Regeling vervallen per 01-01-2022

Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek

Geldend van 21-07-2020 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2020

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek

Preambule

Het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de gemeenten Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen,

Overwegende dat,

Zij het noodzakelijk acht de vigerende gemeenschappelijke regeling inhoudelijk en tekstueel te wijzigen in verband met de samenvoeging van de gemeenten Noordwijk en Noordwijkerhout per 1 januari 2019

een memorie van toelichting aan de regeling is toegevoegd,

het dagelijks bestuur een daartoe strekkend voorstel d.d. heeft gedaan;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

  • a.

    Besluit de gemeenteraden van Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen voor te stellen om:

    het college toestemming te verlenen om de vigerende “Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek” per 1 maart 2019 te wijzigen;

  • b.

    Besluit de colleges van Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen voor te stellen om per 1 maart 2019:

    de vigerende “Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek” te wijzigen, waardoor de:

    "Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek"

    als volgt komt te luiden:

Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

  • 1. Deze regeling verstaat onder:

    • a.

      Samenwerkingsverband: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2;

    • b.

      Deelnemers: de aan deze regeling deelnemende gemeenten: Hillegom, Lisse, Noordwijk en Teylingen;

    • c.

      Colleges: de colleges van burgemeester en wethouders;

    • d.

      Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

    • e.

      Algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband;

    • f.

      Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband;

    • g.

      Voorzitter: de voorzitter van het samenwerkingsverband;

    • h.

      Directeur: de door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband benoemde secretaris, die tevens de bestuurder in de zin van Wet op de ondernemingsraden is;

    • i.

      Regeling: deze gemeenschappelijke regeling (GR);

    • j.

      Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr);

    • k.

      Gemeentewet: verwezen wordt naar de Gemeentewet zoals die op dit moment geldt;

    • l.

      Uitvoeringsplan bestuursopdracht: de door het algemeen en dagelijks bestuur uitgewerkte jaarlijkse opdrachten van de deelnemers, inclusief de bedrijfseconomische en operationele vertaling van de door de gemeenten vastgestelde beleidsplannen en beleidskaders.

  • 2. Waar in deze regeling artikelen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de in artikel 5 genoemde wetten en regelingen of enige andere wet of regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, dienen in die artikelen in plaats van "de gemeente" en "het college van burgemeester en wethouders" onderscheidenlijk te worden gelezen "het samenwerkingsverband" en "het dagelijks bestuur".

Artikel 2: Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Wet, genaamd "Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek", gevestigd en kantoor houdend te Lisse.

  • 2. Het werkgebied van het samenwerkingsverband omvat het grondgebied van de deelnemers.

Artikel 3: Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Hoofdstuk 2: Belang, taken en bevoegdheden

Artikel 4: Belang

  • 1. De belangen die de deelnemers nastreven door deel te nemen in deze regeling zijn:

    • -

      Verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening op het terrein van werk en inkomen;

    • -

      Vermindering van de kwetsbaarheid van de afzonderlijke deelnemers;

    • -

      Efficiëntere uitvoering van de aan het samenwerkingsverband opgedragen taken.

  • 2. Het samenwerkingsverband behartigt de gemeenschappelijke belangen van de deelnemers ten aanzien van een klantgerichte uitvoering van de wetten waarvan de uitvoering is overgedragen aan het samenwerkingsverband. Dit geschiedt door middel van een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering, waarbij de belangen van de klant en diens zelfstandige bestaansvoorziening centraal staan.

Artikel 5: Taak en opdracht

  • 1. Door de colleges van de deelnemers is aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband de uitvoering en het vaststellen van de beleidsregels/nadere regels, overgedragen (gedelegeerd) van:

    • a.

      de Participatiewet voor zover dit ziet op bijstandsverlening als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b van de Participatiewet, de tegenprestatie als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c van de Participatiewet, alsmede de diagnose van personen in het kader van de doorverwijzing naar het Servicepunt Werk en de ondersteuning bij arbeidsinschakeling in de vorm van de vaststelling/besluitvorming, uitbetaling en administratieve afhandeling van de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a juncto artikel 6 lid 2,artikel 10b lid 9,artikel 10c en d van de Participatiewet;

    • b.

      het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

    • c.

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw);

    • d.

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

    • e.

      de Wet inburgering (Wi) zoals deze luidde op 31 december 2012 en de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);

    • f.

      de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), voor zover het de individuele verstrekkingen betreft;

    • g.

      de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) waar het betreft de maatwerkvoorziening;

    • h.

      de Regeling gehandicapten parkeerkaart (GPK);

    • i.

      de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening alsmede de afgifte van verklaringen op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) en de indiening van verzoekschriften tot instelling van een bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden als bedoeld in artikel 432 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • j.

      Algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen van de genoemde wet- en regelgeving;

    • k.

      Wet- en regelgeving die in plaats treedt of voorheen van toepassing was van de onder a. tot en met i. genoemde wet- en regelgeving, alsmede het ter zake geldende overgangsrecht.

  • 2. Door de colleges van de deelnemers is aan het dagelijks bestuur/directeur van het samenwerkingsverband volmacht/machtiging verleend tot berekening, uitbetaling en administratieve afhandeling van individuele jeugdhulpvoorzieningen die zijn verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) als bedoeld in de Verordening Jeugdhulp.

    Daarnaast is door de colleges van de deelnemers aan het dagelijks bestuur/directeur van het samenwerkingsverband mandaat verleend voor het nemen van besluiten op aanvragen individuele jeugdhulpvoorzieningen als bedoeld in artikel 12 van de Verordening Jeugdhulp en artikel 2.3 van de Jeugdwet, het herzien en intrekken van dergelijke besluiten, het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van de geldswaarden van ten onrechte genoten individuele jeugdhulpvoorzieningen, het nemen van besluiten op bezwaarschriften tegen voor omschreven besluiten en het in en buiten rechte vertegenwoordigen van het college bij procedures over individuele jeugdhulpvoorzieningen.

  • 3. Het samenwerkingsverband adviseert (het bestuur van) de deelnemers en doet beleidsvoorstellen over de te voeren beleidskaders op het terrein van werk & inkomen en sociale zekerheid, de maatschappelijke ondersteuning en gemeentelijke schulddienstverlening. Het samenwerkingsverband vertegenwoordigt binnen haar bevoegdheden de deelnemers in alle met bovengenoemde taken samenhangende overlegstructuren.

  • 4. Het samenwerkingsverband biedt personele ondersteuning bij de oefening voor, respectievelijk de uitvoering van, de van toepassing zijnde rampenplannen van de deelnemers.

Artikel 6: Bevoegdheden

Om de belangen genoemd in artikel 4 te kunnen verwezenlijken zijn door de colleges van de deelnemers de bevoegdheden en verantwoordelijkheden overgedragen (gedelegeerd) aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband ten aanzien van de uitvoering van de in artikel 5, eerste lid, nader genoemde wetten en regelingen, alsmede de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur, algemeen verbindende voorschriften en uitvoeringsregelingen.

Ten aanzien van de uitvoering van de in artikel 5 lid 2 omschreven taken hebben de colleges van de deelnemers aan het dagelijks bestuur/directeur van het samenwerkingsverband mandaat/volmacht/machtiging verleend overeenkomstig afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7: Dienstverlening

  • 1. Het samenwerkingsverband kan niet zelf besluiten tot uitbreiding van de overgedragen taken/bevoegdheden van de deelnemers aan het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan, indien het algemeen bestuur hiertoe besluit (met toepassing van artikel 54), aan (een van) de deelnemers voorstellen om ook andere taken uit te voeren voor, respectievelijk diensten leveren aan (een of meerdere van) de deelnemers.

  • 2. Het samenwerkingsverband verleent incidenteel diensten, op verzoek van gemeenten buiten het in artikel 2 lid 2 genoemde gebied, indien het algemeen bestuur hiermee instemt. De diensten worden verricht tegen een overeengekomen prijs. De beschrijving van de te leveren diensten, de wijze van kostenverrekening en de overige voorwaarden waaronder de diensten worden geleverd, worden vastgelegd in een overeenkomst tussen het college van de betreffende gemeente(n) en het algemeen bestuur.

Artikel 8: Visie

Het samenwerkingsverband is van en voor de gemeenten;

Het samenwerkingsverband staat voor maximale zelfstandigheid van de burgers op het gebied van arbeid, inkomen en zorg;

Het samenwerkingsverband is klantgericht, resultaatgericht en levert, in samenwerking met partners, maatwerk;

Het samenwerkingsverband voert de opgedragen taken uit met betrokken, professioneel en kwalitatief goed personeel;

Het samenwerkingsverband heeft ambitie.

Artikel 9: Missie

De ISD Bollenstreek maakt haar cliënten meer zelfstandig.

Hoofdstuk 3: Inrichting

Artikel 10: Bestuursorganen

Het bestuur van het samenwerkingsverband bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur,

  • b.

    het dagelijks bestuur,

  • c.

    de voorzitter.

Hoofdstuk 4: Het algemeen bestuur

Artikel 11: Samenstelling, plaatsvervanging en zittingsduur

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit acht leden die door de colleges van de deelnemers als volgt worden aangewezen: twee leden en twee plaatsvervangende leden uit het college van elke deelnemende gemeente.

