Regeling vervallen per 05-02-2022

Algemene subsidieverordening gemeente Enschede 2016

Geldend van 01-06-2016 t/m 04-02-2022

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Enschede 2016

De raad van de gemeente Enschede,

gelezen het voorstel van het college van 15 maart,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

b e s l u i t

vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Enschede 2016

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Algemene wet bestuursrecht;

  • b.

    aanvrager: de natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling die een schriftelijk verzoek heeft ingediend om subsidie te verkrijgen;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede;

  • d.

    raad: raad van de gemeente Enschede;

  • e.

    wettelijke subsidie: subsidie op grond van een bijzondere subsidieverordening, waarbij deze tezamen met deze Algemene subsidieverordening 2016, dient als wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:23, eerste lid, van de wet;

  • f.

    buitenwettelijke subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet, te weten:

    • 1.

      spoedeisende subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdeel a van de wet;

    • 2.

      begrotingssubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdeel c van de wet;

    • 3.

      incidentele subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdeel d van de wet;

  • g.

    structurele subsidie: subsidie die per boekjaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid wordt verstrekt voor voortdurende en periodiek terugkerende activiteiten;

  • h.

    eenmalige subsidie: een eenmalige subsidie ten behoeve van projecten, activiteiten of prestaties voor een van te voren bepaalde tijd;

  • i.

    subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

  • 1. Subsidie kan worden verleend voor activiteiten op de volgende beleidsterreinen:

    • a.

      algemeen bestuur

    • b.

      openbare orde en veiligheid;

    • c.

      verkeer, vervoer en waterstaat;

    • d.

      economische zaken;

    • e.

      onderwijs;

    • f.

      cultuur en recreatie;

    • g.

      sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

    • h.

      volksgezondheid en milieu;

    • i.

      ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

  • 2. Deze verordening is van toepassing op iedere aangevraagde subsidie tenzij bij raadsbesluit anders is bepaald, of tenzij dit op grond van de wet is uitgesloten.

Artikel 3 Wettelijke subsidies

  • 1. De raad regelt in een bijzondere subsidieverordening:

    • a.

      welke beleidsterreinen de bijzondere verordening betreft;

    • b.

      welke activiteiten voor subsidieverstrekking in aanmerking komen;

    • c.

      voor zover van toepassing de aanwijzing van beoogde doel(en) en doelgroep(en);

    • d.

      welke aanvullende verplichtingen aan de subsidieverstrekking worden of kunnen worden verbonden;

    • e.

      de termijn voor het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening voor zover deze afwijkt van artikel 9, lid 1 en de daarvoor benodigde aanvraagbescheiden;

    • f.

      de termijn voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling voor zover deze afwijkt van artikel 23, lid 1;

    • g.

      welke andere specifieke voorschriften van toepassing zijn.

  • 2. Het college is bevoegd tot het beslissen op aanvragen om subsidie op grond van een bijzondere subsidieverordening met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen en – indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd – onder het voorbehoud (als bedoeld in artikel 4:34 van de wet) dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 3. Het college is bevoegd bij de beschikking voorwaarden aan de subsidieverlening te verbinden.

Artikel 4 Buitenwettelijke subsidies

  • 1. Het college is bevoegd tot het verstrekken van spoedeisende subsidies, begrotingssubsidies en incidentele subsidies, met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder het voorbehoud (als bedoeld in artikel 4:34 van de wet) dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld, aan het college.

  • 2. Het college is bevoegd bij de beschikking voorwaarden aan de subsidieverlening te verbinden.

Artikel 5 Subsidieplafond

  • 1. De raad kan subsidieplafonds vaststellen en daarbij tevens de wijze van verdeling.

  • 2. De raad kan een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

  • 4. 4 In afwijking van lid 1 kan in bijzondere subsidieverordeningen worden bepaald dat het college het subsidieplafond en de wijze van verdeling vast stelt.

Artikel 6 Evaluatieverslag

Er hoeft geen evaluatieverslag (als bedoeld in artikel 4:24 van de wet) te worden gepubliceerd tenzij bij een besluit van het college anders is bepaald.

Artikel 7 Medesubsidiënten

Van bepalingen in deze verordening of in een bijzondere subsidieverordening kan worden afgeweken indien er sprake is van medesubsidiëring.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de subsidie

Artikel 8 Aanvraagformulier, gegevens, wijze van indiening

  • 1. De aanvraag voor subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met gebruikmaking van een door of namens het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Indien geen aanvraagformulier is vastgesteld dient de aanvraag vergezeld te gaan van het volgende:

    • a.

      vermelding van naam, adres, woonplaats en ondertekening;

    • b.

      een activiteitenplan waarin de activiteit, de doelgroep, de doelstellingen, de beoogde resultaten en het tijdvak worden beschreven, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is;

    • c.

      een begroting en dekkingsplan van kosten, het aangevraagde te subsidiëren bedrag, en indien van toepassing de hoogte van de financiële reserves, tenzij deze voor de berekening van het subsidiebedrag niet van belang zijn;

    • d.

      opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien een aanvrager voor de eerste maal een structurele subsidie aanvraagt, een afschrift van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar als bijlagen bij de aanvraag toe. Indien de gevraagde subsidie € 50.000 of meer bedraagt, wordt de jaarrekening voorzien van een accountantsverklaring.

  • 3. Een aanvraag als hiervoor bedoeld, kan ook per fax of e-mail worden ingediend, mits het college de mogelijkheid hiertoe heeft geboden.

  • 4. Het college kan ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede lid genoemde gegevens verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

Artikel 9 Aanvraagtermijnen voor subsidies

  • 1. Een aanvraag om subsidie op grond van een bijzondere verordening wordt ingediend uiterlijk 8 weken voor aanvang van de activiteiten, tenzij in de bijzondere verordening een andere termijn wordt genoemd.

  • 2. Aanvragen voor spoedeisende of incidentele subsidies worden uiterlijk 8 weken voor aanvang van de activiteiten ingediend.

  • 3. Een aanvraag om subsidie op grond van een begrotingspost wordt uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft ingediend.

Artikel 10 Te laat ingediende aanvragen

  • 1. Indien een aanvraag om subsidie wordt ingediend na het verstrijken van de datum of termijnen genoemd in artikel 9 van deze verordening of in een bijzondere verordening, stelt het college de aanvraag buiten behandeling.

  • 2. Het college kan besluiten de desbetreffende aanvraag alsnog in behandeling te nemen als daar gegronde redenen voor zijn en legt deze redenen vast in het besluit

  • 3. Indien het college in gevallen bedoeld in het voorgaande lid besluit de aanvraag alsnog in behandeling te nemen, kan de subsidie lager worden verleend of op een lager bedrag worden vastgesteld, dan in de aanvraag wordt genoemd dan wel volgens de bijzondere verordening kan worden verstrekt.

Artikel 11 Beslistermijnen voor subsidieaanvragen

  • 1. Op een aanvraag op grond van een bijzondere subsidieverordening beslist het college binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tenzij in de bijzondere subsidieverordening een andere termijn wordt genoemd.

  • 2. Op een aanvraag om een spoedeisende subsidie of een incidentele subsidie beslist het college binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Op een aanvraag om een begrotingssubsidie beslist het college uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, tenzij de aanvraag later dan 1 oktober van dat jaar is ingediend in welk geval een beslistermijn van 13 weken geldt.

  • 4. Indien de voorgenomen subsidieverlening is aangemeld bij de Europese Commissie wordt de beslistermijn opgeschort met ingang van de dag waarop het voornemen is aangemeld tot de dag waarop de Europese Commissie de beslissing omtrent het steunkarakter van de aanvraag aan het college heeft bekend gemaakt.

Hoofdstuk 3 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

Artikel 12 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Behalve op basis van de in de artikelen 4:25, tweede lid en artikel 4:35 van de wet genoemde gronden, kan de subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, ingetrokken en teruggevorderd indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente;

    • b.

      de subsidieverstrekking of activiteit niet past binnen het vastgestelde beleid of beleid ontbreekt;

    • c.

      de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed zal worden aan de activiteiten waarvoor deze is bedoeld;

    • d.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

    • e.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • f.

      de aanvrager de behoefte aan de activiteiten niet aannemelijk kan maken;

    • g.

      een doublure ontstaat met reeds door het college gesubsidieerde activiteiten;

    • h.

      de door de aanvrager aan de deelnemers van de activiteiten gevraagde eigen bijdrage zo laag is gesteld, dat door een redelijke verhoging hiervan subsidieverstrekking geheel of gedeeltelijk achterwege kan blijven.

    • i.

      het om activiteiten gaat van politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke aard;

    • j.

      de financiële continuïteit of de continuïteit van de bedrijfsvoering van de aanvrager niet is gegarandeerd

    • k.

      de in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur bedoelde omstandigheden zich voordoen.

