Regeling vervallen per 01-01-2023

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte (Regels Ruimte voor Gelderland 2016)

Geldend van 04-08-2020 t/m 02-09-2020

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte (Regels Ruimte voor Gelderland 2016)

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 3, zesde lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende gewijzigde regeling: Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 (PbEU van de Europese Commissie van 17 juni 2014;

  • b.

    AsG: Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

  • c.

    controleprotocol: instructie aan de subsidieontvanger voor het geven van aanwijzingen voor de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole;

  • d.

    directe arbeidskosten: de kosten van niet in loondienst verrichte arbeid als ZZP-er of als directeur-grootaandeelhouder;

  • e.

    directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

  • f.

    indirecte kosten: het totaal van indirecte loonkosten en kosten voor overhead;

  • g.

    indirecte loonkosten: het totaal van de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en de kosten van emolumenten;

  • h.

      kerntaken: kerntaken als bedoeld in het Coalitieakkoord Gelderland 2015-2019 “Ruimte voor Gelderland” d.d. 20 april 2015;

  • i.

    kosten van apparatuur:

    • i.

      gebruikskosten van bestaande apparatuur of van apparatuur die niet speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

    • ii.

      kosten van apparatuur die speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

  • j.

    kosten van derden: aan onafhankelijke derden verschuldigde kosten voor uitbesteding van diensten en het inlenen van personeel;

  • k.

    kosten van materialen: de kosten voor verbruiksgoederen;

  • l.

    Landbouw groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de EuropeseCommissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193);

  • m.

    onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden;

  • n.

    publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • o.

    rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen.

  • p.

    sluitende begroting: een begroting waaruit blijkt dat de totale inkomsten en uitgaven voor de activiteiten met elkaar in evenwicht zijn.

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 1 is buiten het bereik van deze regeling van toepassing op andere besluiten omtrent subsidie waarvan Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3 van de AsG of op grond van een bijzonder besluit bevoegd zijn.

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen

Gedeputeerde Staten kunnen een tijdvak vaststellen waarbinnen aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend.

Artikel 1.2.2 Indieningstermijn bij verdeelplan

Voor subsidie die wordt verleend op basis van een krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld verdeelplan waarin tenminste de subsidieontvangers en de te ontvangen subsidiebedragen worden genoemd, wordt de aanvraag om subsidie in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG uiterlijk zes maanden nadat het verdeelplan is vastgesteld ingediend.

Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie

  • 1 Bij de aanvraag om subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting van de opbrengsten en kosten voor de activiteiten, voorzien van een toelichting;

    • c.

      als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan: een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • 2 Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid dan wordt er, in afwijking van het eerste lid onder b, een verklaring bij de aanvraag verstrekt waaruit blijkt dat de aanvrager over voldoende middelen beschikt om eventuele resterende kosten te dekken.

  • 3 Indien voor dezelfde activiteiten subsidie is verstrekt of aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 1.2.4 Boekjaarsubsidies

  • 1 De aanvraag om een subsidie voor een boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar.

  • 2 Indien voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 30 september worden ingediend.

  • 3 Gedeputeerde Staten beslissen uiterlijk binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 1.2.5 Ontvangstbevestiging

Gedeputeerde Staten zenden de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 1.3.1 Subsidies tot € 25.000 onder opschortende voorwaarde

  • 1 Bij subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de AsG wordt in het verleningsbesluit aangegeven binnen welke termijn de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 2 Als toepassing wordt gegeven aan het eerste lid bevat het verleningsbesluit tevens de datum waarop de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 1.3.2 Wijze van verdeling

  • 1 Bij het verlenen van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen om subsidie zijn ingediend. Een aanvraag wordt slechts in de volgorde opgenomen indien zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 2 Indien als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde als bedoeld in het eerste lid bepaald door loting. Een aanvraag wordt slechts in de volgorde opgenomen indien zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen binnen een bepaald tijdvak moeten worden ingediend en op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde worden geplaatst. Een aanvraag wordt slechts in de rangorde opgenomen indien zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 4 Op aanvragen als bedoeld in het derde lid wordt in afwijking van het eerste lid beslist op volgorde van die rangorde.

  • 5 Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het vierde lid weigeren indien die niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

Artikel 1.3.3 Communautair toetsingskader

  • 1. Indien de verstrekking van subsidie als een steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU moet worden aangemerkt en er geen andere staatssteunoplossing voor handen is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt indien tegen een subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt onder toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Landbouw groepsvrijstellingsverordening aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 1.3.4 Sluitende begroting

  • 1 Een subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.

  • 2 Als toepassing wordt gegeven aan artikel 1.2.3, tweede lid, wordt de begroting geacht sluitend te zijn.

Artikel 1.3.5 Niet-subsidiabele kosten

  • Geen subsidie wordt verstrekt in verband met:

    • a.

      kosten ten behoeve van het opstellen van de aanvraag;

    • b.

      kosten die worden gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen;

    • c.

      [vervallen]

    • d.

      verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

    • e.

      kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, provinciale leges, boetes en sancties;

    • f.

      legeskosten indien de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

    • g.

      [vervallen]

    • h.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • i.

      kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager;

    • j.

      kosten gemaakt na na afloop van de in de verleningsbeschikking opgenomen projectperiode met uitzondering van accountantskosten zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG;

    • k.

      [vervallen]

    • l.

      [vervallen]

    • m.

      fooien, geschenken, gratificaties en bonussen;

    • n.

      kosten voor representatie, personeelsactiviteiten, overboekingen, annuleringen en outplacementtrajecten;

    • o.

      niet noodzakelijke of bovenmatige kosten.

Artikel 1.3.6 Methoden voor berekening van kosten

  • 1 De aanvrager kiest voor het berekenen van de kosten een van de volgende methoden:

    • a.

      de vaste uurtariefsystematiek;

    • b.

      de loonkosten plus vaste opslagsystematiek;

    • c.

      de integrale kostensystematiek.

  • 2 De aanvraag bevat een opgave van de gekozen systematiek.

  • 3 Op verzoek van de aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid een andere methode vaststellen.

  • 4 Onverminderd het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt voor publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak de vaste uurtariefsystematiek toegepast, ongeacht of de subsidiabele activiteit tot de wettelijke taak van de rechtspersoon wordt gerekend.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen voor rechtspersonen als bedoeld in het vijfde lid een andere methode toestaan. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 In afwijking van het vijfde lid kunnen instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen zoals bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wettenschappelijk onderzoek kiezen voor een van de methoden voor het berekenen van kosten als genoemd in het eerste lid.

Artikel 1.3.7 Vaste uurtariefsystematiek

  • 1 De kosten bij de vaste uurtariefsystematiek zijn:

    • a.

      een vast uurtarief als vergoeding voor de directe loon- en arbeidskosten en de indirecte kosten;

    • b.

      kosten van apparatuur;

    • c.

      kosten van materialen;

    • d.

      kosten van derden.

  • 2 Het vaste uurtarief bedraagt € 35.

  • 3 Het aantal gewerkte uren moet in de administratie per betrokken medewerker worden vastgelegd en bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op subsidies waarop artikel 17, tweede lid, van de AsG van toepassing is.

Artikel 1.3.8 Loonkosten plus vaste opslagsystematiek

  • 1 De kosten bij de loonkosten plus vaste opslagsystematiek zijn:

    • a.

      een uurtarief voor directe loonkosten;

    • b.

      een opslag over de directe loonkosten als vergoeding voor de indirecte kosten;

    • c.

      een vast uurtarief als vergoeding voor de directe arbeidskosten;

    • d.

      kosten van apparatuur;

    • e.

      kosten van materialen;

    • f.

      kosten van derden.

  • 2 Het uurtarief voor de directe loonkosten wordt bepaald door de directe loonkosten per jaar te delen door de productieve uren. Het aantal productieve uren wordt bepaald door het aantal van 1600 uren te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor. Het uurtarief bedraagt ten hoogste € 93.

  • 3 Het vaste uurtarief voor directe arbeidskosten bedraagt € 35.

  • 4 De opslag voor de indirecte kosten bedraagt 20%.

  • 5 Het aantal gewerkte uren van de betrokken medewerker wordt in de administratie met bijhorende loonkosten vastgelegd en bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600 op basis van een voltijd dienstverband.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing op subsidies waarop artikel 17, tweede lid, van de AsG van toepassing is.

Artikel 1.3.9 Berekeningswijzen kosten

  • 1 Bij de toepassing van de artikelen 1.3.7 en 1.3.8 worden de kosten van apparatuur, materialen, loon- en arbeidskosten en kosten van derden, alsmede vergoedingen voor vrijwilligers berekend aan de hand van het tweede tot en met achtste lid.

  • 2 De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, onderdeel i, worden berekend door het werkelijke gebruik van het apparaat te vermenigvuldigen met het machine-uurtarief.

  • 3 Het machine-uurtarief als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de normale bezetting van het apparaat en de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 4 Het werkelijke gebruik van het apparaat wordt vastgelegd in een controleerbare gebruiksadministratie.

  • 5 De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, onderdeel ii, worden berekend door middel van lineaire afschrijving van het apparaat.

  • 6 De lineaire afschrijving als bedoeld in het vijfde lid wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 7 De kosten van materialen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 8 De kosten van vergoedingen voor vrijwilligers zijn subsidiabel voor zover:

    • a.

      deze aan de vrijwilliger zijn uitbetaald;

    • b.

      het aantal gewerkte uren in de administratie met bijhorende vergoeding per vrijwilliger zijn vastgelegd;

    • c.

      de hoogte van de vergoeding bedraagt maximaal het bedrag per uur, per maand en per jaar als door de Belastingdienst voor dat jaar is vastgesteld.

Artikel 1.3.10 Integrale kostensystematiek

  • 1 De kosten bij de integrale kostensystematiek zijn:

    • a.

      een tarief voor de directe en indirecte kosten van de voor de uitvoering van de activiteiten ingezette kostendragers;

    • b.

      kosten van derden.

  • 2 De kosten per kostendrager als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden berekend in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 3 Het tarief als bedoeld in het tweede lid wordt gebaseerd op een positief besluit van het Tarieventeam van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten aanzien van de Eigen verklaring integrale kostensystematiek en het rapport van bevindingen van de accountant.

  • 4 De kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van dat tarief.

Artikel 1.3.11 Hoogte van de subsidie

  • 1 Indien bij de beoordeling van de subsidieaanvraag blijkt dat door de subsidie van de provincie er een overschot op de begroting ontstaat, wordt de subsidie verminderd met het bedrag dat gelijk staat aan het positief resultaat op de begroting.

  • 2 Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, is het eerste lid niet van toepassing.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1 Administratieplicht

De subsidieontvanger is verplicht alle op de activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende ten minste vijf jaren na vaststelling van de subsidie te bewaren.

Artikel 1.4.2 Administratie bij subsidies vanaf € 125.000

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht bij subsidieverstrekking vanaf € 125.000 een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en inkomsten.

  • 2 Het voeren van een administratie als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle ontvangsten en kosten in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard en hoeveelheid van de geleverde goederen en diensten blijkt, en

    • c.

      uit de urenregistratie blijkt dat de gedeclareerde mensuren daadwerkelijk zijn gemaakt en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het project waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG is voorgeschreven.

Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage

Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, eenmaal per jaar verplichten om een voortgangsrapportage over te leggen.

Artikel 1.4.4 Meldingsplicht en aanleveren van bewijsstukken

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2 De subsidieontvanger is verplicht om op eerste verzoek van Gedeputeerde Staten door het overleggen van bewijsstukken aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten

  • 1 De subsidieontvanger is gehouden, indien met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of anderszins aan derden ter beschikking worden gesteld, Gedeputeerde Staten hiervan in kennis te stellen en de verstrekte subsidie terug te betalen, tenzij anders bepaald.

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen het bedrag van de terug te betalen subsidie vast binnen dertien weken nadat zij kennis hebben gekregen van de omstandigheid bedoeld in het vorige lid.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verplichting de subsidie terug te betalen.

Artikel 1.4.6 Vermogensvorming

  • 1 De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.

  • 2 Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3 De waarde van onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4 De waarde van onroerende goederen wordt voor rekening van de provincie vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen die daartoe door Gedeputeerde Staten in overeenstemming met de subsidieontvanger worden aangewezen.

  • 5 Indien minder dan tien achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt, wordt de vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke subsidie is verstrekt.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van subsidieontvanger beslissen dat geen vergoeding verschuldigd is indien:

    • a.

      de activiteiten door een ander worden overgenomen;

    • b.

      de realisatie van de doelstelling niet in gevaar komt; en

    • c.

      de activa en passiva tegen boekwaarde, bepaald op grond van historische kostprijs, worden overgenomen door de rechtsopvolger.

Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten

De subsidieontvanger houdt gedurende ten minste vijf jaren na vaststelling van de subsidie, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.

Artikel 1.4.8. Medewerking aan evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan een door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, erop gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze regels te evalueren.

  • 2. Voor zover deze niet bij deze regels zijn gesteld, kunnen Gedeputeerde Staten aan het besluit tot subsidieverlening of, als zodanig besluit niet is gegeven, aan het besluit tot subsidievaststelling voorschriften verbinden over de inlichtingen, gegevens en bescheiden die door de subsidieontvanger moeten worden verstrekt.

Paragraaf 1.5 Vaststelling

Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidie tussen € 25.000 en € 125.000

  • 1 De subsidieontvanger van een subsidie tussen €25.000 en €125.000 geeft bij het verzoek om subsidievaststelling aan:

    • a.

      of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een activiteitenverslag;

    • b.

      of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

  • 2 De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:

    • a.

      wat het totaal van de subsidiabele kosten is;

    • b.

      in voorkomend geval wat de stand van de egalisatiereserve is;

    • c.

      wat het totaal van de opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden is, en

    • d.

      wat het totaal van de eigen bijdragen is.

Artikel 1.5.2 Vaststelling door middel van jaarrekening bij subsidies boven € 125.000

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 27, tweede lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling van de subsidie, onverminderd artikel 27, eerste, derde en vierde lid van de AsG, vergezeld van:

    • a.

      de jaarrekening waarin de subsidie separaat wordt verantwoord;

    • b.

      het jaarverslag; en

    • c.

      de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen die in ieder geval strekken tot de verantwoording van onderdeel a.

  • 2 [vervallen]

  • 3 De aanvraag om vaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk vier weken na het verschijnen van de jaarrekening van het jaar waarin de activiteiten zijn geëindigd.

Artikel 1.5.3 Vaststelling van subsidies bij bijzonder programma

[vervallen]

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1 Waarderingssubsidies

In afwijking van artikel 5, tweede lid, van de AsG kan waarderingssubsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 1.6.2 Cofinanciering EFRO

Indien subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29, 31 en paragraaf 7 van de AsG het bepaalde bij of krachtens de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.

Artikel 1.6.3 Tijdelijke ontheffing vanwege COVID-19

Gedeputeerde Staten kunnen ambtshalve of op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van het bepaalde in deze regeling, voor zover het aannemelijk is dat de subsidieontvanger, buiten eigen schuld en toedoen, aan het bepaalde in deze regeling niet kan voldoen als gevolg van de landelijke maatregelen die gericht zijn op het tegen gaan van de verdere verspreiding van COVID-19.

Hoofdstuk 2 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    collectief: een groep natuurlijke personen die zich verenigd hebben in een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die beoogt hun belangen in een CPO-woningbouwproject te behartigen;

  • b.

    CPO: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap;

  • c.

    CPO-woningbouwproject: de realisatie door een collectief van minimaal 3 woningen waarin de leden van het collectief gaan wonen;

  • d.

    stedelijke herstructurering: planmatig fysiek ingrijpen om verouderde en verloederde gebieden zodanig te vernieuwen dat zij voldoen aan de huidige eisen op het gebied van wonen, werken, recreëren, mobiliteit, sociale veiligheid, verduurzaming of klimaatadaptie.

Paragraaf 2.2 Ontwikkeling forten (vervallen)

Paragraaf 2.3 Gebiedsontwikkeling (vervallen)

Paragraaf 2.4 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    procesbegeleiding voordat de aanvraag is ontvangen ten behoeve van het oprichten van een collectief en ten behoeve van het opstellen van de subsidieaanvraag;

  • b.

    het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO-woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding; of

  • c.

    het opstellen van een programma van eisen, een voorlopig ontwerp, een definitief ontwerp en een bestek, voor het realiseren van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding.

Artikel 2.4.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      een namens het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente afgegeven intentieverklaring waaruit blijkt dat door de gemeente wordt meegewerkt aan de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie, en

    • b.

      de procesbegeleiding wordt uitgevoerd door een onafhankelijke begeleider met ervaring in procesbegeleiding.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a en b, slechts verstrekt indien de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen of te verhuren.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder c, alleen verstrekt als:

    • a.

      er een projectplan is waarin een conclusie over de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject;

    • b.

      voor de individuele leden van het collectief een financieringstoets door een bank is uitgevoerd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject;

    • c.

      de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt; en

    • e.

      de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen.