  • 2. De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode, gelijk aan die van de zittingsduur van het college dat hen heeft aangewezen.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur blijven na het verstrijken van de in het tweede lid genoemde periode hun functie waarnemen tot het tijdstip dat de nieuwe leden zijn aangewezen.

  • 4. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt zo mogelijk plaats in de eerste vergadering van de colleges in de nieuwe samenstelling, doch uiterlijk binnen zes weken na deze eerste vergadering.

  • 5. Aftredende leden en plaatsvervangende leden kunnen opnieuw worden aangewezen.

  • 6. De leden kunnen te allen tijde schriftelijk ontslag nemen.

  • 7. Het betrokken college voorziet zo spoedig mogelijk in de tussentijdse vacatures doch uiterlijk binnen acht weken na het ontstaan daarvan.

  • 8. Elke aanwijzing tot lid of plaatsvervangend lid wordt door het college binnen acht dagen schriftelijk medegedeeld aan de voorzitter.

  • 9. Hij die ontslag neemt als lid van het algemeen bestuur blijft zijn functie waarnemen, tot zijn opvolger deze functie heeft aanvaard.

  • 10. Het lidmaatschap en plaatsvervangend lidmaatschap van het algemeen bestuur is, onverlet het bepaalde in artikel 20 van de Wet, onverenigbaar met:

    • a.

      Een dienstverband met een van de deelnemers of daaraan ondergeschikt;

    • b.

      een dienstverband met het samenwerkingsverband, waaronder tevens begrepen de vormen van gesubsidieerde arbeid;

    • c.

      een cliëntrelatie met het samenwerkingsverband.

  • 11. De bepalingen voor de leden van het algemeen bestuur zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervanger(s).

Artikel 12: Einde lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt:

    • a.

      doordat een lid zijn ontslag indient;

    • b.

      door ontslag door het college dat hem heeft aangewezen in geval dit lid niet langer het vertrouwen van het college heeft, waarbij van het besluit onmiddellijk mededeling wordt gedaan aan de voorzitter;

    • c.

      van rechtswege doordat het lid geen deel meer uitmaakt van het college dat hem heeft aangewezen;

    • d.

      met ingang van de datum waarop onverenigbaarheid met het (plaatsvervangend) lidmaatschap ontstaat, zoals bedoeld artikel 11 lid 10;

    • e.

      op de dag waarop de zittingsperiode van het college is beëindigd.

  • 2. Het lid dat ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het algemeen bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats dit lid is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur die tussentijds ontslag nemen, stellen de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede het college dat hen heeft aangewezen hiervan op de hoogte. Het ontslag is onherroepelijk.

Artikel 13: Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Aan het algemeen bestuur komen in het kader van deze regeling alle bevoegdheden toe, die niet aan een ander bestuursorgaan zijn opgedragen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid oefent het algemeen bestuur in elk geval de volgende bevoegdheden uit:

    • a.

      het aanwijzen van de voorzitter, alsmede de overige leden van het dagelijks bestuur;

    • b.

      het vaststellen van een reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur;

    • c.

      het vaststellen van de begroting, respectievelijk begrotingswijzingen en de jaarrekening;

    • d.

      het vaststellen van een regeling voor het financieel en administratief beheer;

    • e.

      het instellen van een vaste commissie van advies, waaronder een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      het doen van voorstellen tot wijziging, toetreding, uittreding en opheffing van deze gemeenschappelijke regeling;

    • g.

      het besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

    • h.

      het vaststellen van het inkoop- en aanbestedingsbeleid, alsmede de algemene voorwaarden van het samenwerkingsverband, op basis van het ter zake vigerende beleid van de deelnemers.

  • 3. Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, met uitzondering van de bevoegdheden als genoemd in het vorige lid onder a tot en met g.

  • 4. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 31a van de Wet kan het algemeen bestuur besluiten tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemers een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Artikel 14: Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast.

  • 2. Besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Als de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 3. In de vergadering heeft elk lid van het algemeen bestuur dat niet tevens lid is van het dagelijks bestuur twee stemmen.

  • 4. Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten, maar minimaal twee keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht of ten minste twee leden van het algemeen bestuur dit verzoeken (onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen). In het laatste geval vindt de vergadering binnen twee weken na het gedane verzoek plaats.

  • 5. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 6. Tegelijkertijd met de oproep brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen - met uitzondering van de in artikel 23 van de Wet bedoelde stukken - worden tegelijkertijd met de oproep en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 7. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 8. De deuren worden gesloten wanneer tenminste twee van de aanwezige leden daarom verzoeken of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 9. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

Artikel 15: Quorum

  • 1. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2. Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 16: Onschendbaarheid

De leden van het bestuur van het openbaar lichaam en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 17: Vergaderorde

  • 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2. Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3. Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 18: Belangenverstrengeling

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht neemt een lid van het algemeen bestuur niet deel aan een stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

Artikel 19: Stemming

  • 1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      Ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 15 lid 2 voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 15 lid 1 niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 20: Besluitvorming

  • 1. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 2. Conform artikel 14 lid 3 hebben de leden van het algemeen bestuur die niet tevens lid zijn van het dagelijks bestuur twee stemmen. Leden van het algemeen bestuur die tevens lid zijn van het dagelijks bestuur hebben één stem.

  • 3. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 21: Stemmen over personen

  • 1. De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

  • 2. Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3. Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 22: Overige stemmingen

  • 1. De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 2. Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 3. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 4. Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 5. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 6. Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het algemeen bestuur bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 23: Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 24: Besloten vergadering

  • 1. Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur over de geheimhouding van de inhoud van stukken is het bepaalde in artikel 23 van de Wet van toepassing.

  • 2. In een besloten vergadering van het algemeen bestuur worden geen besluiten genomen over het programmaplan, de begroting, begrotingswijzigingen, de rekening, het liquidatieplan, toetreding en uittreding, wijziging van de regeling en ontslag en benoeming van de voorzitter en leden van het dagelijks bestuur.

Artikel 25: Inlichtingenplicht lid algemeen bestuur

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur is gehouden aan het college dat dit lid heeft aangewezen, alle informatie te verstrekken die voor een juiste beoordeling van het door het lid van het algemeen bestuur gevoerde en te voeren beleid noodzakelijk is.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan het college dat dit lid heeft aangewezen de door één of meer leden gevraagde inlichtingen, zonodig onder geheimhouding zoals bepaald in artikel 16 en 23 van de Wet.

  • 3. Het verzoek om inlichtingen wordt schriftelijk ter kennis gebracht van het door dit college aangewezen lid van het algemeen bestuur.

  • 4. De gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk schriftelijk verstrekt, zo mogelijk binnen vier weken.

  • 5. Indien bij het lid van het algemeen bestuur overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van de gevraagde inlichtingen, wordt daarvan met redenen omkleed mededeling gedaan overeenkomstig het bepaalde in lid 4.

  • 6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraad respectievelijk een of meer leden van die raad.

Artikel 26: Inlichtingenplicht algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de gemeenteraad van een deelnemende gemeente de door één of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen, zonodig onder geheimhouding zoals bepaald in artikel 16 en 23 van de Wet.

  • 2. Een verzoek tot het verstrekken van inlichtingen wordt gericht aan het algemeen bestuur en ingediend bij de voorzitter.

  • 3. De gevraagde inlichtingen worden zo spoedig mogelijk verstrekt, doch uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 27: Verantwoording

  • 1. Een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur kan door het college dat het lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoording geschiedt volgens het Reglement van Orde van het betreffende bestuursorgaan.

  • 2. Het college van een deelnemende gemeente kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslag verlenen indien dit lid niet meer het vertrouwen van het college geniet. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gemeenteraad.

Hoofdstuk 5: Het dagelijks bestuur

Artikel 28: Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en drie andere leden, aangewezen door en uit het algemeen bestuur.

  • 2. Iedere deelnemer is vertegenwoordigd in het dagelijks bestuur.

  • 3. De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die openvallen vindt zo spoedig mogelijk plaats, doch uiterlijk binnen twee maanden na de melding van de opengevallen plaats.

Artikel 29: Einde lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt indien het lid ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur.

  • 2. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen.

  • 3. De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur eindigt. Zij zijn na aftreden terstond herkiesbaar. Zij blijven hun functie waarnemen tot het moment dat het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling nieuwe leden voor het dagelijks bestuur heeft aangewezen.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, als dit lid niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 30: Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, voor zover niet bij of krachtens de Wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het samenwerkingsverband;

    • d.

      ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het samenwerkingsverband te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a van de Wet;

    • f.

      te besluiten namens het samenwerkingsverband, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

  • 2. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 3. Het dagelijks bestuur is in het licht van het eerste en tweede lid in ieder geval belast met:

    • a.

      het uitvoeren van de opdracht zoals bedoeld in artikel 5;

    • b.

      het beheer van de eigendommen en geldmiddelen van het samenwerkingsverband;

    • c.

      het houden van een voortdurend toezicht op het beheer en de exploitatie van het samenwerkingsverband, alsmede op al wat het samenwerkingsverband aangaat, waaronder de zorg voor de archiefbescheiden;

    • d.

      het behartigen van de belangen van het samenwerkingsverband bij andere overheidslichamen en instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het samenwerkingsverband van belang is;

    • e.

      het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten op het terrein van de opdracht van het samenwerkingsverband genoemd in artikel 5;

    • f.

      het nemen van een besluit of het doen van een uitvoeringshandeling naar aanleiding van een uitspraak van een administratieve of civiele rechter.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan tevens mandaat verlenen aan de directeur of andere ambtenaren van de dienst, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het dagelijks bestuur kan de directeur toestaan ondermandaat te verlenen.

