Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende Beleidsregels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer,

gelet op de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015, de Nadere regels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 en hoofdstuk 4 titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen inzake het uitwerken van de uitoefening van de bevoegdheid van het college inzake de jeugdhulp,

besluit vast te stellen:

de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

1.1 Definities en begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 (hierna: de verordening) en de Nadere regels jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 (hierna: de nadere regels).

1.2 Algemene inleiding

De Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo).

Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen:

  • met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

In het Beleidsplan Wmo en Jeugdhulp “Zorg in Zoetermeer voor elkaar” is het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgesteld met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

De verordening is vastgesteld door de raad. In de verordening wordt de mogelijkheid voor het college gecreëerd om via de nadere regels zaken uit te werken. Hierbij valt te denken aan: een nadere nuancering van de overige voorzieningen, de individuele voorzieningen, het pgb, het vervoer en het betrekken van ingezeten bij het beleid.

Het beleidsplan, de verordening, de nadere regels en de beleidsregels zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

 

In deze beleidsregels worden een aantal begrippen nader geduid en toegelicht.

HOOFDSTUK 2 VERVOER

2.1 Algemeen

Op grond van artikel 2.3, tweede lid, van de Jeugdwet omvatten voorzieningen op het gebied van jeugdhulp ook het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid. Het college stelt hiertoe de Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016 op.

Bij het bepalen of een vervoersvoorziening naar een individuele voorziening jeugdhulp noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, hanteert het college het volgende afwegingskader:

  • de regeling is alleen van toepassing indien het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een beschikking heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • indien dit het geval is, wordt vervolgens nagegaan of en in hoeverre de ouders het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp zelf kunnen regelen (eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid).

  • als ouders het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening zelf niet of niet volledig kunnen regelen, wordt nagegaan of er iemand uit het sociale netwerk is die wat kan betekenen in het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp.

  • indien de inzet van het sociaal netwerk niet of onvoldoende mogelijk is, dan wordt nagegaan welke vervoersvoorziening het meest passend is.

 

De vraag om een vervoersvoorziening voor een individuele voorziening zal in de regel tegelijk met een aanvraag voor de desbetreffende voorziening aan de orde zijn en wordt dan meegenomen bij de besluitvorming. Het kan echter ook zo zijn dat een vervoersvraag zich na verloop van tijd voordoet (een jeugdige heeft al jeugdhulp, maar er ontstaat een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid). In de nadere regels is daarom de mogelijkheid opgenomen om ook dan nog een vervoersvoorziening toe te kennen. Dan kan alsnog vervoer worden aangevraagd (zie artikel 3, lid 3 van de Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2016).

HOOFDSTUK 3 (BOVEN) GEBRUIKELIJKE ZORG EN MANTELZORG

3.1 Algemeen

Het college onderzoekt welke zorg voor de jeugdige, rekening houdend met hetgeen in artikel 6, lid 1, sub c van de verordening staat, uitgaat boven de gebruikelijke zorg die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen, redelijkerwijs nodig heeft. Naast de leeftijd van de jeugdige, worden de aard van de zorghandelingen, de frequentie en tijdsinvestering meegewogen.

3.2 Gebruikelijke zorg

Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.

Als leidraad voor het bepalen of sprake is van zorg die als ‘bovengebruikelijk’ kan worden bestempeld, wordt het Protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ (versie april 2005) gebruikt.

Het vaststellen dat er sprake is van bovengebruikelijke zorg geeft op zichzelf geen recht op een vorm van jeugdhulp. Bij de afweging of een individuele voorziening jeugdhulp aan de orde is, worden ook de andere aspecten, zoals genoemd in artikel 6, lid 1, van de verordening meegewogen.

3.3 Mantelzorg

Onder mantelzorg wordt verstaan: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (conform definitie artikel 1.1.1 Wmo).