    • l.

      de verlening de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen door begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 2. Het college weigert de subsidie in ieder geval indien:

    • a.

      de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3. Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 13 Meldingsplicht

  • 1. De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden zal worden voldaan.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college schriftelijk over:

Artikel 14 Doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:38 van de wet

  • 1. Het college kan naast de standaardverplichtingen zoals genoemd in artikel 4:37 van de wet ook doelgebonden verplichtingen opleggen zoals bedoeld in artikel 4:38 van de wet.

  • 2. Tot de doelgebonden verplichtingen behoren in ieder geval verplichtingen omtrent:

    • a.

      een eigen bijdrage van de subsidieaanvrager;

    • b.

      samenwerking met andere instellingen;

    • c.

      co-financiering door derden

    • d.

      de hoogte van de contributie van de leden van de subsidieontvanger;

    • e.

      de hoogte van de tarieven voor, of bijdragen van deelnemers aan, gesubsidieerde activiteiten;

    • f.

      het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht

Artikel 15 Niet-doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:39 van de wet

  • Het college kan als niet-doelgebonden verplichtingen op basis van artikel 4:39 van de wet opleggen:

    • a.

      een verplichting om werkzoekenden en leerlingen in te schakelen;

    • b.

      een verplichting om een gedragslijn, gedragscode of protocol voor strafbare feiten te hebben of een gedragslijn, gedragscode of protocol voor strafbare feiten en normoverschrijdend gedrag;

    • c.

      verplichtingen die duurzaamheid en de kwaliteit van het milieu bevorderen;

    • d.

      verplichtingen die discriminatie bestrijden;

    • e.

      verplichtingen die de toegankelijkheid van accommodaties voor mensen met een beperking bevorderen;

    • f.

      verplichtingen die de integratie van bepaalde bevolkingsgroepen bevorderen;

    • g.

      verplichtingen die de emancipatie op een bepaald terrein bevorderen;

    • h.

      verplichtingen die het democratisch functioneren binnen en rond de instelling bevorderen;

    • i.

      een verplichting om in communicatieve uitingen duidelijk aan te geven dat ‘’de gemeente Enschede’’, of anders omschreven, de activiteiten (mede)subsidieert;

    • j.

      verplichtingen met betrekking tot de beloningsstructuur binnen een instelling

    • k.

      verplichtingen over de wijze waarop het bestuur binnen een instelling is georganiseerd, waaronder het toezicht en de interne verantwoording binnen de instelling.

Artikel 16 Vergoeding vermogenswaarden

  • 1. Indien dat voor een wettelijke subsidie in de bijzondere verordening dan wel voor een buitenwettelijke subsidie bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald, is de subsidieontvanger in de gevallen genoemd in artikel 4:41, tweede lid, van de wet een vergoeding verschuldigd voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming.

  • 2. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de zaken en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 3. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een door het college aan te stellen onafhankelijke deskundige.

    Hoofdstuk 5 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 17 Verantwoording subsidies tot € 10.000

  • 1. Een eenmalige subsidie tot € 10.000 wordt door het college in beginsel zonder voorafgaande verlening vastgesteld.

  • 2. Een structurele subsidie tot € 10.000 wordt in beginsel zonder voorafgaande verlening vastgesteld indien de aanvraag voorzien is van een korte inhoudelijke en financiële verantwoording over de verrichte activiteiten in het vorige boekjaar.

  • 3. Het college kan van het gestelde in het eerste en het tweede lid afwijken.

  • 4. Teneinde de besteding van de subsidie te controleren kan het college de verplichting opleggen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden.

Artikel 18 Verantwoording van subsidies van € 10.000 of meer

  • 1. Indien de subsidieverlening € 10.000 of meer bedraagt gaat de aanvraag tot vaststelling in ieder geval vergezeld van een eindafrekening in de vorm van een inhoudelijk en een financieel verslag met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten.

  • 2. Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger in plaats van een financieel verslag de jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overlegt.

Artikel 19 Inhoud financieel verslag structurele subsidies van € 10.000 of meer

  • 1. Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten geheel ontleent aan de subsidie omvat het financiële verslag de balans en de exploitatierekening met de toelichting en zijn het tweede tot en met vijfde lid onverkort van toepassing.

  • 2. Het financiële verslag geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent:

    • a.

      het vermogen en het exploitatiesaldo, en

    • b.

      voor zover de aard van het financiële verslag dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de subsidieontvanger.

  • 3. De balans met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte en de samenstelling in actief- en passiefposten van het vermogen op het einde van het boekjaar weer.

  • 4. De exploitatierekening met de toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het exploitatiesaldo van het boekjaar weer.

  • 5. Het financiële verslag sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en behelst een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het boekjaar

  • 6. Indien de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan de subsidie kan bij bijzondere subsidieverordening of bij de subsidieverlening worden bepaald dat het tweede tot en met vijfde lid van toepassing zijn.

Artikel 20 Accountantscontrole bij verantwoording van subsidies van € 50.000 of meer

  • 1. De subsidieontvanger die een subsidie ontvangt van € 50.000,- of meer dan wel die tegelijkertijd meerdere subsidies ontvangt van de gemeente Enschede voor in totaal € 50.000,- of meer, geeft aan een accountant opdracht tot onderzoek van de eindafrekening ten behoeve van de vaststelling van de subsidie(s).

  • 2. Bij een subsidie van € 500.000 of meer dient daarnaast de jaarrekening te zijn voorzien van een controleverklaring

  • 3. In de subsidiebeschikking kunnen nadere eisen worden gesteld aan de controleverklaring bij de jaarrekening.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen instemmen met afwijking van het gestelde in het eerste lid.

  • 5. Nadere voorschriften omtrent het onderzoek door de accountant zijn vastgelegd in het ‘Controleprotocol gesubsidieerde instellingen’.

Artikel 21 Andere wijze van verantwoorden

  • In afwijking van het bepaalde in de artikelen 17 tot en met 20 kan bij bijzondere verordening dan wel bij de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald dat op een andere wijze wordt aangetoond in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en de subsidie is besteed.

Artikel 22 Termijnen voor het indienen van aanvragen tot vaststelling subsidies, na voorafgaande verlening

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van subsidie op grond van een bijzondere subsidieverordening wordt ingediend binnen 8 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, tenzij in de bijzondere subsidieverordening een andere termijn wordt genoemd.

  • 2. Een aanvraag tot vaststelling van een spoedeisende of incidentele subsidie wordt ingediend binnen 8 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend.

  • 3. Een aanvraag tot vaststelling van een begrotingssubsidie wordt ingediend uiterlijk 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend.

  • 4. Een gemotiveerd verzoek tot het later mogen indienen van een aanvraag tot vaststelling moet vóór het verstrijken van de geldende termijn worden ingediend.

Artikel 23 Beslistermijnen op aanvragen tot vaststelling subsidies

  • 1. Op een aanvraag tot vaststelling van een subsidie op grond van een bijzondere subsidieverordening beslist het college binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, tenzij in de bijzondere subsidieverordening een andere termijn wordt genoemd.

  • 2. Op een aanvraag tot vaststelling van een buitenwettelijke subsidie beslist het college binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

    Hoofdstuk 6 Aanvullende bepalingen voor structurele subsidies van € 10.000 of meer

Artikel 24 Aanvullende bepalingen

  • Voor structurele subsidies van € 10.000 of meer gelden de aanvullende bepalingen van de artikelen 25 tot en met 30.

Artikel 25 Toezichthouders

  • 1. Het college kan een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van een structurele subsidie opgelegde verplichtingen.

  • 2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de wet.

Artikel 26 Meerjarige subsidies

  • 1. Voor een structurele subsidie is een boekjaar gelijk aan een kalenderjaar, tenzij bij bijzondere verordening of bij de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2. Indien een structurele subsidie voor twee of meer boekjaren wordt verleend, wordt aan de subsidie de verplichting verbonden tot het periodiek aan het college verstrekken van de gegevens die voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 3. Een structurele subsidie voor twee of meer boekjaren wordt per boekjaar vastgesteld.

  • 4. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt welke gegevens de subsidieontvanger krachtens het derde lid moet verstrekken, en op welke tijdstippen de gegevens moeten worden verstrekt.

  • 5. Indien een structurele subsidie voor twee of meer boekjaren wordt verleend, is voor de toepassing van artikel 20 het subsidiebedrag per boekjaar bepalend.

Artikel 27 Administratieverplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende zeven jaren bewaard.

Artikel 28 Meldingsplicht

  • In aanvulling op de meldingsplicht in artikel 13 geldt dat, indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het college doet onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 29 Toestemming tot het vormen van fondsen en reserveringen

  • De subsidieontvanger die een structurele subsidie ontvangt van meer dan € 25.000,- per jaar behoeft de toestemming van het college voor de vorming van fondsen en reserveringen.

