Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk

gelet op:

artikel 8 en 8a van de Participatiewet;

artikel 149 van de Gemeentewet

overwegende dat:

de Participatiewet gemeenten verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen van personen uit de doelgroep, het verlenen van een studietoeslag en het verrichten van een tegenprestatie;

stelt vast de

Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a. de wet: de Participatiewet; termen en begrippen in deze verordening worden gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet;

  • b. het college: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • c. uitkeringsgerechtigde: de bijstandsgerechtigde die algemene bijstand ontvangt of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

  • d. doelgroep: de personen bedoeld in artikel 7,eerste lid, onder a van de wet.

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college draagt zorg voor een evenwichtig aanbod van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep, rekening houdend met de afstand tot de arbeidsmarkt van de persoon, diens functionele beperkingen, alsmede met omstandigheden die betrekking hebben op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep voor loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in elk geval verstaan: de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar en de noodzaak van het verrichten van mantelzorg.

  • 2. Het college kan een of meer voorzieningen met betrekking tot personen uit de doelgroep toekennen aan de werkgever of beoogde werkgever van deze persoon.

Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep

  • 1. De persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van de, naar het oordeel van hetcollege, kortste weg naar arbeid naar vermogen. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

  • 2. Onverminderd alle overige verplichtingen, voortvloeiend uit de wet, waaronder de verplichting om mee te werken aan een door het college geboden voorziening, is de belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening op grond van deze verordening verplicht alle inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting ervan.

  • 3. Als een belanghebbende de verplichtingen als bedoeld in het tweede lid niet nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt.

  • 4. Bij verwijzing naar een voorziening zoals bedoeld in lid 2 ontvangt belanghebbende een schriftelijk en gemotiveerd besluit waarom deze voorziening voor hem aangewezenis.

Artikel 4. Plichten werkgevers

De werkgever of beoogd werkgever die met betrekking tot een persoon uit de doelgroep in aanmerking wil komen voor een voorziening is verplicht:

  • a.

    opgaven en inlichtingen te verstrekken die hem in verband met een aanspraak op een voorziening door het college worden gevraagd dan wel waarvan hij redelijkerwijs kan verwachten dat zij voor deze aanspraak van belang kunnen zijn;

  • b.

    mee te werken aan onderzoek door of in opdracht van het college met het oog op het toekennen of voortzetten van een voorziening;

  • c.

    in persoon of met inzet van werknemers of derden de benodigde aansturing en begeleiding te bieden aan werknemers voor wie aan hem voorzieningen zijn verleend;

  • d.

    zich als een goed werkgever te gedragen.

Artikel 5. Voorzieningen

  • 1. Rekening houdend met en afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende kan het college de volgende voorzieningen inzetten:

    • a.

      een praktijkomgeving voor het opdoen van arbeidsritme en toepassen van werknemers- en beroepsvaardigheden;

    • b.

      training of scholing, als bedoeld in artikel 10 van de wet, gericht op uitstroom naar werk of terugkeer naar school;

    • c.

      werken met behoud van uitkering voor een periode van maximaal 6 maanden;

    • d.

      een proefplaats met het oog op het tot stand komen van een dienstverband, hieronder begrepen het gedurende maximaal drie maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten, als bedoeld in artikel 10d, derde lid, van de wet, met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde:

    • e.

      ondersteuning bij een leer-werktraject voor jongeren als bedoeld in artikel 10f van de wet

    • f.

      begeleiding of jobcoaching als bedoeld in artikel 10 van de wet, gericht op uitstroom naar werk dan wel behoud van werk:

    • g.

      activiteiten in het kader van sociale activering aan personen jonger dan 27 jaar gericht op het op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kunnen verkrijgen.

    • h.

      Een persoonlijk re-integratiebudget

    • i.

      Een voorbereidingstraject voor startende ondernemers of begeleiding voor reeds gestarte ondernemers

  • 2. Het college kan in verband met de uitvoering van dit artikel ten behoeve van een persoon behorende tot de doelgroep een detacheringovereenkomst aangaan met derden.

  • 3. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder overeenkomstig artikel 10a van de wet (participatieplaats) onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten voor een periode van maximaal 6 maanden met de mogelijkheid tot verlenging voor 6 maanden. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 4. Met betrekking tot degene die op grond van het vorige lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van 6 maanden na de aanvang van de werkzaamheden of het voortzetten van de werkzaamheden de kans op uitstroom naar werk vergroot. Als dit het geval is kan het college door middel van een gemotiveerd besluit, de termijn van 6 maanden verlengen met maximaal 6 maanden.