Mantelzorg is vrijwillige, onbetaalde zorg. Het gaat daarbij om zorg die bovenop de gebruikelijke zorg wordt gegeven. Een mantelzorger wordt niet vanuit een persoonsgebonden budget betaald. Als de mantelzorger aangeeft de zorg niet (meer) te willen leveren, kan er een aanspraak bestaan op een voorziening jeugdhulp. Bij de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp wordt daarom getoetst of er sprake is van overbelasting van een eventuele mantelzorger. Het college kan hierbij gebruik maken van de Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL), zoals te downloaden via http://www.praktikon.nl/diensten-en-specialismen/vragenlijsten/opvoedingsbelasting-vragenlijst-(obvl)/.

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)

4.1 Definities en begrippen

In afwijking van artikel 1.1 van deze beleidsregels wordt in dit hoofdstuk met “hulpverlener” zowel bedoeld de jeugdhulpaanbieder uit artikel 1.1 van de Jeugdwet, als de persoon uit het sociaal netwerk die de hulp verleent. Met “gekwalificeerde hulpverlener” wordt uitsluitend de jeugdhulpaanbieder uit artikel 1.1 van de Jeugdwet bedoeld. Een “zelfstandig werkende gekwalificeerde hulpverlener” is ook een “gekwalificeerde hulpverlener”. Met “hulp” wordt jeugdhulp uit artikel 1.1 van de Jeugdwet bedoeld.

4.2 Voorwaarden PGB

In de Jeugdwet (artikel 8.1.1 lid 2) zijn de voorwaarden neergelegd, aan de hand waarvan het college de aanvraag beoordeelt. Het college moet zich bij het toekennen van een PGB ervan overtuigen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zijn cumulatief.

Een PGB kan niet worden ingezet bij een spoedeisende situatie.

4.2.1 Bekwaamheid

De jeugdige/ouders worden bekwaam geacht om een PGB te beheren als zij in staat zijn de eigen situatie te overzien, zelf de hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen, de kwaliteit en voortgang van de hulp te bewaken, goed op de hoogte zijn van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een PGB en de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren. Deze taken omvatten onder andere het afsluiten van een zorgovereenkomst, het nakomen van werkgeversverplichtingen en het afleggen van verantwoording over de besteding van het PGB.

Bij de beoordeling van de bekwaamheid van de jeugdige/ouders wordt gebruik gemaakt van de PGB-test zoals deze wordt aangeboden door Per Saldo. Voor deze test kunnen de jeugdige/ouders niet ‘slagen’ of ‘zakken’ en de uitslag op zich kan dan ook geen reden zijn om geen PGB te verstrekken. De test is bedoeld om de jeugdige/ouders en het college meer inzicht te geven in de mate waarin de jeugdige/ouders beschikken over de vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het beheren van een PGB.

De volgende omstandigheden kunnen aanleiding vormen om geen PGB toe te kennen vanwege onbekwaamheid wanneer de jeugdige/ouders niet beschikken over een netwerk dat dit kan compenseren:

  • -

    schuldenproblematiek

  • -

    aangetoonde fraude, minder dan 5 jaar geleden

  • -

    gok- of drugsverslaving

  • -

    sterke vergeetachtigheid/verstandelijke beperking/psychische stoornis

  • -

    analfabetisme of onvoldoende taal- of rekenvaardig

  • -

    het leiden van een zwervend bestaan

Wanneer de jeugdige/ouders een vertegenwoordiger hebben om hun belangen ten aanzien van het PGB te behartigen en de aan het PGB verbonden taken uit te voeren, stelt het college aan deze persoon dezelfde eisen als aan de jeugdige/ouders.

Beheer van het PGB mag niet worden uitgevoerd door de hulpverlener die ook uit het PGB wordt betaald, tenzij dit eerste of tweedegraads familie is.

Artikel 4.2.2 Motivering

Het PGB wordt alleen verstrekt op verzoek van de jeugdige/ouders. Zij moeten zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat het aanbod van zorg in natura niet passend is in hun situatie. Dat betekent dat zij moeten aantonen dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de mogelijke voorzieningen in natura en moeten onderbouwen waarom deze niet passend zijn.