Artikel 2.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een collectief.

Artikel 2.4.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente dat het geen bezwaar heeft tegen de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie;

    • b.

      een verklaring van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, waaruit blijkt dat hij de intentie heeft de grond of het gebouw te verkopen of te verhuren aan de leden van het collectief; en

    • c.

      een lijst van deelnemers aan het collectief;

    • d.

      een offerte voor procesbegeleiding.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 en het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder c, de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een namens het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente afgegeven intentieverklaring waaruit blijkt dat door de gemeente wordt meegewerkt aan realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie;

    • b.

      een opgave van het aantal te realiseren woningen;

    • c.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien het nieuwbouw betreft, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt;

    • e.

      een verklaring van het collectief dat iedere deelnemer een toets heeft ingeleverd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject.

Artikel 2.4.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.5, onder a en b, zijn subsidiabel:

  • a.

    kosten die voordat de aanvraag is ontvangen worden gemaakt aan procesbegeleiding ten behoeve van het opstellen van de subsidieaanvraag; en

  • b.

    kosten die voordat de aanvraag is ontvangen worden gemaakt ten behoeve van de formele oprichting van een collectief.

Artikel 2.4.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a en b, bedraagt:

    • a.

      €2.000,- voor procesbegeleiding ter voorbereiding van de aanvraag en de formele oprichting van een collectief.

    • b.

      €10.000 voor het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO- woningbouwproject, indien het nieuwbouw betreft;

    • c.

      €12.500 voor het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO- woningbouwproject, indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder c, wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening, met een looptijd van maximaal twee jaar, voor een bedrag van maximaal 65% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      €7.500 per woning tot een maximum van €150.000 per CPO-woningbouwproject indien het nieuwbouw betreft;

    • b.

      €10.000 per woning tot een maximum van €200.000 per CPO-woningbouwproject indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

Artikel 2.4.7 Verplichtingen

  • 1. Het projectplan als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, dient binnen één jaar na het verlenen van de subsidie te zijn voltooid en na voltooiing binnen een maand aan de provincie te worden overlegd.

  • 2. Met betrekking tot de subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder c, is de ontvanger verplicht:

    • a.

      binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie, te starten met de bouw van het CPO-woningbouwproject en dit zo snel mogelijk te melden aan de provincie;

    • b.

      de lening af te lossen op het moment dat wordt gestart met de bouw van het CPO-woningbouwproject dan wel, indien niet tijdig wordt gestart met de bouw, uiterlijk twee jaar na het verlenen van de subsidie;

    • c.

      binnen drie jaar na het verlenen van de subsidie het CPO-woningbouwproject te hebben voltooid.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.4.8 Weigeringsgronden

De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder c, wordt geweigerd indien niet is gebleken dat de realisering van het CPO-woningbouwproject haalbaar is.

Artikel 2.4.9 Vaststelling

Na afloop van de in artikel 2.4.7, tweede lid, aanhef en onderdeel b, genoemde termijnen wordt de subsidie ambtshalve op nihil vastgesteld.

Paragraaf 2.5 Beleef de Waal [vervallen]

Paragraaf 2.6 Waalpleisterplaatsen [vervallen]

Paragraaf 2.7 Steengoed Benutten - Tijdelijke Stimulering Sociale woningmarkt

[vervallen]

Paragraaf 2.8 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren

Artikel 2.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    project: gecombineerde aanpak en uitvoering van maatregelen binnen een exploitatiegebied, die leiden tot fysieke realisatie;

  • b.

    bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;

  • c.

    buitengebied: gebied buiten de bebouwde kom;

  • d.

    exploitatiegebied: op kaart aangegeven gebied waarbinnen het project wordt gerealiseerd;

  • e.

    herbestemmen: geven van een nieuwe functionele bestemming aan een gebouw of gebied die juridisch wordt vastgelegd in een bestemmings- of inpassingsplan;

  • f.

    herontwikkelen: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

  • g.

    gebouw: onder gebouw wordt tevens verstaan aaneengesloten gebouwen;

  • h.

    transformatie gebouw: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen of verlaging van de milieucategorie in het kader van het wegnemen van milieuhinder voor de woonomgeving;

  • i.

    sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • j.

    aanloopstraten: straten met een groot aandeel in de routing naar een kernwinkelgebied;

  • k.

    kernwinkelgebied: een aaneengesloten gebied in de binnenstad of centrum, met een hoge concentratie aan winkels, horecazaken, culturele voorzieningen en commerciële dienstverlening;

  • l.

    transformatie gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie;

  • m.

    bodemsanering: bodemsanering waarbij sprake is van een ernstige verontreiniging op basis waarvan een goedgekeurd functiegericht saneringsplan is opgesteld;

  • n.

    nominale waarde: waarden in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;

  • o.

    footprint: de totale vloeroppervlakte van de begane grond van een gebouw;

  • p.

    beeldbepalend gebouw: een gebouw, dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • q.

    beeldverstorend verpauperd gebouw: een gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • r.

    exploitatietekort: negatief saldo op grond van de berekening van kosten en opbrengsten op basis van:

    • 1e.

      nominale waarden direct verband houdende met en noodzakelijk voor de ontwikkeling en realisatie van het project;

    • 2e.

      een BAR van maximaal 5%, en

    • 3e.

      een Winst/Risicovoorziening van maximaal 5%;

  • s.

    BAR: het in de vastgoedsector gehanteerde bruto aanvangsrendement waarmee de verhouding wordt weergegeven tussen huuropbrengsten in het eerste jaar en de stichtingskosten;

  • t.

    erkend aannemer: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijf, of een bedrijf dat is aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om herbestemming, transformatie of sloop van leegstaande of leegkomende gebouwen, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte en passend in een actuele visie op de ontwikkeling van het gebied;

  • b.

    stedelijke herstructurering van woongebied binnen de bebouwde kom, waarbij sprake is van verduurzaming van woningen, energietransitie en kwalitatief ruimtelijke verbeteringen;

  • c.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen binnen de bebouwde kom, met een grote invloed op de omgeving;

  • d.

    slopen van panden die niet meer zinvol kunnen worden herbestemd of getransformeerd gevolgd door herbestemming van de vrijgekomen ruimte en herinvulling voor klimaat-adaptieve maatregelen en ruimtelijk kwalitatieve verbeteringen;

  • e.

    het verplaatsen van niet aan het buitengebied verbonden functies in het buitengebied naar de bebouwde kom waarbij het gaat om functies die binnenstedelijk zijn te accommoderen waarmee leegstand wordt weggenomen.

  • f.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen in het buitengebied, met een grote invloed op de omgeving en waarbij de nieuwe bestemming leidt tot het vergroten van de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland.

Artikel 2.8.3 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      er sprake is van een exploitatietekort;

    • b.

      de activiteiten leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls van de bebouwde omgeving, met maatschappelijke meerwaarde ten bate van duurzame leefbaarheid;

    • c.

      de activiteiten passen binnen de regionale programmering wonen, werken (bedrijventerreinen, kantoren) en detailhandel;

    • d.

      sprake is van een functiegericht programma met een duurzaam karakter, waarvoor marktvraag is, tenzij sprake is van sloop zonder ’terugbouw’;

    • e.

      de activiteiten bijdragen aan het voorkomen of het beperken van nieuwe structurele binnenstedelijke leegstand of ruimtelijk kwalitatieve problemen; en

    • f.

      er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak en onderbouwd met een visie op aanpak van leegstand.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien het gaat om minimaal 50 woningen.

  • 3 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 1000 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 25 meter.

  • 4 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, slechts verstrekt indien de aanvrager aantoont dat het project in twee jaar kan worden uitgevoerd.

  • 5 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder e, slechts verstrekt indien na verplaatsing van de functie sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

  • 6 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.

  • 7 Als de aanvraag betrekking heeft op subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 2.8.2, onder b, geldt in afwijking van het eerste lid, onder f, slechts de eis dat er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak.

  • 8 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede, derde en zesde lid opgenomen aantallen woningen, afmetingen en perioden van leegstand.

Artikel 2.8.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 2.8.5 Vooroverleg

  • 1 Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2 Het vooroverleg wordt gepland binnen 8 weken na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde formulier en vindt plaats binnen 12 weken.

  • 3 Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      het percentage aan BAR dat van toepassing zal zijn op het project als de aanvrager voornemens is dit te hanteren;

    • b.

      het percentage aan Winst/Risicovoorziening dat van toepassing zal zijn op het project als de aanvrager voornemens is om dit te hanteren;

    • c.

      de haalbaarheid van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d.

      de projectgerelateerde klimaatambities, en

    • e.

      welke informatie bij de aanvraag moet worden ingediend.

Artikel 2.8.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een toelichting waarin de aanvrager aangeeft op welke wijze met het project een structurele duurzame verbetering wordt verwezenlijkt, dan wel structurele leegstand zal worden voorkomen dan wel aangepakt;

  • b.

    een opgave van de financiële bijdragen van de aan het project deelnemende partijen;

  • c.

    een onderbouwing van de manier waarop leegstand op vrijkomende locaties wordt voorkomen;

  • d.

    een realistische planning die aantoont dat de uitvoering van het project kan starten en binnen 3 jaar in een aaneengesloten bouwstroom kan worden gerealiseerd en opgeleverd;

  • e.

    een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven;

  • f.

    grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • g.

    door onafhankelijke taxateurs opgestelde taxatierapporten van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van het project;

  • h.

    documenten waaruit de afspraken tussen de aan het project deelnemende partijen blijken ten aanzien van planning, uitvoering, financiën en regionale programmeringsafspraken;

  • i.

    informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden; en

  • j.

    informatie die bij het vooroverleg is verzocht overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.8.5.

Artikel 2.8.7 Hoogte van de subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van het exploitatietekort. Wanneer sprake is van circulair hergebruik van bouwmateriaal wordt de subsidie met 5% verhoogd.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder a, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 4 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 5 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 100.000 per project.

  • 6 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder e, bedraagt ten hoogste 50% van de sloopkosten, inclusief saneringskosten, en ten hoogste 50% van de kosten van herinvulling onbebouwd met een maximum van € 200.000 per project.

  • 7 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 8 In afwijking van artikel 1.3.5, onderdeel b, mogen bij de berekening van het exploitatietekort kosten van voor de datum waarop de aanvraag is ingediend worden meegenomen.

Artikel 2.8.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    verlening ervan zou leiden tot lagere dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project, of

  • b.

    een gemeente per exploitatiegebied voor meer dan één activiteit subsidie zou ontvangen.

Artikel 2.8.9 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten die worden gemaakt tot en met het definitief ontwerp;

  • b.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • c.

    kosten voor kwalitatieve ingrepen in de openbare ruimte die uitstijgen boven hetgeen in de gemeente gangbaar is;

  • d.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • e.

    verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • f.

    kosten van planschade; en

  • g.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen.

Artikel 2.8.10 Verplichtingen

  • 1 Het project wordt binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking gerealiseerd, tenzij in deze paragraaf of in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2 Indien sprake is van monumentale gebouwen, dient voldaan te worden aan de provinciale Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden.

  • 3 Als sprake is van monumentale gebouwen, dienen eventuele werkzaamheden aan deze gebouwen te worden uitgevoerd door een erkend aannemer dan wel door een aannemer die voldoet aan de aan een erkend aannemer gestelde eisen.

Artikel 2.8.11 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, met dien verstande dat voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Paragraaf 2.9 Gelderse Gebiedsopgaven

Artikel 2.9.1 Algemene bepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemer: rechtspersoon, niet zijnde de aanvrager, die bij de subsidiabele activiteit samenwerkt met de aanvrager anders dan in een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie;

  • b.

    doelen: de doelen per gebied als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384) en daarop door Provinciale Staten aangebrachte aanvullingen;

  • c.

    financiële bijdrage: al hetgeen een deelnemer op eigen titel en voor eigen rekening en risicovoornemens is uit te voeren;

  • d.

    Gebied: de Achterhoek, de Veluwe, het Stedelijk Netwerk Arnhem/Nijmegen, het Stedelijk Netwerk Ede-Wageningen: Food Valley, het Stedelijk netwerk Stedendriehoek: Cleantech en de Gelderse Corridor, zoals beschreven in de Uitvoeringstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384);

  • e.

    gebiedsbreed overleg: een gebiedsbreed maatschappelijk samenwerkingsverband dat actief is in het kader van de Gelderse Gebiedsopgaven;

  • f.

    uitgangspunten van de gebiedsopgaven: de 15 uitgangspunten als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384);

  • g.

    uitvoeringsagenda: een document van het gebiedsbreed overleg dat op gebiedsniveau invulling geeft aan de doelen.

Artikel 2.9.2 Voorstel van gebiedsbreed overleg

  • 1 Een gebiedsbreed overleg verstrekt periodiek aan Gedeputeerde Staten een schriftelijk voorstel met initiatieven afkomstig uit het gebied die kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelen.

  • 2 Het voorstel bevat ten aanzien van elk aangemeld initiatief:

    • a.

      een omschrijving van het initiatief en door de initiatiefnemer aan het gebiedsbrede overleg overgelegde informatie;

    • b.

      de datum van aanmelding van het initiatief;

    • c.

      gegevens van de initiatiefnemer;

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop het gebiedsbrede overleg het initiatief heeft besproken, inclusief de daarbij behorende verslagen;

    • e.

      een gemotiveerde beoordeling van het initiatief;

    • f.

      een gemotiveerde beoordeling van de uitvoerbaarheid van het initiatief, inclusief de planning voor de uitvoering daarvan,

  • 3 Het gebiedsbrede overleg zorgt ervoor dat initiatieven gedurende het gehele jaar kunnen worden aangemeld.

Artikel 2.9.3 Lijst met initiatieven

  • 1. Gedeputeerde staten stellen naar aanleiding van het voorstel als bedoeld in artikel 2.9.2, eerste lid, periodiek en voor ieder gebied een lijst van met initiatieven vast die:

    • a.

      in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van de gebiedsopgaven, passen binnen de kerntaken ende uitvoeringsagenda; en

    • b.

      in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 4 van de AsG bevat de lijst ten aanzien van elke activiteit het maximale bedrag waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 3. De lijst met initiatieven wordt bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.

Artikel 2.9.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 2.9.3.

Artikel 2.9.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000.

Artikel 2.9.6 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze, of in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening indien Gedeputeerde Staten daarin een andere wijze van delen van kennis en bevindingen hebben bepaald of daarover aanvullende verplichtingen hebben opgelegd.

Artikel 2.9.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag, indien deze betrekking heeft op het verrichten van subsidiabele activiteiten, waaraan door deelnemers een financiële bijdrage wordt geleverd, een document ingediend dat is ondertekend door de aanvrager en de deelnemers waaruit ten minste blijkt:

  • a.

    de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de activiteiten en de bijdragen hieraan door de deelnemers;

  • b.

    overeenkomstig de in artikel 2.9.6 opgenomen verplichting op welke wijze en onder welke voorwaarden aanvrager en de deelnemers hun kennis en bevindingen delen.

Artikel 2.9.8 Werking van het plafond

Indien voor activiteiten die zijn opgenomen in de lijst, het maximumbedrag waarvoor, op grond van enig artikel in deze Regels, subsidie kan worden verleend, niet van toepassing is verklaard, wordt het bedrag waarmee dit maximumbedrag wordt overschreden buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling of het plafond voor deze activiteiten wordt overschreden.

Paragraaf 2.10 Ondersteuning bewonersinitiatieven op het gebied van sociale samenhang

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten van bewoners van wijken, dorpen of gemeenten die zich richten op een versterking van de samenhang binnen een bevolkingsgroep of tussen bevolkingsgroepen met inbegrip van de evaluatie daarvan.

Artikel 2.10.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het gemeentebestuur geen bezwaar heeft tegen de activiteiten;

  • b.

    de activiteiten aansluiten bij de kerntaken en de onderliggende plandoelen van de provincie;

  • c.

    de activiteiten niet al zijn of worden uitgevoerd op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend;

  • d.

    uit de aanvraag blijkt op welke wijze de activiteiten worden geëvalueerd;

  • e.

    de activiteiten geen winstoogmerk hebben; en

  • f.

    de activiteiten met regelmaat worden georganiseerd.

Artikel 2.10.3 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen die blijkens hun doelstelling een bijdrage leveren aan de sociale samenhang of een samenwerkingsverband van ten minste vijf natuurlijke personen.