  • 5. Het college biedt aan een persoon van 27 jaar of ouder die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in het derde lid een premie, als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet De hoogte van de premie bedraagt €300 per 6 maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op uitstroom naar regulier werk.

  • 6. Het college biedt aan een persoon van 27 jaar en ouder die niet beschikt over een startkwalificatie en die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in het derde lid , opleiding of scholing aan als bedoeld in artikel 10a , vijfde lid van de wet.

Artikel 6. Participatievoorziening Beschut Werk

  • 1. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken worden de volgende voorzieningen op de arbeidsinschakeling aangeboden: a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    b. uitsplitsing van taken, of

    c. aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

    2. Voor zover nodig worden aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, daarnaast een of meer van de voorzieningen uit de Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015 of een andere voorzieningen, die bijdragen aan het participeren in de samenleving aangeboden.

    3. In aanvulling op de jaarlijkse taakstelling, bedoeld in  artikel 10b, vierde lid, van de wet, kunnen  zowel  de raad als het college bij de voorjaarsnota een extra aantal beschutte werkplekken vaststellen. Indien de raad  extra werkplekken beschut vaststelt, stelt de raad het benodigde budgetbeschikbaar. Indien het college extra beschutte werkplekken vaststelt, dekt het college dit bij de voorjaarsnota.

    4. De plaatsing van personen, bedoeld in lid 2, op de op grond van het vorig lid vastgestelde extra werkplekken, vindt op dezelfde wijze plaats als op de dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de wet, tenzij bij het vaststellen van dit extra aantal werkplekken anders wordt besloten.

    5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het gebruik en inrichting van een wachtlijst.

Artikel 6a Participatievoorziening Onbetaald werk

1. Tot de doelgroep behoort een persoon die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt, en voor wie werken op een werkplek Beschut Werk niet of nog niet mogelijk is. Aan deze onmogelijkheid kunnen in de persoon gelegen omstandigheden ten grondslag liggen of veroorzaakt worden door het tijdelijk ontbreken van een beschikbare of geschikte werkplek Beschut Werk.

2. Het college organiseert voor deze doelgroep participatievoorzieningen in samenhang met arbeidsmatige dag-activering en sociale prestatie (WMO).

3. Het college bepaalt de omvang van de participatievoorziening en legt vast hoeveel plekken de gemeente beschikbaar stelt.

Artikel 7. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

  • 1. Het college stelt vast of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen; en

    • c.

      die persoon heeft als gevolg van beperkingen van lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie met een loonwaarde tussen 50% en 80%. In individuele gevallen kan het college een loonkostensubsidie toekennen aan personen met een lagere loonwaarde dan 50%.

  • 3. Het college kan op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, vaststellen of die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10c, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan de vaststelling ook ambtshalve plaatsvinden, behalve voor niet uitkeringsgerechtigden en ANW gerechtigden.

  • 4. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3 kan slechts eenmaal per twaalf maanden worden ingediend.

  • 5. Het college stelt in samenwerking met de colleges in de arbeidsmarktregio en het UWV en met inachtneming van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en de ministeriële regeling loonwaardebepaling Participatiewet vast welke methode wordt gehanteerd voor de vaststelling van de loonwaarde en draagt zorg voor de bekendmaking van een actuele beschrijving van deze methode.

Artikel 8. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing

  • 1. Het college kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding.

  • 2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de belanghebbende zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;

    • b.

      intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een visuele, auditieve of motorische handicap;

    • c.

      meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de belanghebbende zijn afgestemd; en

    • d.

      noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de belanghebbende opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen.

  • 3. Het college kan aan de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag vervoersvoorzieningen toekennen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 4. Het college kan bij nadere regels bepalen dat voor een voorziening een eigen bijdrage is verschuldigd of dat een voorziening niet wordt verstrekt of wordt beëindigd indien het inkomen of vermogen van de belanghebbende meer bedraagt dan een door het college vast te stellen bedrag.

