Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR39911
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR39911/1
Bomenverordening
Geldend van 04-12-1996 t/m heden
Intitulé
BomenverordeningBOMENVERORDENING
De raad van de gemeente ACHTKARSPELEN,
gelet op artikel 15 van de Boswet en de artikelen 148 en 149 van de Gemeentewet;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 november 1996, agendapunt nr. 18;
besluit:
vast te stellen de volgende verordening tot het bewaren van bomen en andere houtopstanden (bomenverordening).
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
houtopstand: één of meer bomen, een houtwal, een houtsingel of een grotere (Iint)begroeiing van struiken;
boom: een houtachtig gewas met een (of meer), zich eerst op zekere
hoogte boven de grond vertakkende stam(men);
struik: iedere houtachtige plant die zich van de grond af vertakt;
houtwal: lintvormige, op een door de mens opgeworpen aarden wal
aanwezige, aaneengesloten (gemengde) beplanting van bomen
of boomvormers en struiken;
boomwal: een houtwal waarin zich op geregelde afstand bomen bevinden
met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter
op 1,3 meter boven het maaiveld en met een spaarzall1e
onderbegroeiing van struiken en kruiden;
houtsingel: lintvormige, veelal langs een sloot gelegen, beplantingsstrook
van bomen of boomvormers (doorgaans elzen) al dan niet in
combinatie met struiken (hoofdzakelijk meidoorn);
knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoei plaats verwijderen van
uitgelopen takhout van bij knotbomen, gekandelaberde bomen
of leibomen als periodiek onderhoud noodzakelijk.
groot onderhoud: het periodiek vellen bij wijze van beheersmaatregel van daarvoor geschikte houtsoorten.
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge
artikel 1, vijfde lid van de Boswet.
boomwaarde: waarde van een boom, uitgedrukt als getal dat wordt gevonden door het product van de volgende factoren:
de oppervlakte in cm2 van de dwarsdoorsnede op 1,3
meter boven het maaiveld;
de geïndexeerde eenheidsprijs per cm2;
de standplaatswaarde;
de conditiewaarde;
de waarde van de plantwijze.
Onder vellen wordt mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand tot gevolg kunnen hebben.
Artikel 2: Kapverbod
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
kweekgoed;
houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en die niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;
houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 13 van deze verordening;
verloren gegane houtopstand, waarvan de gemeente de eigenares of de rechthebbende is, wanneer het vellen daarvan gebeurt met het oogmerk de houtopstand op openbaar terrein te vervangen;
houtopstand op erven en in tuinen mits deze zich, vanuit het hart gemeten, bevindt binnen een afstand van 20 meter van enige gevel van het hoofdgebouw, met uitzondering van houtwallen en houtsingels, houtopstand die op grond van artikel 17 van deze verordening als monumentaal is aangewezen en houtopstand die is geplant ingevolgeeen voorschrift danwel een verplichting als bedoeld in artikel 12 onderscheidenlijk artikel 13 van deze verordening; het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.
Artikel 3: Meldingsplicht groot onderhoud houtwallen en houtsingels
Het in het eerste lid van artikel 2 gestelde verbod geldt verder niet voor het vellen van houtwallen en houtsingels ter uitvoering van het groot onderhoud, mits van het voornemen daartoe aan burgemeester en wethouders schriftelijk melding is gedaan en burgemeester en
wethouders de melder niet binnen drie weken na de dag, waarop zij de melding hebben ontvangen, schriftelijk de mededeling doen, dat voor gemelde velling een vergunning vereist is, omdat zij van oordeel zijn dat deze niet of niet zonder meer kan worden aangemerkt als groot onderhoud als bedoeld in deze verordening. Op de melding als bedoeld in het eerste lid is artikel 4, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4: Aanvraag vergunning
De vergunning moet gemotiveerd en onder bijvoeging van een situatieschets door middel van een daartoe door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier worden aangevraagd door of namens danwel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door
degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over die houtopstand te beschikken.
Wanneer de teammanager van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Indien burgemeester en wethouders de mededeling doen als bedoeld in het eerste lid van artikel 3, dan wordt de in dat artikellid bedoelde melding aangemerkt als aanvraag om vergunning. Burgemeester en wethouders stellen de melder hiervan via hun mededeling in kennis. De datum van verzending van de mededeling wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als de datum van ontvangst van de aanvraag.
De aanvraag wordt binnen twee weken na de datum van ontvangst daarvan gedurende twee weken op het gemeentekantoor ter inzage gelegd. Van de terinzagelegging wordt door of vanwege burgemeester en wethouders te voren kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. In de kennisgeving wordt bericht gedaan van de mogelijkheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk hun zienswijze over de aanvraag bij
burgemeester en wethouders naar voren te brengen.
Artikel 5: Beslistermijn
Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken of, indien over de aanvraag zienswijzen naar voren zijn gebracht, binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag om vergunning. Binnen deze termijn kunnen zij hun beslissing met ten hoogste vier weken verdagen. Van deze verdaging stellen zij de aanvrager, alsmede de belanghebbenden die op grond van artikel 4, vijfde lid hun zienswijze naar voren hebben gebracht, schriftelijk in kennis.
Artikel 6: Weigering ex lege
De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd, indien binnen de in artikel 5 genoemde termijn geen beslissing is genomen.
Artikel 7: Toetsingscriteria
Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning weigeren, danwel onder voorschriften verlenen in het belang van onder andere:
natuur- en milieuwaarden;
landschappelijke waarden;
cultuurhistorische waarden;
waarden van dorpsschoon;
waarden voor recreatie en leefbaarheid;
Zij verwijzen voor hun motivering zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.
Burgemeester en wethouders kunnen bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van de vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Burgemeester en wethouders kunnen toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.
Artikel 8: Standaardvoorschrift van niet-gebruik
Indien een vergunning wordt verleend, nadat daartegen op grond van het vijfde lid van artikel 4 zienswijzen naar voren zijn gebracht, dan wordt aan die vergunning in ieder geval het voorschrift verbonden dat hiervan geen gebruik mag worden gemaakt tot het moment dat:
de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken zonder dat er bezwaar
is gemaakt of beroep is ingediend;
beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;
beslist is op het beroep van derden en geen verzoek om voorlopige voorziening is gedaan.
Artikel 9: Bekendmaking
Bekendmaking van het besluit tot verlening of weigering van een vergunning geschiedt door toezending of uitreiking aan de aanvrager, alsmede aan de belanghebbenden die op grond van het vijfde lid van artikel 4 hun zienswijze over de aanvraag naar voren hebben gebracht.
Artikel 10: Intrekking of wijziging vergunning
De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;
de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;
de houder of zijn rechtverkrijgende daarom verzoekt.
Artikel 11: Vervaltermijn vergunning
De vergunning vervalt indien daarvan niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden gebruik is gemaakt.
Artikel 12: Bijzondere vergunningvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Indien voldoende termen aanwezig zijn om overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid een herplantvoorschrift aan de vergunning te verbinden doch uitvoering hiervan niet of in onvoldoende mate tegemoet komt aan de belangen die deze verordening ingevolge artikel 7 eerste lid beoogt te beschermen, dan kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunningaanvrager een overeenkomstig het vierde lid te bepalen vergoeding verschuldigd is, welke dient te worden gestort in het gemeentelijke bomenfonds, bedoeld in artikel 18, eerste lid.
Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de in het vorige lid bedoelde vergoeding vast op basis van de boomwaarde van de houtopstand waarop de vergunning betrekking heeft, verminderd met de kosten van uitvoering van een eventueel aan de vergunning verbonden herplantvoorschrift als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 13: Herplant-Iinstandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, danwel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond danwel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van de voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt, danwel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Indien voldoende termen aanwezig zijn om overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid een herplantverplichting op te leggen doch uitvoering hiervan niet of in onvoldoende mate tegemoet komt aan de belangen die deze verordening ingevolge artikel 7 eerste lid beoogt te beschermen, dan kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de
grond waarop zich de houtopstand bevond, danwel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen een overeenkomstig het vijfde lid te bepalen vergoeding te betalen, welke dient te worden gestort in het gemeentelijke
bomenfonds, bedoeld in artikel 18, eerste lid.
Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de in het vorige lid bedoelde vergoeding vast op basis van de boomwaarde van de in het eerste lid bedoelde houtopstand, verminderd met de kosten van uitvoering van een eventueel opgelegde herplantverplichting.
Artikel 14: Schadevergoeding
Op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 17 van de Boswet beslist de gemeenteraad. Op de behandeling van ingediende verzoeken om schadevergoeding zijn de bepalingen van de bij raadsbesluit van 28 september 1995 vastgestelde "Procedureverordening Planschadevergoeding 1995" van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15: Bestrijding van iepziekte
Dit artikel verstaat onder:
iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophi-ostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);
iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytusmultistriatus (Marsh). en Scolytus pygmaeus.