Artikel 2.10.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    indien deze wordt ingediend door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen: een schriftelijk document waarin de samenwerking is beschreven en waarin in ieder geval de afspraken zijn vastgelegd over financiën, planning en verantwoordelijkheden;

  • b.

    een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur waaruit blijkt dat het gemeentebestuur geen bezwaar heeft tegen het initiatief.

  • c.

    een beschrijving waaruit blijkt wat het doel van de activiteiten is, wie de doelgroepen zijn en met welke frequentie die activiteiten worden georganiseerd.

Artikel 2.10.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 24.999.

Artikel 2.10.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.5 zijn komen niet voor subsidie in aanmerking kosten voor:

  • a.

    Het beheer en onderhoud van onroerende goederen;

  • b.

    Aanpassingen die niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.

Artikel 2.10.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    het aannemelijk is dat het initiatief zal leiden tot toekomstige lasten voor onderhoud of instandhouding waarvoor ten tijde van de subsidieverstrekking geen dekking bestaat;

  • b.

    het initiatief geheel of grotendeels gericht is op het organiseren van een dorps- of buurtfeest, optocht, braderie of barbecue of andere eenmalige of incidentele activiteiten;

  • c.

    het initiatief gericht is op individuele hulpverlening of de behartiging van een persoonlijk belang;

  • d.

    het initiatief zich in een onderzoeksfase bevindt; of

  • e.

    voor het initiatief subsidie is of kan worden verstrekt op grond van de paragrafen 4.2 of 4.12.

Artikel 2.10.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht het initiatief te vermelden op de initiatievenkaart van de provincie via http://leefbaarheid.gelderland.nl en publiciteit te verzorgen over het initiatief op sociale media, waaronder in elk geval de website of de facebookpagina van de subsidieontvanger en de provincie.

  • 2. De uitvoering van het initiatief moet binnen twee jaar na de vaststelling van de subsidie zijn afgerond.

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

Artikel 2.11.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursovereenkomst: de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021 regio Oost, zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 16 december 2015;

  • b.

    initiatiefnemer: de partij die maatregelen uit het werkprogramma uitvoert;

  • c.

    investeringsvolume: het aan Zoetwater toe te rekenen investeringsvolume van het Regionale Bod “Aanbod Hoge Zandgronden” van 7 februari 2014, zoals bedoeld in de bestuursovereenkomst;

  • d.

    RBO: Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-Oost;

  • e.

    Rijksbijdrage: de decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden, zoals overeengekomen in de bestuursovereenkomst;

  • f.

    werkprogramma: het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021, “Wel goed water geven!”.

Artikel 2.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van maatregelen conform bijlage 1 van het werkprogramma.

Artikel 2.11.3 Verplichting

De activiteit wordt uitgevoerd in de periode 2016-2021.

Artikel 2.11.4 Voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld.

  • 2. [vervallen]

Artikel 2.11.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor personeelskosten van de aanvrager.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, onderdelen b en f, kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2016 en voordat de aanvraag is ontvangen;

    • b.

      legeskosten.

Artikel 2.11.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    Waterschap Rijn en IJssel;

  • b.

    Waterschap Vallei en Veluwe;

  • c.

    Gemeente Aalten;

  • d.

    Gemeente Apeldoorn;

  • e.

    Gemeente Barneveld;

  • f.

    Gemeente Bronckhorst;

  • g.

    Gemeente Doetinchem;

  • h.

    Gemeente Ede;

  • i.

    Gemeente Elburg;

  • j.

    Gemeente Harderwijk;

  • k.

    Gemeente Montferland;

  • l.

    Gemeente Nunspeet;

  • m.

    Gemeente Putten;

  • n.

    Gemeente Renswoude;

  • o.

    Gemeente Rhenen;

  • p.

    Gemeente Soest;

  • q.

    Gemeente Voorst;

  • r.

    Gemeente Winterswijk;

  • s.

    Gemeente Zutphen.

Artikel 2.11.7 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend tot 1 juli 2021.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3 kunnen de bij de aanvraag verstrekte gegevens bestaan uit een verwijzing naar het werkprogramma.

  • 3. Er kunnen meerdere aanvragen om subsidie worden ingediend tot het maximum van de beschikbare subsidie voor die subsidieontvanger, mits per aanvraag de verhouding tussen subsidie en investeringsvolume, zoals bedoeld in artikel 2.11.8, eerste lid, niet wijzigt.

Artikel 2.11.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste:

    • a.

      Waterschap Rijn en IJssel €2.220.000, bij een investeringsvolume van €7.300.000;

    • b.

      Waterschap Vallei en Veluwe €880.000, bij een investeringsvolume van €2.900.000;

    • c.

      Gemeente Aalten €5.114, bij een investeringsvolume van €19.400;

    • d.

      Gemeente Apeldoorn €287.055, bij een investeringsvolume van €1.100.000;

    • e.

      Gemeente Barneveld €26.677, bij een investeringsvolume van €102.000;

    • f.

      Gemeente Bronckhorst €15.682, bij een investeringsvolume van €60.000;

    • g.

      Gemeente Doetinchem €94.776, bij een investeringsvolume van €363.000;

    • h.

      Gemeente Ede €89.406, bij een investeringsvolume van €342.500;

    • i.

      Gemeente Elburg €62.644, bij een investeringsvolume van €240.000;

    • j.

      Gemeente Harderwijk €52.246, bij een investeringsvolume van €200.000;

    • k.

      Gemeente Montferland €65.542, bij een investeringsvolume van €250.924;

    • l.

      Gemeente Nunspeet €26.080, bij een investeringsvolume van €100.000;

    • m.

      Gemeente Putten €104.407, bij een investeringsvolume van €400.000;

    • n.

      Gemeente Renswoude €9.461, bij een investeringsvolume van €40.000;

    • o.

      Gemeente Rhenen €25.313, bij een investeringsvolume van €96.800;

    • p.

      Gemeente Soest €15.682, bij een investeringsvolume van €60.000;

    • q.

      Gemeente Voorst €46.962, bij een investeringsvolume van €180.000;

    • r.

      Gemeente Winterswijk €87.446, bij een investeringsvolume van €335.000;

    • s.

      Gemeente Zutphen €29.404, bij een investeringsvolume van €112.500.

  • 2. De subsidie wordt jaarlijks conform de kasreeks voor de Rijksbijdrage bevoorschot.

  • 3. Indien de verdeling van de Rijksbijdrage in de bestuursovereenkomst of in het werkprogramma wordt aangepast, wordt de subsidie overeenkomstig aangepast.

Artikel 2.11.9 Verplichtingen

Artikel 1.4.1, eerste lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.11.10 Vaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient tussen 1 januari en 1 april 2022 een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies, met dien verstande dat voor subsidies tot €125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

  • 3. Gedeputeerde Staten gaan niet eerder over tot een lagere vaststelling van de subsidie dan na advies van het RBO.

Paragraaf 2.12 Aanpassingen Gemeenschapsvoorziening

Artikel 2.12.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeenschapsvoorziening: een bestaand gebouw of gedeelte van een bestaand gebouw dat voldoet aan de volgende criteria:

    • 1e.

      er vinden verschillende activiteiten voor gebruikers plaats op ten minste drie van de volgende terreinen: zorg, welzijn, cultuur, educatie en sport;

    • 2e.

      het gebouw is bestemd voor brede en meerdere gebruikersgroepen;

    • 3e.

      de gebruikers zijn als vrijwilliger actief betrokken bij de activiteiten in de gemeenschapsvoorziening;

    • 4e.

      de gebruikers die op structurele basis gebruikmaken van de gemeenschapsvoorziening zijn in meerderheid non-profitorganisaties; en

    • 5e.

      het gebouw staat ten minste zes dagen per week, inclusief de avonden, ter beschikking van de gebruikers.

  • b.

    gekwalificeerde adviseur: een adviseur in het bezit van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat.

Artikel 2.12.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verbeteren van de toegankelijkheid van een gemeenschapsvoorziening voor mensen met een handicap of een chronische ziekte;

  • b.

    het realiseren van maatregelen die een energiebesparend of –opwekkend effect hebben, of

  • c.

    het aanpassen van een gemeenschapsvoorziening, indien die aanpassing noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van nieuwe activiteiten.

Artikel 2.12.3 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder b, wordt slechts verstrekt indien er een energiescan is uitgevoerd.

Artikel 2.12.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens zijn statuten of akte van oprichting of blijkens zijn feitelijke werkzaamheden tot taak heeft om een gemeenschapsvoorziening te beheren en om ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.

Artikel 2.12.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder a:

    • i

      een overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen kunnen worden om toegankelijkheid voor mensen met een handicap of chronische ziekte  te bewerkstelligen;

    • ii

      de kosten van het uitvoeren van deze maatregelen.

  • b.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder b, een energiescan bestaande uit:

    • i.

      een overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen kunnen worden om energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen;

    • ii.

      een schatting van de kosten van de maatregelen;

    • iii.

      een verklaring dat de energiescan is uitgevoerd door een gekwalificeerde adviseur; en

    • iv.

      het effect van de uit te voeren maatregelen als bedoeld op de energierekening van de aanvrager.

  • c.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c:

    • i.

      een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente waaruit blijkt dat het geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen aanpassingen, en

    • ii.

      indien er sprake is van uitbreiding van de gemeenschapsvoorziening: een verklaring, opgesteld door de eigenaar van het pand van waaruit de nieuwe activiteiten worden verplaatst naar de gemeenschapsvoorziening, die inzicht biedt in het resterende gebruik.

Artikel 2.12.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, aanhef en onder a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 50.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, aanhef en onder b, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 50.000.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, aanhef en onder c, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 100.000.

Artikel 2.12.7 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.5, onder h, zijn de kosten voor het verbeteren van de toegankelijkheid als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische zieken subsidiabel.

  • 2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c, zijn niet subsidiabel de kosten voor:

    • a.

      advies over en aanschaf van goederen ten behoeve van de inrichting en stoffering; of

    • b.

      regulier beheer en onderhoud van de gemeenschapsvoorziening.

Artikel 2.12.8 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.2, onder c, wordt geweigerd indien voor de activiteit subsidie is of kan worden verstrekt op grond van de paragraaf 6.26.

Artikel 2.12.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 12 maanden na de subsidieverlening uit te voeren en geheel af te ronden.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar te zenden aan Gedeputeerde Staten. Indien de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling moet indienen, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.

Paragraaf 2.13 Steengoed benutten – Procesondersteuning

Artikel 2.13.1 Algemene bepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    herbestemming: het geven van een nieuwe functionele bestemming aan een gebouw of een gebied die wordt vastgelegd in een bestemmingplan;

  • b.

    transformatie gebouw: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen;

  • c.

    transformatie gebied: functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte;

  • d.

    herontwikkeling: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek naar de ruimtelijke en financiële haalbaarheid van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • b.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de realisatie van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied, of

  • c.

    de procesbegeleiding of advisering in het kader van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied.

Artikel 2.13.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de gemeente en de betrokken vastgoedeigenaren de intentie hebben om hun medewerking te verlenen aan de voorgenomen subsidiabele activiteiten.

Artikel 2.13.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c.

    stichtingen, niet zijnde een collectief, als bedoeld in onderdeel b van artikel 2.1.1, of;

  • d.

    verenigingen, niet zijnde een collectief, als bedoeld in onderdeel b van artikel 2.1.1.

Artikel 2.13.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van de herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

  • b.

    een onderbouwing op welke wijze en in welke mate de herbestemming, transformatie of herontwikkeling leegstand verkleint of voorkomt;

  • c.

    indien de aanvrager niet een gemeente is, een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur dat de gemeente medewerking verleent aan de voorgenomen subsidiabele activiteit;

  • d.

    indien de aanvrager niet de eigenaar is van het onder de herbestemming, transformatie of herontwikkeling vallende vastgoed: een schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan voorgenomen subsidiabele activiteit;

  • e.

    offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden.

Artikel 2.13.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigen.

Artikel 2.13.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 2.13.2, aanhef en onder a en b, binnen zes maanden na het verlenen van de subsidie te hebben voltooid, welke termijn op verzoek door Gedeputeerde Staten met maximaal zes maanden kan worden verlengd;

    • b.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 2.13.2, aanhef en onder c, binnen 12 maanden na het verlenen van de subsidie te hebben voltooid, welke termijn op verzoek door Gedeputeerde Staten met maximaal twaalf maanden kan worden verlengd.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de conclusies van het haalbaarheidsonderzoek, het plan van aanpak en een omschrijving van de procesbegeleiding of advisering en de resultaten daarvan te overleggen bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie, of als een dergelijk verzoek niet vereist is, binnen een maand na afloop van de subsidiabele activiteit.

  • 3. De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan onderzoek dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking op grond van deze paragraaf te evalueren.

  • 4. De subsidieontvanger is verplicht om de kennis en de ervaring die met de gesubsidieerde activiteit is opgedaan tot één jaar na afloop van de subsidiabele activiteit te delen via het Gelders Forum: http://forum.gelderland.nl/.

Paragraaf 2.14 Beleef Het Apeldoorns Kanaal

Artikel 2.14.1 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

bestuurlijk overleg Apeldoorns Kanaal: het overleg bestaande uit bestuurders van het waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Hattem, Heerde en Rheden.

Artikel 2.14.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die de beleefbaarheid en de recreatieve functie van het Apeldoorns Kanaal versterken, en

  • a.

    die plaatsvinden in de openbare infrastructuur, of

  • b.

    die bijdragen aan de ontwikkeling van de toeristisch recreatief aanbod langs het kanaal.

Artikel 2.14.3 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2 wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd in of betrekking heeft op de onmiddellijke nabijheid van het Apeldoorns Kanaal;

  • b.

    het bestuurlijk overleg Apeldoorns Kanaal heeft verklaard de realisering van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd wenselijk te achten, en

  • c.

    de activiteit is opgenomen in categorie 1, 2 of 3 van de projectenlijst opgenomen in de Uitwerkingsagenda Apeldoorns Kanaal (PS2018-308, bijlage 7).

Artikel 2.14.4 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de fysieke uitvoering van de activiteiten.

  • 2 Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van een gemeente of waterschap.

  • 3 Voor aanvragen die worden ingediend voor 1 april 2019, kan, in afwijking van artikel 1.3.5, onderdelen b en f, subsidie worden verstrekt voor kosten die zijn gemaakt vanaf 1 juli 2018.

Artikel 2.14.5 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, aanhef en onder a, wordt verstrekt aan de deelnemers van het bestuurlijk overleg Apeldoorns Kanaal.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, aanhef en onder b, kan worden verstrekt aan een rechtspersoon die de versterking van het toerisme en de recreatie van het Apeldoorns Kanaal als doel heeft.

Artikel 2.14.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3. wordt bij de aanvraag verstrekt:

  • a.

    een verklaring van het bestuurlijk overleg Apeldoorns Kanaal waaruit blijkt dat zij de uitvoering van de activiteit wenselijk achten, en

  • b.

    een GIS-kaart met daarop aangegeven de locatie van de activiteit.

Artikel 2.14.7 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2 bedraagt 50 % van de subsidiabele kosten.

  • 2 Subsidie als bedoeld onder artikel 2.14.2, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste € 80.000.

Paragraaf 2.15 Sociale initiatieven COVID-19

Artikel 2.15.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 2.15.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die tot doel hebben de sociale verbinding te versterken in de periode dat de COVID-19 maatregelen van kracht zijn.

Artikel 2.15.3 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2 wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd in de periode waarin de COVID-19 maatregelen van kracht zijn;

  • b.

    de activiteit rechtstreeks verband houdt met de COVID-19 maatregelen en de consequenties daarvan, en

  • c.

    bij de uitvoering van de activiteit een of meer vrijwilligers betrokken zijn.

Artikel 2.15.4 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan een rechtspersoon die volgens zijn doelstelling een bijdrage levert aan de sociale verbinding of een samenwerkingsverband van ten minste drie natuurlijke personen.

Artikel 2.15.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 2.15.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Kosten komen voor subsidie in aanmerking voor zover zij zijn gemaakt op of na 11 maart 2020.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.3.5 komen niet voor subsidie in aanmerking kosten voor:

    • a.

      het beheer en onderhoud van onroerende goederen, of

    • b.

      aanpassingen die niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.

Artikel 2.15.7 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    het aannemelijk is dat de activiteit zal leiden tot toekomstige lasten voor onderhoud of instandhouding waarvoor ten tijde van de subsidieverstrekking geen dekking bestaat;

  • b.

    de activiteit gericht is op de behartiging van enkel een persoonlijk belang, of

  • c.

    met de uitvoering van de activiteit winst wordt beoogd.

Artikel 2.15.8 Verplichtingen

  • 1. De uitvoering van de activiteit moet binnen twee weken na de verlening van de subsidie starten.