Artikel 9. Subsidies

  • 1. Het college kan een subsidie verlenen ter dekking van een deel van de loonkosten aan de werkgever bij wie een persoon behorende tot de doelgroep in dienst treedt of blijft, dan wel een subsidie verstrekken als vergoeding van de aantoonbare extra kosten die een werkgever maakt bij het in dienst nemen van een een dergelijke persoon.

  • 2. Op de verstrekking van deze subsidies zijn de regels van de algemene subsidieverordening van toepassing.

  • 3. Het college kan ten aanzien van de verstrekking van deze subsidies nadere regels vaststellen met betrekking tot:

    • -

      De aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;

    • -

      De voorwaarden waaronder een subsidie wordt verstrekt;

    • -

      Het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • -

      De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • -

      De weigeringsgronden voor een subsidie;

    • -

      De verplichtingen voor de subsidieontvanger.

Artikel 10. Premies en onkostenvergoedingen

  • 1. Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep premies verlenen die tot doel hebben de arbeidsre-integratie te bevorderen, anders dan bedoeld in artikel 5, vierde lid van deze verordening.

  • 2. Het college stelt ten aanzien van de verlening van premies nadere regels vast met betrekking tot onder meer:

    • a.

      de activiteiten waarvoor premie kan worden verstrekt en wie daarvoor in aanmerking komt;

    • b.

      het bedrag van de premie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • c.

      de aanvraag van een premie en de besluitvorming daarover.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de verstrekking van onkostenvergoedingen aan personen behorend tot de doelgroep in verband met de deelname aan een voorziening.

Artikel 11. Compensatie van ziekteverzuim

  • 1. Het college kan werkgevers de kosten van een no-riskpolis vergoeden als:

    • a.

      de werkgever een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2. Het college stelt nadere regels die onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      de duur en de dekking van de verzekeringspolis;

    • b.

      de periode vanaf de aanvang van het verzuim als gevolg van arbeidsongeschiktheid waarover de loonkosten niet worden vergoedc. het bedrag van de aan de werkgever uit te keren vergoeding van loonkosten.

Artikel 12 Verlening studietoeslag

Het college kan op aanvraag van een persoon die voldoet aan het gestelde in 36b, eerste lid van de wet, een individuele studietoelage verlenen.

Bij de vaststelling, bedoeld in artikel 36b, eerste lid onderdeel d van de wet, neemt het college in aanmerking of sprake is van:

  • a.

    beperkingen van lichamelijke, verstandelijke, psychische of andere aard die naar verwachting leiden tot een arbeidsprestatie met een loonwaarde onder het wettelijk minimumloon;

  • b.

    een medische urenbeperking als bedoeld in artikel 6b, eerste lid van de wet.

Artikel 12.1 Hoogte individuele studietoeslag

De studietoeslag bedraagt € 100,-- per maand. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt naar boven afgerond in hele euro’s.

Artikel 12.2 Frequentie van betaling van de individuele studietoeslag

De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

Artikel 12.3 Toekenning en beëindiging van de individuele studietoeslag

  • 1. De individuele studietoeslag wordt niet eerder toegekend dan vanaf de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend voor de (resterende) duur van het school of studiejaar.

  • 2. De individuele studietoeslag wordt tussentijds beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of betrokkene niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 36b, eerste lid, onder b, van de wet.

Artikel 13. Beleidsregels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud en duur van de aangeboden voorzieningen alsmede met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of een voorziening passend is.

Artikel 14. Eigen bijdrage

Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de niet-uitkeringsgerechtigde of de ANW-gerechtigde ouder dan 27 jaar aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 15. Tegenprestatie

  • 1. Het college kan de belanghebbende stimuleren tot en ondersteunen bij het verrichten van een vrijwillige tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 2. De belanghebbende is, behoudens het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet, vrij in de keuze van de door hem te verrichten tegenprestatie, voor zover deze de inschakeling in de arbeid niet belemmert.

Artikel 16. Overgangsrecht

  • 1. Op voorzieningen, tegemoetkomingen en premies die zijn ingezet of toegekend op grond van de Re-integratieverordening 2011, blijven de bepalingen uit deze verordening van toepassing tot het einde van de periode waarvoor ze zijn toegekend, dan wel zoveel eerder tot de datum waarop de voorziening, de tegemoetkoming of de premie op grond van omstandigheden van de belanghebbende dienst te worden gewijzigd of beëindigd.