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of van vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;
de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;
de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.
a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren;
Het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter;
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.
Artikel 16: Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning
Burgemeester en wethouders stemmen de procedures betreffende kapvergunning en aanleg of bouwvergunning in het ontwerpstadium op elkaar af.
De kap-, bouw- en aanlegvergunningen worden zoveel mogelijk per project gelijktijdig afgegeven.
Een kapvergunning kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanleg plannen nog niet definitief zijn.
Een kapvergunning kan worden geweigerd, nadat een bouw- of aanlegvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van een kapvergunning niet, niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand
aan burgemeester en wethouders.
Artikel 17: Monumentale bomen
Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, bomen en andere houtopstanden als monumentaal aanwijzen, indien deze naar hun oordeel op grond van de in artikel 7 genoemde criteria van bijzondere betekenis zijn. Zij kunnen bij
hun aanwijzing tevens de boomwaarde als motivering hanteren.
Op de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid is de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Met ingang van de datum waarop de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving op de lijst als bedoeld in het vijfde lid plaatsvindt, danwel vaststaat dat de boom of houtopstand niet als monumentaal op de lijst wordt ingeschreven, vindt het bepaalde in artikel 2, tweede lid onder h geen toepassing .
Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanwijzing binnen acht weken of, indien over het ontwerp tijdig een zienswijze kenbaar is gemaakt, binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
Burgemeester en wethouders houden een lijst aan, waarop zij houtopstanden inschrijven, die zij als monumentaal hebben aangewezen, voorzover tegen die aanwijzing binnen de daarvoor gestelde termijn geen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, danwel een tegen die aanwijzing ingesteld beroep is afgewezen.
De in het vorige lid genoemde lijst kan drie categorieën van monumentale bomen en houtopstanden bevatten, namelijk: - nationale, geregistreerde;
lokale; toekomstige.
De in het vijfde lid bedoelde lijst van monumentale houtopstanden omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, de eigenaar en/of zakelijk
gerechtigde en de reden van registratie van iedere houtopstand.
Een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid wordt voor een monumentale houtopstand slechts verleend, indien sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situaties.
Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende,
bomen en andere houtopstanden, die zij op grond van dit artikel als monumentaal hebben
aangewezen, van de in het vijfde lid bedoeld lijst afvoeren, indien de betreffendehoutopstand:
is geveld of op andere wijze teniet is gegaan;
naar hun oordeel op grond van de in artikel 7 genoemde criteria niet langer van bijzondere betekenis is. In dat geval zijn de leden 2 t/m 4 van overeenkomstige toepassing.
De gemeente bezit een bijzondere onderhoudsplicht voor de eigen monumentale houtopstanden, zoals een goed beheerder betaamt.
De gemeente draagt mede zorg voor het structureel onderhoud aan houtopstanden van
derden die op grond van dit artikel op de monumentenlijst zijn ingeschreven. Zij verleent
daartoe de door haar noodzakelijk geachte diensten.
Artikel 18: Bomenfonds
De gemeente houdt een bomenfonds ten behoeve van de vervanging, het herstel en de
uitbreiding van houtopstanden.
Burgemeester en wethouders regelen de wijze, waarop uitkeringen uit het fonds worden
verstrekt.
Artikel 19: Bescherming openbare bomen
Het is verboden om houtopstanden, die openbaar eigendom zijn:
te beschadigen, te bekladden of te beplakken;
daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door ambtenaren ter uitoefening van de
hun opgedragen boomverzorgende taak.
Het is verboden om een of meer voorwerpen aan een openbare houtopstand aan te brengen
of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van burgemeester en wethouders.
Artikel 20: Strafbepaling
Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 7, 8 of 12 is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 13 is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.
Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, danwel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in het eerste lid niet nakomt, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke veroordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.
Degene die handelt in strijd met het voorschrift als bedoeld in artikel 15, tweede of derde lid, of in artikel 19, eerste of tweede lid, wordt bestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.
De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid tot het
instellen door burgemeester en wethouders van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen en houtopstanden.
Artikel 21: Toezicht en opsporing
Met het toezicht op de naleving van deze verordening danwel de opsporing van de in deze
verordening strafbaar gestelde feiten zijn behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het wetboek van strafvordering, belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Artikel 22: Betreden van gebouwen en terreinen
Zo dikwijls als de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist,
wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, de last verstrekt gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.
Artikel 23: Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die waarop zij is
bekendgemaakt.
Op dat tijdstip wordt de bij raadsbesluit van 24 april 1980 vastgestelde en op 16 december
1993 laatstelijk gewijzigde kapverordening ingetrokken.
Artikel 24: Overgangsbepaling
Vergunningen, verleend krachtens de ingetrokken kapverordening worden
indien en voorzover het verbod waarop de vergunning betrekking heeft, ook is vervat in deze
verordening - geacht vergunningen in de zin van deze verordening te zijn.
Voorschriften en verplichtingen opgelegd krachtens de ingetrokken kapverordening blijven -
indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en verplichtingen zijn
opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn
opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag of verzoek
om vergunning, schadevergoeding of anderszins op grond van de ingetrokken kapverordening
is ingediend waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet
is beslist, wordt - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke de aanvraag of het
verzoek is ingediend, ook zijn vervat in deze verordening - de ingetrokken kapverordening
toegepast, tenzij de aanvrager of verzoeker de wens te kennen geeft dat de bepalingen van
deze verordening worden toegepast.
Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift, betreffende een vergunning bedoeld in het
eerste lid of een voorschrift of verplichting bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip
van inwerkingtreding van deze verordening is ingekomen binnen de voordien geldende
termijn, wordt beslist met toepassing van de ingetrokken verordening.
Artikel 25: Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als: Bomenverordening 1996.
Ondertekening
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
1. a. Houtopstand is het algemene begrip dat de Boswet zelf ook hanteert. Dit begrip omvat
naast één of meer bomen tevens een houtwal, een houtsingel en een grotere (lint)
begroeiing van struiken. Het begrip "hakhout" is weggelaten om verwarring te voorkomen.
In de praktijk bleek dit begrip nogal eens te worden gehanteerd om bepaalde
typen bomen en struiken (m.n. voorkomend in houtwallen en -singels) aan te duiden
die, na te zijn afgehakt, wederom op de stam uitlopen, terwijl volgens de Memorie van
Toelichting op artikel 1, lid 3 van de Boswet, waarin het begrip ook voorkomt, niet die
eigenschap voor de kwalificatie van het begrip "hakhout" van belang is, maar het feit
of het houtgewas ook daadwerkelijk wordt geveld met het oogmerk om twijgen te
oogsten. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft dit belang van het
aantonen van het oogmerk om twijgen te oogsten voor het bestaan van hakhout
bevestigd. Omdat een dusdanig gebruik van bomen en struiken als deel van het
(bedrijfs)huishouden in Achtkarspelen feitelijk niet of nauwelijks meer voorkomt en dus
geen wezenlijk te beschermen waarde meer vormt, is het thans uit de definitie van het
begrip "houtopstand" weggelaten.
Anders dan in de Kapverordening van 24 april 1980 wordt het begrip "houtsingel"
thans onderscheiden van het begrip "houtwal" vanwege het wezenlijke onderscheid
tussen beide, in Achtkarspelen veel voorkomende, vegetatietypen (zie ook de toelichting
op de leden 1 d, e en f). Ook nieuw in de begripsomschrijving is "grotere (Iint)begroeiing
van struiken". Vanwege de ecologische waarde die een dergelijke begroeiing
(bijv. een meidoorn- of mispelhaag) kan hebben kan bescherming gewenst zijn. Er
wordt gesproken van "begroeiing" in plaats van "beplanting" om de mogelijkheid te
openen ook spontaan ontstaan groen bescherming te bieden. Wel geldt, evenals bij
een houtwal of houtsingel, dat het om een "grotere" begroeiing, dus "van enige omvang"
moet gaan. De lintvormigheid is minder van belang: ook bijv. een grotere driehoek
van struiken kan waardevol zijn door soort en ligging. Solitaire struiken of heesters
zijn niet onder de voorschriften begrepen.