Artikel 30 Egalisatiereserve

  • Het college kan bij de subsidieverlening de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot het vormen van een egalisatiereserve, overeenkomstig artikel 4:72 van de wet.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 31 Bevoorschotting

Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in de beschikking tot subsidieverlening de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Artikel 32 BTW

Subsidiebedragen worden geacht inclusief eventueel verschuldigde BTW te zijn. Indien alsnog BTW verschuldigd blijkt te zijn, wordt geen aanvullende subsidie verstrekt. Het college kan om zwaarwegende redenen hiervan afwijken.

Artikel 33 Intrekking Algemene subsidieverordening 2009

De Algemene subsidieverordening 2009, vastgesteld 14 december 2009, wordt ingetrokken.

Artikel 34 Overgangsbepaling

  • 1. Deze verordening is van toepassing op aanvragen om subsidie die zijn ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Op subsidies die zijn verstrekt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, is de Algemene subsidieverordening 2009 van toepassing zoals deze luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 3. Daar waar in bijzondere verordeningen wordt verwezen naar de Algemene subsidieverordening 2009 moet die verwijzing, als het aanvragen om subsidie betreft die zijn ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Algemene subsidieverordening 2016, worden gelezen als een verwijzing naar de Algemene subsidieverordening 2016.

Artikel 35 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2016.

Artikel 36 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening 2016.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 18 april 2016.

De Griffier, De Voorzitter,
R. M. Jongedijk dr. G.O. van Veldhuizen

Toelichting Algemene subsidieverordening 2016

Toelichting Algemene subsidieverordening 2016

Algemeen

Aanleiding

In 2011 is het subsidieproces in de gemeente Enschede doorgelicht met als doel het subsidieproces efficiënter en effectiever te laten verlopen. Uit de doorlichting kwamen diverse punten naar voren waarop het subsidieproces kon worden verbeterd. Een deel van de uitkomsten had betrekking op de interne organisatie. Deze zijn inmiddels (deels) doorgevoerd. Een ander deel van de uitkomsten had betrekking op de subsidieregelgeving, waaronder de Algemene subsidieverordening. Met de intrekking van de Algemene subsidieverordening 2009 en de vaststelling van de Algemene subsidieverordening 2016, is een van de uitkomsten van de doorlichting en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen, opgevolgd.

Uitgangspunten Algemene subsidieverordening gemeente Enschede 2015 (ASV 2016)

Aan de ASV 2016 liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

• Duurzaam en gebruiksvriendelijk

Net als met de ASV 2009 het geval was, moet de ASV 2016 voor de komende jaren weer een duidelijk kader bieden waarbinnen subsidieaanvragen worden behandeld. Een duurzame verordening betekent dat de verordening vooral algemene bepalingen bevat, zodat veel verschillende situaties eronder kunnen worden geschaard en niet frequent een wijziging van de verordening noodzakelijk is.

In bijzondere subsidieverordeningen zijn specifieke subsidiabele activiteiten voor bepaalde beleidsterreinen, en bijbehorende bepalingen opgenomen. In deze verordeningen mag worden afgeweken van de ASV, maar uitgangspunt is dat de algemene bepalingen in de ASV voor de meeste subsidies bruikbaar zijn.

• Eenvoudig, efficiënt en helder subsidieproces

Het subsidieproces is zo eenvoudig en helder mogelijk gehouden, zodat bij de uitvoering zo min mogelijk aanleiding is voor onduidelijkheden, voor zowel de subsidie-aanvrager, het gemeentebestuur als de betrokken ambtenaren.

• Aansluitend op praktijk Enschede

Het subsidieproces zoals beschreven in de ASV 2016, sluit aan op het feitelijke besluitvormingsproces zoals dat in de gemeentelijke organisatie verloopt. Zo zijn de indienings- en beslistermijnen afgestemd op de planning- en controlcyclus van de gemeente Enschede. Waar mogelijk is ook rekening gehouden met het werkproces bij de subsidieontvanger. Daarbij zijn indienings- en beslistermijnen zo kort mogelijk gehouden.

• Uitwerking in bijzondere subsidieverordeningen

De wens een duurzame verordening tot stand te brengen, betekent automatisch dat diverse bepalingen uit de ASV 2016 zo nodig verder worden uitgewerkt in bijzondere subsidieverordeningen (daarvan kent Enschede er momenteel ongeveer 15).

Reikwijdte Algemene subsidieverordening

De Awb verplicht de gemeente in subsidieverordeningen aan te geven voor welke activiteiten een subsidie kan worden verkregen. De ASV 2016 vermeldt de beleidsterreinen waarop subsidies kunnen worden verstrekt; de bijzondere verordeningen vermelden de activiteiten. De beleidsterreinen voor mogelijk te subsidiëren activiteiten zijn in artikel 2 van de ASV 2016 benoemd:

  • a.

    algemeen bestuur;

  • b.

    openbare orde en veiligheid;

  • c.

    verkeer, vervoer en waterstaat;

  • d.

    economische zaken;

  • e.

    onderwijs;

  • f.

    cultuur en recreatie;

  • g.

    sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

  • h.

    volksgezondheid en milieu;

  • i.

    ruimtelijke ordening en volkshuisvesting.

Inhoud en opbouw ASV 2016

De ASV 2015 bestaat uit zeven hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 – inleidende bepalingen

Hoofdstuk 2 – aanvraag van de subsidie

Hoofdstuk 3 – weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

Hoofdstuk 4 – verplichtingen van de subsidieontvanger

Hoofdstuk 5 – verantwoording en vaststelling van de subsidie

Hoofdstuk 6 – aanvullende bepalingen voor structurele subsidies van € 10.000 of meer

Hoofdstuk 7 – overige bepalingen

Korte toelichting per hoofdstuk

Hoofdstuk 1, de inleidende bepalingen, omvat onder meer de begripsbepalingen, de reikwijdte van de verordening en bepalingen waarin bevoegdheden worden toebedeeld aan het college.

In Hoofdstuk 2 zijn de bepalingen over de indiening van aanvragen om subsidies opgenomen waaronder het gebruik van een aanvraagformulier, de in te dienen gegevens en indienings- en beslistermijnen.

Hoofdstuk 3 bevat, in aanvulling op de in de Awb vermelde weigeringsgronden, een aantal (facultatieve ) weigeringsgronden. Indien een aanvraag aan de van toepassing zijnde vereisten uit de Awb, de ASV 2016 en een eventuele bijzondere verordening voldoet wordt vervolgens beoordeeld of één van de weigeringsgronden van toepassing is.

In Hoofdstuk 4 zijn de verplichtingen opgenomen die een subsidieontvanger (kunnen) worden opgelegd. Niet-naleving van deze verplichtingen kan leiden tot het intrekken, wijzigen of lager vaststellen van de subsidie. De verplichtingen maken het mogelijk een goed zicht te krijgen of te houden op het verloop van de gesubsidieerde activiteiten en de (financiële) ontwikkelingen.

Hoofdstuk 5 gaat over de verantwoording en de vaststelling van de subsidie. Op grond van de Awb moet iedere subsidie worden vastgesteld. In dat kader wordt rekening en verantwoording afgelegd over de al dan niet verrichte activiteiten. Bij de vaststelling wordt nagegaan of, en in welke mate, de activiteiten zijn verricht en de verplichtingen zijn nagekomen. Als de activiteiten zijn uitgevoerd overeenkomstig de verlening, dan wordt de subsidie vastgesteld op het verleningsbedrag. Zijn er echter minder activiteiten uitgevoerd, dan kan de subsidie op een lager bedrag worden vastgesteld. Welk bedrag dat is hangt af van de wijze waarop de subsidie berekend wordt en hoe duidelijk de relatie is tussen de omvang van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de subsidie. De situatie kan zich ook voordoen dat de activiteiten wel zijn verricht, maar dat niet aan de verplichtingen is voldaan die aan de subsidieverlening zijn verbonden, zoals het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie of het verrichten van activiteiten onder deskundige begeleiding. Ook in die situatie kan de subsidie lager worden vastgesteld. De omvang van de verlaging hangt af van het belang van de verplichting. Een uitzondering voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling na afloop van de activiteiten geldt voor subsidies tot € 10.000,-. Subsidies tot dit bedrag worden in beginsel zonder voorafgaande verlening en voorafgaand aan de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt verstrekt, vastgesteld.

In Hoofdstuk 6 staan de extra bepalingen die gelden voor structurele subsidies van € 10.000 of meer. In de regel gaat het om de grotere subsidies aan professionele instellingen, waaraan zwaardere eisen worden gesteld dan wel waarop de gemeente meer wil toezien. Zo wordt voor deze subsidies de mogelijkheid gecreëerd toezichthouders aan te wijzen die belast worden met het toezicht op de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de verplichtingen.

