

Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student, dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.

Artikel 8

Artikel 29 Wwb en artikel 34 WIJ geven het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimumjeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.

In het tweede lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 Wwb en artikel 34 WIJ- de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 Wwb respectievelijk artikel 30 WIJ.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30, lid 2 onder b Wwb respectievelijk 35, lid 2 onder b WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 7 van de toeslagenverordening Wwb en WIJ.

Artikel 9

De verschillende verlagingen in de toeslagenverordening Wwb en WIJ zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand, respectievelijk op grond van artikel 35, lid 4 WIJ de inkomensvoorziening hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de toeslagenverordening Wwb en WIJ een absoluut minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie ten aanzien van de samenloop van een schoolverlatersverlaging en een verlaging in verband met medebewoning (CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349). Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b Wwb, respectievelijk artikel 35, lid 2 onder b WIJ, dat in de toeslagenverordening Wwb en WIJ wordt vastgelegd, dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 Wwb respectievelijk artikel 33 WIJ) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 Wwb respectievelijk artikel 34 WIJ) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 8 van de toeslagenverordening Wwb en WIJ.

Artikel 10

Evenals de uitvoering van de Wwb ligt de uitvoering van de Toeslagen¬verordening Wwb en WIJ bij het college. Gezien de van toepassingzijnde gemeenschappelijke regeling en de dienaangaande wettelijke bepalingen en uitleg hiervan, dient voor "het college"gelezen te worden "het dagelijks bestuur" van de gemeenschappelijke sociale dienst.

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.