Het begrip "dunning" is weggelaten teneinde mogelijk misbruik te voorkomen: men
meent geen vergunning te hoeven aanvragen, het is immers dunning. De Hoge Raad
bepaalde dat "dunning (in de Boswet...) een normale onderhoudsmaatregel is" en de
gemeente niet een normale bedrijfshuishouding mag beperken (HR 18.06.1985), M&R
86/1, blz. 20, NJ '86, 183). Artikel 1, lid 1 b. van de Kapverordening 1980 is derhalve
komen te vervallen.
bIc. Als struik wordt doorgaans beschouwd iedere houtachtige plant die zich vlak boven de
grond vertakt en in tegenstelling tot een boom geen echte stam heeft. De term heg of
haag heeft in het algemeen betrekking op een omheining van struiken (of soms bomen)
die regelmatig in de gewenste vorm wordt geschoren. Deze omschrijvingen van
"boom" en "struik" spreken verder voor zichzelf. Het onderscheid is aangebracht om
ook bepaalde categorieën struiken (waaronder landschappelijk waardevolle heggen en
hagen) te kunnen beschermen.
d/e/f. In de Kapverordening 1980 vallen blijkens de toelichting onder het begrip "houtwal"
alle lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen en
struiken, zoals houtsingels, houtkaden, graften, graven of steilranden. Laatstgenoemde
houtopstanden komen in Achtkarspelen echter in het geheel niet voor, terwijl
tussen houtwallen en houtsingels een wezenlijk onderscheid wordt gemaakt. Dit is in
de begripsomschrijvingen van de leden 1 d en f tot uitdrukking gebracht. In beide
gevallen zal het moeten gaan om begroeiingen van enige uitgestrektheid. Ter beantwoording
van de vraag of aan dit criterium wordt voldaan zal het vóórkomen van de
houtopstand in een gemeentelijk landschaps- of bestemmingsplan of een gemeentelijke
landschapsinventarisatie doorgaans voldoende houvast kunnen bieden.
Houtwallen en -singels kunnen volgens de begripsomschrijving ook bestaan uit
"boomvormers". Dit zijn opnieuw uitgelopen boomstronken, die door hun aard en
omvang evenzeer bescherming kunnen behoeven als iedere andere boom.
Het begrip "boomwal" is een verbijzondering van het begrip "houtwal". Hierbij gaat het
om een houtwal die zich kenmerkt door de aanwezigheid van oudere, volwassen
bomen en een spaarzame onderbegroeiing van struiken en kruiden. Als criterium voor
de boomdikte wordt een dwarsdoorsnede van de stam gehanteerd van minimaal 20
centimeter op 1,3 meter boven het maaiveld. De zinsnede "op geregelde afstand"
geeft aan dat het niet om een incidentele boom, maar om meerdere bomen zal moeten
gaan, die min of meer gelijkelijk over de houtwal zijn verdeeld. Doorgaans zal in de
praktijk snel duidelijk zijn of van een boomwal sprake is. Ook hier kan een gemeentelijke
landschapsplan duidelijkheid bieden.
De omschrijving van het begrip "boomwal" is hoofdzakelijk opgenomen om ten aanzien
van houtwallen en boomwallen een verschillend onderhoudsregime te kunnen
instellen.
De omschrijving van het begrip knotten/kandelaberen is bedoeld ter afbakening van
illegaal en ondeskundig snoeien van daarvoor ongeschikte bomen. Deze definitie vult
nader de mogelijkheid aan om zonder kapvergunning onderhoud te kunnen plegen
aan daarvoor wel geschikte bomen als bepaald in artikel 2 lid e sub i van deze verordening.
Ook voor de vakkundige begrenzing van het begrip "geknot" in artikel 2, lid 2
sub a is deze definitie nuttig.
Deze omschrijving is opgenomen omdat het begrip onderhoud in de praktijk niet
zelden (te) ruim werd geïnterpreteerd, met name voor wat betreft houtwallen en -
singels. Het kwam voor dat het onderhoud aan dergelijke houtopstanden sterk werd
geïntensiveerd of onjuist werd uitgevoerd om er voor eens en voor altijd van af te zijn.
Mitsdien werd behoefte gevoeld aan een nadere concretisering en objectivering van
het begrip. De onderhoudsmaatregel zal ten dienste moeten staan van het behoud en
de geleidelijke verjonging van de houtopstand. Dit betekent dat het groot onderhoud
met geregelde tussenpozen en op deskundige wijze dient plaats te vinden. Als richtlijn
geldt:
cyclus Te treffen maatregelen
Houtsingels Elke 10-15 jaar Afzetten met behoud van spaarbomen (bij
houtsingels meidoorn als spaarboom
handhaven). Afzagen niet te laag bij de grond.
Dunne stammetjes op ± 10 cm boven de
grond. Dikkere stammen op ± 20 à 30 cm. Bij
bestaande hakhoutstobben stammen op enkele
cm afzagen.
Periode: half nov. t/m half april (m.u.v. berk tot
half februari)
Takhout verwijderen, stapelen of op rillen tussen
de stobben leggen. Dunning (= blijvend
Houtwallen Elke 15-20 jaar
verwijderen van
houtopstand ten gunste van andere) uitsluitend
als uitzondering en met het doel ruimte te
bieden voor spontane vestiging van nieuwe
bomen en struiken.
NB: het onderhoud dient gelijkmatig aan het
binnen een bepaald gebied aanwezige
bestand te worden uitgevoerd, zodat de karakteristieke
landschapsstructuren herkenbaar
blijven. Het gelijktijdig afzetten van houtwallen-
of singels over grote oppervlakten
wordt als vergunningplichtig aangemerkt.
Boomwallen Niets doen Eindbeeld. Langs wegen regelmatige
boomverzorging (verwijderen dood takhout)
Het bovenstaande schema is van belang in verband met de vraag of een bepaalde
voorgenomen velling van een houtwal of houtsingel ingevolge artikel 3 meldingplichtig
is.
De bebouwde kom als bedoeld in dit artikel is bij raadsbesluit van 27 november 1980
(agd. pt. 7) reeds vastgesteld overeenkomstig het gebied dat op de bestemmingsplankaarten
van de dorpen als zodanig is aangegeven of binnen de begrenzing van de
bestemmingsplannen voor de dorpen valt. Dit besluit is goedgekeurd door Gedeputeerde
Staten van Friesland bij besluit van 19 februari 1981, no. 34971 en in werking
getreden op 20 maart 1981.
De boomwaarde is toegevoegd om de (financiële) waarde van bomen objectief te
kunnen bepalen. De gehanteerde methode "Raad" is landelijk gezien de meest gebruikte.
Uit de zich snel ontwikkelende rechtspraak blijkt ook de rechter deze methode
te erkennen, zowel voor gemeentelijke als particuliere bomen. Bij grotere schadebedragen
aan bomen (vanaf circa f 5.000,--) is de tussenkomst van een onafhankelijk,
beëdigd taxateur van bomen en houtige gewassen aan te bevelen.
Het begrip "vellen" zelf is niet omschreven. Voor de betekenis ervan kan worden
uitgegaan van het normale spraakgebruik. Zo zal het omhakken of afzagen van een
boom zeker als vellen moeten worden beschouwd. Het snoeien (inkorten of wegnemen
van takken, waaronder het structureel onderhoud aan monumentale houtopstanden
als bedoeld in artikel 17, lid 11) wordt daarentegen niet als "vellen" aangemerkt
(en is dus niet vergunningplichtig) mils de te snoeien boom daarbij gebaat is. Wordt
echter - om maar eens een voorbeeld te noemen - de stam tot op betrekkelijk grote
hoogte ontdaan van takken, zodat van de kroon slechts een klein deel overblijft (het
zgn. kandelaberen), of wordt de top uit de boom gezaagd (het zgn. knotten), dan is
wel sprake van een handeling als bedoeld in dit artikellid. Het zogenaamde "afzetten",
d.w.z. het met inbegrip van de stam inkorten van daarvoor geschikte houtsoorten,
wordt eveneens als vellen aangemerkt. Voorzover een dergelijke vorm van vellen kan
worden aangemerkt als een maatregel in het kader van groot onderhoud aan houtwallen
en -singels voorziet artikel 3 in een meldingsplicht.
De omschrijving van "vellen" omvat blijkens onderhavig artikel ook het "rooien" (met
wortel en al verwijderen) en "het verrichten van handelingen die de dood of ernstige
beschadiging van houtopstand tot gevolg kunnen hebben". Deze omschrijving komt
overeen met die van de Boswet (artikel 1, tweede lid). Om misverstanden uit te sluiten
zijn toegevoegd "verplanten" of "ernstig ontsieren".
De toevoeging "zowel boven- als ondergronds" is bedoeld om ook op te kunnen treden
tegen ernstige, ondergrondse beschadiging bij bijv. de aanleg van kabels en leidingen.
De expliciete, ondergrondse bescherming lijkt nodig gezien de merkwaardige achterstelling
van het kappen van wortel ten opzichte van het afsnijden van takken in artikel
5:44 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Vgl. Bomennieuws 3/41992, blz. 66 e.v. Be·
langrijk is in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 15/12/1992 (ongepubliceerd)
in de zaak Slootjes. De Hoge Raad stelde dat ook het vakkundig, rigoureus
knotten tot de stam met uitsteeksels (het zgn. kandelaberen) ernstig beschadigen in
de zin van dit artikel kan zijn en dus kapvergunningplichtig is.