Artikel 31: Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander lid van het dagelijks bestuur dit nodig acht, zulks onder opgave van de te behandelen onderwerpen. De vergadering vindt plaats binnen twee weken nadat het verzoek is ingekomen. Artikel 53 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In het dagelijks bestuur kan alleen worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is. Artikel 56 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Als de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4. Ten aanzien van de verplichting tot geheimhouding is artikel 55 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald. Artikel 54 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 7. De artikelen 16, 18, 19 en 20 van de regeling zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32: Inlichtingenplicht aan algemeen bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft, zo nodig onder geheimhouding zoals bepaald in artikel 23 van de Wet.

  • 2. Indien het algemeen bestuur dan wel een of meer leden van het algemeen bestuur hierom verzoeken, verstrekken de leden van het dagelijks bestuur, tezamen en ieder afzonderlijk, mondeling of schriftelijk alle gevraagde inlichtingen, zo nodig onder geheimhouding zoals bepaald in artikel 23 van de Wet.

  • 3. De inlichtingen bedoeld in het tweede lid worden schriftelijk of mondeling gevraagd aan de voorzitter.

  • 4. De inlichtingen bedoeld in het tweede lid, worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, toegezonden aan de verzoeker. Een afschrift van de inlichtingen wordt gezonden aan de overige leden van het algemeen bestuur.

Artikel 33: Inlichtingenplicht aan bestuursorganen gemeenten

  • 1. Het dagelijks bestuur verstrekt aan de gemeenteraden van de deelnemers de door één of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen, zo nodig onder geheimhouding overeenkomstig artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 23, tweede lid, van de Wet.

  • 2. De inlichtingen worden schriftelijk gevraagd en ingediend bij de voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek, verstrekt aan de verzoeker, alsmede aan de betreffende bestuursorganen van de overige deelnemers.

Artikel 34: Verantwoording

De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, verantwoording verschuldigd aan het algemeen bestuur voor het door hen gevoerde bestuur.

Hoofdstuk 6: De voorzitter

Artikel 35: Aanwijzing en ontslag

  • 1. De voorzitter van het bestuur wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen, voor de duur van de zittingsperiode.

  • 2. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 3. Het algemeen bestuur wijst uit de andere leden van het dagelijks bestuur een plaatsvervangend voorzitter aan.

Artikel 36: Taken en bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door zijn plaatsvervanger.

  • 3. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. De voorzitter kan de ondertekening van de stukken van het dagelijks bestuur opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde, zoals een ander lid van het dagelijks bestuur, de directeur of een of meer andere ambtenaren van het samenwerkingsverband.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsverband in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente, die partij is in een geding waarbij het samenwerkingsverband is betrokken, wordt het samenwerkingsverband door een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen, lid vertegenwoordigd.

  • 5. De voorzitter is belast met het toezicht op de uitvoering van de besluiten van het algemeen en dagelijks bestuur en draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken.

Artikel 37: Informatieplicht en verantwoording

  • 1. Ten aanzien van de informatieplicht is het bepaalde in artikel 25 en 26 voor (leden van) het algemeen bestuur en het bepaalde in artikel 32 en 33 voor (leden van) het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Ten aanzien van het afleggen van verantwoording is het bepaalde in artikel 27 voor leden van het algemeen bestuur en het bepaalde in artikel 34 voor leden van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7: De directeur

Artikel 38: Directeur

  • 1. Het samenwerkingsverband heeft een ambtelijke organisatie, waarvan de directeur aan het hoofd staat.

  • 2. De directeur van het samenwerkingsverband is tevens de secretaris van het samenwerkingsverband.

  • 3. De directeur wordt benoemd door het dagelijks bestuur. Voorafgaand aan de benoeming maakt het dagelijks bestuur een aanbeveling van twee personen op voor het algemeen bestuur, waarna het algemeen bestuur zijn zienswijze kenbaar kan maken aan het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan de directeur schorsen en ontslaan. Voorafgaand aan de schorsing of het ontslag stelt het dagelijks bestuur het algemeen bestuur in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan in spoedeisende gevallen tot onmiddellijke schorsing van de directeur overgaan. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur en stelt het algemeen bestuur in de gelegenheid zijn zienswijze te geven. Op basis van de zienswijze van het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur besluiten de schorsing te laten vervallen.

  • 5. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Artikel 39: Taken en bevoegdheden

  • 1. De bestuursorganen van het samenwerkingsverband worden bijgestaan door de directeur, aan wie in het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur een adviserende stem toekomt. De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 2. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van het samenwerkingsverband.

  • 3. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. Het vorige lid is niet van toepassing indien de ondertekening van stukken die van het dagelijks bestuur uitgaan ingevolge artikel 36 lid 3 aan een ander is opgedragen.

  • 5. De taken en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een directiestatuut, onverminderd het bepaalde in de artikelen 30 en 40. Het statuut wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur en vervolgens ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

  • 6. De directeur is bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 7. Voorafgaand aan elk begrotingsjaar wordt in overleg tussen de voorzitter en de directeur een managementcontract opgesteld, waarin de taakstellende opdracht van de directeur voor het komende jaar wordt vastgelegd.

  • 8. De directeur is verantwoording schuldig aan het dagelijks bestuur.

Artikel 40: Mandaat

  • 1. Ten aanzien van de bedrijfsvoering in de organisatie draagt het dagelijks bestuur zijn bevoegdheden in mandaat op aan de directeur, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het dagelijks bestuur kan de directeur toestaan ondermandaat te verlenen.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt, uit een oogpunt van doelmatig en doeltreffend bestuur en de uitoefening van bevoegdheden binnen de organisatie een algemeen mandaat- en volmachtbesluit vast.

Hoofdstuk 8: Het personeel

Artikel 41: Personeel

  • 1. Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van het samenwerkingsverband personeel in dienst nemen:

    • a.

      als ambtenaar;

    • b.

      op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;

    • c.

      op basis van enig ander verbindend voorschrift, waaronder regelingen in het kader van gesubsidieerde arbeid.

  • 2. Op het personeel, aangesteld als ambtenaar, is van toepassing de collectieve arbeidsovereenkomst samenwerkende gemeentelijke organisaties (cao SGO) zoals deze op dit moment luidt en in de toekomst zal komen te luiden.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist over de toepassing van overige arbeidsvoorwaarden die buiten de kaders van de collectieve arbeidsovereenkomst samenwerkende gemeentelijke organisaties (cao SGO) vallen.

  • 4. De directeur kan namens het dagelijks bestuur worden belast met de benoeming, schorsing en het ontslag van het personeel, alsmede het opleggen van disciplinaire maatregelen.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt de functieomschrijvingen vast.

  • 6. Het dagelijks bestuur stelt regels vast omtrent de ambtelijke organisatie van het samenwerkingsverband.

Hoofdstuk 9: Opdrachtformulering

Artikel 42: Opdrachtformulering en uitvoeringsplan bestuursopdracht

  • 1. Op basis van het door de raad vastgestelde beleid (kaderstelling) formuleren de afzonderlijke colleges voor 1 juli voorafgaande op het eerstvolgende begrotingsjaar de opdracht aan het samenwerkingsverband voor het betreffende begrotingsjaar.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt, vóór 15 april voorafgaand aan het begrotingsjaar waarop het betrekking heeft, het programmaplan op, dat onderdeel uitmaakt van de ontwerpbegroting, waarin opgenomen de concreet te realiseren taakstellingen, in totaal en per afzonderlijke deelnemer.

  • 3. Het dagelijks bestuur biedt dit programmaplan, gelijktijdig met de meerjarenbegroting en de ontwerpbegroting zoals bedoeld in artikel 45 vervolgens aan de colleges en raden van de deelnemers aan.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt het programmaplan, de meerjarenbegroting en de begroting vast vóór 1 juli, met inachtneming van de reactie van de colleges en de raden van de deelnemers.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt uiterlijk op 15 oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar, op basis van het voorstel van het dagelijks bestuur, het uitvoeringsplan bestuursopdracht vast.

  • 6. Wanneer het uitvoeringsplan bestuursopdracht niet binnen de vastgestelde begroting uitgevoerd kan worden, leidt dit tot een begrotingsprocedure zoals bedoeld in artikel 45.

  • 7. Het dagelijks bestuur levert aan de colleges en raden van de deelnemers een evaluatie van het beleid en de begroting in het lopende jaar na de eerste zes maanden ten behoeve van de behandeling van de gemeentebegrotingen van de deelnemers, een en ander zoals bedoeld in artikel 43.

Artikel 43: Bestuursrapportage

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de colleges en raden van de deelnemers een bestuursrapportage waarin opgenomen:

    • a.

      de voortgang van de uitvoering van het programmaplan;

    • b.

      de financiële verantwoording van de uitvoering over de betreffende periode;

    • c.

      de ontwikkelingen ten aanzien van lopend en voorgenomen beleid.

    Deze gegevens hebben betrekking op de eerste zes maanden en worden aangeleverd voor 1 september en omvatten de informatie zoals bedoeld in artikel 42 lid 7.