Hoofdstuk 7 bevat de gebruikelijke slotbepalingen zoals de intrekking van de bestaande subsidieverordening, een overgangsbepaling en dergelijke. Daarnaast is in dit hoofdstuk expliciet opgenomen dat geen subsidie wordt verstrekt ter dekking van de BTW.

Verhouding Algemene wet bestuursrecht

Titel 4.2 van de Awb bevat specifieke bepalingen die van toepassing zijn op subsidies. De bepalingen uit de Awb gelden boven en naast de ASV 2016 en de bijzondere subsidieverordeningen. Sommige bepalingen uit de Awb bieden de mogelijkheid eigen regels te stellen, andere hebben een dwingend karakter. Zo ligt de definitie van een subsidie bijvoorbeeld vast (artikel 4:21 Awb). Volgens deze bepaling wordt onder een subsidie verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Iedere financiële relatie tussen de gemeente en een burger of instelling die voldoet aan de kenmerken van de definitie, is een subsidie. Ook wanneer die relatie wordt benoemd als opdracht of overeenkomst. Met andere woorden: het gaat om de inhoud, niet om “het etiket” dat erop geplakt wordt.

Ook bevat de Awb een regeling voor de situaties waarin een subsidie lager vastgesteld, ingetrokken, gewijzigd of beëindigd kan worden. Daarom zijn over deze onderwerpen, op een enkele uitzondering na (artikel 10, lid 3), geen regels in de ASV 2016 opgenomen.

Wijzigingen ten opzichte van de Algemene subsidieverordening 2009 (ASV 2009)

Op hoofdlijnen komen de wijzigingen ten opzichte van de ASV 2009 op het volgende neer.

  • 1.

    De nieuwe verordening maakt niet alleen onderscheid tussen wettelijke en buitenwettelijke subsidies, maar ook tussen structurele en eenmalige subsidies (artikel 1 onder g en h). Voor subsidies voor structurele activiteiten gelden andere regels dan voor subsidies voor eenmalige activiteiten. De verschillen zitten voor een belangrijk deel in de termijnen (zie verder onder punt 5).

  • 2.

    De reikwijdte: de beleidsterreinen waarop subsidies kunnen worden verstrekt, worden expliciet genoemd in artikel 2. Dit was niet het geval in de ASV 2009. De beleidsterreinen zijn zo ruim gedefinieerd dat alle subsidieaanvragen onder de reikwijdte van de verordening kunnen worden gebracht.

  • 3.

    De bevoegdheid om de ASV uit te voeren en op aanvragen te beslissen, is uitdrukkelijk bij het college van burgemeester en wethouders neergelegd. In de ASV 2009 werd die bevoegdheid aan het gemeentebestuur gegeven, waardoor het soms onduidelijk was of de gemeenteraad dan wel het college een bepaalde bevoegdheid bezat (artikel 3).

  • 4.

    Ook is expliciet geregeld dat de procedurele bepalingen uit de ASV van toepassing zijn op de buitenwettelijke subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid onder a, c en d van de Awb worden verstrekt. De bevoegdheid om deze subsidies te verstrekken is eveneens in handen van het college gelegd.

  • 5.

    De indienings- en beslistermijnen voor alle subsidieaanvragen zijn thans opgenomen in de ASV 2016. Voorheen werd voor de wettelijke subsidies nog verwezen naar de bijzondere verordeningen. Er geldt standaard een indieningstermijn van acht weken voor aanvang van de activiteiten, tenzij een bijzondere verordening een andere termijn noemt. Voor subsidies op basis van een begrotingspost is 1 oktober (van het jaar, voorafgaande aan het betreffende begrotingsjaar) de uiterste indieningsdatum.

  • 6.

    De beslissing wordt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag genomen, zegt de ASV 2016. In de ASV 2009 was geen beslistermijn opgenomen en gold de redelijke termijn uit de Awb of de termijn uit de bijzondere subsidieverordening.

  • 7.

    De weigeringsgronden in artikel 12 zijn dezelfde als die in de ASV 2009. Er zijn enkele tekstuele wijzigingen doorgevoerd. Nieuw is de mogelijkheid (gebaseerd op artikel 3 van de wet Bibob) om een subsidie te weigeren indien ernstig gevaar bestaat dat de subsidie mede zal worden gebruikt om:

    • a.

      uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

    • b.

      strafbare feiten te plegen.

Ook zijn er drie staatssteun gerelateerde weigeringsgronden nieuw opgenomen.

  • 8.

    De algemene informatieplicht van artikel 12 ASV 2009 is versterkt door de specifieke meldingsplicht in artikel 13 ASV 2016. De meldingsplicht geldt indien aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten niet (geheel) zullen plaatsvinden of dat de verplichtingen niet zullen worden nageleefd. In die gevallen is het college bevoegd de subsidie in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen.

  • 9.

    In artikel 14 is de bevoegdheid opgenomen (ex. artikel 4:38 Awb) om andere doelgebonden verplichtingen op te leggen dan in artikel 4:37 Awb bedoeld wordt. Dit artikel maakt het daarmee mogelijk om specifieke, op de subsidiabele activiteit afgestemde verplichtingen op te leggen, zoals de verplichting om bepaalde openingstijden te hanteren of de activiteiten uit te voeren onder begeleiding van medewerkers met een bepaalde opleiding e.d.

  • 10.

    Drie niet-doelgebonden verplichtingen uit de ASV 2009 zijn na heroverweging nu benoemd als doelgebonden verplichtingen (artikel 14):

    • -

      samenwerking met andere instellingen,

    • -

      de hoogte van de contributie van de leden van de subsidieontvanger en

    • -

      de hoogte van de tarieven voor, of bijdragen van deelnemers aan, gesubsidieerde activiteiten.

  • 11.

    Met betrekking tot de vergoeding van vermogensvorming is voor de waardebepaling van onroerende zaken thans geregeld dat het college de onafhankelijke deskundige aanwijst die de waarde ervan bepaalt (artikel 16).

  • 12.

    Nieuw is een apart hoofdstuk over de verantwoording en vaststelling van subsidies. De ASV 2009 bevatte een bepaling in hoofdstuk 2 omtrent de indieningstermijn voor aanvragen tot vaststelling van de subsidies en in hoofdstuk 5 bepalingen omtrent de accountantscontrole. Nu zijn alle bepalingen rondom de vaststelling in hoofdstuk 5 opgenomen.

  • 13.

    De indieningstermijn voor een aanvraag tot vaststelling van een begrotingssubsidie is verschoven van 1 juni naar 1 maart volgend op het subsidiejaar. Hiervoor is gekozen om een betere aansluiting te krijgen op de gemeentelijke p&c cyclus.

  • 14.

    Nieuw is ook dat afdeling 4.2.8 Awb niet langer integraal van toepassing is op alle subsidies. Er is gekozen voor maatwerk door enkele bepalingen uit afdeling 4.2.8 Awb over te nemen of daarvan af te leiden en in hoofdstuk 6 te plaatsen.

Verschillen ten opzichte van de Model Algemene Subsidieverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

In 2013 heeft de VNG haar nieuwe model-ASV gepubliceerd. Deze model-verordening is naast het (toen nog) concept van de Enschedese ASV gelegd. Op grote lijnen komt de Enschedese versie overeen met die van de VNG. Op een aantal punten is de Enschedese ASV aangepast aan die van de VNG. Op een aantal andere punten hebben wij significant andere keuzes gemaakt. Hieronder een overzicht van de belangrijkste verschillen.

  • 1.

    De VNG-verordening heeft alleen betrekking op wettelijke subsidies (subsidies op grond van een bijzondere verordening). Wij hebben ervoor gekozen om een ASV op te stellen voor álle subsidies. Het is immers een algemene subsidieverordening.

  • 2.

    De VNG-verordening maakt geen verschil tussen structurele en eenmalige subsidies. De Enschedese ASV 2016 doet dat wel voor wat betreft de eisen die gesteld worden aan aanvraag en verantwoording en in hoofdstuk 6 (aanvullende bepalingen).

  • 3.

    In artikel 6 wordt bepaald dat er geen evaluatieverslag (als bedoeld in artikel 4:24 van de wet) hoeft te worden gepubliceerd tenzij bij een besluit van het college anders is bepaald. Hiervoor is gekozen omdat dit aansluit bij de huidige praktijk (die mede gericht is op vermindering van de administratieve lastendruk, voor zowel de gesubsidieerde instellingen als de gemeente). De VNG-verordening kent een dergelijke bepaling niet.

  • 4.