De nadere omschrijving van het begrip "vellen" in dit artikellid heeft alleen betrekking
op (actieve) handelingen en niet op het (passieve) nalaten van handelingen. Bijvoorbeeld
het nalaten van onderhoud, het niet nemen van maatregelen om ernstig bedreigde
houtopstand veilig te stellen of het lijdelijk toezien dat houtopstand - al dan niet
door toedoen van anderen - ten gronde gaat. Het gaat te ver om ook een dergelijk
"stilzitten" onder het actieve begrip "vellen" te brengen. Tegen ernstige verwaarlozing
kan echter wel worden opgetreden. In dit verband wordt gewezen op artikel 13 en de
toelichting daarop.
Artikel 2: Kapverbod
Zoals bij de toelichting op artikel 1, eerste lid onder a is aangegeven, is het begrip
"dunning" komen te vervallen. Verder is dit artikkellid nagenoeg ongewijzigd overgenomen
uit de Kapverordening 1980. Gekozen is voor een algemeen kapverbod, behoudens
nader genoemde uitzonderingen of verkregen vergunning.
a t/m d. Lid 2 geeft een groep uitzonderingen op het in het eerste lid gestelde verbod. De
onder a tot en met d vervatte uitzonderingen vloeien voort uit artikel 15, lid 2 van de
Boswet, waarin de categorieën bomen of houtopstanden worden genoemd, ter bewaring
waarvan de gemeentelijke wetgever geen regels mag stellen. Hiertoe behoren
o.a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide
voor zover bestaande uit populieren of wilgen. Bij wet van 8 december 1982, Stb. 706,
is echter voor de hier bedoelde wilgen en populieren een uitzondering gemaakt,
doordat aan artikel 15, tweede lid, onder a, van de Boswet is toegevoegd "tenzij deze
zijn geknot". De gemeentelijke wetgever heeft daarmee de mogelijkheid gekregen
regelen te stellen ter bewaring van knotwilgen en knotpopulieren die deel uitmaken
van wegbeplantingen of eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden. Het
kapverbod geldt wel voor wilgen en populieren, niet zijnde wegbeplantingen of eenrijige
beplanting op of langs landbouwgronden, waarbij niet van belang is of deze wel of
niet zijn geknot.
Bij de onderdeel in b opgenomen uitzondering kan worden vermeld, dat blijkens de
Memorie van Toelichting een notenboom een vruchtboom is. Het begrip "vruchtboom"
is niet duidelijk. Bedoeld zal wel niet zijn "vruchtdragende boom", want anders zouden
gemeente en provincies voor geen enkele boom regels mogen stellen. Uit de parlementaire
discussie over artikel 15, lid 2 van de Boswet kan worden afgeleid, dat wordt
gedacht aan bomen die uit economische motieven worden geteeld, dat wil zeggen
bomen zoals die staan in boomgaarden oftewel fruitbomen. Uit Kb 24 oktober 1986,
nr. 43, Milieu en recht 1987/8, blz. 297 (Breda) blijkt, dat de Kroon, in tegenstelling tot
de parlementaire discussie, een solitaire vruchtboom eveneens onder de uitzondering
van artikel 1, vierde lid onder e van de Boswet brengt. Dit houdt in dat ten behoeve
van het kappen van iedere vruchtboom geen vergunning vereist is.
Deze bepaling geeft in het eerste gedeelte een uitzondering, waartoe de wet eveneens
verplicht. Ingevolge artikel 15, lid 3 van de Boswet is de gemeenteraad immers niet
bevoegd regelen te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden die deel
uitmaken van bosbouwondernemingen, die als zodanig bij het Bosschap geregistreerd
staan en gelegen zijn buiten de bebouwde kom.
Dit onderdeel ziet op het geval dat bomen moeten worden geveld ter bestrijding van
plantenziekten. Onder dit artikel werden voorheen de maatregelen tegen iepziekte
gewaarborgd, maar het Besluit bestrijding iepziekte is in 1991 vervallen. Vandaar de
toevoeging van een iepziektebestrijdingsregeling onder artikel 15 van deze verordening.
Niettemin is de verwijzing naar de Plantenziektenwet zinvol voor de handhaving
van het Besluit bestrijding bacterievuur en eventuele toekomstige plantenziekten.
Deze bepaling is bedoeld om zonder schriftelijke vergunning te kunnen overgaan tot
het rooien van op openbaar terrein staande gemeentebomen die vernield, dood of
bijna dood zijn en waarvoor doorgaans vervangende bomen worden geplant. Het
maken van een uitzondering voor gemeentebomen in het algemeen wordt psychologisch
onjuist geacht.
In deze bepaling is een uitzondering op de vergunningplicht opgenomen voor erf- en
tuinbomen. Met term "erven en tuinen" wordt aangesloten bij de in artikel 1, lid 4 onder
van de Boswet gehanteerde terminologie. Evenals in de Boswet zijn de begrippen
niet nader te omschreven. Uitgegaan dient te worden van de betekenis van de begrippen
in het normale spraakgebruik. Overigens is het begrip niet beperkt tot woningen.
Ook erven en tuinen bij (agrarische) bedrijven en andere gebouwen, zoals scholen,
kerken e.d. komen voor toepassing van dit artikel in aanmerking. Om te voorkomen
dat deze uitzonderingsregeling, als gevolg van onduidelijkheden over wat exact onder
"erf' en "tuin" moet worden verstaan, ongewenste consequenties met zich brengt, zijn
de begrippen gerelateerd aan het begrip "hoofdgebouw". Voor de betekenis van dit
begrip wordt hier aangesloten bij de wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke
ordening en het bouwen. Verder is een nadere beperking naar oppervlak aangebracht
(20 meter van enige gevel). Op die manier vallen gemiddelde tuinen en erven
bij woningen en andere gebouwen onder de werkingssfeer van dit artikel. Grotere
tuinen en erven bieden een boom meer ruimte, waardoor deze minder aanleiding tot
hinder zal geven. De gehanteerde afstand is overigens niet bedoeld om de begrippen
"erf' en "tuin" uit te breiden, m.a.w. niet alles wat binnen een afstand van 20-meter valt
is ook automatisch als "erf' of "tuin" aan te merken.
Om waardevolle houtopstanden op erven en in tuinen toch bescherming te kunnen
bieden is de uitzondering op de vergunningplicht niet van toepassing op monumentale
bomen, houtwallen- en houtsingels en houtopstanden die zijn geplant krachtens een
herplantverplichting als bedoeld in artikel 13.
Zie toelichting op artikel 1, lid 1 onder g.
W:IDOCIDTAK\VERORDENIBOMENVER.96
Artikel 3: Meldingsplicht groot onderhoud houtwallen en houtsingels
Het vellen (afzetten) van houtwallen en -elzensingels is op grond van artikel 2, eerste
lid in beginsel vergunningplichtig. Het eerste lid van artikel 3 maakt echter een uitzondering
op deze vergunningplicht als het afzetten plaatsvindt in het kader van het groot
onderhoud aan de houtwal of -singel. Voorwaarde is wel dat degene, die het voornemen
heeft om een houtwal of houtsingel bij wijze van groot onderhoud te vellen, van
dit voornemen melding doet aan burgemeester en wethouders. Het meldingsysteem is
enkel voorwaardelijk. Men mag niet vellen zonder voorafgaande melding. Het systeem
is geen vergunningsysteem: velling mag in beginsel, na melding. Burgemeester en
wethouders krijgen evenwel de gelegenheid de gemelde activiteit tegen te houden als
naar hun oordeel geen sprake is van een maatregel ter uitvoering van "groot onderhoud".
Om dit begrip te kunnen objectiveren is in artikel 1 , lid 1 onder h een omschrijving
opgenomen. Wanneer burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de
gemelde activiteit geen groot onderhoud betreft en derhalve vergunningplichtig is,
hebben zij drie weken de gelegenheid om dit aan de melder kenbaar te maken. Het
voorwaardelijke systeem brengt met zich mee, dat door de melder zonder meer tot
velling mag worden overgegaan, wanneer burgemeester en wethouders niet binnen de
vereiste drie weken hebben gereageerd. Burgemeester en wethouders kunnen de
termijn van drie weken waarna tot velling mag worden overgegaan uiteraard verkorten,
door binnen die termijn een positieve reactie te doen uitgaan. Een positieve reactie is
echter niet vereist om na afloop van de termijn tot velling te kunnen overgaan.
Het meldingsysteem is bedoeld om de gemeente op de hoogte te houden van de
vellingen aan de gevoelige landschapselementen en om te voorkomen dat door
ondeskundige of overmatige onderhoudsmaatregelen sluipenderwijs een proces van
landschapsverschraling optreedt. Het systeem is zo opgezet dat het voor de melder in
procedureel opzicht een zo gering mogelijke belasting vormt.
Dit artikellid regelt de wijze van melding. Gekozen is voor een koppeling met de vergunningaanvraag, teneinde onterecht gemelde vergunningplichtige activiteiten op
basis van de reeds ingediende melding als vergunningaanvraag in behandeling te
kunnen nemen.