  • 2. Desgewenst vindt overleg plaats tussen de raden van de deelnemers en (een vertegenwoordiging van) het algemeen bestuur waarin toelichting wordt gegeven op de betreffende bestuursrapportage, de stand van zaken en de verwachte ontwikkelingen.

Hoofdstuk 10: Financiële bepalingen

Artikel 44: Financiële administratie

  • 1. Het algemeen bestuur stelt bij verordening vast:

    • a.

      de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van het samenwerkingsverband, een en ander conform artikel 212 Gemeentewet. De verordening waarborgt, dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan;

    • b.

      regels voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie van het samenwerkingsverband, een en ander conform artikel 213 Gemeentewet. De verordening waarborgt onder meer dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie worden getoetst.

  • 2. De verordeningen als bedoeld in het eerste lid worden door het dagelijks bestuur, binnen twee weken na vaststelling door het algemeen bestuur, toegezonden aan de raden van de deelnemers en Gedeputeerde Staten.

  • 3. De voor de uitvoering van de taken benodigde middelen worden op basis van de vastgestelde begroting door de gemeenten aan het samenwerkingsverband beschikbaar gesteld.

Artikel 45: Begrotingsprocedure

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting met toelichting en een meerjarenbegroting met toelichting voor tenminste drie op het begrotingsjaar volgende jaren op.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks vóór 15 april deze ontwerpbegroting en meerjarenbegroting van het samenwerkingsverband voor het komende begrotingsjaar, vergezeld van een toelichting, toe aan de raden van de deelnemers.

  • 3. De ontwerpbegroting en de meerjarenbegroting, alsmede de eventuele nota van wijzigingen, worden voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Het bepaalde in artikel 35 lid 2 van de Wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De raden van de deelnemers kunnen binnen acht weken na toezending van de ontwerpbegroting het dagelijks bestuur van hun zienswijze aangeven. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin de zienswijze van de raden zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. De zienswijze van de raden alsmede de eventuele nota van wijzigingen worden uiterlijk twee weken voor de vaststelling toegezonden aan het algemeen bestuur.

  • 6. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar, waarvoor de begroting moet dienen.

  • 7. Terstond na de vaststelling zendt het algemeen bestuur de begroting en de meerjarenbegroting aan de raden van de deelnemers.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de begroting en de meerjarenbegroting binnen twee weken na vaststelling, doch uiterlijk vóór 1 augustus voor het jaar waarop zij betrekking hebben, aan Gedeputeerde Staten.

  • 9. Met betrekking tot begrotingswijzigingen is het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de wijzigingen die geen invloed hebben op de bijdragen van de deelnemers en de genoemde data.

Artikel 46: Bijdragen van de gemeenten

  • 1. In de begroting staat welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is voor alle kosten van het samenwerkingsverband.

  • 2. De deelnemers betalen bij wijze van voorschot op de eerste dag van de maand een twaalfde van de in het eerste lid bedoelde bijdrage.

  • 3. De kosten die het samenwerkingsverband aan de deelnemers toerekent, bestaan uit programma en exploitatiekosten.

  • 4. De deelnemers zullen er steeds voor zorg dragen dat het samenwerkingsverband over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

  • 5. De deelnemende gemeenten staan garant voor de betaling van de rente en aflossingen van de door het samenwerkingsverband te sluiten of afgesloten geldleningen voor zover ter zake door andere overheden geen garanties worden of zijn verstrekt.

  • 6. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op te nemen in zijn begroting, doet het algemeen bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Artikel 47: Programmakosten

  • 1. Tot de programmakosten behoren:

    • a.

      alle met de uitvoering van het beleid samenhangende kosten conform de vastgestelde programmabegroting;

    • b.

      de programmakosten worden opgenomen in de programmabegroting.

  • 2. De uitkeringslasten van de deelnemers in het kader van de Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten (BUIG) worden getotaliseerd. Hierop wordt de bijdrage van het rijk in mindering gebracht. Het resterende saldo wordt toegerekend aan, respectievelijk verdeeld over de deelnemers op basis van de verdeelsleutel zoals bedoeld in artikel 48 lid 2.

  • 3. De overige programmakosten worden rechtstreeks toegerekend aan de gemeente waarvoor de kosten zijn gemaakt.

Artikel 48: Exploitatiekosten

  • 1. Tot de exploitatiekosten behoren alle kosten van het samenwerkingsverband die niet behoren tot de programmakosten, zoals (niet limitatief):

    • a.

      De personeelskosten van het samenwerkingsverband;

    • b.

      De kosten van huisvesting, de werkplekinrichting en de overige inrichtingskosten;

    • c.

      De kosten van automatisering;

    • d.

      De kosten voor inhuur van derden;

    • e.

      Advieskosten;

    • f.

      Accountantskosten;

    • g.

      Overige uitvoeringskosten, waaronder vergoedingen voor leden van commissies, representatiekosten, kosten Cliëntenraad.

  • 2. Deze kosten worden aan elke deelnemer toegerekend op basis van de verdeelsleutel, die als volgt is opgebouwd: 50% op basis van het inwoneraantal van de individuele deelnemers en 50% op basis van het aantal lage inkomens binnen de individuele deelnemers.

Artikel 49: Verrekening, reserves en voorzieningen

  • 1. Het samenwerkingsverband brengt de kosten, zoals bedoeld in artikel 47 en 48, bij de deelnemers in rekening.

  • 2. Reserves en voorzieningen worden gevormd overeenkomstig uitgevaardigde richtlijnen conform de financiële regeling van het algemeen bestuur. Deze moeten voldoen aan het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3. De richtlijnen zijn opgenomen in de door het algemeen bestuur vast te stellen nota reserves en voorzieningen.

Artikel 50: Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor 15 april de voorlopige jaarrekening van het samenwerkingsverband betreffende het daaraan voorafgaande jaar toe aan de raden van de deelnemers.

  • 2. Het dagelijks bestuur legt jaarlijks voor 1 juli aan het algemeen bestuur verantwoording af over het afgelopen begrotingsjaar, onder overlegging van de opgestelde jaarrekening, het jaarverslag met de daarbij behorende bescheiden, en een berekening van de door de deelnemers te betalen bijdragen, alsmede het rapport van de met de controles belaste accountant.

  • 3. Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast uiterlijk op 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, inclusief de bijdragen die de afzonderlijke deelnemers betalen in het exploitatietekort.

  • 4. De stukken zoals bedoeld in lid 2 worden, na vaststelling door het algemeen bestuur, ter kennisname aan de raden van de deelnemers toegezonden.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening en alle bijbehorende stukken binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de raden van de deelnemers en Gedeputeerde Staten.

  • 6. Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

Hoofdstuk 11: Het archief

Artikel 51: Archief

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de archiefverordening voor het samenwerkingsverband vast, met inachtneming van artikel 41 lid 2 Archiefwet 1995. De verordening wordt ter kennisneming aan Gedeputeerde Staten gezonden.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van het samenwerkingsverband en zijn bestuursorganen overeenkomstig de door het algemeen bestuur vastgestelde regels, zoals bedoeld in lid 1. Het dagelijks bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan het samenwerkingsverband gedelegeerde taken.

  • 3. De directeur van het samenwerkingsverband is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, doch kan dit in mandaat overdragen aan een andere ambtenaar.

  • 4. De archivaris van Erfgoed Leiden en omstreken oefent het toezicht uit op het in lid 3 bedoelde beheer.

  • 5. De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 6. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 lid 1 en artikel 13 lid 1 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de organen van het samenwerkingsverband is de archiefbewaarplaats van Erfgoed Leiden en omstreken aangewezen.

  • 7. De in lid 6 bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van Erfgoed Leiden en omstreken.

  • 8. Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de in lid 3 bedoelde archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van Erfgoed Leiden en omstreken.

Hoofdstuk 12: Toetreding, uittreding, wijziging, geschillen, opheffing en klachtrecht

Artikel 52: Toetreding

  • 1. Het college van de gemeente dat wenst toe te treden tot de regeling, richt het verzoek daartoe aan het algemeen bestuur, en overlegt daarbij het besluit tot toestemming van de gemeenteraad.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt het verzoek als bedoeld in lid 1 binnen drie maanden door aan de colleges en raden van de deelnemers onder overlegging van zijn advies omtrent de toetreding en de daaraan te verbinden voorwaarden, inclusief de eventuele toetredingskosten.

  • 3. Toetreding vindt plaats indien tenminste drievierde van de colleges der deelnemers, na verkregen toestemming van hun raden, daarmee instemmen.

  • 4. De colleges van de deelnemers besluiten over de toetreding, inclusief de voorwaarden en gevolgen, binnen drie maanden na de toezending door het algemeen bestuur zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 5. De toetreding gaat in op 1 januari volgend op het jaar waarin het verzoek om toetreding is ontvangen, tenzij het besluit een latere datum noodzaakt.

  • 6. Het college van de gemeente Lisse draagt overeenkomstig artikel 26 van de Wet zorg voor:

    • a.

      de kennisgeving van het besluit tot toetreding aan Gedeputeerde Staten;

    • b.

      de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot toetreding in de Staatscourant.

  • 7. Terstond na de toetreding worden door het college van de toetredende gemeente diens leden van het algemeen bestuur aangewezen.

Artikel 53: Uittreding

  • 1. Het college van een deelnemer dat wenst uit te treden richt het verzoek daartoe aan het algemeen bestuur.

  • 2. Aan de uittreding kunnen door het algemeen bestuur voorwaarden en gevolgen worden verbonden.