    In artikel 7 staat dat van bepalingen in deze verordening of in een bijzondere subsidieverordening kan worden afgeweken indien er sprake is van medesubsidiëring. Daarbij is overwogen dat de gemeente Enschede gesubsidieerde instellingen niet onnodig wil belasten door in voorkomende gevallen heel andere eisen te stellen dan overige subsidieverleners. De VNG-verordening kent een dergelijke bepaling niet.

  • 5.

    Bij de eisen die gesteld worden aan een subsidieaanvraag (artikel 8) is bepaald dat een activiteitenplan deel moet uitmaken van de aanvraag. In tegenstelling tot de VNG voegt de gemeente Enschede daar nog aan toe: “tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte is”. Aan de eis van een begroting of dekkingsplan voegt onze verordening toe: “tenzij deze voor de berekening van het subsidiebedrag niet van belang zijn”.

Ook hierbij is lastenverlichting voor de instelling een overweging. Uiteraard is het nadrukkelijk de gemeente die bepaalt of een activiteitenplan en/of een begroting nodig zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen, en niet de subsidie-aanvrager zelf.

  • 6.

    De VNG stelt dat een rechtspersoon die voor de eerste maal een subsidie aanvraagt, een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten alsmede het jaarverslag, de jaarrekening, en de balans van het voorgaande jaar bij de aanvraag moet voegen. De gemeente Enschede beperkt deze bepaling tot structurele subsidies (artikel 8, lid 2, sub e).

  • 7.

    In tegenstelling tot die van de VNG kent de Enschedese ASV 2016 wel een artikel over te laat ingediende aanvragen (artikel 10).

  • 8.

    Bij subsidies speelt BTW doorgaans geen rol. In de praktijk komt het wel steeds vaker voor dat instellingen vragen stellen over subsidie en BTW. In artikel 32 is bepaald dat subsidiebedragen geacht worden inclusief eventueel verschuldigde BTW te zijn en dat, indien alsnog BTW verschuldigd blijkt te zijn waarmee in de subsidieverstrekking geen rekening is gehouden, in beginsel geen aanvullende subsidie wordt verstrekt. Deze bepaling stond al in de ASV 2009. In de VNG-verordening komt dit onderwerp niet aan de orde.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Naast een aantal algemene begrippen wordt in artikel 1 onder meer aangegeven welke subsidies worden onderscheiden:

  • -

    wettelijke subsidie (onder e);

  • -

    buitenwettelijke subsidie (onder f);

  • -

    structurele subsidie (onder g);

  • -

    eenmalige subsidie (onder h).

Er zijn verschillende manieren om subsidies te categoriseren. In deze verordening hanteren we er twee.

De eerste indeling is op basis van subsidiegrondslag (wettelijke subsidies en vier soorten buitenwettelijke subsidies). De artikelen 3, 4, 9, 11 en 22 gaan uit van deze indeling.

Op onderdelen waar de al dan niet structurele aard van een subsidie belangrijker is en de grondslag minder relevant is, wordt de tweede indeling gehanteerd: eenmalige en structurele subsidies. Dit is het geval in artikel 17 en de artikelen van hoofdstuk 6. Daarbij is het belangrijk de term “eenmalig” niet te verwarren met de subsidiegrondslag “incidenteel”.

Voor de bepalingen in de overige artikelen is de indeling van subsidies niet relevant.

Wettelijk - Buitenwettelijk

De Awb vereist dat subsidies worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift waarin is geregeld welke activiteiten subsidiabel zijn (artikel 4:23 Awb). In Enschede zijn deze voorschriften opgenomen in de bijzondere subsidieverordeningen. Met “wettelijke subsidie” in de ASV 2016 wordt dus een subsidie bedoeld die op grond van een bijzondere verordening wordt verstrekt.

Wordt gesproken over “buitenwettelijke subsidies” dan wordt een subsidie bedoeld die op grond van artikel 4:23 Awb, derde lid onder a (spoedeisend), b (Europese subsidies), c (begrotingspost) of d (in incidentele gevallen) wordt verstrekt.

  • a.

    spoedeisende subsidies: in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift, mag een jaar voorafgaand aan de vaststelling van dat voorschrift alvast subsidie worden verstrekt.

  • b.

    Europese subsidies: subsidies op grond van een door de raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgesteld programma. De ASV 2016 is niet van toepassing op Europese subsidies en daarom worden ze in deze verordening buiten beschouwing gelaten.

  • c.

    begrotingssubsidies: subsidies aan instellingen die met naam en toenaam in de gemeentelijke begroting worden genoemd en waarbij het bedrag is opgenomen dat zij maximaal aan subsidie kunnen ontvangen. Deze subsidies zijn met name bedoeld voor de situatie waarin er één of slechts enkele instellingen een subsidie ontvangen voor een bepaalde activiteit. De wetgever heeft willen voorkomen dat voor een enkele subsidieontvanger een verordening moet worden vastgesteld.

  • d.

    incidentele subsidies: subsidies die worden verstrekt voor activiteiten waarvoor geen wettelijk voorschrift is vastgesteld en waarvoor het bestuursorgaan toch een subsidie wil verstrekken. Dergelijke subsidies zijn bedoeld voor gevallen waarin zowel het aantal subsidieontvangers als het tijdvak van subsidiëring beperkt is. Het gaat hier bijvoorbeeld om onverwachte aanvragen voor activiteiten waarvoor het gemeentebestuur geen (subsidie)beleid heeft vastgesteld, maar die het de moeite waard vindt om toch te subsidiëren. Het gaat hier om subsidies voor een periode van maximaal vier jaar.

Omdat het gewenst is ook voor deze buitenwettelijke subsidies regels vast te stellen die betrekking hebben op indienings- en beslistermijnen, de te verstrekken gegevens etc., zijn in de ASV 2016 daarover bepalingen opgenomen.

Structureel - Eenmalig

  • -

    Een structurele subsidie is een subsidie voor een of meer boekjaren, verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Natuurlijke personen komen dus niet in aanmerking voor een structurele subsidie. Een structurele subsidie kan zowel wettelijk als buitenwettelijk (bijvoorbeeld op basis van de begroting) zijn. Structureel zijn zowel voortdurende activiteiten, die het gehele jaar door worden uitgevoerd, als kortstondige activiteiten die jaarlijks terugkeren. Wat betreft de laatste categorie kan worden gedacht aan de viering van Koningsdag of een jaarlijks terugkerend muziekfestival.

  • -

    Een eenmalige subsidie wordt eenmalig verstrekt voor projecten, activiteiten of prestaties. Een eenmalige subsidie kan zowel wettelijk als buitenwettelijk zijn.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Behoeft geen toelichting.

Artikel 3 Wettelijke subsidies

De artikelen 3 en 4 regelen dat de raad bijzondere subsidieverordeningen vaststelt en dat het college beslist op wettelijke en buitenwettelijke subsidieaanvragen.

Het eerste lid van artikel 3 specificeert de onderwerpen die in de bijzondere verordening worden geregeld, maar laat ook ruimte om bepalingen over niet benoemde onderwerpen op te nemen.

Artikel 4 Buitenwettelijke subsidies

De bevoegdheid om te beslissen op aanvragen om buitenwettelijke subsidies wordt aan het college overgedragen. Daarbij is expliciet bepaald dat de in de begroting beschikbaar gestelde financiële middelen niet mogen worden overschreden. Hieronder valt dus ook de bevoegdheid tot het verstrekken van begrotingssubsidies (dat zijn immers buitenwettelijke subsidies). Hiermee wordt een bestaande situatie geformaliseerd. In de praktijk stelt de raad namelijk geen begrotingssubsidies vast maar subsidiebudgetten. Het besluit op de specifieke aanvraag wordt door het college genomen.

Artikel 4 bevat tevens een verwijzing naar het begrotingsvoorbehoud (4.34 Awb), dat door het college in acht moet worden genomen bij de verstrekking van subsidies, terwijl de betreffende begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd.

Expliciet is voorts geregeld dat het college bevoegd is bij de beschikking voorwaarden aan de subsidieverlening te verbinden. Dat voorwaarden zijn toegestaan, vloeit ook al voort uit artikel 4:33 Awb.

Artikel 5 Subsidieplafond

Het subsidieplafond is het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies op een bepaald terrein of voor een bepaalde activiteit. Als voor een verordening het subsidieplafond is bereikt kunnen er gedurende het lopende jaar op basis van die verordening geen subsidies meer verstrekt worden.

De raad bepaalt de hoogte van het subsidieplafond omdat dit onderdeel is van het budgetrecht van de raad.

De raad kan deze bevoegdheid in bijzondere subsidieverordeningen overdragen aan het college.

Door in de gemeentelijke begroting een budget te ramen voor de uitvoering van een subsidieverordening treedt er niet automatisch een plafond in werking. Als een aanvraag voldoet aan alle vereisten die in een verordening staan terwijl het subsidiebudget inmiddels volledig is besteed en er is géén subsidieplafond vastgesteld, dan zal de aanvraag toch gehonoreerd moeten worden.