Artikel 4: Aanvraag vergunning
Schriftelijke aanvraag van de vergunning is vanzelfsprekend en vloeit voort uit artikel
4:1 Algemene wet bestuursrecht. Voor de overige eisen die aan de aanvraag worden
gesteld, wordt hier verwezen naar artikel 4:2 Awb. Teneinde niet-ontvankelijke aanvragen
te voorkomen en de aanvrager op voorhand duidelijk te maken welke gegevens
van hem of haar worden verlangd, is met inachtneming van artikel 4:4 Awb gekozen
voor het aanvragen door middel van een door burgemeester en wethouders vast te
stellen formulier. Een dergelijk formulier bevordert verder een uniforme aanpak en
vereenvoudigd de gegevensverwerking.
Een situatieschets, op te stellen door de aanvrager, blijkt in de praktijk nodig, aangezien
men de kapvergunning anders voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken.
De woorden "of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid" zijn in de bepaling opgenomen
in verband met gevallen waarin een overheidsorgaan, bijvoorbeeld een provincie
of waterschap, bij wijze van bestuursdwang bomen wil vellen, die in strijd met een
verordening of waterschapskeur geplant zijn. Deze bestuursdwang zal slechts uitgeoefend
kunnen worden, indien de gemeente een kapvergunning verleent. Het
gemeentebestuur zou echter geen vergunning kunnen verlenen, wanneer de vergunning
slechts door de zakelijk gerechtigde zou kunnen worden aangevraagd.
Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als
onder de Bomenverordening vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen
velling moet worden gemeld aan het ministerie (nb: niet te verwarren met de melding
als bedoeld in artikel 3 van deze verordening) en dat vergunning moet worden aangevraagd
bij het gemeentebestuur. Het tweede lid van artikel 4 stelt nu dat de wettelijk
voorgeschreven kennisgeving aan het ministerie mede wordt beschouwd als
vergunningaanvraag. Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat de
teammanager van de Landelijke Service bij Regelingen (zoals de directeur van het
Staatsbosbeheer thans heet) van de bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving
een afschrift zendt aan het desbetreffende gemeentebestuur. Aangezien dit
afschrift alle gegevens bevat, die het gemeentebestuur voor de beoordeling van de
aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de
belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan
tweeërlei gezag wegneemt.
Dit artikellid treft een regeling voor meldingen, gedaan op grond van het eerste lid van
artikel 3, die naar oordeel van burgemeester en wethouders niet voor toepassing van
dat artikel in aanmerking komen. Op grond van artikel 3 lid 1 dienen burgemeester en
wethouders dat binnen drie weken aan de melder mee te delen. De melding wordt dan
automatisch aangemerkt als aanvraag om vergunning. In hun mededeling geven
burgemeester en wethouders aan dat voor de betreffende activiteit naar hun oordeel
een vergunning vereist is en dat de melding als aanvraag om vergunning wordt aangemerkt.
Na verzending van die mededeling begint de termijn als bedoeld in artikel 5 te
lopen.
4/5. De leden 4 en 5 van artikel 3 regelen de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag
om kapvergunning. Deze procedure is een nadere uitwerking van afdeling 3.2
van de Algemene wet bestuursrecht ("Zorgvuldigheid en belangenafweging"). De
openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb is bewust niet van toepassing
verklaard teneinde de besluitvorming ten aanzien van met name eenvoudige
vergunningaanvragen niet onnodig te vertragen. Volgens de hier opgenomen regeling
wordt de aanvraag (en dus niet het ontwerp-besluit) gedurende twee weken ter inzage
gelegd, binnen welke termijn belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze over de
aanvraag kenbaar kunnen maken. Of gedurende de gestelde termijn al dan niet
zienswijzen worden ingediend is van invloed op het verdere verloop van de procedure.
In dat verband wordt gewezen op het bepaalde in de artikelen 5, 8 en 9 en de toelichting
daarop.
Artikel 5: Beslistermijn
In het verlengde van het bepaalde in artikel 4:13 Awb wordt een termijn van maximaal
acht weken hier als een redelijke beslistermijn beschouwd. Aangezien binnen deze
termijn ook publicatie en terinzagelegging van de aanvraag moet plaatsvinden, kan die
termijn te kort zijn indien naar aanleiding daarvan zienswijzen naar voren zijn gebracht.
Voor die gevallen is de beslistermijn verruimd tot maximaal twaalf weken. De
beslistermijn kan door middel van een verdagingsbesluit worden verruimd tot maximaal
twaalf respectievelijk zestien weken, indien de beslissing op de kapvergunning
niet binnen de door de verordening gestelde termijn kan worden genomen. Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager en de overige belanghebbenden van
deze verdaging in kennis. Het ligt voor de hand dat daarbij de redenen worden aangegeven
die aan de verdaging ten grondslag liggen.
Artikel 6: Weigering ex lege
In tegenstelling tot de model-Algemene Plaatselijke Verordening van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (Hoofdstuk 4, Afdeling 5, "Het bewaren van houtopstanden"),
die de vergunning ex lege als uitgangspunt neemt en in de toelichting de
weigering ex lege als mogelijkheid noemt, wordt hier het standpunt gehuldigd dat,
indien er ondanks de in artikel 5 gestelde beslistermijn geen beslissing is genomen,
handhaving van de houtopstand voorkeur verdient boven kap. Achterliggende gedachte
is, dat de houtopstand niet het loodje mag leggen als gevolg van traagheid of twijfel
bij de gemeente. Bovendien doet een weigering ex lege recht aan de rechten van
derden-belanghebbenden. Consequentie van de weigering ex lege is wel, dat het
college na het verstrijken van de beslistermijn niet langer bevoegd is om alsnog (begunstigend)
op de aanvraag te beslissen. De aanvrager heeft evenwel duidelijkheid in
de vorm van een voor beroep vatbare beschikking.
Artikel 7: Toetsingscriteria
Toegevoegd zijn de volgende weigeringsgronden:
natuur- en milieuwaarden worden vooropgesteld overeenkomstig de huidige
opvatting, dat de visuele, esthetische opvattingen over natuur-, landschaps- en
dorps/stadsschoon (die dateren uit de jaren '20/'30 van deze eeuw) minder van
belang zijn dan de ecologische noodzaak tot milieubeleid.
Met dit vooropstellen van natuur en milieu is echter niet bedoeld een rangorde
in de weigeringsgronden aan te brengen. Dus een vergunning kan evengoed
alleen op grond van bijv. aantasting van landschappelijke waarden worden
geweigerd als op grond van bedreiging van natuurwaarden.
landschappelijke waarden is meer eigentijdse benaming voor natuur- en landschapsschoon;
cultuurhistorische waarden zijn apart opgenomen omdat een kleine of reguliere
boom op een bepaalde plaats het behouden waard kan zijn vanwege de historische
betekenis.
waarden voor de recreatie en leefbaarheid. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken
aan bomen die algemeen worden gewaardeerd om hun schaduw. Ook zou
het kunnen gaan om een foeilelijke klimboom, die bij de jeugd als speelobject
waardering ondervindt.
De term "toetsingscriteria" bij dit artikel is verkozen boven de ook wel gebruikte term
"weigeringsgronden" , omdat de genoemde waarden ook kunnen worden gebruikt om
een vergunning onder voorschriften te verlenen en via artikel 17 tevens een rol spelen
bij de toekenning van de monumentale status aan houtopstanden. In de aanhef staat
"onder andere". De bovengenoemde opsomming is dus niet limitatief bedoeld; er
kunnen dus nog meer en andere weigeringsgronden zijn.
Verwijzen naar een bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplan is natuurlijk van
belang in verband met het motiveringsbeginsel en de eenheid en duidelijkheid van
beleid.
Ook is toegevoegd dat bij weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning
de boomwaarde als motivering gehanteerd kan worden. Ook hier geldt de in
artikel 1 lid 1 onder j besproken noodzaak van eenheid in financiële benadering en de
voorzichtige toepassing hiervan.
In acute probleemsituaties die worden veroorzaakt door bomen, meestal dus gevaarzetting
voor zaken of personen door instabiliteit van bomen, moet er meteen gehandeld
kunnen worden.
Artikel 8: Standaardvoorschrift van niet-gebruik
Dit artikel is om te vermijden dat de boom feitelijk al gekapt is voordat derden-belanghebbenden
in de gelegenheid zijn gesteld om van hun rechtsbeschermingsmogelijkheden
gebruik te maken. In het verlengde van artikel 4, leden 4 en 5 wordt een voorwaarde
als bedoeld in dit artikel uitsluitend noodzakelijk geacht als naar aanleiding van
de publicatie van de aanvraag tegen vergunningverlening zienswijzen zijn ingediend.
Op die manier wordt voorkomen dat de houder van een kapvergunning, waartegen
geen bezwaren bestaan, onnodig lang moet wachten voordat van die vergunning
gebruik mag worden gemaakt.