  • 2. Bij de uitvoering van de activiteiten worden de COVID-19 maatregelen in acht genomen.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht binnen twee weken na uitvoering van de activiteit een foto van de activiteit en een toelichting op https://sprekend.gelderland.nl/zorgvoorelkaar te plaatsen.

Hoofdstuk 3 Milieu, energie & klimaat

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    eigenaar-bewoner: een persoon die op grond van artikel 1 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek eigenaar is van een koopwoning en zelf deze koopwoning bewoont;

  • b.

    bodem en ondergrond: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen en antropogene resten van eertijdse bewoning en grondgebruik, inclusief het grondwater;

  • c.

    bodem- en ondergrondaspecten: informatie over de karakteristieken van de bodem en ondergrond, de gebruiksmogelijkheden en de effecten van het mogelijke gebruik op andere functies van de bodem en ondergrond en de effecten van bovengronds ruimtegebruik op ondergrondse functies en omgekeerd;

  • d.

    bodemgegevens: gegevens afkomstig uit een bodemonderzoeksrapport dat is opgesteld door een erkende persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit Bodemkwaliteit;

  • e.

    energielabelsprong: een verbetering van het energielabel als bedoeld in het Besluit Energieprestatie Gebouwen

  • f.

    hernieuwbare energie: niet-fossiele energie zoals windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

  • g.

    lokaal duurzaam energiebedrijf: een onderneming die hernieuwbare energie produceert waarbij de afnemers zijn gevestigd binnen een straal van 30 kilometer ten opzichte van een productielocatie van de onderneming;

  • h.

    NOM-ready: de situatie waarin een woning direct verbeterd wordt en verantwoord voorbereid is op een NOM-renovatie door middel van latere ingrepen;

  • i.

    NOM-renovatie: een renovatie van een woning die als rechtstreeks gevolg heeft dat de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouw gebonden energie (ruimteverwarming, comfort-koeling, ventilatie, monitoring, regelingen en hulpenergie voor deze installaties) bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul;

  • j.

    [vervallen]

  • k.

    terugverdientijd: de subsidiabele kosten gedeeld door de verwachte jaarlijkse besparing;

  • l.

    rd-waarde: het warmte-isolerend vermogen van een materiaallaag;

  • m.

    VvE: vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek.

Paragraaf 3.2 Energieloketten [vervallen]

Paragraaf 3.3 Lokale hernieuwbare energieprojecten en participatie door natuurlijke personen, rechtspersonen zonder winstoogmerk en VvE’s

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van lokale hernieuwbare energieprojecten.

Artikel 3.3.2 Criteria

  • 1. Subsidie aan lokale duurzame energiebedrijven en rechtspersonen zonder winstoogmerk wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      minimaal 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen deelnemen door middel van een financiële bijdrage;

    • b.

      de financiële deelname van voornoemde personen gezamenlijk ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      de bijdrage per natuurlijk persoon minimaal €50 bedraagt; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar.

  • 2. Subsidie aan VvE’s wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de VvE bestaat uit ten minste 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen;

    • b.

      de financiële deelname van de VvE ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject onderdeel vormt van (aard en nagelvast is verbonden met) het gebouw of groep van gebouwen van de VvE.

Artikel 3.3.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan lokale duurzame energiebedrijven, rechtspersonen zonder winstoogmerk en VvE’s.

  • 2. Als VvE’s samenwerken bij het lokale hernieuwbare energieproject kan de aanvraag door een van de bij die samenwerking betrokken VvE’s mede namens de andere VvE’s worden ingediend

Artikel 3.3.4 Niet-subsidiabele kosten (nieuw)

  • 1. Geen subsidie wordt verstrekt voor verwerving van grond of gebouwen

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor exploitatiekosten of kosten voor ontmanteling of beëindiging van het lokale hernieuwbare energieproject

Artikel 3.3.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een lokaal duurzaam energiebedrijf of een rechtspersoon zonder winstoogmerk een document verstrekt met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen, de hoogte van het ingezette bedrag per natuurlijke persoon en een opgave van het project of de projecten waaraan de ingezette bedragen worden of zijn besteed.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een VvE verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van haar leden en van de hoogte van het gezamenlijk via de VvE ingezette bedrag;

    • b.

      een besluit van de VvE tot financiële deelname met een bedrag dat ten minste 25% van de kosten van het lokale duurzame energieproject bedraagt;

    • c.

      als de aanvraag namens samenwerkende VvE’s wordt ingediend een verklaring van alle betrokken VvE’s of een kopie van de samenwerkingsovereenkomst waaruit de aard en de omvang van de samenwerking blijkt.

Artikel 3.3.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €100.000.

  • 2 Voor waterkrachtinstallaties bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €200.000.

Artikel 3.3.7 Verplichtingen

  • 1. Het lokale duurzame energiebedrijf of de rechtspersoon zonder winstoogmerk is verplicht om ervoor zorg te dragen dat de bijdragen van natuurlijke personen ten minste 5 jaar beschikbaar blijven voor de subsidiabele activiteit.

  • 2. De VvE is verplicht om ervoor zorg te dragen dat haar bijdrage ten minste 5 jaar beschikbaar blijft voor de subsidiabele activiteit.

Paragraaf 3.4 [vervallen]

Paragraaf 3.5 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en instellingen

Artikel 3.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder bedrijfscollectief: een samenwerkingsverband van bedrijven of instellingen dat rechtspersoonlijkheid bezit en waarvan de doelgroep in ieder geval de aangesloten bedrijven en instellingen betreft.

Artikel 3.5.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een plan van aanpak voor het werven voor, het coördineren en het evalueren van en het communiceren over energiescans bij bedrijven en instellingen, en

  • b.

    het begeleiden van bedrijven of instellingen bij het inventariseren van maatregelen met behulp van een energiescan met als minimale basis de erkende maatregelen als bedoeld in bijlage 10 bij de Activiteitenregeling milieubeheer, voor zover die zijn vastgesteld voor de betreffende branche, waarbij de inventarisatie inzicht moet bieden in de kosten en de terugverdientijd van de wettelijk verplichte maatregelen, alsmede een termijn voor realisatie van die maatregelen.

Artikel 3.5.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a, wordt slechts verstrekt indien de Omgevingsdienst een positieve verklaring over het plan van aanpak heeft afgegeven.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, wordt slechts verstrekt indien de Omgevingsdienst een positieve verklaring over de begeleiding heeft afgegeven en er afstemming met de Omgevingsdienst heeft plaatsgevonden over de voorgenomen activiteiten in relatie tot eventuele toezichts- en handhavingsactiviteiten.

  • 3. Indien de activiteiten zich richten op het gebied van meerdere Omgevingsdiensten, kan volstaan worden met een verklaring van één van de Omgevingsdiensten

Artikel 3.5.4 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt voor uitsluitend de activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a.

Artikel 3.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigheid.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkeling en aanschaf van energiebesparende maatregelen.

Artikel 3.5.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een bedrijfscollectief.

Artikel 3.5.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 24.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a;

  • b.

    ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten per bedrijf of instelling met een maximum van € 1.000 en een totaal maximum van € 100.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b.

Artikel 3.5.8 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a, in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een plan van aanpak met daarin een communicatiestrategie, een rolverdeling van bij de subsidiabele activiteit betrokken partijen, een omschrijving van de doelgroep en een borging van de realisatie van minimaal de wettelijk vereiste maatregelen binnen een termijn van maximaal drie jaar;

    • b.

      een positieve verklaring van de de gemeente of de Omgevingsdienst over het plan van aanpak als bedoeld onder a.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, in elk geval een verklaring van de Omgevingsdienst verstrekt waaruit blijkt dat er afstemming heeft plaatsgevonden tussen de aanvrager en de Omgevingsdienst over de begeleiding in relatie tot artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 3.5.9 Vaststelling

  • 1. In de toelichting als bedoeld in artikel 1.5.1, onder a, wordt opgave gedaan van:

    • a.

      het aantal bedrijven en instellingen waar voorlichting aan is gegeven als bedoeld in artikel 3.5.2, onder a, het aantal bedrijven en instellingen waar een energiescan is uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.5.2, onder b, en de wijze waarop die voorlichting heeft plaatsgevonden;

    • b.

      het aantal bedrijven en instellingen dat zich bereid heeft verklaard om binnen drie jaar na de energiescan de energiebesparende maatregelen uit te voeren met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar en binnen een half jaar na de energiescan een plan van aanpak hebben opgesteld voor realisatie van deze maatregelen.

  • 2. De aanvraag om vaststelling bevat afschriften van de registratie of verklaringen van de bedrijven en instellingen als bedoeld in het eerste lid, onder b.

Paragraaf 3.6 bodemgegevens op orde

Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het selecteren van bodemgegevens en het invoeren daarvan in een digitaal bodeminformatiesysteem.

Artikel 3.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien bij het invoeren van de bodemgegevens gebruik wordt gemaakt van het uitwisselingsformat SIKB0101 of een daarvoor in de plaats tredend uitwisselingsformat.

Artikel 3.6.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.6.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.1 bedraagt € 7500.

Artikel 3.6.5 Verplichtingen

[vervallen]

Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 3.7.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.

Artikel 3.7.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.

Artikel 3.7.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1 komen niet in aanmerking de kosten van wettelijk verplicht bodemonderzoek in het kader van de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en, na inwerkingtreding, de Omgevingswet.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, onderdeel h, kan subsidie worden verstrekt voor de onderzoekskosten naar stoffen die voorkomen op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen en de onderzoekkosten voor de niet genormeerde stoffen.

Artikel 3.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie als bedoeld in 3.7.1 bedraagt € 10.000.

Paragraaf 3.8 Omgevingsveiligheid

Artikel 3.8.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die voortvloeien uit Deelprogramma 4 Lokaal EV beleid van de Impuls Omgevingsveiligheid 2020, zoals vastgesteld door het Bestuurlijk Omgevingsberaad op 30 oktober 2019.

Artikel 3.8.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en die fungeren als omgevingsdiensten.

Artikel 3.8.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a.

    voor de Omgevingsdienst Achterhoek: € 93.482;

  • b.

    voor de Omgevingsdienst Noord Veluwe: € 42.288;

  • c.

    voor de Omgevingsdienst Veluwe IJssel: € 48.990;

  • d.

    voor de Omgevingsdienst Regio Arnhem: € 85.457;

  • e.

    voor de Omgevingsdienst De Vallei: € 49.299;

  • f.

    voor de Omgevingsdienst Regio Nijmegen: € 52.606;

  • g.

    voor de Omgevingsdienst Rivierenland: € 68.877.

Artikel 3.8.4

In afwijking van de artikel 1.3.6 bedraagt de subsidie voor de directe loonkosten en de indirecte kosten maximaal een bedrag per uur dat overeenkomt met het door de Omgevingsdiensten bestuurlijk vastgestelde uurtarief.

Artikel 3.8.5

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een opgave van het bestuurlijk vastgestelde uurtarief als bedoeld in artikel 3.8.4.

Paragraaf 3.9 Ondersteuning van gemeenten ten behoeve van toezicht op energiebesparing

[vervallen]

Paragraaf 3.10 Energieloketten 2018

[vervallen]

Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Artikel 3.11.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      duurzaam energiebedrijf: een onderneming voor de productie van windenergie en zonne-energie;

    • b.

      windpark: een of meerdere windmolens die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen en die een totaal gezamenlijk vermogen hebben van ten minste 5 MW;

    • c.

      zonnepark: grondgebonden zonnepanelen die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een totaal vermogen van ten minste 1 MW.

  • 2. Artikel 3.1.1, aanhef en onder g, is niet van toepassing.

Artikel 3.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding van een windpark of een zonnepark.

Artikel 3.11.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      het windpark of het zonnepark niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid;

    • b.

      de realisatie van het windpark of het zonnepark naar verwachting gefinancierd kan worden en een positief bedrijfseconomisch resultaat verwacht wordt binnen een termijn van drie jaren na het in gebruik nemen ervan;

    • c.

      natuurlijke personen direct of indirect ten minste voor 50% zeggenschap hebben over de exploitatie en ten minste voor 50% delen in de winst;

    • d.

      de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark of het zonnepark te verzekeren.

  • 2. Over de criteria als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.

Artikel 3.11.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan duurzame energiebedrijven waarbij ten minste 50 natuurlijke personen door middel van lidmaatschap, aandelenbezit of op andere wijze bij het duurzame energiebedrijf zijn aangesloten en die wonen op afzonderlijke adressen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt aan een onderneming die voor ten minste 50% in eigendom is van een duurzaam energiebedrijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.11.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie maximaal het bedrag dat wordt berekend naar rato van het aandeel dat de natuurlijke personen direct of indirect gezamenlijk hebben in het vermogen van de aanvrager.

  • 3. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijf jaar en een rente van 3% per jaar. De subsidieontvanger is verplicht de geldlening terug te betalen, vermeerderd met de rente.

  • 4. Als blijkt dat het windpark of het zonnepark niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan besluiten Gedeputeerde Staten op een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger tot het intrekken van de verplichting tot terugbetaling van de lening en de rente.

Artikel 3.11.6 Aanvraag

  • 1. Als de voorbereiding van een zonnepark of windpark in fasen gebeurt, kunnen voor elke fase afzonderlijke aanvragen worden ingediend. De som van alle subsidies voor afzonderlijke aanvragen gaat het maximum van artikel 3.11.5, eerste lid, niet te boven.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      informatie waaruit blijkt dat het windpark of het zonnepark niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid;

    • b.

      informatie waaruit blijkt dat de realisatie van het windpark of het zonnepark naar verwachting gefinancierd kan worden;

    • c.

      een onderbouwde prognose van het bedrijfseconomische resultaat in de vijf jaren na het in gebruik nemen van het windpark of het zonnepark;

    • d.

      informatie waaruit blijkt dat de natuurlijke personen als bedoeld in artikel 3.11.3, eerste lid onder c, ten minste voor 50% zeggenschap hebben over de exploitatie en ten minste voor 50% delen in de winst;

    • e.

      informatie waaruit blijkt dat de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark of het zonnepark te verzekeren.

Artikel 3.11.7 Voorwaarde

De subsidie wordt verstrekt op voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst van geldlening als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.11.8 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV.

Paragraaf 3.12 Procesondersteuning Wijk van de toekomst

Artikel 3.12.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wijk: een geografische eenheid van tenminste 400 woningen;

  • b.

    integraal transitieplan: een in overleg met betrokken partijen tot stand gekomen plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik in de wijk, waaronder in ieder geval bestaande gebouwen.

Artikel 3.12.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor opdrachtverlening aan een externe deskundige voor:

    • a.

      het ontwerpen, voorbereiden en in gang zetten van een proces gericht op het maken van een integraal transitieplan voor de verduurzaming van de wijk;

    • b.

      het uitvoeren van een proces gericht op het opstellen van een integraal transitieplan.

  • 2. Subsidie kan worden verstrekt voor een proces dat is gericht op een wijk of meerdere aaneengesloten wijken.

Artikel 3.12.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de externe deskundige is geselecteerd uit ten minste drie offertes;

    • b.

      de externe deskundige aantoonbaar ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid, onder a ten aanzien van subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b.

Artikel 3.12.4 Voorwaarden

Subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b wordt slechts verstrekt als de aanvrager een document kan overleggen waaruit blijkt:

  • a.

    hoe het daar genoemde proces, zal worden ingericht en welke partijen hierbij zullen worden betrokken;

  • b.

    hoeveel energie er in de wijk wordt gebruikt voor het treffen van maatregelen en een inschatting van het energiegebruik nadat maatregelen getroffen zijn, en

  • c.

    dat er bereidheid is bij bewoners en andere betrokken partijen om deel te nemen aan het proces om te komen tot een transitieplan.

Artikel 3.12.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 3.12.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van:

  • a.

    de externe deskundige, en

  • b.

    andere kosten die rechtstreeks verband houden met het proces met een maximum van 10% van de totale kosten.

Artikel 3.12.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder a bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 40.000 indien voor de betreffende wijk subsidie is verleend als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid 1, onder a.

Artikel 3.12.8 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      de offertes als bedoeld in artikel 3.12.3;

    • b.

      documenten waaruit blijkt dat de deskundige ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld, en

    • c.

      een aanduiding op kaart van de betreffende wijk of wijken.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3.12,2, eerste lid, onder b het document gevoegd als bedoeld in artikel 3.12.4.

Artikel 3.12.9 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager brengt binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uit aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Het verslag van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder a bevat ten minste een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      de bereidheid van de betrokken partijen, met name de bewoners, om deel te nemen aan het proces tot verduurzaming van de wijk, en

    • c.

      de wijze waarop de externe deskundige het proces heeft begeleid.