  • 2. Ten aanzien van loonkostensubsidies die zijn verleend over een periode die is ingegaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de vaststelling op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet heeft plaatsgevonden, gelden de bepalingen van de Re-integratieverordening 2011 inzake de vaststelling van de subsidie. De loonkostensubsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening bij beschikking zijn verleend, maar betrekking hebben op een periode gelegen na de datum van inwerkingtreding, worden vastgesteld in overeenstemming met de regels van deze verordening.

Artikel 17. Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015.

  • 2. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011 (laatstelijk gepubliceerd in Gemeenteblad van Utrecht 2013, nr. 21) wordt ingetrokken.

  • 3. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 4 december 2014.
De griffier, De burgemeester,
Drs. A.A.H. Smits Mr. J.H.C. van Zanen

Toelichting

Inleiding

Er is gekozen voor een raam verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.

Deze verordening stelt daarnaast regels voor het verlenen van een studietoeslag als bedoeld in artikel 36b van de wet en het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • -

    die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ);

  • -

    personen zonder uitkering;

    en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Artikel 2. Opdracht college

Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

Op grond van de Participatiewet bieden we de mogelijkheid om beschut te werken. Omdat arbeidsmatige activering en beschut werk vaak voor grotendeels dezelfde doelgroep wordt ingezet, willen we dit in samenhang inrichten. Door niet te kiezen voor een aparte voorziening waarbij altijd sprake is van een dienstverband tegen wettelijk minimumloon, kunnen we voor een grotere groep werk op maat creëren en voorkomen we langdurig extra beslag op het participatiebudget ten koste van andere instrumenten .Door aan deze groep werkplekken te bieden dicht bij de arbeidsmatige dagactivering maken we gebruik van bestaande infrastructuur en de kennis en expertise van de doelgroep die in de stad aanwezig is (SW-bedrijf in combinatie met dagbestedingorganisaties

Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep

De Participatiewet legt in beginsel aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Uiteraard wordt er wel gekeken naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Hiertegenover staat dat iemand ook aanspraak kan maken op ondersteuning, overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.  

Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Het recht op inzage in gegevens en zonnodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).

Artikel 5. Voorzieningen

Voorzieningen worden alleen ingezet als deze de kortste weg naar werk bieden. Onder 'werk' zijn begrepen werkvormen als deeltijdbanen, flexwerk, detacherings­plaatsen en tijdelijke klussen, maar ook het tijdelijk werken met behoud van uitkering. Werken met behoud van uitkering op de reguliere arbeidsmarkt gaat  in beginsel om beloonde werkzaamheden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van ondermeer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door werkgevers worden gemaakt. De werkzaamheden op een participatieplaats zijn altijd additioneel en zijn nuttig voor de ontwikkeling van betrokkene richting de arbeidsmarkt. Onder additionaliteit wordt verstaan dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.

Daarnaast kunnen voorzieningen worden ingezet om belanghebbenden aan het werk te houden, zoals begeleiding op de werkplek of scholing. Alleen als uitstroom naar werk niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van een voorziening zijn. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de inzet van een voorziening bij het college. Het college kan in beleidsregels vastleggen op welke wijze een specifieke voorziening wordt ingezet.

Rekening houden met omstandigheden en beperkingen

Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.

 

Artikel 6. Participatievoorziening en beschut werk

Het college creëert beschutte werkplekken in samenhang met arbeidsmatige dagactivering en sociale prestatie (WMO). Op deze manier maakt het college gebruik van bestaande infrastructuur en de kennis en expertise van de doelgroep die in de stad aanwezig is. Het college kan de

participatievoorziening aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt (eerste lid).

 

Omvang beschut werk

Het college maakt gebruik van de wettelijke ruimte om nieuw beschut op een andere manier in te vullen dan bepaald in de wet en stelt het aantal beschutte werkplekken tegen WML vooralsnog op nul.

Het college behoudt met dit artikel de mogelijkheid om flexibel te zijn bij de vormgeving van beschut wanneer landelijke besluitvorming daarom vraagt.

Artikel 7 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon wordt betaald, terwijl de werkgever iemand nog niet ten volle kan inzetten. In dit artikel staat omschreven wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren.

De in dit artikel omschreven loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 9, lid 1.