Andersom is ook waar: als een subsidieplafond lager wordt vastgesteld dan het in de begroting geraamde budget (bijvoorbeeld omdat het budget niet alleen zal worden besteed aan subsidies) én dat plafond is bereikt, dan moet een aanvraag worden afgewezen, ook als die aan alle vereisten die in een verordening staan, voldoet en ondanks dat er nog wel budget op de begroting aanwezig is.

Artikel 6 Evaluatieverslag

Voor wettelijke subsidies geldt dat tenminste vijfjaarlijks een verslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. Bij wettelijk voorschrift kan hier van worden afgeweken. Artikel 6 bevat die afwijking en geeft aan dat geen evaluatieverslag hoeft te worden gepubliceerd, tenzij het college anders bepaalt. Deze bepaling dient met name om de administratieve lastendruk voor zowel de subsidieontvanger als voor de gemeente te verminderen.

Artikel 7 Medesubsidiënten

Het komt voor dat instellingen subsidie ontvangen van twee of meer bestuursorganen. In die gevallen kan behoefte bestaan aan een eenduidig subsidieregime en afstemming van regelgeving met of van de andere subsidiënt. Bijvoorbeeld omdat de regelingen tegenstrijdig aan elkaar zijn of de verschillende regimes leiden tot extra lasten bij de subsidieontvanger. Om een eenduidig regime en afstemming mogelijk te maken, regelt het artikel dat het college in die gevallen kan afwijken van het bepaalde in de ASV 2016.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de subsidie

Artikel 8 Aanvraagformulier, gegevens, wijze van indiening

Met behulp van een aanvraagformulier wordt gestuurd op de wijze waarop de benodigde informatie en gegevens worden aangeleverd. Ook zal een aanvraagformulier vaker leiden tot het indienen van een complete aanvraag. Zowel voor de aanvrager als voor het bestuursorgaan vereenvoudigt het (verplicht te gebruiken) formulier de aanvraagprocedure.

Op het moment van inwerkingtreding van deze verordening is nog niet voor iedere subsidie een aanvraagformulier vastgesteld. Voor zover (nog) geen aanvraagformulier is vastgesteld, vermeldt het tweede lid welke gegevens moeten worden meegestuurd. Het college kan andere informatie opvragen of met minder informatie genoegen nemen (vierde lid).

Het elektronisch aanvragen van een subsidie is alleen mogelijk wanneer dit door het bestuursorgaan kenbaar is gemaakt (artikel 2:15 Awb). In de ASV 2016 is dit nog eens expliciet opgenomen zodat aanvragers die een elektronische aanvraag willen doen, begrijpen dat zij eerst moeten onderzoeken of dit is toegestaan (derde lid).

Artikel 9 Aanvraagtermijnen voor subsidies

Met de ASV 2016 wordt onder meer beoogd een efficiënt en helder subsidieproces te realiseren dat op zo veel mogelijk subsidies van toepassing is. Daarom zijn ook ge-uniformeerde indienings- en beslistermijnen opgenomen:

  • -

    acht weken voor aanvang van de activiteiten voor zover het een wettelijke subsidie, een spoedeisende of een incidentele subsidie betreft;

  • -

    uiterlijk op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wanneer het om een subsidie op basis van een begrotingspost gaat.

Mocht voor bepaalde wettelijke subsidies toch een andere indieningstermijn gewenst zijn, dan is de raad bevoegd dit te regelen in een bijzondere subsidieverordening. Het is echter de bedoeling zo min mogelijk gebruik te maken van deze mogelijkheid.

Artikel 10 Te laat ingediende aanvragen

Het proces zoals vastgelegd in de ASV 2016 is er op gericht een efficiënte behandeling van aanvragen te bewerkstelligen. Daarvoor is nodig dat aanvragers zich houden aan de gestelde termijnen. Zo niet, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Dit tenzij er, naar het oordeel van het college, gegronde redenen zijn voor de overschrijding. Er is geen sprake van het verlenen van uitstel, maar van het accepteren en fiatteren van de bijzondere redenen voor een overschrijding. Afhankelijk van de concrete situatie kan het college wel besluiten een lager subsidiebedrag te verlenen of vast te stellen dan is aangevraagd. Dit omdat het college belang heeft bij naleving van de voorwaarden die in de subsidieverordeningen zijn opgenomen.

Artikel 11 Beslistermijnen voor subsidieaanvragen

Voor het college geldt een beslistermijn van 13 weken (ingegeven door de Model algemene subsidieverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) na ontvangst van de aanvraag, tenzij in de bijzondere subsidieverordening een andere termijn wordt genoemd. De termijn van 13 weken geldt ook voor een spoedeisende subsidie of een incidentele subsidie. Betreft het een begrotingssubsidie dan beslist het college uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend. Is de aanvraag om een begrotingssubsidie later ingediend, maar op grond van artikel 10, tweede lid, toch in behandeling genomen, dan geldt een beslistermijn van 13 weken na indiening. Vanzelfsprekend is het streven, binnen de grenzen van het redelijke, naar een besluit vóór aanvang van de te subsidiëren activiteiten.

Voor zover een aanvraag niet compleet is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen (dit vloeit voort uit artikel 4:5 Awb). De beslistermijn wordt opgeschort vanaf de dag nadat de aanvrager is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de termijn daarvoor is verstreken (artikel 4:5, eerste lid onder a Awb). Wordt de aanvraag niet of niet voldoende aangevuld, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten. Dat besluit moet worden genomen binnen vier weken nadat de hersteltermijn ongebruikt is verlopen of de aanvraag onvoldoende is aangevuld (artikel 4:5, vierde lid Awb).

Lid 4 van artikel 11 ASV 2016 is van toepassing wanneer bij een vermoeden van staatssteun de Europese Commissie om een oordeel is gevraagd.

Hoofdstuk 3 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

De redenen om een subsidie te weigeren zijn opgenomen in artikel 12 van deze verordening.

Aan de vraag of een weigeringsgrond van toepassing is, komt het college pas toe wanneer aan alle voorwaarden op grond van de ASV 2016 en eventueel een bijzondere verordening om in aanmerking te komen voor een subsidie, is voldaan. Met andere woorden: wanneer is vastgesteld dat de aanvraag een subsidiabele activiteit betreft, tijdig is ingediend en aan de overige vereisten voldoet, dan wordt daarna beoordeeld of een weigeringsgrond van toepassing is.

Artikel 12 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

Naast de weigeringsgronden in de Awb (artikelen 4:25, tweede lid en artikel 4:35) zijn in de ASV 2016 aanvullende weigeringsgronden opgenomen. Deze spreken voor zich.

Weigering van een subsidie als niet is aangetoond dat subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd (lid 1, sub e) doet zich voor als de grootte van het vermogen, dan wel de eigen inkomsten, van de aanvrager dan wel de beschikbaarheid van middelen van derden daartoe aanleiding geven/geeft.

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) voorziet in de mogelijkheid een subsidie te weigeren wanneer ernstig gevaar bestaat dat de subsidie mede zal worden gebruikt om:

  • a.

    uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

  • b.

    strafbare feiten te plegen.

Gelet op de hoeveelheid subsidies die Enschede verstrekt en de omvang daarvan wenste de gemeenteraad dat ook Enschede in voorkomende gevallen van die mogelijkheid gebruik zou kunnen maken. Op grond van dit artikellid (lid 1, sub k) kan het college het Bureau Bibob vragen de subsidieaanvraag te onderzoeken en een advies uit te brengen over de vraag of er aanleiding bestaat de subsidieaanvraag te weigeren.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De verplichtingen die het college aan een subsidie kan verbinden, zijn divers. Daarom kunnen voor de wettelijke subsidies in de bijzondere verordening specifieke verplichtingen worden opgenomen, toegesneden op de betreffende subsidiabele activiteit. Deze verplichtingen kunnen ook nog bij de subsidieverlening zelf worden opgelegd (in de verleningsbeschikking) indien in de bijzondere verordening de bevoegdheid tot het opleggen van andere doelgebonden verplichtingen (ex art 4.38 Awb) is opgenomen. Voor de buitenwettelijke subsidies geldt dat deze overige doelgebonden verplichtingen bij de subsidieverlening kunnen worden opgelegd. Daarnaast kunnen bij de subsidieverlening altijd verplichtingen worden opgenomen over de onderwerpen die in artikel 4:37 Awb worden genoemd.