  • 3. Het verslag over de activiteiten als bedoeld in artikel 3.12.2, eerste lid, onder b bevat ten minste een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      het verloop van het proces;

    • c.

      gemaakte afspraken;

    • d.

      de deelnemende partijen aan het proces en hun inbreng;

    • e.

      het netwerk in de wijk;

    • f.

      het draagvlak voor een transitie bij de betrokken partijen;

    • g.

      risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden, en

    • h.

      de wijze waarop is deelgenomen aan communities of practice.

Artikel 3.12.10

Indien de subsidie meer bedraagt dan € 24.999 wordt ten behoeve van de vaststelling van de subsidie het verslag als bedoeld in artikel 3.12.9, derde lid, aangemerkt als het inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de AsG.

Paragraaf 3.13 Procesondersteuning VvE’s

Artikel 3.13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    VvE-beheerder: de onderneming die het financiële, administratieve, technische of bouwkundige beheer voor de VvE verzorgt;

  • b.

    Zeer Energiezuinig Pakket:

    • i.

      isolatie van dak, gevel, vloer, glas, kozijnen en deuren waarbij de maatregelen na uitvoering moeten voldoen aan de volgende isolatiewaarden:

      • 1e.

        dakisolatie minimale Rc-waarde 6,5 [m2K/W];

      • 2e.

        gevelisolatie minimale Rc-waarde 5,0 [m2K/W];

      • 3e.

        vloerisolatie minimale Rc-waarde 4,0 [m2K/W];

      • 4e.

        triple glas maximale U-waarde 0,7 [W/m2K];

      • 5e.

        isolerende kozijnen maximale U-waarde 1,5 [W/m2K];

      • 6e.

        isolerende deuren in de gevel maximale U-waarde 1,5 [W/m2K]; en

    • ii.

      een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of balansventilatie met warmteterugwinning,

Artikel 3.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de inhuur van een of meerdere externe deskundigen voor het begeleiden van een VvE of een bewonersvereniging bij het voorbereiden van een NOM- of NOM-ready renovatie of een Zeer Energiezuinig Pakket, waaronder:

  • a.

    het opstellen van een uitvraag door de VvE voor het ineens of in stappen naar NOM renoveren of verbeteren van een gebouw of uitvoering van een Zeer Energiezuinig Pakket;

  • b.

    het begeleiden van de VvE bij het beoordelen van offertes van bouw- en installatiebedrijven;

  • c.

    het begeleiden van de VvE bij de besluitvorming binnen de VvE over NOM- of NOM-ready renovatie of de uitvoering van een Zeer Energiezuinig Pakket;

  • d.

    het begeleiden van de VvE bij het verkrijgen van financiering voor NOM- of NOM-ready renovatie of de uitvoering van een Zeer Energiezuinig Pakket.

Artikel 3.13.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de externe deskundigen geen lid zijn van de aanvrager;

  • b.

    de externe deskundigen niet VvE-beheerder zijn voor de betreffende VvE van het gebouw;

  • c.

    de externe deskundigen zijn geselecteerd uit ten minste drie offertes;

  • d.

    de externe deskundigen aantoonbaar ervaring hebben op het terrein waarop zij worden ingeschakeld, en

  • e.

    de externe deskundigen nu en in het vervolg van het proces geen rol spelen als of in opdracht van aanbiedende of uitvoerende partijen.

Artikel 3.13.4 Voorwaarden

Subsidie wordt slechts verstrekt als de aanvrager een onderzoek kan overleggen dat inzicht geeft in:

  • a.

    de financiële positie van de VvE;

  • b.

    de bouwkundige staat van het gebouw;

  • c.

    het organiserend vermogen van de VvE;

  • d.

    de haalbaarheid van een NOM-renovatie ineens of in stappen of het realiseren van een Zeer Energiezuinig Pakket, waarbij de organisatorische en juridische bevindingen op basis van de splitsingsakte worden meegenomen;

  • e.

    een beschrijving van de voor een NOM-renovatie of een Zeer Energiezuinig Pakket benodigde bouwkundige en technische maatregelen;

  • f.

    de energetische effecten door het uitvoeren van de onder e bedoelde maatregelen;

  • g.

    een indicatie van de kosten van de onder e bedoelde maatregelen;

  • h.

    het effect van de onder e bedoelde maatregelen op de financiële positie van de aanvrager, inclusief zijn liquiditeitspositie, en

  • i.

    een beschrijving van het proces dat nodig is om de onder e bedoelde maatregelen te treffen.

Artikel 3.13.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager minder dan tien wooneenheden omvat of als aanvrager geen ondertekende samenwerkingsovereenkomst kan overleggen waaruit blijkt dat de samenwerkende VvE’s samen meer dan tien wooneenheden omvatten.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager of de in de samenwerking betrokken VvE’s niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 3.13.6 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een VvE.

  • 2. Als VvE’s samenwerken bij het proces om te komen tot NOM, NOM-ready renovatie of het toepassen van een Zeer Energiezuinig Pakket kan de aanvraag door een van de bij die samenwerking betrokken VvE’s mede namens de andere VvE’s worden ingediend

Artikel 3.13.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van de externe deskundigen.

Artikel 3.13.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 35.000.

Artikel 3.13.9 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens overgelegd:

  • a.

    het onderzoek als bedoeld in artikel 3.13.4;

  • b.

    de offertes als bedoeld in artikel 3.13.3, aanhef en onder c;

  • c.

    documenten waaruit blijkt dat de deskundige ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld;

  • d.

    een verklaring waaruit blijkt dat de externe deskundige geen lid is van de aanvrager;

  • e.

    een verklaring waaruit blijkt dat de externe deskundige niet de VvE-beheerder is, en

  • f.

    een verklaring waaruit blijkt dat de externe deskundige nu en in het vervolg van het proces geen rol spelen als of in opdracht van aanbiedende of uitvoerende partijen;

  • g.

    als de aanvraag namens samenwerkende VvE’s wordt ingediend een verklaring van alle betrokken VvE’s of een kopie van de samenwerkingsovereenkomst waaruit de aard en de omvang van de samenwerking blijkt.

Paragraaf 3.14 [vervallen]

Paragraaf 3.15 [vervallen]

Paragraaf 3.16 Elektrische deelauto’s

Artikel 3.16.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

elektrische deelauto: een nieuwe, volledig elektrisch aangedreven personenauto die tegen betaling wordt gebruikt door derden.

Artikel 3.16.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de exploitatie van elektrische deelauto’s.

Artikel 3.16.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 5.000 per elektrische deelauto.

Artikel 3.16.4 Verplichtingen

  • 1. Binnen 8 maanden na verstrekking van de subsidie zijn de elektrische deelauto’s in gebruik.

  • 2. De elektrische deelauto’s zijn digitaal te reserveren, te traceren, te openen, te starten en te betalen.

  • 3. De elektrische deelauto’s worden op standplaatsen in Gelderland geplaatst.

  • 4. De elektrische deelauto’s worden na verstrekking van de subsidie gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 48 maanden gebruikt als deelauto.

  • 5. De elektrische deelauto wordt gedurende de periode bedoeld in het vierde lid gebruikt door ten minste vijf verschillende bestuurders.

Artikel 3.16.5 Aanvraag

  • 1. Per kalenderjaar kan een aanvrager één aanvraag indienen.

  • 2. Per aanvraag wordt subsidie aangevraagd voor ten minste twee en ten hoogste tien elektrische deelauto’s.

Artikel 3.16.6 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt voor zover de koopovereenkomst of de leaseovereenkomst voor de elektrische deelauto is aangegaan vóór 1 mei 2019.

  • 2. Subsidie wordt niet verstrekt voor zover de aanvrager niet de eerste eigenaar is van de elektrische deelauto ingeval van koop of de eerste gebruiker in geval van lease.

Artikel 3.16.7 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG worden subsidies die meer bedragen van € 25.000 vastgesteld zonder voorafgaand verleningsbesluit.

Paragraaf 3.17 Energieloketten 2020

Artikel 3.17.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    actieve marktbenadering: een door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak waarin particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt, of bepaalde doelgroepen in een wijk, een buurt of in de gemeente, worden benaderd om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen of om hernieuwbare energie op te wekken;

  • b.

    conversie: het aantal mensen dat na een benadering daadwerkelijk tot het treffen van energiebesparingsmaatregelen of het opwekken van hernieuwbare energie overgaat;

  • c.

    digitaal: via e-mail en via een website;

  • d.

    energieloket: een informatiepunt gericht op het informeren van bewoners over energiebesparing en energiebesparende maatregelen aan en opwekking van hernieuwbare energie bij bestaande woningen en mogelijkheden om die maatregelen te financieren;

  • e.

    professionalisering: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, het door ontwikkelen van een klantvolgsysteem en een monitoringsysteem en het opzetten of uitwerken van een businessmodel voor het energieloket;

  • f.

    social marketing: de toepassing van marketingconcepten en -technieken om positieve maatschappelijke of sociale veranderingen te bewerkstelligen;

  • g.

    wijken en buurten: wijken en buurten als bedoeld in de publicatie Kerncijfers wijken en buurten van het CBS.

Artikel 3.17.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het financieren van energieloketten.

Artikel 3.17.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    het energieloket gedurende geheel 2020 operationeel is;

  • b.

    het energieloket fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar is voor het verstrekken van informatie;

  • c.

    het energieloket gebruik maakt van een klantvolgsysteem en een monitoringssysteem;

  • d.

    de aanvrager met het energieloket afspraken heeft gemaakt over het uitvoeren van een actieve marktbenadering, en

  • e.

    professionalisering wordt doorgevoerd.

Artikel 3.17.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten

  • 2. Als gemeenten samenwerken bij het in stand houden van een gezamenlijk energieloket kan de aanvraag door een van de bij die samenwerking betrokken gemeenten mede namens de andere gemeenten worden ingediend

Artikel 3.17.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt de som van het inwoneraantal op 1 januari 2019 vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,50

  • 2. Het inwoneraantal wordt bepaald aan de hand van CBS-gegevens

  • 3. Kosten die in 2020 worden gemaakt, zijn subsidiabel

  • 4. Artikel 1.3.5, onder b, is niet van toepassing

Artikel 3.17.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een beknopte beschrijving van de visie van de gemeenten en het energieloket op de functie van het energieloket in relatie tot de opgave energietransitie in de gebouwde omgeving;

  • b.

    een beknopt plan van aanpak met een beschrijving van de activiteiten die het energieloket zal gaan uitvoeren. In het plan van aanpak is ten minste uitgewerkt een toelichting op de doelgroepen waarop het energieloket zich richt en wordt ingegaan op de wijze waarop marktpartijen actief worden benaderd en uitgenodigd om hun aanbod te presenteren;

  • c.

    een beschrijving van de social marketing indien deze wordt toegepast, alsmede een beschrijving van de wijze waarop marktpartijen bij de aanpak worden betrokken;

  • d.

    een beschrijving van de ontwikkeling en professionalisering van het energieloket. In deze beschrijving wordt ingegaan op wijze waarop de continuïteit van het energieloket wordt geborgd;

  • e.

    een beschrijving van de wijze waarop het energieloket fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar is;

  • f.

    het inwoneraantal op 1 januari 2019 aan de hand van CBS-gegevens;

  • g.

    als de aanvraag namens samenwerkende gemeenten wordt ingediend een verklaring van alle samenwerkende gemeenten of een kopie van de samenwerkingsovereenkomst waaruit de aard en de omvang van de samenwerking blijkt.

Artikel 3.17.7 Vaststelling

De subsidie wordt vastgesteld zonder dat een voorafgaande beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven.

Artikel 3.17.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om in januari 2021 een rapportage te overleggen waarin een beschrijving wordt gegeven van:

    • a.

      de activiteiten van het energieloket in 2020;

    • b.

      de daarbij behaalde resultaten, en

    • c.

      de wijze waarop dit een bijdrage levert aan CO2-reductie van 55% in 2030

  • 2. Bij de beschrijving van de resultaten als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt gebruik gemaakt van de data uit het klantvolgsysteem en monitoringsysteem

Paragraaf 3.18 Ondersteuning van gemeenten ten behoeve van toezicht op energiebesparing 2020

Artikel 3.18.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    energieverbruikers: bedrijven die vallen onder de reikwijdte van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    Gelderse aanpak: een aanpak gericht op communicatie, stimulering van bedrijven via collectieve projecten en handhaving;

  • c.

    toezicht: toezicht op de naleving van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 3.18.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitoefenen van toezicht in 2020.

Artikel 3.18.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de aanvrager de Gelderse aanpak volgt;

    • b.

      de aanvrager een overeenkomst heeft met de Omgevingsdienst over toezicht

  • 2. Subsidie wordt voorts alleen verstrekt als de aanvrager in 2020 bij ten minste 20% van het aantal energieverbruikers in de gemeente toezicht uitoefent

  • 3. Het aantal energieverbruikers in een gemeente wordt bepaald aan de hand van gegevens van de Gelderse omgevingsdiensten

Artikel 3.18.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 3.18.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 400 per energieverbruiker waar in 2020 toezicht wordt uitgeoefend

  • 2. Artikel 1.3.5, onder b, is niet van toepassing

Artikel 3.18.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een plan waarin wordt beschreven op welke wijze gedurende de jaren 2018, 2019 en 2020 bij ten minste 20% van de energieverbruikers in de gemeente toezicht is of wordt uitgeoefend;

  • b.

    de overeenkomst als bedoeld in artikel 3.14.3, eerste lid, aanhef en onder b;

  • c.

    een opgave van het aantal energieverbruikers.

Artikel 3.18.7 Verplichtingen

Onverminderd artikel 1.4.3 is de aanvrager verplicht om uiterlijk in februari 2021 een rapportage te overleggen waaruit blijkt bij hoeveel bedrijven toezicht in 2020 is uitgeoefend

Hoofdstuk 4 Vitaal platteland, natuurbeheer en ontwikkeling natuurgebieden

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarisch collectief: vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • b.

    agrarisch natuurbeheer: natuurbeheer op landbouwgronden;

  • c.

    agrarisch leefgebied: in het natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden waarop planten of dieren voorkomen die bepaalde eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving of waarop het voorkomen van zulke planten of dieren wordt nagestreefd;

  • d.

    ambitiekaart: kaart behorende bij het vigerende Natuurbeheerplan Gelderland waarop de begrenzing is vastgelegd van bestaande en nieuwe natuur;

  • e.

    Beleidsnota Actieve Soortenbescherming: de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming Gelderland zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 6 januari 2015, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;

  • f.

    duurzaam functioneren van de toplaag: handhaven of herstellen van het op lange termijn functioneren van de werking van het bodem en watersysteem in de bovenlaag van de bodem;

  • g.

    faunavoorziening: een voorziening die het dieren mogelijk maakt openbare infrastructuur veiliger over te steken;

  • h.

    functieverandering: het feitelijk en publiekrechtelijk wijzigen van het gebruik van grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting op die grond;

  • i.

    ganzenrustgebied: gebied bedoeld om overwinterende beschermde inheemse ganzen rust te bieden en welk gebied door Provinciale Staten als zodanig is vastgesteld;

  • j.

    gebouw: opstal alsmede het kadastrale perceel waarop deze opstal is gelegen;

  • k.

    gebruiksgerechtigde: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die op grond van pacht of erfpacht zeggenschap heeft over het landbouwbedrijf;

  • l.

    gecertificeerde begunstigde: begunstigde die beschikt over of gebruik maakt van een certificaat als bedoeld in artikel 1.11 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • m.

    GNN: Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten bij vaststelling van de Omgevingsverordening provincie Gelderland bij besluit van 24 september 2014 dan wel de op basis van de Omgevingsverordening provincie Gelderland door Gedeputeerde Staten nadien gewijzigde begrenzing;

  • n.

    grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond, waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, te gebruiken;

  • o.

    grondstrategieplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin is vastgelegd de wijze waarop ruiling , aan- en verkoop van gronden plaatsvindt ten behoeve van het bereiken van provinciale doelen in een bepaald gebied;

  • p.

    grote onderneming: onderneming waar minstens 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR overschrijdt, zoals bepaald in artikel 2, bijlage I van Landbouw groepsvrijstellingsverordening;

  • q.

    hagen en heggen: opgaande lijnvormige elementen bestaande uit loofhoutsoorten, niet zijnde vlecht-, knip- of scheerheggen;

  • r.

    inrichting: de uitvoering van maatregelen die de fysieke kenmerken van het natuurterrein wijzigen;

  • s.

    knelpunt: een locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om openbare infrastructuur te passeren;

  • t.

    landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van de Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 (PbEU L347/549

  • u.

    landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in artikel 2 onder 8 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193), niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;

  • v.

    landbouwbedrijfsgebouw: een gebouw met bijbehorende voorzieningen dat gebruikt wordt ten behoeve van de uitoefening van een landbouwbedrijf;

  • w.

    landschapselementen: groene opgaande elementen bestaande uit inheemse loofhoutsoorten;

  • x.

    leefgebied: gebied waarin alle fasen in de levenscyclus van een of meer prioritaire soorten zich kunnen afspelen;

  • y.