Argumenten die een rol kunnen spelen zijn:

  • a.

    de hulp is vooraf niet goed in te plannen

  • b.

    de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden

  • c.

    de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden

  • d.

    de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd

  • e.

    de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn

  • f.

    de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door vaste hulpverlener, een persoon met wie de jeugdige vertrouwd is en goed contact heeft.

Artikel 4.2.3 Kwaliteit

Wanneer de gekwalificeerde hulpverlener zich (nog) niet kan registreren in het Kwaliteitsregister Jeugd wordt beoordeeld of de hulp van goed niveau is. Beoordeeld wordt of de hulpverlener beschikt over de juiste kwalificaties die relevant zijn voor het verlenen van de betreffende hulp. Onder juiste kwalificaties kan worden verstaan: in het bezit van relevante diploma’s en aangesloten zijn bij een beroepsvereniging.

Daarnaast geldt voor elke gekwalificeerde hulpverlener:

  • -

    maakt gebruik van een hulpverleningsplan en stelt dit periodiek bij;

  • -

    heeft een systeem voor het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit;

  • -

    beschikt over een VOG voor alle medewerkers;

  • -

    houdt zich aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • -

    heeft een meldplicht calamiteiten en geweld;

  • -

    stelt een vertrouwenspersoon in de gelegenheid zijn taak uit te oefenen;

  • -

    beschikt over een klachtenregeling.

Deze kwaliteitseisen komen voort uit de Jeugdwet en gelden ook voor gekwalificeerde hulpverleners die door middel van een PGB worden ingezet.

Het Kwaliteitsregister Jeugd is een uitwerking van de kwaliteitseis uit de Jeugdwet dat de gekwalificeerde hulpverlener verantwoorde hulp moet bieden. Registratie in dit register betekent dat verantwoorde hulp wordt geboden. Niet elke gekwalificeerde hulpverlener kan zich echter al registeren in het Kwaliteitsregister Jeugd. Als deze hulpverlener werkzaamheden uitoefent die in het Kwaliteitskader Jeugd zijn aangemerkt als ‘uit te voeren door een geregistreerde professional’, kan de gekwalificeerde hulpverlener zich wel al vooraanmelden voor in het Kwaliteitsregister Jeugd. Deze vooraanmelding betekent echter niet dat verantwoorde hulp wordt geboden. Als de gekwalificeerde hulpverlener niet is geregistreerd, moet beoordeeld worden of hij hulp van goed niveau biedt: is de hulp veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht en afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige/ouders? Dat betekent dat aan de hand van bijvoorbeeld diploma’s of het al dan niet lid zijn van een beroepsvereniging wordt beoordeeld of de gekwalificeerde hulpverlener beschikt over kwalificaties die relevant zijn voor het verlenen van de betreffende hulp en passen bij de doelen die met de hulp zouden moeten worden bereikt.

Om de kwaliteitseisen te waarborgen wordt bij het budgetplan een ondertekende verklaring omtrent de kwaliteit en effectiviteit van de gekwalificeerde hulpverlener toegevoegd. In deze verklaring verklaart deze hulpverlener dat en hoe hij aan de kwaliteitseisen voldoet.

Van alle hulpverleners die uit het PGB worden betaald, gekwalificeerd of uit het sociale netwerk, wordt verwacht dat zij afstemmen en samen werken met andere hulpverleners die betrokken zijn bij de jeugdige/ouders. Dit hoort bij het bieden van hulp van goed niveau.

Artikel 4.3 Budgetplan

Wanneer de jeugdige/ouders de individuele voorziening in de vorm van een PGB wensen te ontvangen, wordt met een budgetplan gewerkt. In het budgetplan onderbouwen de jeugdige/ouders waarom zorg in natura niet passend is. In het budgetplan geven de jeugdige/ouders tevens aan hoe zij het budget willen gaan besteden, hoe de kwaliteit van de hulp gewaarborgd wordt en hoe de hulp wordt gecontinueerd bij afwezigheid van de hulpverlener door bijvoorbeeld ziekte of verlof. Het budgetplan wordt dus ook gebruikt om vast te kunnen stellen of de jeugdige/ouders voldoen aan de voorwaarden voor een PGB.