De regering vindt het van belang dat een aantal uitgangspunten rondom loonwaardebepaling landelijk gelden en verankert deze daarom in de regeling Loonkostensubsidie Participatiewet. Eén van de uitgangspunten is dat de loonwaarde op basis van de feitelijke werkzaamheden op de werkplek wordt vastgesteld. Een ander uitgangspunt is dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige. Het is van belang dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van iemand met een zekere scholing, vakbekwaamheid en kennis van de arbeidsmarkt. De regering laat aan gemeenten de keuze door of onder verantwoordelijkheid van welke deskundige zij de loonwaardevaststelling laten doen. De loonwaardevaststelling moet tot slot in ieder geval plaatsvinden op basis van een beschreven methode, zodat voor een ieder transparant is hoe tot een loonwaarde wordt gekomen.

Artikel 8. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing

Het gaat hier om werkvoorzieningen voor personen met arbeidsbeperkingen zoals hulpmiddelen en werkplekaanpassingen maar ook om persoonlijke ondersteuning door een jobcoach.

Artikel 9. Subsidies

Het doel van het verstekken van een subsidie aan een werkgever is extra uitstroom naar werk te realiseren voor bijstandsgerechtigden. Op de huidige arbeidsmarkt is het lastig voor bijstandsgerechtigden om aan het werk te komen. Door het verstrekken van subsidies worden de financiële risico's en/of de extra inzet van een werkgever om iemand uit de doelgroep in dienst te nemen gecompenseerd en wordt de kans op uitstroom naar werk groter. De vorm van loonkostensubsidie die bedoeld wordt in artikel 9 eerste lid is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen om sneller uit te stromen naar werk.

Artikel 10. Premies en onkostenvergoeding

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om een premie toe te kennen zoals opgenomen in artikel 10a, zesde lid van de WWB. In voorkomende gevallen moet een belanghebbende onkosten maken ten behoeve van deelname aan een voorziening. Denk hierbij aan kosten voor kinderopvang of reiskosten. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om voor zulke kosten een tegemoetkoming of volledige vergoeding te verstrekken. Over de hoogte van de tegemoetkoming of vergoeding en de voorwaarden die van toepassing zijn, kan het college nadere regels stellen. Deze nadere regels zijn vastgelegd inde Beleidsregel Wet kinderopvang en in de Regeling vergoeding reiskosten.

 

Artikel 11. Compensatie van ziekteverzuim

De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Het college kan de kosten van de no-riskpolis voor werkgevers vergoeden (eerste lid). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet).

Voorwaarden

In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-risk polis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken voor arbeidsovereenkomsten die minimaal  zes maanden duren.

Voorts is voor inzet van de no-risk polis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.

 

Hoogte vergoeding

Het college kan de kosten van de no-riskpolis vergoeden voor werkgevers. Niet elke verzekering komt voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor zijn regels gesteld in het tweede lid.

Het college zal voor toekenning van de vergoeding moeten toetsen of de door de werkgever gekozen verzekering voldoet aan deze voorwaarden.

 

Artikel 12 Verlening studietoeslag

De individuele studietoeslag biedt een compensatie aan studerende jongeren met een lichamelijke, verstandelijke, psychische of medische urenbeperking voor het feit dat zij door hun beperking niet in staat zijn om zelf bij te verdienen. Deze compensatie draagt eraan bij dat  jongeren een studie kunnen volgen om zo hun kansen op uitstroom naar werk te vergroten.

 

Artikel 14. Eigen bijdrage

Tot de doelgroep van deze verordening behoren ook niet –uitkeringsgerechtigden en personen die een uitkering ingevolgde de ANW ontvangen. Gegeven het beschikbare financiële kader kan het college besluiten tot het instellen van een eigen bijdrage voor deze personen voor deelname aan een voorziening. Jongeren onder de 27 jaar zijn geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 15. Tegenprestatie

In de nieuwe regelgeving wordt gemeentes opgedragen beleid te ontwikkelen rond de tegenprestatie en dit vast te leggen in de verordening. Het vrijwillig uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage door de uitkeringsgerechtigde wordt gezien als tegenprestatie. Uitkeringsgerechtigden worden actief gewezen op de mogelijkheid en het belang hiervan. De invulling van de maatschappelijke bijdrage moet passen bij de wensen en mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. Uitstroom naar werk staat echter voorop. Een uitkeringsgerechtigde is verplicht om deel te nemen aan activiteiten gericht op uitstroom naar werk. Het uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage mag dit niet in de weg staan.