    [vervallen]

  • z.

    modernisering: vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw of van bestaande voorzieningen op de nieuwe locatie door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie, of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

  • aa.

    Nationale Landschappen: Nationale Landschappen zoals aangewezen in de Uitwerking streekplan Gelderland 2005;

  • bb.

    Natura 2000-gebied: door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden op basis van de Wet natuurbescherming;

  • cc.

    Natura 2000-doelstellingen: instandhoudings- en ontwikkeldoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebie;

  • dd.

    natura 2000-maatregelen: maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteiten zoals beschreven in Natura 2000-beheerplannen of ontwerpbeheerplannen van door Gedeputeerde Staten vastgestelde Natura 2000-gebieden;

  • ee.

    natuur, groen of landschap: natuurlijk ingerichte of in te richten openbaar toegankelijke plekken of vanaf de openbare weg zichtbare plekken;

  • ff.

    natuurambitieterrein: terrein dat is opgenomen op de ambitiekaart, dat is aangeduid als N00.01 en waarvoor onder “indicatieve verhouding beheertypen” is aangegeven welke beheertypen op deze grond van toepassing zijn na functieverandering van landbouw naar natuur;

  • gg.

    natuurbeheerplan: een plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • hh.

    natuurbeheertype: in bijlage 1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

  • ii.

    natuurgebied: gebied bestaande uit meerdere natuurterreinen;

  • jj.

    natuurontwikkelplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin een gebied is aangewezen en voor subsidie in aanmerking kan komen voor het behoud van hoge actuele natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden;

  • kk.

    natuurterrein: grond die op de ambitiekaart is begrensd als bestaande of als nieuwe natuur als eenheid is weergegeven, of waarvoor een subsidie voor functieverandering als bedoeld in artikel 4.9.1 is verstrekt; 

  • ll.

    nieuwe natuur: op de ambitiekaart aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 dan wel nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;

  • mm.

    PAS-gebiedsanalyses: ecologische analyse van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied dat deel uitmaakt van de passende beoordeling van het PAS, waarin herstel- en andere maatregelen zijn opgenomen die achteruitgang van de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten stopt of de kwaliteit verbetert;

  • nn.

    PAS-herstelmaatregel: gebiedspecifieke maatregel of activiteit, onderzoek of monitoring, opgenomen in een PAS-gebiedsanalyse en ter uitvoering van het PAS-programma of is opgenomen op de PAS-maatregelenkaarten.

  • oo.

    PAS-maatregelenkaarten: kaarten ten behoeve van de uitvoering van de PAS-herstelmaatregelen;

  • pp.

    prioritaire soorten: soorten als bedoeld in bijlage 3 bij deze regels;

  • qq.

    Programma-aanvraag: een aanvraag van een voor natuurbeheer gecertificeerd begunstigde voor meerdere, niet aaneengesloten natuurterreinen;

  • rr.

    marktwaarde: de waarde in het vrije economische verkeer;

  • ss.

    soortenbeschermingsmaatregelen: maatregelen gericht op behoud van een of meer prioritaire soorten of systeemherstel in de parels zoals opgenomen in de nota Actieve soortenbescherming Gelderland, vastgesteld door Gedeputeerde Staten d.d. 6 januari 2015;

  • tt.

    Biodiversiteitsplan: plan dat is gericht op het vergroten van de biodiversiteit en door een orgaan van de gemeente is vastgesteld.

  • uu.

    faunaschade: schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming;

  • vv.

    invasieve exoot: Soorten van planten en dieren die zijn geïntroduceerd buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied, waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding ervan een bedreiging of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten in Nederland;

  • ww.

    primaire landbouwproductie: de productie van in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt

Paragraaf 4.2 Landschap en biodiversiteit

Artikel 4.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een biodiversiteitsplan;

  • b.

    het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen;

  • c.

    het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen;

  • d.

    het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied; of

  • e.

    burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap.

Artikel 4.2.2 Criteria

  • 1. Subsidie voor het biodiversiteitsplan wordt alleen verstrekt als in het biodiversiteitsplan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:

    • a.

      de in het gebied voorkomende planten en dieren;

    • b.

      de in het gebied gewenste planten en dieren;

    • c.

      het actief beschermen van de in het plan genoemde soorten;

    • d.

      natuurinclusief bouwen en vergunnen;

    • e.

      het inrichten en beheren van openbaar groen en bermen; en

    • f.

      het betrekken van inwoners bij biodiversiteit.

  • 2. Subsidie voor maatregelen die de biodiversiteit verhogen wordt alleen verstrekt als in het projectplan wordt onderbouwd dat de maatregelen het voortplanten, opgroeien en foerageren van inheemse soorten mogelijk maakt of verbetert.

  • 3. Subsidie voor het aanleggen van groenblauwe landschapselementen wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het landschapsbeheertypen uit bijlage 1 Index landschap bij de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 betreft;

    • b.

      in een projectplan wordt onderbouwd dat de aanleg bijdraagt aan het gemeentelijk biodiversiteitsplan of landschapsontwikkelingsplan.

  • 4. Subsidie voor het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de maatregel niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het bedrijf;

    • b.

      de maatregel bijdraagt aan de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer; en

    • c.

      de maatregel wordt uitgevoerd op een perceel waarvoor subsidie op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 is aangevraagd.

Artikel 4.2.3 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.5 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    ambtelijke inzet;

  • b.

    projectleiding en coördinatie, als een gemeente de aanvrager is;

  • c.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • d.

    inkomstenderving; en

  • e.

    het verwijderen van drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 4.2.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel a, wordt alleen verstrekt aan een gemeente.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b, c of e, wordt alleen verstrekt aan:

    • a.

      een gemeente; of

    • b.

      een eigenaar van een bos of landgoed.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d, wordt alleen verstrekt aan een agrarisch collectief.

  • 4. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, kan subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b of c, ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 5. Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b, c, of e, bedraagt:

    • a.

      75% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die:

      • i.

        worden uitgevoerd binnen de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen; en

      • ii.

        worden aangevraagd door een gemeente;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die:

      • i.

        worden uitgevoerd buiten de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen; en

      • ii.

        worden aangevraagd door een gemeente;

    • c.

      75% van de subsidiabele kosten die worden aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b, c of e, bedraagt:

    • a.

      als deze wordt aangevraagd door een gemeente minimaal € 25.000 en maximaal € 200.000.

    • b.

      als deze wordt aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed minimaal € 7.500 en maximaal € 200.000.

  • 4. De kosten voor het maken van een inrichtingsplan voor de activiteit als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b en c, bedragen maximaal € 500 per inrichtingsplan.

  • 5. De kosten voor projectleiding of coördinatie voor de activiteit als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b en c, bedraagt maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten.

  • 6. De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d, bedraagt 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 8.000 per hectare leefgebied.

  • 7 De kosten voor adviesdiensten als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d, bedragen:

    • a.

      maximaal € 1.500 per advies;

    • b.

      gezamenlijk maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 4.2.6 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b en c, wordt geweigerd voor zover de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd binnen:

  • a.

    het Gelders natuurnetwerk;

  • b.

    een berm;

  • c.

    een bedrijventerrein;

  • d.

    een woningbouwlocatie; of

  • e.

    de begrenzing van een buitenplaats met de status rijksmonument.

Artikel 4.2.7 Verplichtingen

  • 1 De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel b of c, is verplicht inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken.

  • 2 Landschapselementen die worden aangelegd worden tenminste 10 jaar in stand gehouden.

Artikel 4.2.8 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, onderdeel d, die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector wordt alleen verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 14 of 22 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening. In aanvulling op artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1 onderdeel b en c slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9”

Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen

[vervallen]

Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de verwerving van een natuurambitieterrein;

  • b.

    de beëindiging van pachtovereenkomsten ten aanzien van een natuurambitieterrein;

  • c.

    verkrijging van het recht van eigendom van een natuurambitieterrein in combinatie met de waardedaling van gelijktijdig in eigendom verkregen gebouwen als gevolg van functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur.

Artikel 4.4.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1 wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de landbouwproductiecapaciteit van het natuurambitieterrein in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt; en

    • b.

      de verwerving noodzakelijk is vanuit het oogpunt van natuur- of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden, of natuurontwikkeling.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt slechts verstrekt voor:

    • a.

      de beëindiging van pachtovereenkomsten die reeds waren gevestigd op het moment waarop het natuurambitieterrein door de aanvrager is verworven en die pachtovereenkomsten zijn gevestigd voor vaststelling van het nationaal natuurbeleidsplan in 1990; en

    • b.

      beëindiging van de op het natuurambitieterrein gevestigde pachtovereenkomst indien dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van natuur- of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden, of natuurontwikkeling.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, wordt slechts verstrekt:

    • a.

      indien het natuurambitieterrein dat in eigendom wordt verkregen een omvang van ten minste 10 hectare heeft;

    • b.

      indien het natuurambitieterrein en de gebouwen deel uitmaken van hetzelfde gebied waarvoor een natuurontwikkelplan is vastgesteld.

Artikel 4.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      verwerving van een natuurambitieterrein, die bestaan uit het verschil in marktwaarde voor en na de functieverandering en inrichting;

    • b.

      een taxatie van het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering en inrichting door een onafhankelijke taxateur;

    • c.

      het kadastraal recht en het registratierecht;

    • d.

      veiling;

    • e.

      notaris;

    • f.

      inschrijving in de openbare registers;

    • g.

      overdrachtsbelasting;

    • h.

      schenkingsrecht;

    • i.

      het afkopen van landinrichtingsrente voor het verworven terrein;

    • j.

      vooronderzoek of historisch bodemonderzoek volgens NEN 5725;

    • k.

      milieukundig bodemonderzoek volgens NEN 5740; en

    • l.

      bemiddeling.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      het vrijmaken van pacht van genoemd terrein, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • b.

      een taxatie door een onafhankelijke taxateur; en

    • c.

      bemiddeling.

  • 3 In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, in aanmerking:

    • a.

      de kosten voor de verwerving van het natuurambitieterrein als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met k; en

    • b.

      het negatieve waardeverschil van de gebouwen ontstaan door het verschil in marktwaarde van het natuurambitieterrein in combinatie met de gebouwen op het moment van aankoop en de reële marktwaarde van de combinatie van het natuurambitieterrein met de gebouwen bij feitelijke en publiekrechtelijke functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur, voor zover het aandeel hierin van de gebouwen betreft en blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur waarin de waarde van de gebouwen is gespecificeerd.

Artikel 4.4.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a en c, wordt verstrekt aan een ieder die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt verstrekt aan een eigenaar van een terrein die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 5. De in het vorige lid bepaalde maximum subsidiebedragen kunnen worden toegekend indien een in artikel 4.4.1, onder c bedoeld natuurambitieterrein een omvang heeft van 20 hectare of groter.

  • 6. De in het vierde lid bedoelde maximum subsidiebedragen kunnen naar rato worden toegekend indien een in artikel 4.4.1, onder c bedoeld natuurambitieterrein een omvang heeft kleiner dan 20 ha, waarbij geldt dat het maximum toe te kennen percentage voor ambitieterreinen van 10 hectare 50% bedraagt.

Artikel 4.4.5 Aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a en c, uiterlijk op de dag voor het passeren van de notariële akte van levering ingediend.

  • 2 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, uiterlijk op de dag voor de beëindiging van de pachtovereenkomst ingediend.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een GIS-kaart met daarin aangegeven de buitengrenzen van het natuurambitiegebied waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 4.4.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, bedraagt ten hoogste:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder a, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder b tot en met j;

    • c.

      € 4.500 voor de kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder k;

    • d.

      voor bemiddelingskosten: 90% van de loonkosten, bedoeld in artikel 1.3.8, met uitzondering van het eerste lid, onder c, of 90% van de kosten van derden.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, tweede lid, onder a en b. De subsidie voor de kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, tweede lid, onder c bedraagt 90% van de loonkosten, bedoeld in artikel 1.3.8, met uitzondering van het eerste lid, onder c van artikel 1.3.8, of 90% van de kosten van derden.

  • 3 Voor zover voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door een bestuursorgaan van een ander overheidslichaam, wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of maximale vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.

  • 4 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, bedraagt ten hoogste:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder a, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder b tot en met j;

    • c.

      € 4.500 voor de kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder k;

    • d.

      50% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, derde lid, onder b, met een maximum van € 500.000 per subsidieaanvraag.

Artikel 4.4.7 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

       zorg te dragen voor de verwerving dan wel pachtvrij maken van het natuurambitieterrein waarvoor hij subsidie ontvangt binnen twaalf weken na de subsidieverlening;

    • b.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein direct na verwerving dan wel pachtvrij maken als natuur te beheren;

    • c.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein binnen twee jaar na verwerving dan wel pachtvrij maken overeenkomstig de indicatieve verhouding beheertypen dat ingevolge het natuurbeheerplan op dit terrein in stand moet worden gehouden in te richten en te beheren;

    • d.

      zorg te dragen dat het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein tenminste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan door Gedeputeerde Staten ontheffing wordt verleend;

    • e.

      eventuele opbrengsten van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein uitsluitend aan duurzaam natuurbeheer te besteden; en

    • f.

      bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemming inhoudende dat het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 2 Op verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen genoemd in het eerste lid, onder a, b en c worden verlengd.

  • 3 Ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verleend indien:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Wet natuurbescherming gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura 2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen;

    • b.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 4 Het is de subsidieontvanger niet toegestaan om het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein te vervreemden, te verpachten of daarop zakelijke rechten te vestigen, behoudens toestemming van Gedeputeerde Staten.

  • 5 De subsidieontvanger is bij vervreemding, verpachting of vestiging van zakelijke rechten verplicht ingevolge deze regeling verstrekte subsidie binnen een termijn van zes maanden terug te betalen aan de provincie Gelderland, tenzij hiervan in de toestemming als bedoeld in het vierde lid ontheffing is verleend.

  • 6 Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting, inhoudende dat de subsidieontvanger het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein inricht en beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van de ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 7 De overeenkomst als bedoeld in het zesde lid wordt uiterlijk binnen vier weken na totstandkoming daarvan op last van de subsidieontvanger als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 8 Indien de subsidieontvanger ook andere economische activiteiten verricht dan de verwerving van terreinen ten behoeve van natuurbeheer als bedoeld in deze regeling, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

  • 9 In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, is de subsidieontvanger verplicht de administratie en alle documenten inzake een aan hem verstrekte subsidie gedurende een periode van twintig jaar nadat de subsidie is verleend te bewaren.

Artikel 4.4.8 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

  • 1 In afwijking van artikel 25, tweede lid, van de AsG wordt de subsidie niet ambtshalve vastgesteld en dient de subsidieontvanger binnen 13 weken na afloop van de activiteiten een aanvraag om vaststelling van de subsidie in.

  • 2 Bij de aanvraag om vaststelling wordt een afschrift van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.7, zevende lid, in de openbare registers ingeschreven kwalitatieve verplichting overlegd.

  • 3 Bij de aanvraag om vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte van levering van het terrein of een afschrift van de notariële akte van vestiging van het erfpachtrecht op het terrein; en

    • b.

      in voorkomend geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van het recht van opstal, vruchtgebruik, erfdienstbaarheden of een pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek.

  • 4 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt in elk geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek verstrekt.

  • 5 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, wordt een afschrift van de notariële akte van levering van het natuurambitieterrein en de gebouwen verstrekt.

  • 6 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.

  • 7 Er wordt vrijstelling verleend van de verplichting genoemd in artikel 27, derde lid, van de AsG.

  • 8 In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG dient aanvrager binnen 13 weken na inschrijving van de kwalitatieve verplichting in de openbare registers een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 4.4.9 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011, (C2011) 4945, met betrekking tot steunmaatregel N308/2010.

Paragraaf 4.5 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 4.5.2 Criteria

 Subsidie wordt slechts verstrekt indien door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    ten minste 5 hectares natuurambitieterrein gelegen binnen een Natura 2000-gebied beschikbaar komen die daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de Natura 2000-doelstellingen van dat gebied; of

  • b.

    ten minste 15 hectares natuurambitieterrein gelegen in het GNN beschikbaar komen in een gebied, welke gronden daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de doelstellingen genoemd in het natuurbeheerplan.

Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw;

  • b.

    de kosten voor het aanpassen van een landbouwbedrijfsgebouw of het oprichten van een landbouwbedrijfsgebouw op de nieuwe locatie, ter vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw op de bestaande locatie.

