Regeling vervallen per 01-01-2024

Erfgoedverordening 2010

Geldend van 29-10-2010 t/m 31-12-2023

Intitulé

Erfgoedverordening 2010

De raad van de gemeente Oldenzaal;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 juli 2010, nr. 31/8, reg.nr. INT-10-00551;

gelet op artikel 149 Gemeentewet, 12, 15 en 38 Monumentenwet 1988, 2.1 en 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b e s l u i t :

  • 1.

    in te trekken de Erfgoedverordening 2009;

  • 2.

    vast te stellen de Erfgoedverordening 2010.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    archeologisch monument: terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

  • e.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken en terreinen;

  • f.

    monumentencommissie: de op basis van artikel 15Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college te adviseren over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder f en artikel 2.2 eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • g.

    monumentenraad: de door het college ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid met uitzondering van de taken van de monumentencommissie;

  • h.

    bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal;

  • j.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • k.

    archeologische waarden- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Oldenzaal: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten, archeologische verwachtingsgebieden en de archeologische waarden zijn aangegeven;

  • l.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waarde- en beleidskaart voor het grondgebied van Oldenzaal, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • m.

    archeologisch verkennend onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd verkennend onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarden van een locatie overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in de vorm van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek;

  • n.

    landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

  • o.

    provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

  • p.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • q.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de monumentenraad. In spoedeisende gevallen kan dit advies achterwege blijven; de voorzitter van de monumentenraad wordt in dat geval per omgaande in kennis gesteld.

  • 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4. Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek of een archeologisch verkennend onderzoek wordt verricht.

  • 5. Het college brengt de gemeenteraad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 6 en 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 17 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentenraad adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt meegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst .

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduidingen een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aan de monumentenverordening van de provincie Overijssel.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 11 Vergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      voor het interieur of delen daarvan geldt het verbod onder lid 1, sub a en b alleen indien het interieur of delen daarvan in de redengevende omschrijving uitdrukkelijk in de waardering zijn genoemd.

  • 2. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het eerste lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 3. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het eerste lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 12 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 11 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

  • 2. Het bevoegd gezag kan ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek.

Artikel 13 Termijnen van advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. Zo spoedig mogelijk, maar binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht te hebben geadviseerd.

Artikel 14 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 15 Intrekken van de vergunning

  • 1. Het bevoegd gezag kan de vergunning intrekken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 11 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen een jaar na de inwerkingtreding van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten

Artikel 16 Vergunning voor beschermd monument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht te hebben geadviseerd.

Hoofdstuk 5 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 17 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om:

    • a.

      in een archeologisch monument, als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, de bodem te verstoren;

    • b.

      zonder vergunning van het college in een gebied met archeologische waarde en in een archeologisch verwachtingsgebied, als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, de bodem dieper dan 0,50 meter onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2. Het verbod in lid 1, onder b, is niet van toepassing indien:

    • a.

      het een verstoring betreft:

      • in een gebied met gematigde archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 2500 m2, of;

      • in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 250 m2, of;

      • in een gebied met een archeologische waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m2;

    • b.

      in het geldend bestemmingsplan of beheersverordening bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • c.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet alge-mene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • e.

      de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.

Artikel 18 Procedure

De bepalingen uit artikel 12, 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 16, tweede lid en artikel 17, eerste lid, onder b.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 19 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 11 danwelartikel 16, lid 1, sub b te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 11 danwel artikel 16, lid 1 sub b;

    • c.

      de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 11, tweede lid.

Artikel 20 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 10, 11 en 16 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 21 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van en ingevolge de ingetrokken Erfgoedverordening 2009 aangewezen gemeentelijke monumenten, worden geacht te zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van deze ver-ordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de op het moment van indiening geldende verordening.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Erfgoedverordening 2010’.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 20 september 2010,
de griffier, de voorzitter,
J.H. Brokers F.T.J.M. Backhuijs