Artikel 9: Bekendmaking
Afdeling 3.6 Awb regelt de bekendmaking en mededeling van besluiten. Op grond van
artikel 3:41 Awb geschiedt bekendmaking van besluiten, die tot een of meer belanghebbenden
zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie de aanvrager.
Artikel 3:42 Awb bepaalt dat besluiten, die niet tot een of meer belanghebbenden zijn
gericht, geschiedt door kennisgeving van dat besluit of van de zakelijke inhoud daarvan
in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws-, of huis-aanhuisblad,
danwel op een andere geschikte wijze. Omdat de groep belanghebbenden
ingeval van kapvergunningen moeilijk bepaalbaar is, is gekozen voor de systematiek
van artikel 4, leden 4 en 5 (publicatie van de aanvraag). Het ligt dan ook in de rede de
bekendmaking van het besluit inzake verlening of weigering van de kapvergunning te
beperken tot degenen, die daaromtrent hun zienswijze hebben kenbaar gemaakt. Ook
de rechter lijkt steeds vaker van mening dat aan (evident) belanghebbenden een afschrift
van de kapvergunning moet worden toegestuurd bij wijze van bekendmaking.
Artikel 10: Intrekking of wijziging vergunning
In dit artikel worden de gronden genoemd waarop een vergunning kan worden ingetrokken
respectievelijk de daaraan verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd.
De genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter
("kan"). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking c.q. wijziging wordt
overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningvoorschriften nopen tot
toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met
name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de
bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Indien burgemeester en wethouders overwegen
om de vergunning in te trekken of te wijzigen, dienen zij te letten op het bepaalde
in artikel 4:8 Awb. Ook indien er geen sprake is van een situatie als bedoeld in dit
artikel vereist het beginsel van behoorlijk bestuur dat een besluit zorgvuldig moet
worden voorbereid (artikel 3:2 Awb). Dit betekent dat het bestuursorgaan, ook wanneer
artikel 4:8 Awb niet van toepassing is, de vergunninghouder moet horen voordat
tot intrekking of wijziging van de vergunning wordt overgegaan. Ingeval van een
wijziging of intrekking die het gevolg is van een algemene beleidsbeslissing van het
bestuursorgaan, is het echter vaak niet doenlijk om alle betrokkenen te horen. Wel is
het gewenst om met vertegenwoordigers van belanghebbenden te overleggen.
Artikel 11: Vervaltermijn vergunning
Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat een bestand aan oude kapvergunningen
ontstaat. Na verloop van een jaar is niet uitgesloten dat een belangenafweging anders
uitvalt. Bomen groeien immers verder. Indien een vergunning is verleend voor het
vellen van meerdere houtopstanden vervalt deze na een jaar voor de houtopstanden
die op dat moment nog niet zijn geveld.
Artikel 12: Bijzondere vergunningvoorschriften
Het eerste lid van artikel 12 stelt de mogelijkheid vast om een herplantplicht aan de
vergunning te verbinden. In het algemeen mag hij die een vergunning mag weigeren,
daaraan ook voorschriften verbinden. Met het oog hierop kan men deze bepaling
wellicht als overbodig beschouwen.
Ook het KB van 05.05.1971, OB 1972, XV1I1.3, nr. 32633 (Beilen), lijkt de conclusie te
wettigen dat ook zonder uitdrukkelijke bepaling een herplantplicht kan worden opgelegd
en dat daarbij aanwijzingen kunnen worden gegeven of een termijn kan worden
gesteld. Mede gezien het feit dat dit voorschrift ingrijpend kan zijn, is het wenselijk
terzake een uitdrukkelijke bepaling op te nemen. Deze herplantplicht heeft een andere
strekking dan de herplantplicht krachtens de Boswet. Daar is zij gericht op het behoud
van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is). Bij de gemeente geschiedt
een eventuele herbeplanting om redenen van milieubeheer en zal zij vaak
zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren. De wet geeft voor herbeplanten een
termijn van drie jaar. De gemeente hoeft deze termijn in haar verordening niet aan te
houden. Behalve een termijn kunnen burgemeester en wethouders ook aanwijzingen
geven met betrekking ot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort
wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen iepziekte). Bij
vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplanting van een boom
van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boompje.
Ook het tweede lid zou, strikt genomen, kunnen worden gemist. Immers, mislukt een
beplanting, aangebracht krachtens het eerste lid, dan is er sprake van het teniet gaan
van beplanting. Ingevolge artikel 13, eerste lid, kan dan een verplichting tot herbeplanting
worden opgelegd. Het kan echter gewenst zijn ter versnelling van het herstel de
eventuele vervangingsverplichting gelijktijdig met de herplantplicht op te leggen (inboetclausule
).
Het derde lid bevat de mogelijkheid om aan de kapvergunning het voorschrift te
verbinden dat een financiële compensatie in het gemeentelijke bomenfonds moet
worden gestort. De rechter acht een dergelijke betalingsverplichting aanvaardbaar,
mits deze strekt tot behartiging van "het belang dat de kapverordening beoogt te
dienen" (ABR 01.02.1995, Bouwrecht 1996, nr. 2, blz. 151 (kapverordening Bussum)).
Om deze reden is een verwijzing naar artikel 7 lid 1 van de verordening opgenomen.
In genoemde uitspraak formuleert de Afdeling bestuursrechtspraak verder nog drie
criteria voor het gebruik van bedoeld bevoegdheid, te weten:
vast dient te staan, dat de compensatie in natura (de herplantplicht) geen
uitkomst biedt of slechts in beperkte mate;
de omvang van de financiële compensatie mag niet groter zijn dan het bedrag
dat gemoeid zou zijn met het vervullen van de totale herplantplicht;
het betaalde bedrag moet ook daadwerkelijk worden gespendeerd aan herbeplanting
en dan nog wel in de directe omgeving.
In verband met laatstgenoemde eis is opgenomen dat de financiële compensatie moet
worden gestort in het gemeentelijke bomenfonds, dat in artikel 18 in het leven wordt
geroepen.
Van belang is, dat de Afdeling bestuursrechtspraak in bovengenoemde uitspraak de
"methode Raad", waarop de boomwaarde als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder j is
gebaseerd, voor het berekenen van de waarde van de gevelde bomen en van de
omvang van de locatie voor de herplantverplichting onderschrijft. In het vierde lid van
artikel 12 is derhalve een verwijzing naar deze boomwaarde opgenomen. Met het oog
op het tweede hierboven weergegeven criterium is toegevoegd dat de kosten van de
herplantverplichting op de te betalen financiële compensatie in mindering moeten
worden gebracht.
Artikel 13: Herplantlinstandhoudingsplicht
Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningvoorschrift zou kunnen worden
gesteld, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van een herplantplicht
zou kunnen ontkomen door zonder vergunning te vellen. De in artikel 13 opgenomen
bepaling maakt het mogelijk in zulke gevallen een zelfstandige herplantverplichting te
scheppen.
In het eerste lid is toegevoegd "danwel op andere wijze teniet is gegaan". Burgemeester
en wethouders kunnen dus ook een verplichting tot herplantplicht opleggen, als
houtopstand is tenietgegaan door verwaarlozing of door een calamiteit. Oplegging van
een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, als houtopstand is tenietgegaan door
een velling ingevolge de Plantenziektenwet of een velling in het kader van een
instandhoudingsplicht als bedoeld in het derde lid. Voor het uitvoeren van de herplantplicht
kan soms ook de medewerking van anderen dan de zakelijk gerechtigde
noodzakelijk zijn. Daarom is aansluiting gezocht bij de omschrijving van artikel 14, lid 1
Woningwet: aanschrijvingen kunnen worden gericht tot de eigenaar "of tot degene die
uit anderen hoofde tot het treffen van de voorzieningen bevoegd is".
Het tweede lid bevat de mogelijkheid om aan de zelfstandige herplantverplichting een
inboetclausule te verbinden, vergelijkbaar met artikel 12, tweede lid.
Het derde lid betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs
kan worden aangenomen dat deze binnen afzienbare tijd teniet zal gaan. De gemeente
zou in dat geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel teniet is gegaan om
dan vervolgens op grond van het eerste lid een herplantplicht op te leggen. Het kan
echter voorkomen dat de doelstelling van de verordening beter gediend is met het
behoud van de bestaande bomen dan met vervanging daarvan. Met name valt hierbij
te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te
vervangen, en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit en nesteIgelegenheid
betreft, wegen zij niet op tegen een veelheid van jonge boompjes. Krachtens
Het derde lid van artikel 13 kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in
stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan
maken of voorkomen, voorzover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of
aantasting als gevolg van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door
dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen
van terreinverhardingen, het storten van afval enz. De verplichting tot instandhouding
hoeft niet altijd te betekenen dat van een boomgroep alle bomen moeten blijven staan.