Artikel 4.5.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar of gebruiksgerechtigde van het te verplaatsen landbouwbedrijfsgebouw.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Als de verplaatsing gepaard gaat met modernisering van voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit, bedraagt de subsidie naast het bepaalde in het eerste lid ten hoogste 40% van de met de modernisering of verhoging van de productiecapaciteit gepaard gaande kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 400.000.

Artikel 4.5.6 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht binnen 12 maanden na subsidieverlening:

    • a.

      zijn landbouwbedrijfsgebouw te verplaatsen;

    • b.

      op de als gevolg van de verplaatsing vrijkomende natuurambitieterrein gelegen binnen het Natura 2000-gebied of het GNN een kwalitatieve verplichting te vestigen of te doen vestigen, inhoudende dat het perceel niet gebruikt zal worden als landbouwgrond.

  • 2 Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn genoemd in het eerste lid aanhef en onder a, worden verlengd.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid, onder b, geldt niet voor zover de provincie binnen 12 maanden na de subsidieverlening de gronden aankoopt.

Artikel 4.5.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening Verordening (EU), Nr. 702/2014 van de Europese Commissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193).

Paragraaf 4.6 Behoud van prioritaire soorten

Artikel 4.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    kweek in combinatie met introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • b.

    introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • c.

    handmatig bestuiven van een prioritaire plantensoort in een leefgebied;

  • d.

    onderzoek gericht op het in kaart brengen van het voorkomen van een prioritaire soort in een leefgebied en het in kaart brengen van plekken waar maatregelen ten behoeve van die specifieke soort genomen moeten worden;

  • e.

    onderzoek gericht op de effectiviteit van maatregelen ten aanzien van het behoud van een prioritaire soort;

  • f.

    onderzoek gericht op het bepalen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • g.

    inrichtingsmaatregelen ten behoeve van het behoud of versterking van het leefgebied van een prioritaire soort.

Artikel 4.6.2 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van activiteiten en locaties die zijn opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten en locaties waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten aanvullend dan wel gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten en locaties bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a en b, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager bij de aanvraag een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet of de daarvoor in de plaats tredende bepalingen in de Wet Natuurbescherming overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.

  • 4 Subsidie ten behoeve van onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt slechts verstrekt voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied indien voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied .

Artikel 4.6.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van het leefgebied of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied.

  • 2 Subsidie wordt verstrekt aan een organisatie gericht op onderzoek en bescherming van flora en fauna.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 4.6.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 30.000 per activiteit als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a tot en met f.

  • 2 Subsidie voor meerdere activiteiten, als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a tot en met g, kan gestapeld worden tot een maximum van € 300.000 per aanvraag.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 95.000 per activiteit als bedoeld in artikel 4.6.1, onder g.

  • 4. Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing indien de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.6.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd ten behoeve van maatregelen die zijn opgelegd op grond van de Wet Natuurbescherming.

Paragraaf 4.7 Rustgebieden voor ganzen

Artikel 4.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.

Artikel 4.7.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op het niet verjagen van ganzen in de periode tussen 1 november en 1 april op percelen die zijn aangewezen als ganzenrustgebied;

  • b.

    een aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade is ingediend via www.faunaschade.nl;

  • c.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten schade is getaxeerd die is veroorzaakt door overwinterende natuurlijk in het wild levende ganzen van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn in het betreffende seizoen; en

  • d.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 4.7.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de geregistreerde grondgebruiker van de percelen volgens de jaarlijkse Gecombineerde Opgave van RVO.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen

Artikel 4.7.4 Aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend voor 1 juli van het jaar waarin de periode als bedoeld in artikel 4.7.1 eindigt waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de subsidie met toepassing van artikel 4:44 Algemene wet bestuursrecht ambtshalve te verlenen.

Artikel 4.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 50 per hectare waarop zich schade heeft voorgedaan per periode als bedoeld in artikel 4.7.1.

Artikel 4.7.6 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (PbEU L 352/09).

Paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de inrichting van nieuwe natuur;

  • b.

    het treffen van PAS-herstelmaatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • c.

    het uitvoeren van natura 2000-maatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • d.

    het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur.

Artikel 4.8.2 Criteria

  • 1 Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, wordt slechts verstrekt als de inrichtingsmaatregelen de gewenste natuurkwaliteit zoals aangegeven als indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart van het natuurterrein realiseren.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verleend voor een ander natuurbeheertype of een indicatieve verhouding beheertype dan is opgenomen op de ambitiekaart, als:

    • a.

      de aanvrager door middel van een landschapsecologische onderbouwing aantoont dat het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is; of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn; en

    • c.

      met het door de aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

  • 3 Subsidie voor PAS-herstelmaatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, wordt alleen verstrekt voor activiteiten opgenomen in de PAS-gebiedsanalyse of de PAS-maatregelenkaart.

  • 4 Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van het Natura 2000-gebied.

  • 5 Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder d, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven op de kaart Natte Natuur Gelderland, opgenomen als bijlage 4 bij de Omgevingsvisie.

  • 6 [vervallen]

  • 7 Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door middel van een beschrijving van de situatie zonder steun, te staven met bewijsstukken.

Artikel 4.8.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      inrichtingskosten;

    • b.

      voorbereidingskosten die gemaakt zijn voor het opstellen van het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, of het opstellen van een programma-aanvraag met een maximum van 15% van de totale subsidiabele kosten;

    • c.

      onderzoekskosten die nodig zijn voor het bepalen van de te nemen inrichtingsmaatregelen;

    • d.

      accountantskosten, als de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft;

    • e.

      beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen, en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen naast de kosten als bedoeld in het eerste lid voor subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, ook in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de uitvoering van onderzoek;

    • b.

      kosten voor de uitvoering van monitoring.

Artikel 4.8.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd krachtens eigendom of erfpacht.

  • 2 Een programma-aanvraag kan slechts worden aangevraagd door een gecertificeerde begunstigde.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan een gecertificeerde begunstigde een programma-aanvraag indienen voor gronden waarover deze begunstigde geen zeggenschap heeft, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

  • 4 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.8.5 Aanvraag

  • 1 Als het natuurterrein is belast met erfpacht dient de aanvraag vergezeld te gaan van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar dan wel de erfpachter.

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

      een beschrijving van het op de ambitiekaart opgenomen natuurbeheertype ter uitvoering van de onder 4.8.1, onderdeel a, genoemde activiteiten;

    • c.

      een beschrijving van de uit te voeren maatregelen;

    • d.

      een beschrijving van het te voeren beheer nadat de maatregelen zijn uitgevoerd;

    • e.

      een opgave van de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • f.

      een tijdplanning waarbinnen de maatregelen zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • g.

      een gespecificeerde begroting;

    • h.

      topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de locatie van de te treffen maatregelen is weergegeven.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      opgave van het aantal hectares nieuwe natuur per natuurgebied waarop de maatregelen ter uitvoering van de onder 4.8.1, onder a, genoemde activiteiten zal worden uitgevoerd,

      voorzien van een jaarplanning voor de looptijd van het programma;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b tot en met d, met per activiteit en per natuurgebied per natuurbeheertype een beknopte beschrijving van:

      • i.

          de uit te voeren maatregelen binnen het natuurgebied;

      • ii.

          de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd, afgerond in hectares;

      • iii.

          een begroting;

      • iv.

          een jaarplanning van de realisatie voor de looptijd van het programma en een planning van de uitgaven.

    • c.

      een GIS-kaart met daarin aangegeven de buitengrenzen van het natuurgebied waarin de maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1 worden gerealiseerd;

    • d.

      een GIS-kaart waarop de PAS-herstelmaatregelen zijn aangeduid.

  • 4 Voor een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag dient, indien de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, de aanvrager te beschikken over een verklaring waarmee de eigenaar dan wel de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag, welke verklaring op verzoek van het bevoegd gezag dient te worden overlegd;

  • 5 Een programma-aanvraag kan slechts worden ingediend als het een aanvraag betreft voor ten minste 40 hectare inrichting van nieuwe natuur, zoals bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, of ten minste 150 hectare uitvoering herstelmaatregelen, als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, c en d.

  • 6. Als de aanvrager een grote onderneming is, gaat de subsidieaanvraag vergezeld van een uitgebreide beschrijving van het contrafeitelijke scenario waarin de begunstigde geen steun toegekend krijgt.

  • 7. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 januari 2022.

Artikel 4.8.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      95% van de subsidiabele kosten voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, met een maximum van € 15.000 per hectare per subsidieaanvraag.

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten voor uitvoering PAS-herstelmaatregelen, als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

    • c.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c en d, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de maximale bedragen als bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat de inrichting meer kost dan de maxima; en

    • b.

      de kosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project of het programma.

  • 3 Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing indien de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 4.8.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt niet verstrekt voor verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

Artikel 4.8.8 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om na de uitvoering van de inrichting de gerealiseerde natuur in stand te houden.

  • 2 De ontvanger van subsidie voor inrichting van nieuwe natuur binnen een programma-aanvraag als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, dient het natuurterrein in te richten overeenkomstig de indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart zoals die luidt op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 3 [vervallen]

Artikel 4.8.9 Looptijd

Het tijdvak tot verlening van subsidie bedraagt:

  • a.

    maximaal drie jaar voor een individuele aanvraag;

  • b.

    maximaal zes jaar voor een programma-aanvraag.

Artikel 4.8.10 Gescheiden boekhouding

Als de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, ook economische activiteiten verricht, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 44 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

Artikel 4.8.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dit niet in strijd is met het besluit van de Europese Commissie van 7 juli 2017, C(2017) 4589, met betrekking tot steunmaatregel SA.37960 (2015/N).

Artikel 4.8.12 Transparantie

Ten aanzien van subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend maken Gedeputeerde Staten binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b, van het landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c, van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • 1°.

      € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie; of

    • 2°.

      € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.9.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor functieverandering.

Artikel 4.9.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd is begrensd als N00.01 op de ambitiekaart;

  • b.

    de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

  • c.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd tevens inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a; en

  • d.

    de taxatie uitgevoerd wordt door een door Gedeputeerde Staten in te schakelen taxateur.

Artikel 4.9.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komt in aanmerking de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de functieverandering en inrichting.

Artikel 4.9.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.9.5 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 gevoegd waarop de grenzen van de grond zijn aangegeven, en de op die grond gelegen wegen en paden.

  • 2 Als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, wordt onverminderd artikel 1.2.3 bij de aanvraag een verklaring van geen bezwaar gevoegd van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

  • 3. Als de aanvrager een grote onderneming is, gaat de subsidieaanvraag vergezeld van een uitgebreide beschrijving van het contrafeitelijke scenario waarin de begunstigde geen steun toegekend krijgt.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 januari 2022.

Artikel 4.9.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.9.3, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

  • 2 Als voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein, al op grond van deze of een andere regeling subsidie is verstrekt, waardoor het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:

    • a.

      de werkelijke kosten die de activiteiten met zich meebrengen;

    • b.

      de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven;

    • c.

      de maximale vergoeding die op grond van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 mag worden gegeven, of

    • d.

      85% van de waarde van de grond als landbouwgrond, wordt de subsidie als bedoeld in artikel 4.9.1 zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om te voorkomen dat de subsidie meer bedraagt dan de hiervoor genoemde onderdelen.

Artikel 4.9.7 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie wordt geweigerd voor functieverandering die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen.

  • 2 Subsidie wordt geweigerd voor grond die om niet van de overheid is verkregen.

  • 3 Subsidie kan worden geweigerd voor gronden die niet tegen marktwaarde van de overheid zijn verkregen.

  • 4 Subsidie wordt niet verstrekt voor grond waarop nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland;

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister van economische zaken;

    • c.

      hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009;

    • d.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden; of

    • e.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 4.9.8 Verplichtingen

  • 1 Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het natuurbeheertype verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 2 De verplichtingen als bedoeld in het eerste lid worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid is tot stand gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3 Subsidieontvanger is verplicht er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten.

  • 4 Op verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen als bedoeld in voorgaande leden van dit artikel worden verlengd.

  • 5 Subsidieontvanger is verplicht zorg te dragen dat de grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd ten minste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan door Gedeputeerde Staten ontheffing wordt verleend;

  • 6 Ontheffing als bedoeld in lid 5 wordt verleend als:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het terrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Wet natuurbescherming gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen.

    • b.

      het terrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het terrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 7 Subsidieontvanger is verplicht binnen twaalf weken na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemming inhoudende dat de grond enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 8 Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 4.9.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.

Artikel 4.9.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.

Artikel 4.9.11 Communautair toetsingskader

  • Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

Artikel 4.9.12 Transparantie

Ten aanzien van subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend maken Gedeputeerde Staten binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder a en b, van het landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.7, onderdeel 128, onder c, van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • 1°.

      € 60.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie; of

    • 2°.

      € 500.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

Paragraaf 4.10 Inrichting ten behoeve van agrarisch natuur- en landschapsbeheer

[vervallen]

Paragraaf 4.11 Soortenmanagementplan

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    gebiedsgerichte ontheffing: ontheffing van de verboden als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming bij activiteiten binnen een plangebied waarbij de maatregelen het functioneel leefgebied van de beschermde soorten, ongeacht de aard van de negatieve effecten van de toegestane activiteiten, versterken;

  • b.

    soortenmanagementplan: plan gericht op het verbeteren van de staat van instandhouding van soorten en ter onderbouwing van de aanvraag om een gebiedsgerichte ontheffing.

Artikel 4.11.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het opstellen van een soortenmanagementplan.

Artikel 4.11.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie voor het opstellen van een soortenmanagementplan wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het plan de informatie bevat genoemd in Bijlage 2 van de Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming Gelderland 2018;

    • b.

      het plan gericht is op:

      • 1e.

        verduurzaming van woningen in de bebouwde kom;

      • 2e.

        laanbeplantingen of houtwallen buiten de bebouwde kom;

      • 3e.

        asbestsanering of de sloop van schuren op gronden met een agrarische bestemming, of

      • 4e.

        inrichting en beheer van watergangen van een geheel stroomgebied;

    • c.

      de maatregelen in het plan ertoe leiden dat de staat van instandhouding van de soorten, die voorkomen in het plangebied en die beïnvloed worden door de gebiedsgerichte ontheffing, verbetert, en

    • d.

      de ecologische gegevens van het plan maximaal vijf jaar oud zijn.

Artikel 4.11.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1 onder a komen in aanmerking:

  • a.

    kosten voor het opstellen van een soortenmanagementplan;

  • b.

    kosten voor het hiervoor benodigde inventarisatieonderzoek.

Artikel 4.11.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente of waterschap.

Artikel 4.11.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag:

  • a.

    een offerte van een adviesbureau voor de kosten als bedoeld in artikel 4.11.3, en

  • b.

    een kaart en een beknopte beschrijving van het plangebied. 

Artikel 4.11.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie voor het opstellen van een soortenmanagementplan bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Artikel 4.11.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als aan de aanvrager al eerder subsidie op grond van deze regeling is verstrekt.

Artikel 4.11.8 Verplichtingen

De ontvanger van subsidie stelt het soortenmanagementplan binnen 18 maanden na het verlenen van de subsidie vast.

Paragraaf 4.12 Burgerbetrokkenheid bij natuur, groen en landschap

Artikel 4.12.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het aanleggen of beheren van natuur, groen of landschap door burgers in hun leefomgeving,

    • b.

      het betrekken van burgers bij activiteiten op het gebied van natuur, groen of landschap in hun leefomgeving, of

    • c.

      het betrekken van burgers bij activiteiten op het gebied van natuur, groen of landschap in hun leefomgeving door bijdragen te verstrekken aan initiatieven van vrijwilligers om natuur, groen of landschap aan te leggen of te beheren.

  • 2 Onder het aanleggen of beheren wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het planten van bomen, struiken en planten;

    • b.

      het geschikt maken van een terrein zodat er zich planten of dieren kunnen vestigen;

    • c.

      snoeien, maaien en dunnen;

    • d.

      het plaatsen van houten zitbankjes.

  • 3 Onder het betrekken van burgers als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder b, wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het organiseren van bijeenkomsten en werkdagen;

    • b.

      het opstellen en verspreiden van informatiemateriaal, niet zijnde boeken;

    • c.

      het geven van voorlichting.

Artikel 4.12.2 Niet-subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

    • a.

      aankoop van onroerende goederen;

    • b.

      waardedaling van grond of opbrengstderving;

    • c.

      gebouwen of inrichting daarvan, of

    • d.

      aankoop van machines die benodigd zijn om de activiteiten uit te voeren.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen kosten voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder c, niet in aanmerking voor subsidie als de vrijwilligers die een initiatief ondernemen niet ten minste een financiële bijdrage leveren ter hoogte van 35% van het verstrekte bedrag als bedoeld in artikel 4.12.7, derde lid.

