Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond 2015

Geldend van 29-12-2015 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond 2015

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

gelet op

artikel 51 en 53 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

artikel 40 van de Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond en

gelezen

het voorstel van het algemeen bestuur van 9 juli 2015;

gezien

de eensluidende besluiten van

de raad van de gemeente Barendrecht op 17 november 2015 en het college van burgemeester en wethouders

op 22 september 2015;

de raad van de gemeente Capelle a/d IJssel op 28 september 2015 en het college van burgemeester en

wethouders op 4 september 2015;

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee en het college van burgemeester en wethouders op 17

september 2015;

de raad van de gemeente Hellevoetsluis op 29 oktober 2015 en het college van burgemeester en wethouders

op 1 september 2015;

de raad van de gemeente Lansingerland op 29 oktober 2015 en het college van burgemeester en wethouders

op 1 september 2015;

de raad van de gemeente Maassluis op 1 december 2015 en het college van burgemeester en wethouders

op 10 november 2015;

de raad van de gemeente Ridderkerk op 26 november 2015 en het college van burgemeester en wethouders

op 13 oktober 2015;

de raad van de gemeente Rotterdam op 5 november 2015 en het college van burgemeester en wethouders

op 22 september 2015;

de raad van de gemeente Schiedam op 24 november 2015 en het college van burgemeester en wethouders

op 20 oktober 2015;

de raad van de gemeente Westvoorne op 29 september 2015 en het college van burgemeester en

wethouders op 25 augustus 2015;

Provinciale Staten van Zuid-Holland op 11 november 2015 en Gedeputeerde Staten op 13 oktober 2015;

constateren

dat daarmee met de vereiste meerderheid is besloten

de Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond als volgt te wijzigen:

De raden, respectievelijk de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de

gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Brielle, Capelle aan den IJssel, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis,

Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam,

Vlaardingen en Westvoorne;

Alsmede provinciale staten van, het college van gedeputeerde staten van en de commissaris van de

Koning in de provincie Zuid-Holland;

Gelezen de voordracht van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst

Rijnmond d.d. 9 juli 2015;

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst

Rijnmond;

Ieder voor zover het zijn of haar bevoegdheden betreft;

BESLUITEN

Onder gelijktijdige intrekking van de gemeenschappelijke regeling tot instandhouding en beheer vande DCMR Milieudienst Rijnmond (20e wijziging) in te stemmen met de Gemeenschappelijke regelingtot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond 2015 (Staatscourant 2015, 48769).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling en de daarop berustende besluiten wordt verstaan onder:

  • a.

    Lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b.

    Deelnemers: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Brielle, Capelle aan den IJssel, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Westvoorne en de provincie Zuid-Holland.

  • c.

    Derden: niet-deelnemers aan de regeling

  • d.

    Dienst: de DCMR Milieudienst Rijnmond

  • e.

    Gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Zuid-Holland

  • f.

    Provinciale staten: provinciale staten van Zuid-Holland;

  • g.

    Raden: de raden van de aan deze Gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

  • h.

    Regeling: de gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond

  • i.

    Het bij de samenwerking betrokken gebied: de rechtsgebieden van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten, alsmede het rechtsgebied van de provincie Zuid-Holland, voor zover dit samenvalt met de rechtsgebieden van de deelnemende gemeenten;

  • j.

    Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen

 

Artikel 2 Lichaam en belang

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond.

  • 2.

    Het lichaam is rechtspersoon. Het is gevestigd te Schiedam.

  • 3.

    Het lichaam is ingesteld met het oog op de zorg voor het milieu in het bij de samenwerking betrokken gebied.

  • 4.

    Tot de zorg van het lichaam behoort ook de leefomgeving en duurzaamheid.

     

Hoofdstuk 2 Inrichting, samenstelling en werkwijze van het bestuur

Paragraaf 1 Algemene bepaling

Artikel 3 Het bestuur

Het bestuur van het lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Paragraaf 2 Het algemeen bestuur

Artikel 4 Samenstelling

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit 19 leden.

  • 2.