Het budgetplan bevat:

  • a.

    een onderbouwing waarom het aanbod van zorg in natura niet passend is

  • b.

    een omschrijving van de hulp die wordt ingekocht en de doelen waaraan met deze hulp wordt gewerkt

  • c.

    de wijze waarop de kwaliteit en de effectiviteit van de hulp wordt gewaarborgd

  • d.

    de wijze waarop de hulp wordt gecontinueerd bij afwezigheid van de hulpverlener door bijvoorbeeld ziekte en verlof

  • e.

    de verwachte omvang en duur van de hulp

  • f.

    een begroting waaruit blijkt welk bedrag per hulpverlener wordt besteed

 

Indien meerdere personen uit een huishouden ondersteuning nodig hebben en hiervoor een PGB wensen, wordt er een budgetplan voor het gehele huishouden gemaakt en wordt bekeken hoe bepaalde ondersteuningsvormen gecombineerd en afgestemd kunnen worden.

 

Artikel 4.4 PGB sociaal netwerk

Onder het sociaal netwerk wordt verstaan: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige/ouders een sociale relatie onderhouden.

Een PGB kan worden besteed aan het inhuren van iemand uit het sociaal netwerk als aan onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • -

    de inzet van het sociaal netwerk leidt tot minimaal gelijkwaardige ondersteuning;

  • -

    de personen uit het sociaal netwerk die de hulp gaan verlenen, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van de hulp verbonden zijn;

  • -

    er is bij de personen uit het sociaal netwerk die de hulp gaan verlenen geen sprake van dreigende overbelasting.

Artikel 4.4.1 Minimaal gelijkwaardige ondersteuning

Met deze voorwaarde is bedoeld nadere invulling te geven aan de kwaliteit van de hulp die door een persoon uit het sociale netwerk kan worden verleend. Het uitgangspunt is dat het PGB voor het sociaal netwerk beperkt moet blijven tot die gevallen waarin dit leidt tot minimaal gelijkwaardige ondersteuning aan de individuele voorziening in natura die het college zou kunnen aanbieden.

Bij de beoordeling van deze voorwaarde weegt het college mee hoe de jeugdige/ouders hun keuze om een persoon uit het sociaal netwerk in te zetten - in het budgetplan - motiveren.

Alleen de individuele voorzieningen van begeleiding en persoonlijke verzorging lenen zich voor inzet van een persoon uit het sociale netwerk. Omdat de hulp die de persoon uit het sociale netwerk verleent van minimaal gelijkwaardige ondersteuning moet zijn, kan deze persoon alleen worden ingezet voor doelen zoals ontlasting van de gezinssituatie en participatie en zelfredzaamheid van de jeugdige. Alleen bij begeleiding en persoonlijke verzorging kan het zijn dat aan dit soort doelen wordt gewerkt en hoeft dat niet noodzakelijkerwijs door een gekwalificeerde hulpverlener te gebeuren. Er is namelijk geen specifieke kennis en deskundigheid nodig om deze doelen te bewaken, beheersen en bij te stellen en uiteindelijk behalen.

Begeleiding is een uitwerking van de individuele voorziening ‘ambulante begeleiding’, zoals opgenomen in de Nadere Regels Jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 (hierna: de nadere regels). Begeleiding kan zowel individueel als in groepsverband worden verleend. Met de begeleiding wordt dan bijvoorbeeld gewerkt aan de deelname van de jeugdige aan het maatschappelijk verkeer en het ondersteunen bij of het overnemen van alledaagse levensverrichtingen-activiteiten. Persoonlijke verzorging is een uitwerking van de individuele voorziening ‘verzorging’ uit de nadere regels. De persoonlijke verzorging heeft dan bijvoorbeeld als doel het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging vanwege een tekort aan zelfredzaamheid van de jeugdige.