  • 3. Uittreding binnen drie jaar na toetreding is niet mogelijk.

  • 4. Het algemeen bestuur zendt het in het eerste lid bedoelde verzoek binnen drie maanden na ontvangst aan de colleges en de raden van de deelnemers voor het nemen van een besluit over de aan de uittreding te verbinden voorwaarden en gevolgen zoals bedoeld in het tweede lid onder overlegging van zijn advies.

  • 5. Alle colleges besluiten over de voorwaarden en gevolgen van uittreding binnen een termijn van drie maanden na de toezending door het algemeen bestuur als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. De uittreding vindt niet eerder plaats dan op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur van het besluit genoemd in lid 1 in kennis is gesteld.

  • 7. Het college van de gemeente Lisse draagt overeenkomstig artikel 26 van de Wet zorg voor:

    • a.

      de kennisgeving van het besluit tot uittreding aan Gedeputeerde Staten;

    • b.

      de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot uittreding in de Staatscourant.

  • 8. De nadelige financiële gevolgen voor het samenwerkingsverband, die veroorzaakt worden door de uittreding, inclusief de hierdoor ontstane (wachtgeld)verplichtingen, worden bij de uittredende deelnemer in rekening gebracht.

  • 9. Voor de vaststelling van de financiële gevolgen als bedoeld in lid 7 wordt door het algemeen bestuur en de uittredende deelnemer gezamenlijk advies gevraagd aan een onafhankelijke externe deskundige. Het advies van deze deskundige is voor partijen bindend.

  • 10. De uittredende deelnemer is gehouden om binnen zes maanden na uittreding aan de vastgestelde financiële verplichtingen te voldoen.

Artikel 54: Wijziging

  • 1. Het dagelijks bestuur, alsmede de colleges en raden van de deelnemers kunnen aan het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2. Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het door het algemeen bestuur vastgestelde voorstel ter besluitvorming toekomen aan de colleges van de deelnemers.

  • 3. De regeling wordt gewijzigd zodra door drievierde meerderheid van de colleges van de deelnemers, na verkregen toestemming van hun raden, tot de wijziging heeft besloten.

  • 4. Het college van de gemeente Lisse draagt overeenkomstig artikel 26 van de Wet zorg voor:

    • a.

      de kennisgeving van het besluit tot wijziging aan Gedeputeerde Staten;

    • b.

      de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot wijziging in de Staatscourant.

Artikel 55: Liquidatie

  • 1. De regeling wordt opgeheven wanneer drievierde meerderheid van de colleges van de deelnemers, na toestemming te hebben verkregen van de gemeenteraden, daartoe besluit.

  • 2. Ingeval van opheffing van de gemeenschappelijke regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de noodzakelijke regels op.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges van de deelnemers gehoord, vastgesteld.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 5. Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 6. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 7. De organen van het samenwerkingsverband blijven ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

  • 8. Het college van de gemeente Lisse draagt overeenkomstig artikel 26 van de Wet zorg voor:

    • a.

      de kennisgeving van het besluit tot opheffing aan Gedeputeerde Staten;

    • b.

      de tijdige bekendmaking in alle deelnemende gemeenten door kennisgeving van de inhoud van het besluit tot opheffing in de Staatscourant.

Artikel 56: Geschillen

  • 1. Voordat over een geschil als bedoeld in artikel 28 van de Wet de beslissing van Gedeputeerde Staten wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een geschillencommissie.

  • 2. De geschillencommissie bestaat uit drie leden. Een lid wordt aangewezen door het algemeen bestuur en een lid wordt aangewezen door de betrokken deelnemer(s). Deze twee leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan dat tevens als voorzitter van de commissie optreedt.

  • 3. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 4. De geschillencommissie brengt advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 57: Klachtrecht

Conform artikel 1 lid 1 onder b van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman als bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman bevoegd tot het behandelen van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 13: Slotbepalingen

Artikel 58: Inwerkingtreding

  • 1. De gewijzigde regeling treedt in werking op 1 maart 2019, nadat bekendmaking als bedoeld in artikel 26 lid 2 van de Wet door het college van de gemeente Lisse en opneming in de registers zoals bedoeld in artikel 27 van de Wet heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college van de gemeente Lisse zendt de regeling aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 59: Titel

De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek”.

Artikel 60: Slotbepaling

In alle gevallen waarin de regeling niet voorziet beslist het algemeen bestuur.

Ondertekening

Aldus vastgesteld dd. 27 oktober, door:

Het college,
J.W. Schellevis
secretaris
A.W.M. Spruit
burgemeester

Toestemming verleend door de raad van Lisse op 26 november 2015

Memorie van Toelichting:

Aan de Gemeenschappelijke Regeling ISD Bollenstreek is de navolgende Memorie van Toelichting toegevoegd.

1. De gemeenschappelijke regeling ISD Bollenstreek (hierna GR)

In aanhef van de regeling is aangegeven, dat de deelnemers in de GR het wenselijk en noodzakelijk achten de regeling te wijzigen. De overwegingen daarbij zijn:

Het algemeen bestuur van de ISD Bollenstreek acht het noodzakelijk de vigerende gemeenschappelijke regeling inhoudelijk en tekstueel te wijzigen in verband met: de samenvoeging van de gemeente Noordwijk en de gemeente Noordwijkerhout.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de gemeenschappelijke regeling op enkele punten te actualiseren. Zo blijkt nu uit de GR dat de ISD niet langer de volledige 're-integratietaak' (de ondersteuning bij arbeidsinschakeling) in het kader van de Participatiewet uitvoert. De ISD voert sinds de instelling van het Servicepunt Werk alleen nog de diagnose/doorverwijzing van personen naar het Servicepunt Werk uit. Daarnaast is de ISD nog verantwoordelijk voor de vaststelling/besluitvorming, uitbetaling en administratieve afhandeling van de loonkostensubsidie (artikel 7 lid 1 sub a juncto artikel 6 lid 2, artikel 10b lid 9, artikel 10c en d van de Participatiewet).

Ook blijkt nu expliciet uit de GR dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten ten aanzien van enkele taken op het terrein van de Jeugdwet mandaat (volmacht/machtiging) hebben verleend aan de ISD (zie de toelichting hierna in paragraaf 3.2).

De GR is getroffen door de colleges van burgemeester en wethouders van de vier deelnemende gemeenten. Dat de GR getroffen is door de colleges van de deelnemers brengt tot uitdrukking dat de ISD Bollenstreek een uitvoeringsorganisatie is. Er zijn geen bevoegdheden van de raden, zoals het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, overgedragen aan het bestuur van de regeling. De kaderstellende (en controlerende) bevoegdheden blijven ongewijzigd bij de afzonderlijke gemeenteraden. De beleidskaders, die door de ISD Bollenstreek worden uitgevoerd, worden door de raden van de deelnemende gemeenten vastgesteld. De ISD Bollenstreek heeft wel een adviserende en beleidsvoorbereidende rol ten aanzien van het te voeren beleid. Het is wel de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere (beleids)regels vast te stellen, uiteraard binnen de door de raden gestelde kaders. Wanneer geen sprake zou zijn geweest van een GR is het college het bevoegde orgaan om dit te doen. Nu de colleges hun bevoegdheden aan het bestuur van de GR hebben overgedragen, treedt het dagelijks bestuur in de plaats van de colleges.

De juridische structuur van de samenwerking tussen de vier gemeenten is ongewijzigd. Bij de GR is een openbaar lichaam ingesteld, conform artikel 8 lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (verder: Wgr). Dit openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid, wat inhoudt dat het een juridische entiteit is, die zelfstandig aan het rechtsverkeer kan deelnemen. De rechtspersoonlijkheid zorgt ervoor dat het bestuur van de regeling privaatrechtelijke rechtshandelingen kan verrichten (art. 2:5 BW jo. art. 3:32 BW) en ambtenaren in dienst kan hebben (art. 1 Ambtenarenwet).

De deelnemende colleges dragen hun bevoegdheden over aan het samenwerkingsverband voor zover betrekking hebbend op de taakvelden (uitvoering van wet- en regelgeving) zoals aangegeven in artikel 5 lid 1 van de GR.

Voor het wijzigen van de GR door de colleges is overigens toestemming vereist van de raden (art. 1 lid 2 Wgr).

2. Dualisering

Bij de invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002 werd door de regering besloten dat de dualisering niet van toepassing was op intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. In de GR bleef het monistisch systeem gehandhaafd1 (verlengd lokaal bestuur). Dit was van belang voor de verdeling van de bevoegdheden over de bestuursorganen, het algemeen bestuur het dagelijks bestuur en de voorzitter. De (oude) Wgr verwees naar artikelen uit de Gemeentewet die voor de GR van toepassing waren. Hierbij werd dan verwezen naar de Gemeentewet zoals die van toepassing was voorafgaand aan de dualisering. In die situatie kwamen alle bevoegdheden in beginsel toe aan de raad. Het college was bevoegd tot de voorbereiding en uitvoering van raadsbesluiten. In lijn hiermee kwamen in beginsel alle bevoegdheden toe aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur had als taken het voeren van het dagelijks bestuur en het voorbereiden en uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur.