    Provinciale staten wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, en uit gedeputeerde staten 3 leden van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 14 stemmen.

  • 3.

    De raad van de gemeente Rotterdam wijst uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders 2 leden van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 21 stemmen.

  • 4.

    De raden van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Brielle, Capelle aan den IJssel, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Schiedam, Vlaardingen en Westvoorne wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen en uit de wethouders elk 1 lid van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 2 stemmen.

  • 5.

    In die gevallen waarin alle leden van het dagelijks bestuur zich krachtens enige bepaling van de Provinciewet van medestemmen in het algemeen bestuur dienen te onthouden, is voor die aangelegenheden de stemverhouding tussen de stemgerechtigde leden van het algemeen bestuur, in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid, als volgt:

  • a.het lid dat in dat bestuur zitting heeft namens de provincie Zuid-Holland, heeft 33 stemmen;

    b. het lid dat in dat bestuur zitting heeft namens de gemeente Rotterdam, heeft 33 stemmen;

    c. de leden die in dat bestuur zitting hebben namens één van de overige gemeenten, hebben elk 2 stemmen.

  • 6.

    Provinciale staten en de gemeenteraden kunnen voor de door hen benoemde leden van het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hen benoemde leden bij afwezigheid vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Indien ten gevolge van de toepassing van artikel 32 de financiële bijdragen van de deelnemers substantieel ten opzichte van elkaar wijzigen, doet het algemeen bestuur voorstellen aan de deelnemers om met toepassing van artikel 37 de stemverhouding zoals in het tweede en derde lid van dit artikel te wijzigen.

 

Artikel 5 Aanwijzing en ontslag

  • 1.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van provinciale staten respectievelijk van de raden in de nieuwe samenstelling.

  • 2.

    Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 3.

    Het aanwijzen ter vervulling van plaatsen zoals bedoeld in het tweede lid, vindt plaats binnen één maand nadat die plaatsen zijn opengevallen.

  • 4.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede het orgaan dat hen heeft aangewezen, op de hoogte.

  • 5.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van het orgaan waardoor men krachtens het bepaalde in artikel 4 is aangewezen, dan wel ophoudt wethouder of gedeputeerde te zijn.

  • 6.

    Het bestuursorgaan dat een of meer vertegenwoordigers in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan deze vertegenwoordigers ontslaan, indien deze het vertrouwen van dit bestuursorgaan niet meer bezit. Artikel 50 van de Gemeentewet, dan wel artikel 50 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in dit artikel wijst de raad van een toetredende gemeente, voor de inwerkingtreding van de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling, uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders een lid van het algemeen bestuur aan.

Artikel 6 Incompatibiliteiten

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 20 juncto artikel 52 eerste lid onder d van de Wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt, met uitzondering van onderwijzend personeel.

  • 2.

    Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, zij die in dienst van één der deelnemers dan wel het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

 

Artikel 7 Vergaderingen

Op het houden en de orde van vergaderingen van het algemeen bestuur zijn de artikelen 22 juncto 52, eerste lid onder f en 23 juncto artikel 52 eerste lid van de Wet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3 Het dagelijks bestuur

Artikel 8 Samenstelling

1. Het dagelijks bestuur bestaat uit 6 leden, te weten: de voorzitter, een vicevoorzitter en vier andere leden.

2. De vicevoorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

3. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten.

4. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Lansingerland, Maassluis Schiedam en Vlaardingen.

Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel en Ridderkerk.

Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, Brielle, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Nissewaard

en Westvoorne.

5. Eén lid voor financiële aangelegenheden wordt uit het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten.

6. Het algemeen bestuur kan voor de door hem benoemde leden van het dagelijks bestuur uit zijn midden plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hem benoemde leden bij afwezigheid vervangen.

De aanwijzing tot plaatsvervangend lid vindt plaats op bindende voordracht van het (de) college(s) dat (die) het betreffende lid heeft (hebben) voorgedragen.

Het plaatsvervangend lid dat de voorzitter vervangt, treedt pas in diens hoedanigheid van voorzitter indien de vicevoorzitter afwezig is.

Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

7. De op bindende voordracht van gedeputeerde staten aangewezen leden hebben ieder 9 stemmen.

Het op bindende voordracht aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aangewezen lid heeft 18 stemmen. De overige leden hebben ieder 4 stemmen.

8. De leden van het dagelijks bestuur treden af met ingang van de dag waarop zij krachtens het bepaalde in artikel 13 tweede lid juncto artikel 52 eerste lid van de Wet aftreden uit het algemeen bestuur.

9. De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die krachtens het bepaalde in het voorgaande lid zijn opengevallen, vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling, volgend op de dag waarop die plaatsen zijn opengevallen.

Artikel 9 Ontslag

1. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur. Een lid dat ontslag heeft genomen uit het dagelijks bestuur, blijft niettemin zijn betrekking waarnemen totdat zijn opvolger die heeft aanvaard.

2. Tussentijds verlies van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt terstond verlies van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur mee.

3. De aanwijzing ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk.

4. Artikel 19a derde lid juncto artikel 52 eerste lid van de Wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Vergaderingen

1. Op het houden van en de orde van vergaderingen zijn de artikelen 28, 30, 31,54, 55, 56, 57, 59 en 60 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

3. Het dagelijks bestuur kan ook buiten vergadering besluiten, mits de zienswijze van alle leden van het dagelijks bestuur schriftelijk, daaronder begrepen e-mail, wordt ingewonnen en geen van de leden van het dagelijks bestuur zich tegen deze wijze van besluitvorming verzet. Het voorstel met een conceptbesluit circuleert maximaal vijf werkdagen onder de leden van het dagelijks bestuur. Een voorstel ten aanzien waarvan alle leden tijdens de circulatietermijn door het stellen van een paraaf of verklaring van ‘akkoord’ te kennen heeft gegeven met het advies in te stemmen, resulteert in een besluit conform het uitgebrachte advies. Direct na ontvangst van de laatste paraaf of akkoordverklaring dateert de secretaris het besluit. Het besluit wordt geacht te zijn genomen op de datum van dagtekening door de secretaris. Het besluit wordt opgenomen in de besluitenlijst van de eerstvolgende vergadering.

Paragraaf 4 De voorzitter

Artikel 11 Aanwijzing

1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten.

2. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en voorzitter van het dagelijks bestuur.

3. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt hij vervangen door de vicevoorzitter van het dagelijks bestuur.

Paragraaf 5 Overige bepalingen

Artikel 12 Bestuurscommissies

1. Het algemeen bestuur kan, naast commissies van advies, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

2. De artikelen 24, 25 juncto 52, eerste lid, onder g, h, i en j en artikel 56a eerste lid van de Wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 Tegemoetkoming kosten

1. Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, juncto 52 eerste lid, onder e van de Wet, een regeling vaststellen voor een vergoeding voor de werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten van de leden van het bestuur van het lichaam.

2. Ten aanzien van de werkzaamheden en de kosten van de leden van de commissies, is het bepaalde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing,

Hoofdstuk 3 Taken en bevoegdheden van het lichaam

Paragraaf 1 Algemene bepaling

Artikel 14

Het lichaam heeft, in het kader van de in artikel 2, derde lid, vermelde zorg, tot taak het beheren en in stand houden van een gemeenschappelijke milieudienst: de DCMR Milieudienst Rijnmond.

Paragraaf 2 Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 15 Bevoegdheden algemeen bestuur

1. Met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 14 genoemde taak berusten bij het algemeen bestuur alle bevoegdheid, die niet bij of krachtens deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter is opgedragen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 57a van de Wet en naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in ieder geval belast met en bevoegd tot:

a.het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

b.het aangaan van geldleningen en van rekeningcourant-overeenkomsten;

c. het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen door anderen aan te gaan;

d. het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is goedgekeurd;

e. het berusten in een tegen het lichaam ingestelde rechtsverordening;

f. het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappijen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dit bijdraagt aan de behartiging van het belang als genoemd in artikel 2

 