Anders dan bij de Wmo wordt bij de Jeugdwet vanuit het ontwikkelperspectief van de jeugdige beoordeeld welke hulp nodig is om in zijn zorgbehoefte voorzien. Voor een optimale ontwikkeling van een jeugdige is vaak van belang dat er aan meer dan alleen doelen zoals ontlasting van de gezinssituatie en participatie en zelfredzaamheid van de jeugdige worden gewerkt. Hierin kan alleen een gekwalificeerde hulpverlener - die voldoet aan de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet - worden voorzien.

Dat betekent overigens niet dat in voorkomende gevallen – gelet weer op de zorgbehoefte van de jeugdige – juist door een gekwalificeerde hulpverlener aan doelen zoals ontlasting van de gezinssituatie en participatie en zelfredzaamheid van de jeugdige zou moeten worden gewerkt. Factoren als de noodzaak tot meer zelfstandigheid van een jeugdige ten opzichte van zijn ouders kunnen daarbij een rol spelen.

Voor de andere individuele voorzieningen is wel specifieke kennis en deskundigheid nodig die alleen door gekwalificeerde hulpverleners geboden kunnen worden. Dit geldt in het bijzonder voor kortdurend verblijf/logeeropvang. Hoewel kortdurend verblijf/logeeropvang vaak wordt ingezet om de gezinssituatie te ontlasten, gaat het hier om het verblijven of logeren in een beschermende woonomgeving waar samenhangende hulp zoals persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling wordt geboden. Dit kan een persoon uit het sociaal netwerk doorgaans niet bieden.

Omdat bij kortdurend verblijf/logeeropvang, vanwege de ernst van de gezins-, opvoed of kindgebondenproblemen, bovendien de totale zorg voor de jeugdige van de ouders tijdelijk wordt overgenomen, raakt kortdurend verblijf/logeeropvang in het sociale netwerk nauw aan de zogenaamde netwerkpleegzorg. Dat is opvang in de omgeving van het gezin: het ‘netwerk’. Het kind wordt structureel - bijvoorbeeld elk weekend - opgevangen in een gezin waarmee het eigen gezin van het kind een familie- of andere sociale relatie onderhoudt (of onderhield). Netwerkpleegzorg kent veel waarborgen om de veiligheid en ontwikkeling van het kind te verzekeren. Bijvoorbeeld een uitgebreide screening van alle gezinsleden boven de 12 jaar en begeleiding door een gekwalificeerde hulpverlener zowel aan het netwerkpleeggezin als aan de jeugdige en zijn eigen gezin. Om deze redenen is het door middel van een PGB inzetten van een persoon uit het sociaal netwerk niet geschikt voor kortdurend verblijf/logeeropvang.

Artikel 4.4.2 Verantwoordelijkheden PGB

De persoon die vanuit het sociaal netwerk hulp biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheden die hij langdurig op zich neemt. Zo moet hij kunnen aangeven hoe de hulp wordt geleverd als hij bijvoorbeeld ziek is of op vakantie gaat. Dit hoort ook bij het bieden van minimaal gelijkwaardige ondersteuning.

Artikel 4.4.3 Dreigende overbelasting

Om vast te stellen of sprake is van (dreigende) overbelasting wordt gebruik gemaakt van de in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels genoemde Opvoedingsbelasting Vragenlijst.

Artikel 4.5 Besteding PGB

Er is geen verantwoordingsvrij bedrag.

De volgende uitgaven mogen niet worden betaald uit het PGB:

  • -

    Feestdagenuitkering;

  • -

    Kosten voor bemiddeling;

  • -

    Kosten voor het voeren van een PGB-administratie;

  • -

    Reiskosten voor een hulpverlener;

  • -

    Kosten voor het aanvragen van een VOG;

  • -

    Kosten voor het deelnemen aan overleggen in het kader van afstemmen en samenwerken met andere hulpverleners;

  • -

    Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het PGB;

  • -

    Kosten voor het lidmaatschap van Per Saldo;

  • -

    Kosten voor het volgen van cursussen over het PGB;

  • -

    Kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

  • -

    Alle hulp en ondersteuning die onder een andere wet dan de Jeugdwet of de Wmo vallen;

  • -

    Alle hulp en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen;

  • -

    Eigen bijdragen.