Bij medebewindstaken lag de situatie echter anders. Bij de Wet dualisering gemeentelijke medebewindbevoegdheden en het Besluit dualisering gemeentelijke en provinciale medebewindbevoegdheden werden de bevoegdheden in medebewind gedualiseerd. Deze dualisering werkte wel door in de GR. Bij overdracht van medebewindstaken kwamen de bevoegdheden die oorspronkelijk toekwamen aan het college dus toe aan het dagelijks bestuur en de taken die oorspronkelijk toekomen aan de raad kwamen in de GR toe aan het algemeen bestuur. Als er in de medebewindswet geen verdeling was aangegeven, kwam de bevoegdheid toe aan het algemeen bestuur. Van belang in dit verband was ook artikel LXXIV van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindbevoegdheden. Hierin was bepaald dat gemeenschappelijke regelingen die oorspronkelijk door de raden waren aangegaan nu geacht werden te zijn aangegaan door de colleges, wanneer de bevoegdheden bij de Wet dualisering gemeentelijke medebewindbevoegdheden waren overgeheveld van de raad naar het college.

In de praktijk bleek de bevoegdheidsverdeling tot de nodige problemen te leiden. Er zijn verschillende rechterlijke uitspraken2 gedaan over gebreken in verdeling van de bevoegdheden tussen algemeen en dagelijks bestuur.

Zonder in de details van de juridische kwesties te treden zijn twee aspecten in elk geval van belang:

  • -

    De bevoegdheden die overgedragen worden door de partijen moeten duidelijk zijn (ook i.v.m. rechtszekerheid van burgers en derden);

  • -

    De bevoegdheden moeten door het juiste bestuursorgaan worden uitgeoefend (bijv. het algemeen bestuur kan geen besluiten nemen over zaken waar het dagelijks bestuur bevoegd is).

Uiteindelijk heeft dit geleid tot de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen die per 1 januari 2015 inwerking is getreden. Deze Wet voorziet in een uitgebreide en zelfstandige regeling van bijvoorbeeld de bevoegdhedenverdeling en delegatie (er is dus geen sprake meer van onduidelijke verwijzingen naar tekst van de Gemeentewet zoals die luidde vóór de dualisering tot het verleden).

Daarnaast is in de nieuwe Wet de controlerende positie van de gemeenteraden en het algemeen bestuur versterkt om de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen te waarborgen.

3. De taken en bevoegdheden van de ISD Bollenstreek

3.1 Overdracht bevoegdheden

Van belang is dat duidelijk omschreven wordt welke bevoegdheden door de deelnemers worden overgedragen (opgenomen in art. 5 GR). Door de deelnemende partijen is de vraag opgeroepen of ook toekomstige, nieuwe wet- en regelgeving al zou kunnen worden opgenomen. Dit om te voorkomen dat in een dergelijk geval de regeling gewijzigd zou moeten worden volgens de daarvoor geldende procedure (art. 54 GR).

Gelet op het feit dat nog niet bekend is welke wet- en regelgeving dit betreft, is er geen duidelijkheid te geven over welke bevoegdheden hierbij overgedragen zouden moeten worden. Voor de overdracht van bevoegdheden in geval van nieuwe wetgeving dient de regeling te worden gewijzigd.

Dit blijkt ook uit artikel 10 lid 2 van de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarin is nu expliciet de mogelijkheid uitgesloten dat het algemeen (of dagelijks) bestuur kan besluiten tot overdragen van bevoegdheden van de deelnemers aan het bestuur van het openbaar lichaam.

De ISD Bollenstreek voert voor de gezamenlijke deelnemers taken uit op het terrein van sociale zaken. Gelet op de samenwerking is het niet aan te bevelen dat individuele partijen in geval van nieuwe wetgeving separaat bevoegdheden delegeren aan de ISD Bollenstreek, terwijl andere deelnemers dat niet doen of andere bevoegdheden overdragen. Dit zou zowel voor de organisatie als voor de burgers tot onduidelijke, en dus onwenselijke situaties leiden.

3.2 Verdeling van de bevoegdheden

In artikel 5 lid 1 is de wet- en regelgeving genoemd (taakvelden) waarvoor door de deelnemers opdracht is gegeven aan de GR. Ook is aangegeven dat eventuele algemene maatregelen van bestuur en uitvoeringsregelingen van genoemde wet- en regelgeving aan de GR zijn opgedragen. Hetzelfde geldt voor wet- en regelgeving die in de plaats treedt van de genoemde wet- en regelgeving. In lid 3 is opgenomen dat de GR de deelnemers adviseert over het ter zake te voeren beleid.

Ten aanzien van de taakvelden genoemd in artikel 5 lid 1 dragen de colleges van de deelnemers de bevoegdheden die zij hebben op grond van deze wet- en regelgeving, over aan het bestuur van de GR (delegatie). Deze bevoegdheden komen toe aan het dagelijks bestuur van de GR.

In artikel 5 lid 2 is vermeld dat de deelnemers aan de GR (dagelijks bestuur/directeur) volmacht/machtiging hebben verleend tot berekening, uitbetaling en administratieve afhandeling van de individuele jeugdhulpvoorzieningen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB) als bedoeld in de Verordening Jeugdhulp. Voorgaande is vastgelegd in de 'Dienstverleningsovereenkomst administratieve afhandeling individuele jeugdhulpvoorzieningen' waarmee de colleges van de deelnemers hebben ingestemd.

Daarnaast hebben de deelnemers aan de GR (dagelijks bestuur/directeur) mandaat verleend voor het nemen van besluiten op aanvragen individuele jeugdhulpvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet en artikel 12 van de Verordening Jeugdhulp. Het gaat daarbij zowel om voorzieningen in natura als om voorzieningen verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). De GR heeft ook het mandaat gekregen om de hiervoor bedoelde besluiten te herzien of in te trekken en om de geldswaarde van ten onrechte genoten individuele jeugdhulpvoorzieningen terug te vorderen. Daarnaast heeft de GR van de deelnemers mandaat gekregen tot het nemen van besluiten op bezwaarschriften die zijn gericht tegen de hiervoor omschreven besluiten. Tot slot hebben de deelnemers de GR mandaat verleend voor het in en buiten rechte vertegenwoordigen van het college bij procedures over individuele jeugdhulpvoorzieningen.

Voorgaande taken zijn omschreven in het 'Mandaatbesluit intergemeentelijke sociale dienst Bollenstreek verlening gespecialiseerde jeugdhulp' en de 'Dienstverleningsovereenkomst administratieve afhandeling individuele jeugdhulpvoorzieningen'.

Algemene toelichting mandaat/volmacht/machtiging

Bij mandaat en de verlening van volmacht of machtiging vindt (anders dan bij delegatie bedoeld in artikel 5 lid 1 van de GR) géén verschuiving van de bevoegdheid plaats. Het bestuursorgaan dat een andere orgaan/persoon mandaat/volmacht/machtiging geeft, blijft zelf verantwoordelijk voor de bevoegdheid die het heeft gemandateerd (of waarvoor het volmacht/machtiging heeft verleend). Het bestuursorgaan dat een ander orgaan/persoon mandaat/volmacht/machtiging geeft, mag ook ieder moment de bevoegdheid nog zelf (blijven) uitoefenen en instructies geven aan het orgaan/de persoon aan wie de bevoegdheid is gemandateerd over de wijze waarop die bevoegdheid moet worden uitgeoefend.

Daarbij ziet mandaat op bestuursrechtelijke rechtshandelingen [nemen van besluiten]. Volmacht ziet op privaatrechtelijke rechtshandelingen. Bij andere handelingen (die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn) wordt gesproken van 'machtiging'.

4. Het bestuur van het openbaar lichaam

Het bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat verplicht uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (art. 12 lid 1 Wgr). Naast deze organen kunnen adviescommissies worden ingesteld (art. 24 Wgr). Vaste adviescommissies kunnen worden ingesteld door het algemeen bestuur (art. 24 lid 1 Wgr) op voorstel van het dagelijks bestuur of de voorzitter. De adviescommissies kunnen advies geven aan zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur of de voorzitter. Tijdelijke commissies van advies kunnen het dagelijks bestuur en de voorzitter zelfstandig instellen (art. 24 lid 3 Wgr). De mogelijkheid tot het instellen van bestuurscommissies (art. 25 Wgr) is niet in de gemeenschappelijke regeling opgenomen.

4.1 Het algemeen bestuur

De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de samenstelling van het algemeen bestuur, voor het overige moet dit in de GR zelf worden geregeld (art. 10 lid 3 Wgr). De samenstelling is afhankelijk van de deelnemers aan de GR. In dit geval zijn dat de colleges van de deelnemende gemeenten. De GR is daarmee een zogenoemde collegeregeling.

In het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer twee leden. Deze leden worden aangewezen door de deelnemende colleges. De colleges kunnen daarbij kiezen uit de leden van het college (dus zowel de burgemeester als de wethouders). Gemeenteraadsleden kunnen niet worden aangewezen. Dit volgt uit artikel 13 lid 6 Wgr en is overgenomen in artikel 11 lid 1 van de GR. Wanneer men ophoudt lid van het college te zijn waaruit men is aangewezen, dan houdt men tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 13 lid 6 en lid 2 Wgr). Een lid van het algemeen bestuur kan daarnaast door zijn eigen college worden ontslagen wegens gebrek aan vertrouwen (art. 18 jo. art. 16 lid 4 Wgr; art. 12 GR). Dit geldt tevens voor een plaatsvervangend lid. Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht3.