Paragraaf 2 Bevoegdheden dagelijks bestuur

Artikel 16 Bevoegdheden dagelijks bestuur

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 57b van de Wet en naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

a. het dagelijks beheer van de dienst;

b. het toezicht op de dienst en al wat het lichaam aangaat;

c. de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

d. de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

e. het toezicht op het beheren van de financiën van het lichaam;

f. het toezicht op het beheren van de eigendommen van het lichaam;

g. regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

h. tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 15 tweede lid onder f.

i. het nemen van alle conservatoire maatregelen en alles wat nodig is, ook alvorens wordt besloten tot het voeren van rechtsgedingen, ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit; 

j. te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

k. het voorstaan van de belangen van het lichaam bij andere overheden en andere instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het lichaam van belang is;

l. het bekendmaken van besluiten waarvan de bekendmaking bij wet of bij besluit van het algemeen bestuur is voorgeschreven;

m. het sluiten van overeenkomsten met derden ten aanzien van het verrichten door de dienst van werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 20, zesde lid.

2. Het dagelijks bestuur kan voor de in het vorige lid genoemde bevoegdheden mandaat verlenen aan de directeur van de dienst met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 17 Verantwoording aan deelnemers

1. Het algemeen en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden respectievelijk aan provinciale staten alle inlichtingen die door één of meer leden van die bestuursorganen worden verlangd, tenzij dit in strijd is met het openbaar belang.

Het reglement van orde van het betreffende bestuur regelt de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven.

2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen, die door dit bestuursorgaan of één of meer leden daarvan worden verlangd, op de wijze die door dit bestuursorgaan is bepaald, tenzij dit in strijd is met het openbaar belang.

3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

Paragraaf 3 Bevoegdheden voorzitter

Artikel 18 Bevoegdheden voorzitter

  • 1.

    De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de dienst.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    Artikel 57d van de Wet is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 19 Verantwoording aan algemeen bestuur

  • 1.

    De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2.

    Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

 

Hoofdstuk 4 Taken en bevoegdheden van de dienst

Artikel 20 Taken

  • 1.

    De dienst kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van de zorg voor de leefomgeving, het milieu en duurzaamheid.

  • 2.

    De dienst heeft in ieder geval tot taak het in standhouden van een meldkamer.

  • 3.

    Naast de taak genoemd in het vorige lid heeft de dienst, in ieder geval alsmede met inachtneming van het ter zake door de deelnemer geformuleerde beleid de volgende taken:

a. Voor alle deelnemers:

  • - adviseren over en uitvoeren van taken van (onderdelen van) door gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders en dagelijks besturen van de deelgemeenten te geven beschikkingen bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht;

  • - uitoefenen van (deel-) toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de in die wet in artikel 5.1 genoemde wetten en het adviseren over het toepassen van bestuursrechtelijke handhaving;

  • - uitvoeren van procedures conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht;

  • - multidisciplinaire taken in de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (m.u.v. de provincie Zuid-Holland);

  • - milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten die vallen onder het Besluit bodemkwaliteit voor zover het die activiteiten betreft;

  • - milieutoezicht bij bodemsanering, sanering van bedrijfsterreinen en lozing van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering voor zover het die activiteiten betreft;

  • - ketengericht milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten.

b. Voor de provincie Zuid-Holland tevens:

  • -adviseren over door gedeputeerde staten te geven beschikkingen ingevolge het Vuurwerkbesluit en de Wet Luchtvaart;

    - toezicht op het Vuurwerkbesluit en de Wet Luchtvaart en het adviseren over toepassen van bestuursrechtelijke handhaving;

  • -uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming;

  • -uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet geluidhinder;

    -milieutechnisch adviseren over provinciale ruimtelijke plannen;

  • -uitvoeren van onderzoek en metingen op basis van op te stellen onderzoeks- en meetprogramma's;

  • -uitvoeren van werkzaamheden inzake milieueffectrapportages voor provinciale vergunningen, provinciale plannen en projecten.

c. Voor de gemeente Rotterdam tevens:

- uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming

- uitvoeren van taken samenhangend met de Verordening bodembescherming Rotterdam, het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit, het Activiteitenbesluit (ondergrondse tanks), het Besluit verplicht bodemonderzoek op bedrijfsterreinen c.q. het handhavingsbeleid hiervan, de Bedrijvenregeling bodemsanering en de bodemparagraaf in de Bouwverordening;

- leveren van chemische adviezen;

- advisering over het milieubeleid van andere Rotterdamse diensten;

- ontwikkelen beleid op het gebied van milieubeheer in het algemeen, met accent op de thema’s bedrijven, huishoudens, bodem, lucht, geluid, externe veiligheid, energie, groen, water, duurzaam bouwen, verkeer en vervoer;

- mede ontwikkelen en uitvoeren van projecten met Rotterdamse burgers en organisaties;

- advisering op het gebied van ruimtelijke plannen;

- advisering en uitvoering van wettelijke procedures in het kader van milieueffectrapportages voor plannen en besluiten.

d. Voor de gemeente Vlaardingen tevens:

- uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming;

- adviseren over en uitvoeren van taken op het gebied van externe veiligheid;

- uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet geluidhinder en de APV;

- adviseren over en uitvoeren van taken op het gebied van klimaat en verkenningen;

- adviseren over en uitvoeren van taken op het gebied van lucht en luchtkwaliteit;

- adviseren over en uitvoeren van taken op het gebied van duurzaamheid, milieu, ruimtelijke ordening en ruimtelijke plannen.

e. Voor de gemeente Lansingerland tevens:

- uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming.

4. Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de in het vorige lid sub a. tot en met e. genoemde taken worden door of namens het dagelijks bestuur en elk van de deelnemers schriftelijk werkafspraken gemaakt.

5. In aanvulling op het bepaalde in het derde lid verricht de dienst op verzoek van een deelnemer - ook buiten het samenwerkingsgebied - andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden.

6. Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in het derde en vijfde lid bedoelde taken, kan de dienst op verzoek van derden - ook buiten het samenwerkingsgebied - adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten.

7. Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen werkzaamheden als bedoeld in dit artikel gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze gemeenschappelijke regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die overeenkomstig dit artikel aan de dienst zijn opgedragen.

 

Artikel 21 Bevoegdheden

1. Aan het bestuur van de dienst worden geen bevoegdheden gedelegeerd door de deelnemers.

2.De colleges van de deelnemers alsmede de dagelijkse besturen van de deelgemeenten kunnen hun bevoegdheden ten aanzien van de bij of krachtens artikel 20 aan de dienst opgedragen taken, mandateren aan de directeur van de dienst.

3.Ambtenaren van de deelnemers kunnen ondermandaat verlenen aan de directeur van de dienst, voor zover zij hiertoe bevoegd zijn.

 

Hoofdstuk 5 Ambtelijke organisatie

Artikel 22 Aanstelling, schorsing en ontslag directeur

1. Er is een directeur van de dienst.

2. De directeur van de dienst wordt door het algemeen bestuur benoemd uit een door het dagelijks bestuur op te maken voordracht.

3. Het algemeen bestuur kan de directeur schorsen en ontslaan.

 

Artikel 23 Taken en bevoegdheden directeur

1. Het dagelijks bestuur stelt de instructie van de directeur vast.

2. De directeur is belast met de leiding van de dienst en de zorg voor een juiste taakvervulling in de organisatie

3. De directeur van de dienst fungeert als ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

4. De secretaris is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur aanwezig.

5. De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris mede-ondertekend.

6. Het dagelijks bestuur regelt de plaatsvervanging van de directeur.

Artikel 24 Aanstellen overig personeel

1. Het dagelijks bestuur is belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en het schorsen en ontslaan van het personeel van het lichaam, de directeur van de dienst uitgezonderd.

2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van de dienst, tenzij het ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard die rechtstreeks onder de directeur ressorteren.

Artikel 25 Rechtspositie personeel

1. Op het personeel in dienst van het lichaam zijn de rechtspositieregelingen die zijn of zullen worden vastgesteld voor het personeel in dienst van de provincie Zuid-Holland, van overeenkomstige toepassing.

2. Het dagelijks bestuur kan aan het provinciaal bestuur voorstellen doen met betrekking tot de vaststelling van uitvoeringsregelingen die, in verband met de specifieke taakuitoefening door de dienst, voor het personeel van belang worden geacht.

3. Waar in de in het eerste lid bedoelde regelingen gesproken wordt van "provinciale staten", "gedeputeerde staten" dan wel "hoofd van dienst" wordt voor de toepassing in het kader van deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de directeur.

Hoofdstuk 6 Financiële bepalingen

Paragraaf 1 De begroting

Artikel 26 Boekjaar

Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 27 Voorbereiding begroting

1. De begroting wordt ingericht overeenkomstig het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV).Aan de begroting wordt een meerjarenraming toegevoegd.

2. Op het voorbereiden van de begroting is artikel 59 eerste tot en met derde lid van de Wet van overeenkomstige toepassing..

3. Het bepaalde in dit artikel is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van overschrijvingen vanuit de post "Onvoorziene uitgaven."

4. Van het bepaalde in dit artikel kan tevens door het dagelijks bestuur worden afgeweken, indien:

a. Het totaal aan (budget)mutaties minder dan 5% van de totale begrotingsomvang (baten) bedraagt, én

b. De wijziging(en) het totaal van de begrote lasten niet te boven gaan of waar deze de begrote lasten wel te boven gaan er in de financiële dekking is voorzien door:

- Extra opdracht(en) van een individuele deelnemer en bijbehorende financiële dekking;

- Overige taken, zoals wettelijke taken waar extra bijdragen van derden of deelnemers tegenover staan.

Artikel 28 Vaststelling begroting

Op het vaststellen van de begroting zijn de artikelen 58 eerste en tweede lid en 59 vierde lid van de Wet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2 Jaarrekening

Artikel 29 Vaststelling jaarrekening

1. De rekening wordt ingericht overeenkomstig het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV).

2. Op het vaststellen van de jaarrekening is artikel 58 derde en vierde lid van de Wet van overeenkomstige toepassing

3. Het dagelijks bestuur voegt bij het voorstel voor de rekening een verslag van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 30 aangewezen deskundige.

Paragraaf 3 Beheer

Artikel 30 Financiële administratie

Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van het lichaam.

Artikel 31 Controle

1. Het algemeen bestuur wijst één of meer deskundigen aan voor de controle op het financieel beheer en de administratie van het lichaam.

2. Het algemeen bestuur stelt met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde controle regels vast.

Paragraaf 4 Financiële verplichtingen

Artikel 32 Betaling

1. De deelnemers betalen uiterlijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november een voorschot in de kosten van het lopende boekjaar ten bedrage van 25% van het jaarbudget.

2. Naar aanleiding van de administratie over de afzonderlijke kwartalen kan het dagelijks bestuur bepalen dat een van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijkend voorschot wordt betaald.

3. Uiterlijk 1 juni vindt per deelnemer een eerste afrekening plaats over het voorafgaande boekjaar overeenkomstig het ontwerp van de voorlopige rekening.

4. De definitieve afrekening vindt plaats bij vaststelling van de rekening.

5. In verband met de toetreding van een gemeente kan het dagelijks bestuur in afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel voor het jaar van toetreding van deze gemeente een afwijkende regeling treffen inzake de vervaldata van voorschotten en de eerste afrekening.

Artikel 33 Deelnameverplichting

1. Met het oog op de voor hen uit te voeren taken als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid verbinden de deelnemers zich tot de financiële verplichtingen die na goedkeuring zijn opgenomen in de begroting 2014, inclusief de eerste wijziging daarop, als vertaling van de personele en materiële inzet ten behoeve van de uitvoering van die taken. De bedragen worden jaarlijks aangepast bij de vaststelling van de begroting op basis van de door de deelnemers vastgestelde indexeringspercentages.

2. Het in het eerste lid bepaalde is mede van toepassing voor nieuwe deelnemers, met dien verstande dat als uitgangspunt geldt de goedgekeurde begroting, inclusief wijzigingen van het 1e volledige jaar na toetreding.

3. Onverminderd het bepaalde in het volgende lid is een deelnemer gerechtigd, zonder wijziging van de regeling, wijzigingen in het niveau van uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken te bewerkstelligen, voor zover de wijzigingen in financiële verplichtingen die daarvan het gevolg zullen zijn, gezamenlijk niet meer dan 25% van die verplichtingen bedragen.

4. Wijzigingen als bedoeld in het vorige lid kunnen, indien zij een vermindering van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen tot gevolg hebben, jaarlijks niet meer dan 5% van die verplichtingen bedragen.

Indien het saldo van de verminderingen en verhogingen van de in het eerste lid bedoelde financiële verplichtingen, als gevolg van wijzigingen als bedoeld in de vorige zin, op enig moment meer dan een vermindering van 10% van die verplichtingen bedraagt, zal de betreffende deelnemer ter zake van de verschuiving in de verdeling van overheadkosten aan het lichaam een afkoopsom verschuldigd zijn welke door het algemeen bestuur wordt vastgesteld. Als de verschuiving in de verdeling van de overheadkosten kan worden opgevangen binnen de begroting, kan het algemeen bestuur afzien van het vaststellen van een afkoopsom.

Indien daartoe naar het oordeel van het algemeen bestuur de noodzaak bestaat, is het gestelde in artikel 37, voor zover betrekking hebbende op de toewijzing van personeel, van overeenkomstige toepassing.

5. De in het derde en vierde lid bedoelde beperking is niet van toepassing op wijzigingen in de uitvoering van taken welke bekostigd wordt door middel van projectsubsidies ten behoeve van de uitvoering van bodemsaneringsprogramma's of de zonering industrielawaai, indien en voor zover een wijziging optreedt in de verstrekking van die subsidies.

6. Op omvangrijker wijzigingen dan bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel is het bepaalde in artikel 38 van toepassing. De in het eerste lid genoemde verbintenis is op de aldus gewijzigde inzet en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, van overeenkomstige toepassing.

7. Op verminderingen van de financiële verplichtingen als gevolg van het door het algemeen bestuur vastgestelde indexpercentage voor de begroting of andere door de deelnemers opgelegde gemeenschappelijke taakstellingen zijn – onverminderd de verplichtingen op grond van artikel 34 (garantstelling) - de leden 3 en 4 van dit artikel niet van toepassing.

 

Artikel 34 Garantstelling

  • 1.

    De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur van het lichaam blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet, respectievelijk een verzoek aan de Minister tot toepassing van artikelen 198 en 199 Provinciewet.

 

Paragraaf 5 Overige financiële bepalingen

Artikel 35 Leges

Het algemeen bestuur kan een regeling vaststellen met betrekking tot de heffing van leges voor het op aanvraag leveren van diensten.

Hoofdstuk 7 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 36 Toetreding

1. Toetreding door andere gemeenten vindt plaats, indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 70/112 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daarin bewilligt.

2. Het algemeen bestuur doet het nodige om de gevolgen van toetreding te regelen.

3. De toetreding gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 37 Uittreding

1. Bij het uittreden van een deelnemer conform artikel 51 derde lid, juncto artikel 9 van de Wet stelt het algemeen bestuur vast welke financiële en organisatorische gevolgen op de uittreding van toepassing zijn.

2. Indien een deelnemer uit de regeling wenst te treden, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen.

3. De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van het gemiddelde aandeel van de uittredende deelnemer over de voorgaande drie jaar en betreft zowel het directe als het indirecte personeel.

4. De hoeveelheid toe te wijzen indirect personeel en de overige rechten en verplichtingen worden bepaald op basis van de de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding.

5. Compensatie voor de overige rechten en verplichtingen, als bedoeld in het tweede lid, zal in een bijdrage ineens voldaan worden. Deze bijdrage is gelijk aan driemaal de op de in het vierde lid aangegeven wijze bepaalde hoeveelheid overige rechten en verplichtingen.

6. Uittreding kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin de voor uittreding noodzakelijk wijziging van de regeling in werking is getreden.

 

Artikel 38 Wijziging

De regeling wordt gewijzigd indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 70/112 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daartoe besluit.

 

Artikel 39 Opheffing

1. De regeling kan worden opgeheven indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 84/112 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daartoe besluit.

2. Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan vastgesteld, de raden en provinciale staten gehoord.

3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel, met inachtneming van het bepaalde in de leden 3 en 4 van artikel 36.

4. Toewijzing van personeel aan de deelnemers zal plaatsvinden bij besluit van het algemeen bestuur.

5. Bij ontbinding van het lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van zijn vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Archiefbescheiden

Artikel 40

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor het in goede, geordende en toegankelijke staat brengen en houden van de onder hem berustende archiefbescheiden zoals bedoeld in het tweede en vierde lid, waaronder mede valt het vernietigen van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. Het dagelijks bestuur stelt ter zake regels vast.

  • 2.

    De directeur beheert de archiefbescheiden van de dienst en zijn organen, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3.

    De dienst draagt de in het tweede lid genoemde archiefbescheiden over naar het Stadsarchief Rotterdam, overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Archiefwet 1995.

  • 4.

    De deelnemers stellen de archiefbescheiden die betrekking hebben op de aan de dienst opgedragen taken aan de omgevingsdienst ter beschikking in goede, geordende en toegankelijke staat.

  • 5.

    De archivaris van het Stadsarchief Rotterdam oefent toezicht uit op het in het tweede lid genoemde beheer.

  • 6.

    In geval van opheffing van de gemeenschappelijke regeling draagt de dienst de in het tweede lid genoemde archiefbescheiden met inachtneming van artikel 8 van het Archiefbesluit voor zover mogelijk over aan de taakopvolger. De overbrenging van de archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat naar het Stadsarchief Rotterdam geschiedt als had geen opheffing plaatsgevonden. Als er geen taakopvolger is, worden de archiefbescheiden direct naar het Stadsarchief Rotterdam overgebracht.

  • 7.

    In geval van opheffing van de gemeenschappelijke regeling stelt de dienst de in het vierde lid genoemde archiefbescheiden, voor zover niet overgebracht naar de archiefbewaarplaats, weer ter beschikking aan de deelnemers.

 

Hoofdstuk 9 Geschillen, klachten en aansprakelijkheid

Artikel 41 Geschillenregeling

1. Voordat over een bestuursgeschil als bedoeld in artikel 28 van de Wet de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan de Commissaris van de Koning in de provincie Zuid-Holland.

2. De commissaris hoort de bij het geschil betrokken partijen.

3. Hij brengt binnen drie maanden advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

4. Indien de aard van het geschil daartoe aanleiding geeft, dan wel indien een bestuursorgaan van de provincie partij is in het geschil, laat de commissaris zich bij de voorbereiding van het in het derde lid bedoelde advies bijstaan door twee door hem aan te wijzen burgemeesters van deelnemende, niet als partij bij het geschil betrokken gemeenten.

 

Artikel 42 Klachtenregeling

1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht, een ver ordening klachtbehandeling vast.

2.De ombudsman van de gemeente Rotterdam is bevoegd tot behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 43 Aansprakelijkheid

1. Het lichaam verzekert zich tegen:

  • a.

    Burgerrechtelijke aansprakelijkheid (wettelijke en contractuele aansprakelijkheid) voor schade aan personen en goederen;

  • b.

    Wettelijke aansprakelijkheid voor vermogensschade.

2. Indien en voor zover de verzekering een voor rekening van het lichaam komende schade niet dekt, komt deze voor rekening van de desbetreffende deelnemer binnen wiens aan de dienst opgedragen takenpakket de schadeveroorzakende gebeurtenis is voorgevallen.

Hoofdstuk 10 Slotbepaling

Artikel 44 Inwerkingtreding

1. Deze regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

2. Iedere wijziging hierop wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

3. Iedere wijziging hierop treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking als bedoeld in het vorige lid.

4. De regeling kan worden aangehaald als “gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond 2015”.