Om besmetting met ziekten te voorkomen kan zonodig de verplichting worden opgelegd
bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Bij een sterk verouderd
bomenbestand kan het aanbeveling verdienen het bestand te kappen onder het
opleggen van een herplantplicht.
De instandhoudingsverplichting mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen
krachtens hogere regelingen, zoals bijvoorbeeld de Plantenziektenwet.
4/5. De leden vier en vijf zijn vergelijkbaar met het vierde en vijfde lid van artikel 12, met
dien verstande dat voor de financiële compensatie hier een koppeling is gelegd met de
zelfstandige herplantplicht en niet met de voorschriften van de kapvergunning. Verwezen
wordt naar de toelichting op artikel 12 leden 4 en 5.
Artikel 14: Schadevergoeding
Krachtens artikel 17 van de Boswet wordt bij weigering van een kapvergunning op
verzoek van de eigenaar of gebruiker een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding
uit de gemeentekas toegekend, indien schade wordt geleden die redelijkerwijs
niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Echter, ook indien een regeling niet
uitdrukkelijk een recht op schadevergoeding geeft, kan het redelijkheidsbeginsel
meebrengen dat een belastende beschikking niet genomen wordt zonder dat een
schadevergoeding wordt toegekend. Om die reden is in de bepalingen niet een uitdrukkelijk
artikel opgenomen, dat het recht op schadevergoeding geeft voor gevallen
dat een kapvergunning wordt verleend onder bezwarende voorschriften en gevallen
dat een herplant- of instandhoudingsplicht wordt opgelegd en daardoor onevenredige
schade ontstaat voor betrokkene.
Artikel 17 van de Boswet schrijft echter voor dat de verordening een orgaan aanwijst
dat beslist op vergoeding van schade die voortvloeit uit het weigeren van een vergunning.
In artikel 14, lid 1 wordt de gemeenteraad als zodanig aangewezen. De reden
daarvoor is, dat eenvoudig kan worden aangesloten bij de procedureregeling voor de
behandeling van vergelijkbare planschadevergoedingen. Bovendien zal de raad
sowieso dienen te besluiten over het beschikbaar stellen van het voor schadeloosstelling
benodigde krediet. Een nadeel van de gekozen regeling lijkt, dat niet langer in één
procedure tegelijk kan worden beslist over kapvergunning en schadevergoeding. Dit
argument moet echter worden afgezwakt wanneer men zich realiseert dat de door de
Boswet mogelijk gemaakte schadeloosstelling wegens vellen van een houtopstand in
de praktijk door de rechter zelden of nooit is toegekend (vgl. KB 29.08.1980, 11, AB
1980, 619 en KB 18.04.1984, 46, AB 1984, 444) en dus voor een theoretisch geval lijkt
te zijn bedacht.
In dit lid is de Procedureverordening Planschadevergoeding van toepassing verklaard.
Artikel 15: Bestrijding van iepziekte
1/2/3. Dit artikel is ten opzichte van de Kapverordening nieuw toegevoegd. Bij de toelichting
op artikel 2, tweede lid onder f is al kort aangegeven dat het Besluit bestrijding iepziekte
op 1 januari 1991 is opgeheven, waarmee de door het Ministerie van Landbouw en
Visserij gecoördineerde iepziektebestrijding is komen te vervallen. Het Ministerie acht
de ziekte beheersbaar, omdat als gevolg van de aanpak de infectiedruk op een laag
niveau is gebracht. De Minister heeft de gemeenten nu zelf de bevoegdheid gelaten
om tegen de ziekte op te treden. Optreden is dringend gewenst om de iepen in ons
land te behouden.
Het artikel is overgenomen van het VNG-model met dien verstande dat wordt gesproken
van "ontbasten" in plaats van "ontschorsen". Een bast is meer dan enkel de
schors en noodzakelijk is het ontbasten.
In artikel 2, tweede lid onder f is de opheffing van het kapverbod geregeld indien
sprake is van een aanschrijving die leidt tot het vellen van een boom.
Artikel 16: Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning
Dit artikel is opgenomen om de procedures van de verschillende vergunningen op
elkaar af te stemmen. Doordat de verschillende vergunningen elk hun eigen beoordelingskader
kennen, is er niet voor gekozen om de kapvergunning volgend te laten zijn
aan de bouw- of aanlegvergunning, bijvoorbeeld door het vellen van houtopstanden ter
uitvoering van een bouw- of aanlegvergunning via een uitzondering op het in het
eerste lid van artikel 2 opgenomen verbod vergunningvrij te maken.
Juist in het ontwerp-stadium kunnen bouw- en aanlegplannen nog worden gewijzigd
en aangepast worden aan bestaande en te behouden beplantingen. Het is dus raadzaam
bij iedere aanvraag om bouw- of aanlegvergunning na te gaan of niet tevens
houtopstanden aanwezig zijn waarvoor een kapvergunning is vereist.
Door de kapvergunning zoveel mogelijk tegelijkertijd met de bouw- of aanlegvergunning
af te geven wordt vermeden dat de gemeente zichzelf in moeilijke situaties
manoeuvreert, bijvoorbeeld het redelijkerwijze niet meer of slechts gedeeltelijk aanvullend
kunnen zijn van een kapvergunning op de reeds afgegeven bouwvergunning.
Overigens geldt het bovenstaande in het bijzonder voor bouwvergunningen die met
vrijstelling van een geldend bestemmingsplan worden verleend. Indien het bouwplan in
overeenstemming is met een geldend bestemmingsplan mag worden aangenomen dat
de afweging ten aanzien van verwijdering van de houtopstand reeds in het kader van
dat bestemmingsplan heeft plaatsgevonden (met uitzondering van sterk verouderde
bestemmingsplannen). In die gevallen heeft de coördinatieregeling met name als doel
te voorkomen dat van een verleende bouwvergunning (eventuele weigering van de
kapvergunning vormt in dat geval immers geen grond om ook de bouwvergunning te
weigeren) geen gebruik mag worden gemaakt omdat een kapvergunning niet of niet
tijdig is aangevraagd danwel omdat een kapvergunning niet kan worden verleend.
Dit lid is een weergave van de vaste rechtspraak op dit gebied dat er niet vroegtijdig
gekapt mag worden als plannen nog niet definitief zijn. "Definitief' in dit artikel is zowel
bedoeld in zowel juridische als in financiële zin (vgl. bijvoorbeeld: VzARRS
03.1993, AB 1993,324 (Madurodam), VzARRS 03.09.1993, AB 1994,179 en
VZARRS 28.08.1990, Gst. 1990, 140).
Dit artikel zal vooral toepassing kunnen vinden, indien het gaat om waardevolle of
monumentale houtopstanden waarvan de aanwezigheid door de aanvrager doelbewust
is verzwegen. Men lette evenwel op de gemeentelijke plicht een besluit zorgvuldig
voor te bereiden (artikel 3:2 Awb).
Artikel 17: Monumentale bomen
Artikel 17 is bedoeld om waardevolle houtopstanden een bijzondere bescherming te
kunnen bieden door deze als monumentaal aan te wijzen. Het eerste lid geeft de basis
voor deze aanwijzing. Om houtopstanden te kunnen aanwijzen dienen zij met het oog
op één of meerdere waarden die deze verordening beoogt te beschermen (zie artikel
7, lid 1) van "bijzondere betekenis" zijn. Om dit begrip zonodig te kunnen objectiveren,
is een verwijzing naar de boomwaarde opgenomen.
Omdat aan de aanwijzing van een houtopstand als monument rechtsgevolgen
verbonden zijn (de houtopstand kan ingevolge het achtste lid nog slechts in uitzonderlijke
situaties worden geveld, bepaalde categorieën houtopstanden, bijv. sommige erfen
tuinbomen, kunnen niet langer zonder vergunning worden geveld en de rechthebbende
op de houtopstand kan een beroep doen op een gemeentelijke
onderhoudsregeling) is een aanwijzingsprocedure opgenomen, die enigszins vergelijkbaar
is met die van Hoofdstuk 11, §1. van de Monumentenwet 1988. Deze procedure is
geregeld in de leden 2 tlm 5.
Om de beslissing omtrent aanwijzing zorgvuldig te kunnen voorbereiden is de openbare
voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard.
Dit artikellid biedt als monumentaal aan te wijzen erf- en tuinbomen een voorbereidingsbescherming
teneinde te voorkomen dat zij vergunningvrij worden geveld voordat
de status van monument een feit is. Deze voorbereidingsbescherming vervalt zodra
het besluit omtrent aanwijzing definitief is.
Ten aanzien van de in dit artikellid genoemde termijnen wordt verwezen naar de
toelichting op artikel 5. Aangezien de terinzagelegging ingevolge het eerste lid van
artikel 3: 11 Awb al minimaal vier weken bedraagt, gaat deze beslistermijn in nadat de
termijn van terinzagelegging is verstreken.