Artikel 13 Meldingsplicht

Met name bij de grotere subsidies is het van belang op de hoogte te zijn van ontwikkelingen bij de subsidieontvanger die hoogstwaarschijnlijk leiden tot het niet (geheel) verrichten van de activiteiten of het niet (geheel) voldoen aan de subsidieverplichtingen. Wanneer het college op de hoogte is van dergelijke ontwikkelingen kan het tussentijds eventueel ingrijpen door afspraken te maken met de subsidieontvanger of door de subsidie (gedeeltelijk) in te trekken of te wijzigen op grond van artikel 4:48 Awb. Tussentijds ingrijpen kan voorkomen dat in het kader van de vaststelling wordt geconstateerd dat de subsidie op een lager bedrag dan verleend moet worden vastgesteld en dat het teveel aan voorschotten dat is verstrekt moet worden teruggevorderd.

In de ASV 2009 was nog sprake van een informatieplicht (i.p.v. de thans ingevoerde meldingsplicht). De informatieplicht moet worden beschouwd als een “lichtere” verplichting, dan de meldingsplicht.

De meldingsplicht scherpt zodoende de verplichtingen van de subsidieontvanger aan.

Artikel 14 Doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:38 van de wet

Het college kan naast de standaardverplichtingen zoals genoemd in artikel 4:37 Awb ook andere doelgebonden verplichtingen opleggen zoals bedoeld in artikel 4:38 Awb. Doelgebonden wil zeggen dat het verplichtingen betreft die nodig of geschikt zijn om het doel te bereiken dat met de subsidie wordt beoogd. Per subsidiabele activiteit kunnen de verplichtingen verschillen. Lid 2 van dit artikel bevat een opsomming van de belangrijkste doelgebonden verplichtingen.

Artikel 15 Niet-doelgebonden verplichtingen ex artikel 4:39 van de wet

Met niet-doelgebonden verplichtingen kan worden geprobeerd andere (beleids)doelstellingen te bereiken, dan die met de subsidieverstrekking worden beoogd. Niet-doelgebonden verplichtingen moeten wel altijd betrekking hebben op de middelen waarmee of de wijze waarop de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

In het oog springende (en regelmatig gehanteerde) niet-doelgebonden verplichtingen zijn onder meer:

  • -

    een verplichting om werkzoekenden en leerlingen in te schakelen;

  • -

    verplichtingen die duurzaamheid en de kwaliteit van het milieu bevorderen;

  • -

    verplichtingen met betrekking tot de beloningsstructuur binnen een instelling.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft inmiddels in één geval bepaald dat een verplichting als de laatstgenoemde niet is toegestaan (ABRvS 25 juni 2014). De vraag is of dit beschouwd moet worden als bestendige jurisprudentie. Vooralsnog vindt de raad van de gemeente Enschede het belangrijk invloed uit te kunnen oefenen om te voorkomen dat er ‘topinkomens’ worden betaald binnen gesubsidieerde instellingen. Daarom kiest de gemeente Enschede ervoor de mogelijkheid van het stellen van een dergelijke niet-doelgebonden verplichting in de ASV 2016 op te nemen. In het controleprotocol is opgenomen dat de gemeente zich wat betreft de bezoldiging van bestuurders conformeert aan de op dat moment geldende bepalingen van de Wet normering topinkomens.

Artikel 16 Vergoeding vermogenswaarden

Artikel 4:41 van de Awb biedt de mogelijkheid in bepaalde gevallen een vergoeding te vragen van met de subsidie behaald vermogensvoordeel, wanneer dit in de verordening of - in geval van buitenwettelijke subsidies - bij de subsidieverlening is bepaald. De gemeente Enschede hecht eraan dat de subsidies worden besteed aan activiteiten en niet leiden tot ongewenste vermogensvorming. Per subsidiabele activiteit wordt beoordeeld of in de bijzondere subsidieverordening een verplichting tot vermogensvergoeding wordt opgenomen. Voor de buitenwettelijke subsidies geldt dat per geval zal worden beoordeeld of een verplichting in de verleningsbeschikking wordt opgenomen.

Hoofdstuk 5 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Een bestuursorgaan is verplicht een verstrekte subsidie vast te stellen. Vaststelling vindt in het algemeen plaats na verlening, maar kan ook samenvallen met de verlening (zie hiervoor art. 17).

Wanneer de subsidie eerst is verleend, vindt de vaststelling na afloop van de activiteiten plaats. De beslistermijn van artikel 23 is hierbij van toepassing. Indien de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en de verplichtingen nageleefd, dan wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat is verleend.

Een subsidie vaststellen op een hoger bedrag dan is verleend, is niet mogelijk. Lager vaststellen kan wel (artikel 4:46, tweede lid, Awb):

 wanneer de activiteiten niet (allemaal) zijn verricht;

 wanneer de verplichtingen niet zijn nageleefd;

 wanneer onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de juiste of volledige gegevens zouden tot een andere beschikking zouden hebben geleid;

 wanneer de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 17 Verantwoording subsidies tot € 10.000

In Enschede worden de subsidies tot € 10.000,- in beginsel zonder voorafgaande verlening vastgesteld. Het college kan hiervan afwijken, bijvoorbeeld om te voorkomen dat ten behoeve van een subsidiabele activiteit twee procedures gevolgd moeten worden.

Door verlening en vaststelling te laten samenvallen, wordt bewerkstelligd dat de administratieve lastendruk voor zowel de subsidieontvanger als de gemeente wordt beperkt. Deze maatregel bevordert het efficiënter en effectiever werken, bij alle betrokken organisaties en instellingen.

Voor de een begrenzing tot subsidies tot € 10.000,- is gekozen omdat (procentueel) de meeste subsidies beneden de € 10.000,- liggen (ongeveer 60%). In geld uitgedrukt, is hier ongeveer 2% van het totaal uitgekeerde subsidiebedrag van de gemeente Enschede (op jaarbasis) mee gemoeid.

In de regel zal de vaststelling van deze subsidies voorafgaand aan of lopende de activiteiten plaatsvinden. Op het moment van vaststelling kan veelal dus nog niet worden nagegaan of de activiteiten daadwerkelijk worden uitgevoerd. De subsidies worden dus in goed vertrouwen verstrekt. Artikel 4:43 Awb maakt het echter wel mogelijk om verplichtingen aan een dergelijke vaststellingsbeschikking te verbinden. Artikel 17, vierde lid ASV 2016 geeft aan dat de ontvanger verplicht kan worden aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten inderdaad conform de subsidiebeschikking hebben plaatsgevonden. Wanneer blijkt dat de activiteiten niet of slechts gedeeltelijk hebben plaatsgevonden, is de ontvanger uitleg verschuldigd en wordt aan de hand daarvan beoordeeld of het reëel is te verwachten dat de activiteiten het komende jaar wel zullen worden uitgevoerd.

Overigens is ook ná vaststelling van de subsidie terugvordering mogelijk, bijvoorbeeld als ná de vaststelling blijkt dat de activiteiten niet hebben plaatsgevonden.

Voor structurele subsidies tot € 10.000,- geldt dat bij de aanvraag voor een volgend tijdvak mede aan de hand van een korte inhoudelijke en financiële verantwoording over het voorgaande subsidiejaar wordt beoordeeld of opnieuw subsidie kan worden verstrekt. In bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Eventueel kan een subsidie op grond van artikel 4:35, eerste lid Awb worden geweigerd.

Artikel 18 Verantwoording van subsidies van € 10.000 of meer

Een subsidie van € 10.000,- of meer wordt na een verleningsbeschikking en na afloop van de activiteiten vastgesteld, nadat een (verplichte) aanvraag tot vaststelling is ingediend. Om te kunnen beoordelen op welk bedrag de subsidie moet worden vastgesteld, moet een inhoudelijk en financieel verslag met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten worden aangeleverd. Het college kan bij de subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger in plaats van een financieel verslag de jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overlegt (tweede lid).

Artikel 19 Inhoud financieel verslag structurele subsidies van € 10.000 of meer

Artikel 19 stelt eisen aan de inhoud van het financieel verslag dat wordt overgelegd wanneer het gaat om een structurele subsidie van € 10.000,- of meer én de inkomsten van de ontvanger uitsluitend bestaan uit de subsidie. De eisen worden gesteld om er voor te zorgen dat het financieel verslag zodanig inzicht biedt dat zorgvuldig kan worden beoordeeld of aanleiding bestaat de subsidie op een lager bedrag vast te stellen.

Wanneer een ontvanger weliswaar niet geheel, maar wel in overwegende mate afhankelijk is van de subsidie, kan het college besluiten dat de eisen aan het financieel verslag ook voor hem gelden (zesde lid).

Artikel 20 Accountantscontrole bij verantwoording van subsidies van € 50.000 of meer

Voor subsidies van € 50.000,- of meer dient ten behoeve van de vaststelling van de subsidie een opdracht tot onderzoek van de eindafrekening te worden verstrekt aan een accountant..