Het PGB mag alleen worden uitgegeven aan de directe hulp aan de jeugdige/ouders.

Betaling vanuit een PGB is alleen op declaratiebasis mogelijk.

Artikel 4.6 Verantwoording PGB

Als uitgangspunt geldt dat de jeugdige/ouders het PGB gebruiken voor hulp zoals beoordeeld en vastgesteld in het ondersteunings- en/of budgetplan en neergelegd in de uiteindelijke beschikking. Uitruil tussen voorzieningen en hulpverleners (ook al gaat het om dezelfde soort voorziening en/of dezelfde hulpverlener) is alleen mogelijk als hierover vooraf afspraken zijn gemaakt in het budgetplan. Wel kan gedurende de looptijd van de beschikking binnen een bepaalde voorziening voor een bepaalde hulpverlener worden geschoven.

Op basis van het ondersteunings- en budgetplan sluiten de jeugdige/ouders een zorgovereenkomst af met de hulpverlener. Het college controleert deze zorgovereenkomst inhoudelijk.

Artikel 4.7 Inlichtingenplicht

Uit eigen beweging en op verzoek moeten de jeugdige/ouders alle feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen zijn om een beschikking te herzien of in te trekken doorgeven aan het college. Dit is bijvoorbeeld het geval als de jeugdige/ouders een andere hulpverlener willen inzetten.

Artikel 4.8 Tarieven

De hoogte van het PGB wordt bepaald met behulp van het budgetplan, is toereikend om veilige, effectieve en kwalitatief goede hulp in te kopen en bedraagt niet meer dan de maximale kosten van de door het college gecontracteerde individuele voorzieningen in natura.

Voor een gekwalificeerde hulpverlener bedraagt het tarief maximaal 100% van het tarief waarvoor het college gekwalificeerde hulpverleners heeft gecontracteerd. Een gekwalificeerde hulpverlener is een jeugdhulpaanbieder die:

  • personeel in dienst heeft en

  • is ingeschreven in het handelsregister als zijnde hulpverlener en

  • personeel in dienst heeft dat beschikt over de juiste kwalificaties voor het verlenen van hulp

  • die aanzienlijke overheadkosten maakt, bijvoorbeeld in de vorm van huur van een kantoorruimte en personeelskosten.

 

Voor een zelfstandig werkende gekwalificeerde hulpverlener bedraagt het tarief maximaal 85% van het tarief waarvoor het college gekwalificeerde hulpverleners heeft gecontracteerd. Een zelfstandig werkende hulpverlener is een jeugdhulpaanbieder die:

  • een beroepskracht die niet in loondienst is bij een gekwalificeerde hulpverlener en beschikt over de juiste kwalificaties voor het verlenen van hulp. Daaronder wordt in ieder geval verstaan dat hij is geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd.

 

Een gekwalificeerde hulpverlener die tot het sociale netwerk van jeugdige/ouders behoort, ontvangt maximaal het tarief voor een persoon uit het sociale netwerk als voor de hulp die deze hulpverlener biedt geen kwalificaties nodig zijn.

 

Het tarief is een all-in-tarief. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris of uurtarief voor het verlenen van hulp - daaronder begrepen het deelnemen aan overleggen in het kader van afstemmen en samenwerken met andere hulpverleners -, vervanging tijdens vakantie of ziekte, verzekeringen en reiskosten, in het tarief zijn opgenomen. De tarieven zijn maximale tarieven en geen normtarieven. De jeugdige/ouders en de hulpverlener komen met elkaar een tarief overeen. Wanneer het overeengekomen tarief hoger is, moeten de jeugdige/ouders dit zelf aanvullen.

 

HOOFDSTUK 5 INWERKINGTREDING

Deze beleidsregels treden in werking op het tijdstip waarop de wijziging van de Verordening jeugdhulp gemeente Zoetermeer 2015 in werking treedt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 8 maart 2016
de secretaris, de burgemeester,
drs. H.M.M. Koek Ch.B. Aptroot