Het algemeen bestuur moet minimaal tweemaal per jaar vergaderen (art. 22 lid 1 Wgr en art. 14 lid 4 GR). Voorts is bepaald dat de voorzitter, het dagelijks bestuur en tenminste twee leden van het algemeen bestuur kunnen bepalen dat het algemeen bestuur bijeen moet komen (art. 14 GR). De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar, tenzij tenminste twee van de aanwezige leden verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt de deuren te sluiten. Het algemeen bestuur besluit vervolgens of de deuren daadwerkelijk gesloten worden. Bij de overige ordebepalingen is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet nu artikel 22 Wgr dit voorschrijft.

Samenstelling algemeen bestuur

In het bovenstaande is uiteengezet dat aan de GR enkel collegebevoegdheden worden overgedragen. Op grond daarvan wordt de regeling getroffen door de colleges en kiezen de colleges uit hun midden de leden van het algemeen bestuur. Uit de toepassing van art. 13 lid 6 Wgr volgt dat alleen collegeleden kunnen worden aangewezen.

Bevoegdheden algemeen bestuur

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het samenwerkingsverband (art. 12 lid 2 Wgr). Hieronder vallen de kaderstellende en controlerende bevoegdheden van het algemeen bestuur. Daarnaast is het algemeen bestuur bevoegd tot het aanwijzen en ontslaan van de voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur (art. 13 lid 9 en art. 14 lid 1 Wgr. Verder is het algemeen bestuur bevoegd tot het vaststellen van de begroting (alsmede wijzigingen) en de jaarrekening.

4.2 Het dagelijks bestuur

Ook voor het dagelijks bestuur geeft de Wet gemeenschappelijke regelingen enkele kaders. Zo bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en minimaal twee andere bestuurders die door en uit het algemeen bestuur moeten worden aangewezen, en die niet allen afkomstig mogen zijn van dezelfde gemeente (art. 14 lid 1 Wgr).

Door de deelnemers is eerder besloten dat alle deelnemers vertegenwoordigd dienen te zijn in het dagelijks bestuur. Dit bestaat uit de voorzitter en drie andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden (art. 28 lid 1 GR).

Voor het dagelijks bestuur worden geen plaatsvervangende leden aangewezen Bij vervanging met een incidenteel of tijdelijk karakter kan worden volstaan met een interne vervangingsregeling binnen het dagelijks bestuur. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur is gekoppeld aan dat van het algemeen bestuur. Wanneer iemand ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur houdt hij van rechtswege op lid te zijn van het dagelijks bestuur (art. 29 lid 1 GR).

Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij het vertrouwen van het algemeen bestuur niet langer bezit (art. 19a lid 3 Wgr en art. 29 lid 4 GR). Tegen dit besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Hiervoor hoeft geen bezwaarschriftprocedure te worden gevolgd. De rechter zal hierbij toetsen aan de wettelijke ontslagprocedure en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een inhoudelijke toetsing zou afbreuk doen aan het politieke karakter van het ontslagrecht4.

Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden en de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur in ieder geval de taken en bevoegdheden als omschreven in artikel 33b Wgr en artikel 30 GR. Het gaat dan om bijvoorbeeld de bevoegdheid om regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de regeling en de bevoegdheid om ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

4.3 Verhouding algemeen bestuur – dagelijks bestuur

Door de deelnemers is de vraag gesteld wat de toegevoegde waarde is van het algemeen bestuur in de voorliggende regeling. Zoals aangegeven zijn de drie bestuursorganen vastgelegd in de Wgr. De (nieuwe) Wgr verzet zich tegen een gelijke samenstelling van het algemeen en dagelijks bestuur. In artikel 14 lid 3 Wgr staat nu dat de leden van het dagelijks bestuur nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur mogen uitmaken.

In de voorliggende regeling is uitgegaan van de huidige samenstelling van het algemeen bestuur, bestaande uit acht leden, en het dagelijks bestuur bestaande uit vier leden.

Om meer invulling te kunnen geven aan de wens van het algemeen bestuur om een controlerende taak richting het dagelijks bestuur uit te kunnen oefenen, is besloten leden van het algemeen bestuur die niet tevens lid van het dagelijks bestuur zijn twee stemmen te geven. Leden van het algemeen bestuur die tevens lid van het dagelijks bestuur zijn, hebben één stem. Besluitvorming bij volstrekte meerderheid betekent dat er 7 stemmen voor een voorstel moeten zijn. Om een voorstel te accorderen moeten dus ook meerdere leden van het algemeen bestuur voor het voorstel zijn.

4.4 De voorzitter

De voorzitter van het samenwerkingsverband wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen (art. 13 lid 9 Wgr en art. 35 lid 1 GR). Hij is zowel lid van het algemeen bestuur als van het dagelijks bestuur (art. 12 lid 3 Wgr). Uit de overige leden van het dagelijks bestuur wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen (art. 35 lid 3 GR). De voorzitter kan door het algemeen bestuur worden ontslagen wanneer hij niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit (art. 35 lid 2 GR). Ten aanzien van het ontslag zijn dezelfde bepalingen van toepassing als voor de overige leden van het dagelijks bestuur.

4.5 Stemverhoudingen

Binnen het algemeen bestuur heeft iedere deelnemer twee leden. Leden van het algemeen bestuur die niet tevens lid van het dagelijks bestuur zijn hebben twee stemmen. Leden van het algemeen bestuur die tevens lid van het dagelijks bestuur zijn hebben één stem (art. 14 lid 3 GR en art. 20 lid 2 GR). Besloten wordt bij volstrekte meerderheid5 (art. 14 lid 2 en art. 20 lid 1 GR), waarmee de gelijkwaardigheid van de deelnemers tot uitdrukking is gebracht. Ook het dagelijks bestuur neemt besluiten met volstrekte meerderheid (art. 31 lid 3 GR).

Voor enkele besluiten wordt in de regeling een gekwalificeerde meerderheid gevraagd:

  • -

    art. 52: toetreding is besluit van de deelnemers met drievierde meerderheid van de deelnemende colleges;

  • -

    art. 53: uittreding is besluit van de uittredende partij; onder de voorwaarden die daaraan worden verbonden door het algemeen bestuur;

  • -

    art. 54: wijziging van de regeling met drievierde meerderheid van de deelnemende colleges;

  • -

    art. 55: opheffing van de regeling met drievierde meerderheid van de deelnemende colleges.

4.6 Directeur

Bij het bestuur van het samenwerkingsverband wordt tevens een directeur (secretaris) benoemd. De directeur wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen (deze bevoegdheid van het dagelijks bestuur volgt uit art. 33b lid 1 Wgr; art. 38 lid 3 GR). Het dagelijks bestuur maakt – voor benoeming van de directeur – een voordracht van twee personen op voor het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur wordt vervolgens in staat gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken aan dagelijks bestuur. Ook in geval van schorsing of ontslag wordt het algemeen bestuur in staat gesteld om vooraf zijn zienswijze kenbaar te maken.

In spoedeisende gevallen kan de secretaris door het dagelijks bestuur worden geschorst (art. 33b Wgr; art. 38 lid 4 GR). In dat geval wordt het algemeen bestuur daarna onmiddellijk op de hoogte gesteld en krijgt het algemeen bestuur gelegenheid om zijn zienswijze te geven. Op basis van de zienswijze van het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur besluiten om de schorsing te laten vervallen. De directeur (secretaris) heeft een ondersteunende functie voor het bestuur van het samenwerkingsverband en is tevens hoofd van de ambtelijke organisatie (art. 38 GR). De directeur (secretaris) is zelf geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht.6

5. Opdrachtformulering

In artikel 42 is de opdrachtformulering van de gemeenteraden aan het samenwerkingsverband (via de colleges) opgenomen. De vier gemeenteraden stellen de (beleid)kaders vast en op basis van deze kaders formuleren de vier afzonderlijke colleges een opdracht aan de ISD Bollenstreek.

Op basis van deze opdrachten stelt het dagelijks bestuur een uitvoeringsplan bestuursopdracht op. Indien de opdrachten binnen de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting uitgevoerd kunnen worden, wordt het uitvoeringsplan bestuursopdracht ter kennisname aan de colleges gestuurd. Indien er een begrotingswijziging noodzakelijk is, wordt de procedure zoals benoemd in artikel 45 doorlopen.

Daarnaast wordt er eenmaal per jaar een beleid- en begrotingevaluatie aan de colleges en raden aangeboden (Marap/Berap) over een periode van 6 maanden. Eerder werd deze twee maal per jaar aangeboden; de eerste over een periode van 4 maanden en de tweede over een periode van 8 maanden. Een periode van 4 maanden is in de regel echter te kort om al een goede evaluatie van beleid en begroting in het lopende jaar te geven. Terwijl de evaluatie na 8 maanden eigenlijk weer te laat is om mogelijke begrotingswijzigingen (die verband houden met de evaluatie) af te ronden. Daarom is gekozen voor één evaluatie die halverwege het jaar valt. Bijkomend voordeel is dat dit uitvoeringskosten bespaart.

Gemeenten hebben hun eigen autonomie en mogen afwijken van het door het samenwerkingsverband en/of colleges voorgestelde beleid. In het belang van de klanten van de deelnemers kan slechts in positieve zin afgeweken worden van het voorgestelde beleid. Indien een afwijking van het beleid leidt tot extra uitvoeringskosten, zullen deze apart bij deze deelnemer(s) in rekening worden gebracht.