Houtopstanden worden niet eerder als monumentaal op de lijst ingeschreven, dan
nadat de aanwijzing definitief is geworden.
De Bomenstichting houdt een register bij van nationale monumentale bomen en
andere houtopstanden. Dit register bevat circa 10.000 objecten (solitaire bomen, lanen
of boomgroepen) verspreid over heel Nederland. Daarbij gaat het meestal om bomen
van hoge ouderdom, van bijzondere schoonheids- of zeldzaamheidswaarde of met
een beeldbepalende functie voor de omgeving. De op in dit register ingeschreven
bomen in Achtkarspelen komen eveneens in aanmerking voor plaatsing op de
gemeentelijke monumentenlijst. Daarnaast is de categorie "lokale" toegevoegd voor
om houtopstanden, die weliswaar niet op de nationale lijst voorkomen, maar die wel
van bijzonder gemeentelijk belang zijn te kunnen beschermen. De categorie "toekomstige"
monumentale houtopstanden betreft objecten die nog niet vanwege actuele
waarden als monument zijn aan te merken, maar die bijvoorbeeld vanwege de soort of
de standplaats wel de potentie hebben om binnen afzienbare tijd als nationaal of
lokaal monument te worden aangemerkt en om die reden thans reeds het beschermen
waard zijn.
Dit lid geeft de richtlijnen waaraan de monumentale bomenlijst minimaal moet voldoen.
Belangrijk is om de standplaats, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde te kennen,
alsmede de aan de aanwijzing te grondslag liggende motivering. De woorden "in ieder
geval" geven aan dat burgemeester en wethouders het register desgewenst met
andere gegevens kunnen aanvullen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het
kadastrale perceelsnummer en de boomwaarde tt.v. aanwijzing.
Dit artikel regelt de daadwerkelijke bescherming van een monumentale houtopstand
door te bepalen dat deze nog slechts in uitzonderlijke situaties mag worden gekapt. De
afweging omtrent handhaving van de houtopstand is daarmee feitelijk verschoven van
de kapvergunningsprocedure naar de aanwijzingsprocedure.
Wanneer er redenen aanwezig zijn om een houtopstand niet langer als monumentaal
aan te merken, kan de houtopstand op grond van dit artikel van de lijst worden afgevoerd.
Dit zal zeker het geval zijn als de houtopstand met toepassing van het vorige lid
is geveld of op andere wijze is tenietgegaan (bijvoorbeeld door ziekte, storm e.d.). Er
bestaat dan ook geen aanleiding meer de in de leden 2 Um 4 geregelde procedure te
volgen. Dat ligt anders als de houtopstand als zodanig nog aanwezig is, maar naar
oordeel van burgemeester en wethouders niet langer monumentale waarden bezit,
bijvoorbeeld als gevolg van gewijzigde inzichten of omstandigheden (een boom is niet
langer zeldzaam doordat er inmiddels meerdere van zijn of de standplaatswaarde is
verminderd als gevolg van gerealiseerde bebouwing) of gewijzigde fysieke kwaliteiten
van de boom (bijvoorbeeld als deze een deel van zijn kruin heeft verloren). Omdat in
die gevallen over de monumentale waarde discussie kan bestaan, dient, om een
houtopstand van de lijst af te voeren, dezelfde procedure als bij aanwijzing te voeren
gevolgd. Ook in dit verband wordt nogmaals gewezen op de mogelijkheid om bij
dreigende teloorgang of illegale kap een instandhoudings- of herplantplicht op te
leggen.
10/11. Het tiende lid vestigt een onderhoudsplicht voor de gemeente ten aanzien van de
eigen monumentale houtopstanden. Het elfde lid beoogt een regeling in het leven te
roepen, waarop de rechthebbende op een monumentale houtopstand voor het structureel
onderhoud een beroep kan doen. Dit onderhoud moet worden onderscheiden van
het groot onderhoud als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder h en het jaarlijkse reguliere
onderhoud. Bij structureel onderhoud gaat het om het wegnemen van dode, zwakke of
hinderlijke takken en het verbeteren van de groeiplaats. Dergelijk onderhoud dient
doorgaans eens per 10-15 jaar te worden uitgevoerd (3-jaarlijkse inspectie). Een
dergelijke onderhoudsregeling vormt een compensatie van de gemeenschap aan de
particuliere eigenaar voor het bezit en de gedwongen instandhouding van een monumentale
houtopstand. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente daarmee
de plicht op zich neemt om de boom steeds in optimale conditie te houden. De eigenaar
blijft daarvoor zelf verantwoordelijk en dus aansprakelijk. Het staat hem immers
ook vrij om zelf nog (regulier of structureel) onderhoud aan de boom te plegen. Het
woordje "mede" in artikel 17, lid 11 moet ook in die zin worden opgevat.
Gekozen is voor een compensatie door middel van dienstverlening boven financiële
omdat:
overheadkosten, die samenhangen met de beoordeling van subsidieaanvragen,
zoveel mogelijk worden beperkt, zodat alleen de werkelijke onderhoudskosten
hoeven te worden vergoed;
de gemeente niet kan worden geconfronteerd met een "overvraag" naar subsidies;
voor elke bezitter van een monumentale houtopstand duidelijk is wanneer het
onderhoud zal worden uitgevoerd;
het onderhoud deskundig wordt uitgevoerd en er geen nacontrole hoeft plaats
te vinden.
Artikel 18: Bomenfonds
Hier wordt een algemeen gemeentelijk bomenfonds in het leven geroepen voor de
vervanging, het herstel en de uitbreiding van houtopstanden. Boetes en schadevergoedingen,
die op grond van deze verordening worden geïnd, worden in dit bomenfonds
gestort. Op die manier wordt bewerkstelligd dat "groene" gelden weer aan het
bomenbestand ten goede komen. Het bomenfonds kan desgewenst worden uitgebreid
tot een subsidieregeling.
Burgemeester en wethouders regelen de wijze, waarop uitkeringen uit het fonds
worden verstrekt. Bij uitbreiding van het bomenfonds tot een algemene subsidieregeling
kunnen zij daartoe zonodig een bijdrageregeling in het leven roepen.
Artikel 19: Bescherming openbare bomen
1/2. Omwille van de volledigheid en duidelijkheid is dit artikel toegevoegd. Het biedt in
aanvulling op het kapverbod bescherming voor openbare houtopstanden, die doorgaans
in de APV is geregeld. De Algemene Politieverordening Achtkarspelen kent een
dergelijk artikel ter bescherming van openbare bomen evenwel niet. De strafmaatbepaling
is conform de systematiek opgenomen in artikel 20 lid 3 van deze verordening.
Artikel 20: Strafbepaling
Dit artikel is vrijwel ongewijzigd overgenomen uit de Kapverordening 1980. Opname
van een nieuw artikel 8 (Standaardvoorschrift van niet-gebruik) maakt het noodzakelijk
dit artikel ook in het eerste lid van artikel 20 te noemen.
De boetecategorie blijft van de tweede categorie in verband met artikel 154 Gemeentewet.
Toegevoegd is expliciet de mogelijkheid tot openbaarmaking van de rechterlijke
uitspraak als extra straf, omdat vaak niet zulke hoge boetes (kunnen) worden opgelegd.
Artikel 154 Gemeentewet biedt de mogelijkheid tot openbaarmaking. De boomwaarde
is genoemd om het financiële aspect expliciet te laten meewegen bij de
strafmaatbepaling door de rechter. In het algemeen gaan gemeenten bij opzettelijke,
illegale kap uit van de volle boomwaarde van de gevelde bomen.
Toegevoegd in verband met de nieuwe artikelen 15 en 19.
Dit lid is toegevoegd ter loskoppeling van straf- en privaatrecht. Deze instructienorm is
bedoeld om de mogelijkheid van een privaatrechtelijk optreden van de gemeente als
schadelijdend boomeigenaar/beheerder niet op voorhand te frustreren door een verwijt
dat er strafrechtelijk wordt opgetreden. Formeel staat immers het strafrechtelijk perspectief
("laakbaarheid") los van het privaatrechtelijk perspectief van geleden schade
door de boomeigenaar. Niettemin is de Officier van Justitie onafhankelijk in zijn beslissing
om wel of niet tot vervolging over te gaan, in de praktijk vaak de (eventuele)
schadeclaim van de gemeente afwegend.
Artikelen 21, 22, 23 24 en 25
Voor de volledigheid opgenomen standaardbepalingen. Bij artikel 22 is na "die met de
zorg voor de naleving zijn belast" toegevoegd" "of daaraan moeten meewerken" omdat
daardoor een grotere groep ambtenaren aan het toezicht deel kan hebben, omdat in
de praktijk blijkt dat een gespecialiseerd groenambtenaar wat meer kennis en binding
met de naleving van deze verordening heeft, dan een algemeen geschoolde toezichthouder.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl