Inspraak- en participatieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016

Geldend van 12-01-2016 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Inspraak- en participatieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016

Het algemeen bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta;

gelezen het voorstel van de Voorbereidingscommissie van het Waterschap Drents Overijsselse Delta i.o.;

gelet op artikel 79 van de Waterschapswet;

B E S L U I T:

vast te stellen de Inspraak- en participatieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    adviseren: het vragen aan belanghebbenden en ingezetenen om binnen vooraf gestelde kaders een gezamenlijk antwoord te geven op een door een bestuursorgaan geformuleerde vraag;

  • -

    beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuur tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • -

    coproduceren: het door het waterschap, ingezetenen en belanghebbenden in gezamenlijk overleg ontwikkelen van een plan met inachtneming van vooraf meegegeven kaders;

  • -

    ingezetene: degene die zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap heeft;

  • -

    inspraak: het kenbaar maken van een zienswijze;

  • -

    meedenken: de gelegenheid voor belangstellenden om ideeën, wensen en meningen naar voren te brengen of voorkeuren aan te geven die bij de beleidsvorming worden betrokken;

  • -

    participatie: deelnemen aan de ontwikkeling van beleid, in de vorm van coproduceren, meedenken of adviseren.

Artikel 2 Inspraak

Inspraak wordt verleend aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht en ingezetenen ten aanzien van beleidsvoornemens van het algemeen bestuur, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur deze naar hun aard of naar hun belang daarvoor niet in aanmerking komen.

Artikel 3

  • 1. Onder de werking van deze verordening vallen de door het algemeen of dagelijks bestuur te nemen besluiten van algemene strekking, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur deze naar hun aard of naar hun belang daarvoor niet in aanmerking komen;

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid vallen in ieder geval onder de werking van deze verordening besluiten inzake:

    • a.

      verordeningen, met uitzondering van belastingverordeningen;

    • b.

      projectplannen als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet, waarvan:

      • -

        in betekende mate een wijziging te verwachten is van de bestaande waterstaatskundige situatie of

      • -

        het realiseren ervan naar verwachting maatschappelijk gevoelig ligt/is.

  • 3. Indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur daartoe aanleiding bestaat, kan aan belanghebbenden tevens de mogelijkheid van inspraak worden geboden op andere dan in het eerste en tweede lid genoemde besluiten.

Artikel 4 Inspraakprocedure

  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het dagelijks bestuur een reactienota op.

  • 2. De reactienota bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven of er naar het oordeel van het dagelijks bestuur aanleiding is tot aanpassing van het beleidsvoornemen of besluit.

  • 3. Indien het algemeen bestuur het bevoegde bestuursorgaan is, wordt het voorstel, inclusief de bijbehorende stukken, ter informatie uiterlijk een week voor de desbetreffende vergadering van het algemeen bestuur toegezonden aan degenen die hun zienswijze omtrent het te nemen besluit of het vast te stellen beleidsvoornemen kenbaar hebben gemaakt.

Artikel 5 Participatieproces

Het dagelijks bestuur beslist of een participatieproces wordt doorlopen.

Artikel 6 Inrichting van het participatieproces

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt bij de start van elk participatieproces een startdocument vast. Daarin wordt expliciet besloten over in ieder geval de volgende punten:

    • a.

      het exacte onderwerp van de participatie;

    • b.

      het doel van de participatie;

    • c.

      het niveau van de participatie, waarbij een gemotiveerde keuze wordt gemaakt uit: meedenken, adviseren of coproduceren;

    • d.

      wie uitgenodigd worden om deel te nemen;

    • e.

      de wijze en het tijdstip waarop de deelnemers hun inbreng kunnen leveren;

    • f.

      de wijze waarop wordt gecommuniceerd over de inrichting en van de inhoud van het participatie(-proces);

    • g.

      de wijze en het tijdstip waarop wordt gereageerd op de uitkomsten van het participatieproces;

    • h.

      de begroting van de kosten van het participatieproces.

  • 2. Het dagelijks bestuur maakt voorafgaand aan de start van het participatieproces het voornemen hiertoe bekend op de voor dat proces gepaste wijze.

  • 3. Indien omstandigheden het noodzakelijk maken om de kaders van de inrichting en van de inhoud van het participatieproces aan te passen draagt het dagelijks bestuur er zorg voor dat dit onverwijld bekend wordt gemaakt.

Artikel 7

  • 1. Ter afronding van het participatieproces maakt het dagelijks bestuur een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in elk geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde procedure;

    • b.

      een weergave van de inbreng van degenen die hebben deelgenomen aan het participatieproces.

  • 3. Het dagelijks bestuur geeft een inhoudelijke reactie op de geleverde inbreng van het participatieproces, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven waarom bepaalde punten niet worden meegenomen.

  • 4. Het eindverslag wordt openbaar gemaakt.

Artikel 8 Inwerkingtreding en titel

  • 1. De Inspraakverordening Waterschap Reest en Wieden 2013, vastgesteld door het algemeen bestuur van Waterschap Reest en Wieden op 26 maart 2013 en de inspraakverordening van Waterschap Groot Salland, vastgesteld door het algemeen bestuur van Waterschap Groot Salland op 18 december 2014 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2016.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2016.

  • 3. De verordening kan worden aangehaald als: Inspraak- en participatieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta in de openbare vergadering van 4 januari 2016.

ir. H.H.G. Dijk, ir. E. de Kruijk,
interim-dijkgraaf, secretaris-directeur

Toelichting Inspraak- en participatieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016

Algemeen

Inleiding

De Waterschapswet bepaalt in artikel 79 dat het algemeen bestuur verplicht is een verordening vast te stellen, waarin regels worden gegeven inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij het beleid van het bestuur worden betrokken. De Waterschapwet bepaalt vervolgens dat die inspraak wordt verleend door toepassing te geven aan Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb). In die verplichting voorziet deze verordening.

Inspraak en participatie maken onderdeel uit van de voorbereiding van het beleid van het waterschap en hebben een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden en ingezetenen de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt het bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.

Inspraak

Belanghebbenden kunnen via inspraak hun mening geven over een voorstel dat gereed is voor bestuurlijke besluitvorming, zodat het eventueel nog kan worden aangepast voordat het waterschap erover beslist. In deze verordening kunnen enerzijds ingezetenen hun recht op inspraak benutten bij beleidsvoornemens zoals bedoeld in artikel 79 van de Waterschapswet en anderzijds geeft deze verordening het recht tot inspraak aan belanghebbenden. Dit laat onverlet dat inspraak verder altijd wordt verleend op de wijze die de wetgever heeft voorgeschreven.

Daarnaast kan het waterschap ook anderen dan belanghebbenden aan de inspraak laten deelnemen als het waterschap veronderstelt dat daardoor een kwalitatief beter en/of een breder gedragen beleid tot stand komt.

Participatie

Daarnaast moet inspraak ook worden onderscheiden van participatie, ook wel interactieve beleidsvorming genoemd.

Het uitwisselen van ideeën tussen burgers en waterschap (tweerichtingsverkeer) is het belangrijkste kenmerk van participatie. Participatie is een werkwijze waarbij het waterschap, veelal vóórdat er sprake is van een concreet beleidsvoornemen, relevante partijen (zoals burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven, deskundigen of andere overheden) bij de beleidsontwikkeling betrekt. In een participatieproces wordt getracht om in een open en evenwichtige samenwerking met hen tot de voorbereiding, bepaling, uitvoering of evaluatie van beleid te komen.

Participatie mobiliseert daarbij de kennis en steun van betrokkenen bij beleidsproblemen waarvan het waterschap op voorhand niet weet - of nog niet wil bepalen - hoe deze opgelost zullen worden. Bij participatie wordt vaak een aantal keren van gedachten gewisseld. Het waterschap kan ook anderen dan belanghebbenden aan een participatieproces laten deelnemen als het waterschap veronderstelt dat daardoor een kwalitatief beter en/of een breder gedragen beleid tot stand komt.

Verhouding participatie en inspraak

Participatie kan niet in de plaats van inspraak treden, omdat het recht van belanghebbenden en ingezetenen daarmee zou worden ontnomen. Tegen besluiten die zijn voorbereid met inspraak staat namelijk in het algemeen beroep open.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Tweede gedachtestreepje

Bij beleidsvoornemen gaat het niet om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Eerste, derde en zesde gedachtestreepje

Bij het betrekken van burgers bij de besluitvorming is het belangrijk om te bepalen hoeveel invloed het waterschap de participanten van dit proces wil geven. In deze verordening zijn drie varianten opgenomen, namelijk: meedenken, adviseren of coproduceren.

Artikel 2

De Waterschapswet bepaalt in artikel 79 dat het algemeen bestuur verplicht is een verordening vast te stellen, waarin regels worden gegeven inzake de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij het beleid van het bestuur worden betrokken. In dit artikel wordt een nadere uitwerking hiervan gegeven.

Artikel 3

Artikel 79 van de Waterschapswet bevat regels met betrekking tot de wijze waarop burgers bij het beleid van het bestuur wordt betrokken. Dit artikel bepaalt welke besluiten van het waterschap onder de inspraakverordening vallen, het zogenaamde ‘object van inspraak'. Inspraak is toebedeeld aan belanghebbenden. Dit geldt echter onverminderd datgene wat in andere wetten en hogere regelgeving is bepaald omtrent het toepassen van de inspraakprocedure. De verordening heeft dus een aanvullend karakter en daarom wordt in artikel 3 lid 4 aangegeven dat ook anderen dan belanghebbenden gebruik kunnen maken van de inspraakprocedure als de wet daartoe verplicht.

Het is duidelijk dat de inspraakprocedure zijn werking moet vinden in het vaststellen van besluiten met een algemene strekking. Voor besluiten die een individu of een beperkte groep personen betreffen, is het houden van een inspraakprocedure niet altijd noodzakelijk. Het dagelijks bestuur zal altijd moeten motiveren waarom een bepaald besluit die een algemene strekking heeft, niet geacht wordt onder de inspraakprocedure te vallen. Voorbeelden hiervan zijn in ieder geval als inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten of als er sprake is van uitvoering van hogere regelgeving.

Onder de werking van de verordening vallen in ieder geval de in dit artikel opgesomde besluiten, maar ook de vaststelling van het waterbeheerplan en de overige integrale beheers- en onderhoudsplannen.

De reden dat belastingverordeningen uitgezonderd zijn, is te vinden in het feit dat verordeningen in hoofdzaak dienen ter vaststelling van de tarieven. De basis voor de tarieven wordt gelegd in de kostentoedelingsverordening en de begroting. De kostentoedelingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift en valt onder de inspraakprocedure. Voor vaststelling van de begroting geldt de procedure uit de artikelen 100 en 101 van de Waterschapswet. Hiermee is de inspraak op voorhand al voldoende verzekerd. In de Memorie van Toelichting bij de Veegwet (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 515, nr. 3) inzake de Waterschapswet wordt tevens expliciet tot uitdrukking gebracht dat belastingverordeningen niet onder de Inspraakverordeningen behoeven te vallen.

Artikel 4

De Waterschapswet en de Awb geven geen regels over de rapportage naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen.

Wel is bepaald dat van de mondeling naar voren gebrachte zienswijzen een verslag moet worden gemaakt (artikel 3:14 respectievelijk 3:17 van de Awb).

In deze verordening worden nadere regels gegeven omtrent de rapportage van de gehouden inspraakprocedure. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In het verslag van de mondelinge inspraakreacties kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de zienswijze. Het dagelijks bestuur formuleert in aansluiting daarop een reactie op deze zienswijzen.

Op deze manier kan het algemeen bestuur een duidelijk en volledig beeld krijgen van de ingekomen zienswijzen en de beschouwingen van het dagelijks bestuur en kan op basis hiervan een volledige belangenafweging maken.

Artikel 5

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering, nadere regeling en organisatie van het participatieproces ligt bij het dagelijks bestuur.

Artikel 6

Ondanks het open en flexibele karakter van participatie dient omwille van de duidelijkheid hiervoor ook een procedure te worden opgesteld.

In dit artikel zijn enkele richtlijnen ten aanzien van de voorbereiding opgenomen. In tegenstelling tot inspraak is voor participatie geen minimale voorbereidingstijd van zes weken opgenomen, dit om de flexibiliteit van participatie niet te beperken.

Het niveau van de participatie moet per situatie, per project of voornemen kunnen worden bekeken. Er moet maatwerk geleverd worden, de vorm is namelijk sterk afhankelijk van de aard en omvang van het beleidsvoornemen.

Artikel 7

Deze richtlijnen zijn bedoeld ter bevordering van de duidelijkheid, herkenbaarheid en transparantie van de verwerking van de opbrengst van participatie.