Bij subsidies van een dergelijke omvang verhouden de accountantskosten zich tot de omvang van de subsidie. Bij subsidies van € 500.000,- of meer moet daarnaast de jaarrekening zijn voorzien van een controleverklaring van de accountant.

De accountant moet onderzoeken of het financiële verslag of de jaarrekening voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en of het activiteitenverslag, voor zover hij (de accountant) dat verslag kan beoordelen, met de verantwoording verenigbaar is.

Bij bijzondere subsidieverordening of bij de subsidieverlening kan de subsidieontvanger ook nog worden verplicht de accountant de opdracht te verstrekken te onderzoeken of de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn nageleefd. De schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het verslag dat de accountant heeft opgesteld, wordt meegezonden met de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

In bijzondere gevallen kan het college instemmen met afwijking van de eis een accountantsonderzoek te laten uitvoeren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de hoogte van de subsidie niet afhankelijk is van een beoordeling van de prestaties.

Artikel 21 Andere wijze van verantwoorden

Behoeft geen toelichting.

Artikel 22 Termijnen voor het indienen van aanvragen tot vaststelling subsidies, na voorafgaande verlening

In de ASV 2009 was bepaald dat de aanvraag tot vaststelling van een begrotingssubsidie moest worden ingediend uiterlijk 1 juni van het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend. In de ASV 2016 is die datum naar voren geschoven, naar 1 maart. Daarbij is overwogen dat het wenselijk is om de vaststelling van de subsidies mee te kunnen nemen in de gemeentelijke jaarrekening. Een uiterste datum van 1 juni had tot gevolg dat de gemeentelijke jaarrekening op dit punt altijd een jaar achter liep. Als een instelling de indieningsdatum van 1 maart niet kan halen moet een (gemotiveerd) verzoek tot het later mogen indienen van een aanvraag tot vaststelling vóór het verstrijken van de termijn worden ingediend.

Artikel 23 Beslistermijnen op aanvragen tot vaststelling subsidies

Behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 6 Aanvullende bepalingen voor structurele subsidies van € 10.000 of meer

Voor structurele subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid gelden nog aanvullende bepalingen. Op dergelijke subsidies zou ook afdeling 4.2.8 Awb standaard van toepassing kunnen worden verklaard. Die afdeling heeft wel wat weg van een verordening en bevat bijvoorbeeld bepalingen over indienings- en beslistermijnen en verplichtingen. De afdeling is met name bedoeld voor de omvangrijke boekjaarsubsidies. Enschede heeft er voor gekozen afdeling 4.2.8 Awb niet standaard op structurele subsidies van toepassing te verklaren, om te voorkomen dat relatief zware bepalingen van toepassing zijn op subsidies lager dan € 10.000. Immers Enschede maakt onderscheid tussen subsidies hoger en lager dan € 10.000. Voor subsidies boven € 10.000 zijn toepasselijke bepalingen uit afdeling 4.2.8 opgenomen in de ASV.

Artikel 24 Aanvullende bepalingen

Behoeft geen toelichting

Artikel 25 Toezichthouders

Het college kan een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de subsidieverplichtingen. Dit kan wenselijk zijn wanneer een subsidieontvanger zich in het verleden niet aan de verplichtingen heeft gehouden (bijvoorbeeld: de gesubsidieerde heeft er in het verleden blijk van gegeven de bedrijfsvoering onvoldoende op orde te hebben of er bestaat twijfel over de correcte en tijdige uitvoering van de activiteiten) en de gesubsidieerde activiteiten van zwaarwegend belang zijn voor de stad.

Het inzetten van toezichthouders is een zwaar middel dat slechts in uitzonderlijke gevallen gebruikt zal worden. Het betreft toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 Awb: personen, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Op deze toezichthouders zijn de overige artikelen van titel 5.2 Awb, de artikelen 5:12 tot en met 5:20 Awb van toepassing.

Artikel 5:14 Awb maakt het mogelijk de bevoegdheden van de toezichthouders te beperken. In het tweede lid van artikel 25 ASV 2016 is vastgelegd dat de toezichthouders geen bevoegdheid hebben om:

 zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen (artikel 5:18 Awb);

 vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft (artikel 5:19 Awb).

Daarmee resteren de volgende bevoegdheden:

 het betreden van plaatsen (artikel 5:15 Awb);

 het vorderen van inlichtingen (artikel 5:16 Awb);

 het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs (artikel 5:16a Awb);

 het vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 Awb).

Artikel 26 Meerjarige subsidies

Met dit artikel is aansluiting gezocht bij artikel 4:67 en 4:68 van de Awb. De inhoud van het artikel spreekt voor zichzelf en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 27 Administratieverplichtingen

De structurele subsidies per boekjaar aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid betreffen met name de grotere subsidies. Dus is het van belang dat de ontvangers over een goed ingerichte, duidelijke administratie beschikken. Daarom geldt voor deze subsidieontvangers standaard de verplichting zorg te dragen voor een administratie waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. De administratie en de daartoe behorende bescheiden moeten op grond van de Archiefwet gedurende zeven jaren worden bewaard.

Artikel 28 Meldingsplicht

In aanvulling op de meldingsplicht in artikel 13 geldt dat, indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, de ontvanger daarvan onmiddellijk mededeling doet aan het college onder vermelding van de oorzaak. Reden hiervoor is dat het in de regel om grote bedragen gaat, waarbij het van belang is tijdig geïnformeerd te worden over afwijkingen ten opzichte van de aanvraag en verlening. Het college kan dan tussentijds ingrijpen door nadere afspraken te maken, dan wel de subsidie eventueel in te trekken of ten nadele van de ontvanger te wijzigen op grond van artikel 4:48 Awb. Wellicht ten overvloede: dit artikel is onderdeel van hoofdstuk 6 en heeft dus alleen betrekking op structurele subsidies van € 10.000 of meer.

Artikel 29 Toestemming voor het vormen van fondsen en reserveringen

Het staat op grond van artikel 4:71, eerste lid, onderdeel g van de Awb ter beoordeling van het college of het nodig of wenselijk is dat de ontvanger van een structurele subsidie van meer dan € 25.000,- per jaar, fondsen en reserveringen vormt. Daarvoor moet deze op grond van dit artikel toestemming vragen. Voorkomen moet worden dat de ontvanger subsidiegeld ongewenst oppot dan wel daarmee een vermogen opbouwt. Door de toets hierop bij het college te leggen, kan zo nodig per geval maatwerk worden toegepast.

Artikel 30 Egalisatiereserve

In Enschede geldt voor structurele subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid niet de algemene verplichting een egalisatiereserve te vormen. Per instelling beoordeelt het college de noodzaak of wenselijkheid daarvan. Een dergelijke verplichting wordt in dat geval bij de subsidieverlening opgelegd. Een egalisatiereserve kan noodzakelijk zijn om eventuele tegenvallers op te vangen. Ook hier geldt weer: zo mogelijk en zo nodig maatwerk toepassen.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 31 Bevoorschotting

Artikel 4:53 van de Awb bepaalt dat een subsidiebedrag in gedeelten kan worden betaald mits dat bij wettelijk voorschrift is vastgelegd. Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, worden in de beschikking tot subsidieverlening de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

Uiteraard vindt betaling van subsidies die worden vastgesteld zonder voorafgaande verlening in één bedrag plaats.

Artikel 32 BTW

In een enkel geval blijkt na afloop van de activiteiten dat de subsidieontvanger BTW verschuldigd is over diverse kosten. Met die BTW-kosten is dan bij de subsidieverlening geen rekening gehouden. Verzoeken om de BTW-kosten alsnog te compenseren met een subsidie, werden in het verleden en worden ook in de toekomst afgewezen. Subsidiebedragen zijn inclusief eventueel verschuldigde BTW.

Artikel 33 Intrekking Algemene subsidieverordening 2009

Gekozen is voor een nieuwe verordening en niet voor wijziging van de Algemene subsidieverordening 2009. Dit vanwege de grote hoeveelheid wijzigingen. Met de vaststelling is tevens de ASV 2009, vastgesteld 14 december 2009, ingetrokken.

Artikel 34 Overgangsbepaling

Aanvragen om subsidie die zijn ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, vallen onder de werking van de ASV 2016. Subsidies die daaraan voorafgaand zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld, vallen onder de werking van de ASV 2009.

In een aantal bijzondere verordeningen wordt verwezen naar de ASV 2009. In lid 3 van dit artikel is geregeld dat deze verwijzing moet worden gelezen als een verwijzing naar de ASV 2016. Op deze manier wordt voorkomen dat voor sommige bijzondere verordeningen een ander (verouderd) regime blijft gelden.

Artikel 35 Inwerkingtreding

Behoeft geen toelichting.

Artikel 36 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Algemene subsidieverordening 2016’.

  • 2.
    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • d.

      wijzigingen in de bestuurssamenstelling