6. Financiën

6.1 Algemeen

In de begroting wordt opgenomen welke bijdrage de deelnemende gemeenten verschuldigd zijn (art. 46 lid 1 GR). Op de begroting, jaarrekening, administratie en controle zijn de artikelen 186 t/m 213 van de Gemeentewet, alsmede het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van overeenkomstige toepassing, voor zover daar niet van is afgeweken (art. 35 lid 6 Wgr).

6.2 Begroting

De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een aantal kaders voor de vaststelling van de begroting. Deze zijn overgenomen in de GR. Zo moet het dagelijks bestuur de ontwerpbegroting vóór 15 april, voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, aan de gemeenteraden zenden (art. 34b Wgr en art. 35 lid 1 Wgr en art. 45 lid 2 GR). De gemeenten moeten de ontwerpbegroting voor een ieder ter inzage leggen en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar stellen (art. 35 lid 2 Wgr; art. 45 lid 3 GR). Hiervan moet openbare kennisgeving geschieden (art. 35 lid 6 Wgr jo art. 190 lid 2 Gemeentewet). De raden kunnen bij het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband hun zienswijzen bekend maken. Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband voegt deze zienswijzen bij de ontwerpbegroting zoals die wordt aangeboden aan het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband (art. 35 lid 3 Wgr en art. 45 lid 4 GR). Deze zogenoemde voorhangprocedure geldt eveneens voor begrotingswijzigingen, behoudens voor die wijzigingen die geen verandering brengen in de bijdragen van de deelnemers (art. 35 lid 5 Wgr; 45 lid 9 GR).

Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de begroting vast (art. 34 lid 1 Wgr en art. 45 lid 6 GR). Er is voor gekozen hierbij een volstrekte meerderheid te hanteren (helft + 1). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk voor 1 augustus aan Gedeputeerde Staten (art. 34 lid 2 Wgr en art. 45 lid 8 GR). Het algemeen bestuur zendt de begroting aan de raden van de deelnemers, die bij Gedeputeerde Staten hun zienswijzen bekend kunnen maken (art. 35 lid 4 Wgr; art. 45 lid 7 GR.

De deelnemers van het samenwerkingsverband dienen elk afzonderlijk jaarlijks bij te dragen in de kosten van de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband. Om enig misverstand te voorkomen: daar waar in de regeling wordt gesproken over „bijdrage‟ betreft het dus een financiële bijdrage. De bijdrage wordt vastgesteld door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband. Dit vindt als regel plaats bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening.

De twee volgende kengetallen bepalen de wijze waarop de verdeelsleutel tot stand is gekomen. Voor 50% worden de kosten aan de individuele gemeenten toegerekend op basis van het inwoneraantal van de individuele gemeenten op peildatum 1 januari van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar (dus t-1).

Voor 50% worden de kosten toegerekend op basis van het aantal lage inkomens binnen de individuele gemeenten. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de verdelingsystematiek van het Gemeentefonds door het Ministerie van Binnenlandse zaken.

6.3 Jaarrekening

Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband stelt de jaarrekening vast (art. 34 lid 3 Wgr en art. 50 lid 2 GR). Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, maar uiterlijk voor 15 juli aan Gedeputeerde Staten (art. 34 lid 4 Wgr en art. 50 lid 4 GR). Na onderzoek en vaststelling door het algemeen bestuur, stuurt deze de vastgestelde jaarrekening ter kennisname toe aan de gemeenteraden, ook voor 15 juli van het betreffende jaar.

Uiteraard worden de (financieel) ambtenaren van de gemeenten in zo’n vroeg mogelijk stadium van de cijfers over de jaarrekening op de hoogte gebracht, zodat zij deze informatie in hun eigen begroting en jaarrekening kunnen verwerken. Dit geldt ook voor de informatie in de twee managementrapportages over de eerste vier respectievelijk acht maanden van het lopende jaar.

6.4 Reserves en Voorzieningen

In de regeling is de mogelijkheid opgenomen om reserves bij de GR mogelijk te maken. Als reserves worden toegestaan, moeten zij voldoen aan de richtlijnen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv) en aan de door het algemeen bestuur vastgestelde nota reserves en voorzieningen.

6.5 Verliezen

Volgens de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen7 zijn de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor gemeenten de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Artikel 46 lid 5 GR berust op deze circulaire (en op art. 35 lid 6 Wgr jo art. 194 en art. 195 Gemeentewet).

7. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Volgens het bepaalde in artikel 1 lid 3 Wgr wordt onder het treffen van een regeling mede verstaan toetreden tot, uittreden uit en wijzigen van een regeling. Dit betekent dat evenals voor het aangaan van de regeling ook voor toetreding, uittreding en wijziging van de regeling de medewerking van de deelnemers en de toestemming daarvoor van hun raden respectievelijk algemeen bestuur is vereist. Daarbij zijn verschillende situaties aan de orde. De toetreding, uittreding, wijziging en opheffing zijn uitvoerig geregeld in Hoofdstuk 12 van de GR.

Naast het besluit van een nieuwe deelnemer om aan de regeling deel te willen nemen moeten ook de al bestaande deelnemers aan de regeling daartoe besluiten. Zowel de besluiten tot toetreding van een nieuwe deelnemer, als die tot instemming met een toetreding door de bestaande deelnemers behoeven de toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

Voor toetreding van een nieuwe deelnemer is instemming vereist van drievierde van de bestaande deelnemers aan de regeling (art. 52 lid 3 GR). De toetreding gaat in beginsel in op de eerste dag van het jaar volgende op dat waarin de toestemming tot toetreding is verleend. De tussenliggende periode is opgenomen om de organisatie van het samenwerkingsverband in de gelegenheid te stellen om de toetreding van een nieuwe deelnemer goed voor te bereiden.

Het algemeen bestuur kan voor toetreding algemene regels stellen waaraan voldaan moet worden door de nieuwe deelnemer (art. 52 lid 2 GR). Indien het noodzakelijk is, kan het algemeen bestuur ook specifieke regels stellen voor één deelnemer. Na toetreding moeten (mogelijk) de artikelen omtrent de taken, en de zeggenschapsverhouding in het algemeen bestuur worden gewijzigd. Deze wijziging van de regeling geschiedt bij drievierde meerderheid van de deelnemende colleges (art. 54 lid 3 GR).

Uitgangspunt bij de regeling van de uittreding is dat een deelnemer uit de regeling moet kunnen treden, maar dat de uittreding gepaard moet gaan met een regeling van de financiële gevolgen die recht doet aan de financiële belangen van de achterblijvende deelnemers. Uittreding door een deelnemer uit de regeling kan voor de regeling en de overige deelnemers namelijk ingrijpende gevolgen hebben. Om de gevolgen van uittreding goed te regelen, is in artikel 53 GR een aantal bepalingen daarvoor opgenomen.

Voor het bepalen van de financiële gevolgen voor de uittredende partij wordt een onafhankelijk advies gevraagd. Dit advies is bindend voor de GR en de uittredende partij (art. 53 lid 8 GR).

Gedurende de eerste drie jaren na toetreding is het niet mogelijk om weer uit de regeling te treden; artikel 53 lid 3 GR.

De uittredende deelnemer is gehouden om binnen zes maanden na uittreding aan de vastgestelde financiële verplichtingen te voldoen; artikel 53 lid 9 GR.

Op het wijzigen van de GR en de opheffing van de GR is dezelfde procedure van toepassing (zie artikel 54 en 55 GR). Belangrijk element hierin is, dat een dergelijk besluit genomen moet worden met een meerderheid van ten minste drievierde van het aantal deelnemende colleges aan de regeling.

Na het besluit tot opheffing vindt de liquidatie van het openbaar lichaam plaats. Hiermee is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast (art. 55 lid 6 GR). De liquidatie vindt plaats op basis van een door het algemeen bestuur, de colleges van de deelnemers gehoord, vastgesteld liquidatieplan (art. 55 lid 3 GR).

8. Inwerkingtreding van de GR

Op grond van artikel 58 van de GR treedt de gewijzigde regeling in werking op 1 maart 2019. Voorwaarde is wel dat de regeling door één van de deelnemende gemeentebesturen tijdig in alle gemeenten bekend wordt gemaakt door kennisgeving van de inhoud van de regeling in de Staatscourant. In deze regeling is het college van Lisse (zijnde het bestuur van de gemeente van de plaats van vestiging van de regeling) aangewezen als het bestuur dat het besluit bekendmaakt. Deze bekendmaking geschiedt op de wijze zoals ook normale besluiten bekend worden gemaakt (art. 26 lid 2 Wgr).


Noot
1

Zie art. VIIIa Wet dualisering gemeentebestuur.

Noot
2

Zie o.a. CRvB 18 september 2007 Regionale Sociale Dienst Pentasz en CRvB 13 november 2007 ISD Veluwerand 2007 en CRvB 7 en 13 augustus 2007 ISD Kompas.

Noot
3

ABRvS 25 juli 2001, LJN AB9072; JB 2001/233.

Noot
4

ABRvS 25 juli 2001, LJN AB9072; JB 2001/233.

Noot
5

Meerderheid is ‘absolute meerderheid’, dus de helft plus één.

Noot
6

ABRvS 16 februari 1999, AB 1999, 196.

Noot
7

Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999, kenmerk FO 99/U5911.