Artikel 4.12.3 Aanvrager

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, uitsluitend verstrekt aan een samenwerkingsverband van ten minste vijf natuurlijke personen dat of een rechtspersoon die zich inzet voor natuur, groen of landschap.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder b of c, wordt uitsluitend verstrekt aan een vereniging of stichting met de statutaire doelstelling betreffende inzet voor natuur, groen of landschap, niet zijnde een bos- of landgoedeigenaar.

Artikel 4.12.4 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, aanhef en onder a, in ieder geval:

    • a.

      een door de deelnemende personen ondertekend schriftelijk document waarin zij verklaren de activiteit uit te voeren;

    • b.

      een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het perceel waarop de aanleg of het beheer betrekking heeft;

    • c.

      een kaart waarop is aangegeven waar de activiteit wordt gerealiseerd, en

    • d.

      een onderbouwing waaruit blijkt dat de activiteit past binnen het bestemmingsplan.

  • 2 Onverminderd artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, aanhef en onder b of c, in ieder geval een plan van aanpak.

  • 3 In het plan van aanpak, bedoeld in het tweede lid, beschrijft de aanvrager hoe hij burgers betrekt bij activiteiten op het gebied van natuur, groen of landschap in hun leefomgeving.

  • 4 Een aanvrager kan maximaal éénmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

Artikel 4.12.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a of b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder c, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 50.000.

  • 3 Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder a, mag bestaan uit kosten voor externe ondersteuning.

  • 4 Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder b, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

  • 5 Ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten bij de subsidie als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder c, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

Artikel 4.12.6 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a wordt niet verstrekt voor zover de activiteit betrekking heeft op:

  • a.

    terreinen die zijn opgenomen in het natuurbeheerplan;

  • b.

    het periodiek inzaaien van terreinen en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden;

  • c.

    sier- en groenteteelt, of

  • d.

    privé tuinen. 

Artikel 4.12.7 Verplichtingen

  • 1 Als de subsidie direct is vastgesteld als bedoeld in artikel 25 van de AsG, is de ontvanger verplicht de activiteit binnen een jaar na de vaststelling van de subsidie te hebben uitgevoerd.

  • 2 De ontvanger is verplicht binnen vier weken na het afronden van de activiteit publiciteit aan de activiteit te geven via een website of sociale media.

  • 3 Onverminderd het tweede lid verstrekt de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, aanhef en onder c, ten hoogste € 5.000 per initiatief van vrijwilligers.

Paragraaf 4.13 Kennisontwikkeling- en overdracht duurzaam functioneren van de toplaag

[vervallen]

Paragraaf 4.14 Agrarisch waterbeheer door loonwerkbedrijven

[vervallen]

Paragraaf 4.15 Groene schoolpleinen

Artikel 4.15.1 Begripsomschrijvingen:

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    school: onderwijsinstelling voor basis- of voorgezet onderwijs;

  • b.

    groen schoolplein: buitenruimte met natuurlijke elementen en beplanting nabij de school waarvan leerlingen in ieder geval tijdens schooltijd gebruik maken.

Artikel 4.15.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 kan worden verstrekt voor het ontwerp en de aanleg van groene schoolpleinen.

Artikel 4.15.3 Criteria

Een subsidie kan worden verstrekt:

  • a.

    voor het ontwerpen en het aanleggen van een groen schoolplein;

  • b.

    als het groene schoolplein natuurlijke elementen en beplanting bevat en een deel van de bestrating wordt vervangen door een waterdoorlatende ondergrond;

  • c.

    als het ontwerp van het groene schoolplein tot stand is gekomen in samenwerking met leerlingen en docenten;

  • d.

    als het groene schoolplein de mogelijkheid biedt om buitenlessen te geven, en

  • e.

    als de grondeigenaar toestemming geeft voor het aanleggen van het groene schoolplein.  

Artikel 4.15.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een school.

Artikel 4.15.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een projectbeschrijving, voorzien van een ontwerp van het groene schoolplein, waarin staat:

  • a.

    op welke wijze wordt voldaan aan artikel 4.15.3;

  • b.

    op welke wijze het project bijdraagt aan de biodiversiteit;

  • c.

    op welke wijze de subsidieontvanger voornemens is de buitenlessen te geven op het groene schoolplein, en

  • d.

    op welke wijze het onderhoud en beheer van het groene schoolplein wordt geborgd.  

Artikel 4.15.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten van de aanleg;

  • b.

    in afwijking van artikel 1.3.5, onder b, de kosten van het ontwerp van het groene schoolplein.

Artikel 4.15.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de totale subsidiabele kosten van het project met een maximum van € 17.500 per project.

  • 2. De subsidie voor het ontwerp van het groene schoolplein bedraagt ten hoogste 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 4.15.8 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    vergoedingen voor vrijwilligers;

  • b.

    kosten voor kunstgras;

  • c.

    interne loonkosten van de school.

Artikel 4.15.9 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de te verlenen subsidie minder bedraagt dan € 5.000;

  • b.

    aan de school voor hetzelfde schoolplein al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf.

Artikel 4.15.10 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht het groene schoolplein binnen 24 maanden na de subsidieverlening aan te leggen.

  • 2 De subsidieontvanger stelt foto’s beschikbaar van het schoolplein voor en na de aanleg van het groene schoolplein, die vrij van rechten door de subsidieverstrekker gebruikt kunnen worden.

  • 3 De subsidieontvanger meldt de subsidieverstrekker wanneer het groene schoolplein geopend wordt.

Paragraaf 4.16 Medegebruik van graslanden door edelherten

Artikel 4.16.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het toestaan van medegebruik van graslanden door edelherten gedurende het hele kalenderjaar.

Artikel 4.16.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op percelen die zijn gelegen in een gebied dat door Gedeputeerde Staten is aangewezen als gebied waarvoor geen aanvraag hoeft te worden ingediend voor een tegemoetkoming voor faunaschade;

  • b.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten faunaschade aan graslanden is getaxeerd die is veroorzaakt door edelherten, en

  • c.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 4.16.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan agrariërs.

Artikel 4.16.4 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG dient de aanvrager een aanvraag om subsidie in tijdens het kalenderjaar waarin faunaschade is geleden.

  • 2. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt de aanvraag om subsidie tijdens of na uitvoering van de subsidiabele activiteit ingediend.

  • 3. Artikel 1.2.3, eerste lid, onder b tot en met e, is niet van toepassing.

Artikel 4.16.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 50 per hectare waarop in het betreffende kalenderjaar faunaschade is getaxeerd.

Artikel 4.16.6 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd als voor het betreffende perceel al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016.

Artikel 4.16.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt als deze niet in strijd is met Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (PbEU L 352/09).

Paragraaf 4.17 Aanpak Invasieve exoten

Artikel 4.17.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een project om gedurende drie jaren een of meer invasieve exoten op een of meer locaties te verwijderen en verwijderd houden of te beheersen;

  • b.

    een programma om binnen een periode van zes jaren meerdere projecten als bedoeld onder a uit te voeren;

  • c.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de bestrijding van een of meer invasieve exoten.

Artikel 4.17.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt voor de volgende soorten invasieve exoten: zonnebaars, Aziatische duizendknopen, reuzenbalsemien, reuzenberenklauw, Canadese guldenroede en late guldenroede.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a, wordt alleen verstrekt als op basis van een projectplan wordt aangetoond dat de subsidiabele activiteit bijdraagt aan de bescherming van de biodiversiteit in een Gelderse natuurparel, als opgenomen in bijlage 1 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.

  • 3. In afwijking van het vorige lid is de bestrijding van de zonnebaars mogelijk buiten een Gelderse natuurparel mits de soort gevestigd is in geïsoleerd water.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in het Gelders Natuurnetwerk of in een Gelders Natura 2000-gebied; en

    • b.

      een programma-aanpak wordt overgelegd waaruit in ieder geval de planning van de uit te voeren projecten gedurende zes jaren blijkt.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder c, wordt alleen verstrekt als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale grondgebied van een gemeente.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder c, wordt alleen verstrekt als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale beheergebied van het waterschap of een deel daarvan, waarbij het waterschap maximaal vier deelgebieden aanwijst.

Artikel 4.17.3 Plan van aanpak

Het plan van aanpak, als bedoeld in artikel 4.17.1, onder c, brengt in beeld:

  • a.

    de locaties van de aan te pakken invasieve exoten;

  • b.

    de te nemen maatregelen en een prioritering daarvan; en

  • c.

    met welke partijen binnen het grondgebied of beheergebied kan worden samengewerkt om tot een effectieve bestrijding te komen.

Artikel 4.17.4 Subsidiabele kosten

Kosten voor het opstellen van een projectplan als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a, die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, komen in afwijking van artikel 1.3.5, onder b, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4.17.5 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a, ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder b, wordt verstrekt aan een organisatie die:

    • a.

      minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheert; of

    • b.

      een organisatie die grondeigenaren vertegenwoordigd die gezamenlijk minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheren.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder c, wordt verstrekt aan een gemeente of waterschap.

Artikel 4.17.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000 per aanvrager.

  • 2. De subsidie voor het projectplan als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a, bedraagt maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder b, bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 600.000 per aanvrager per zes jaar.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder c, bedraagt € 10.000.

Artikel 4.17.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt met chemische bestrijdingsmiddelen, tenzij de aanvrager aantoont dat er geen andere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijdingsmethode aantoonbaar ineffectief is.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a of b, wordt geweigerd als voor hetzelfde perceel voor dezelfde activiteit al subsidie op grond van de paragraaf 4.8 is verstrekt;

  • 4. Subsidie voor een project als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a, wordt geweigerd als aan dezelfde aanvrager al subsidie voor een programma als bedoeld in artikel 4.17.1, onder b, is verstrekt.

Artikel 4.17.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4.17.1, onder a, monitort en evalueert de effecten van de getroffen maatregelen en rapporteert hierover twee jaar na de start van de uitvoering van het project aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. De subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4.17.1, onder b, monitort en evalueert de effecten van de projecten gedurende de looptijd van het programma en rapporteert hierover elke drie jaar na de start van de uitvoering aan Gedeputeerde Staten.

  • 3. De subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4.17.1, onder c, stuurt het plan van aanpak naar Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 4.18 Voorkomen van schade door wolven

Artikel 4.18.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • 1.

    het plaatsen van een nieuwe vaste afrastering of het uitbreiden of aanpassen van een bestaande vaste afrastering voor het voorkomen van schade aan schapen en geiten door wolven; of

  • 2.

    het aanschaffen van een verplaatsbare afrastering voor het voorkomen van schade aan schapen en geiten door wolven.

Artikel 4.18.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 4.18.1 wordt alleen verstrekt als:

  • 1.

    de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt in een door Gedeputeerde Staten aangewezen leefgebied van wolven;

  • 2.

    de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering is aangeschaft na publicatie van de aanwijzing van het leefgebied van wolven door Gedeputeerde Staten; en

  • 3.

    de gehele afrastering voldoet aan de eisen die de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland hiervoor heeft vastgesteld in een schadepreventieplan.

Artikel 4.18.3 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen kosten voor activiteiten, als bedoeld in artikel 4.18.1, die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, onder h, komen kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4.18.4 Aanvrager

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan een schapen- of geitenhouder die in het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren staat geregistreerd.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 4.18.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie in elk geval:

    • a.

      een fotoverslag van de gehele afrastering;

    • b.

      een verklaring dat is voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 4.18.2; en

    • c.

      het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november;

      • i.

        in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven; en

      • ii.

        in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag.

  • 2. De aanvraag om subsidie voor een vaste afrastering bevat, in aanvulling op het eerste lid, ook:

    • a.

      een kaart waarop is aangegeven waar de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast; en

    • b.

      de totale lengte in meters van de afrastering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. De aanvraag om subsidie voor een verplaatsbare afrastering bevat, in aanvulling op het eerste lid, ook een kaart waarop is aangegeven op welke percelen in het aangewezen leefgebied van wolven de afrastering wordt gebruikt.

  • 4. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag ingediend na uitvoering van de subsidiabele activiteit.

Artikel 4.18.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een vaste afrastering bedraagt;

    • a.

      € 500,-; en

    • b.

      € 3,- per strekkende meter afrastering met een maximum van € 100,- per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag.

  • 2. De subsidie voor een verplaatsbare afrastering bedraagt:

    • a.

      € 30,- per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag; en

    • b.

      € 4.000,- als:

      • i.

        de verplaatsbare afrastering een afrastering met draden is;

      • ii.

        ook een automatisch draadoprolsysteem is aangeschaft; en

      • iii.

        de verplaatsbare afrastering op moment van indienen van de aanvraag wordt gebruikt voor minimaal 100 schapen en geiten.

  • 3. Als het aantal als bedoeld in artikel 4.18.5, eerste lid onder c, onder i, lager is dan het aantal in artikel 4.18.5, eerste lid, onder c, onder ii, dan wordt in afwijking van het eerste en tweede lid, uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten voorafgaand aan de publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven.

  • 4. In afwijking van het eerste en derde lid geldt dat bij meerdere aanvragen voor een vaste afrastering door dezelfde aanvrager, de totale subsidie van deze aanvragen niet meer bedraagt dan het maximum zoals bepaald in het derde lid.

  • 5. De subsidie bedraagt in totaal maximaal € 20.000 per aanvrager.

  • 6. Het gemiddeld aantal schapen en geiten, bedoeld in dit artikel, wordt naar boven afgerond op hele aantallen.

Artikel 4.18.7 Weigeringsgrond

  • 1. De subsidie voor een vaste afrastering wordt geweigerd als al eerder een subsidie voor het plaatsen van een vaste afrastering op grond van deze regeling is verleend voor het betreffende perceel.

  • 2. De subsidie voor een verplaatsbare afrastering wordt geweigerd als:

    • a.

      aan de aanvrager al eerder een subsidie voor een verplaatsbare afrastering op grond van deze regeling is verstrekt; of

    • b.

      aan dezelfde houder op grond van een andere regeling met hetzelfde doel als deze regeling al eerder subsidie is verstrekt voor een afrastering ter bescherming van één of meerdere zelfde schapen en geiten.

Artikel 4.18.8 Communautair toetsingskader

In aanvulling op artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.18.1 die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9).

Hoofdstuk 5 Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beroepsvervoer: beroepsvervoer als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen;

  • b.

    [vervallen]

  • c.

    [vervallen]

  • d.

    [vervallen]

  • e.

    [vervallen]

  • f.

    CNG-vrachtauto: een vrachtauto die wordt aangedreven door een verbrandingsmotor die gebruik maakt van aardgas dat met behulp van een compressor is gecomprimeerd tot een druk van 200bar, waarbij het aardgas vervangen kan worden door biogas dat is gezuiverd tot aardgas

  • g.

    elektrische vrachtauto: een vrachtauto die alleen wordt aangedreven door een of meer elektromotoren met energieopslag in een batterij

  • h.

    [vervallen]

  • i.

    goederenvervoer: vervoer van goederen over de weg en over water;

  • j.

    koopovereenkomst: schriftelijke overeenkomst tussen leverancier en de subsidieaanvrager over de koop van de vrachtauto of elektrische bestelauto;

  • k.

    LNG-vrachtauto: een voertuig dat een vrachtauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen is, valt onder categorie N2 of categorie N3 van Richtlijn 2007/46/EG en bij de feitelijke levering overeenkomstig de koopovereenkomst door de fabrikant als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 (PbEU L263) is uitgerust met een motor die als hoofdaandrijving in de vrachtauto is geplaatst en uitsluitend Liquefied Bio Gas of Liquefied Natural Gas als motorbrandstof gebruikt;

  • l.

    [vervallen]

  • m.

    [vervallen]

  • n.

    openbaar vervoer: vervoer per trein, bus, tram of regiotaxi dat wordt verzorgd door een vervoerder waaraan op grond van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend;

  • o.

    operational lease: de lessee betaalt voor het exclusieve gebruik van een vrachtauto of elektrische bestelauto gedurende een met de leasemaatschappij overeengekomen periode, waarbij de eigendom van de vrachtauto elektrische bestelauto bij de leasemaatschappij blijft;

  • p.

    Samenwerkingsovereenkomst basismobiliteit : overeenkomst tussen provincie en in regioverband samenwerkende gemeenten waarbij de vervoerstaken van de regiotaxi worden overgedragen aan de regio’s;

  • q.

    snelle fietsroute: een regionale hoofdfietsroute die hoogwaardig is ingericht voor woon-werk fietsbewegingen over langere afstanden en primair gericht is op snelle en efficiënte verplaatsing met optimale veiligheid;

  • r.

    SSK-raming: Standaardsystematiek voor Kostenramingen: de systematiek voor kostenramingen zoals deze is vastgelegd in publicatie 137 van het door het CROW uitgegeven handboek Kostenramingen - SSK 2010 of de kennismodule kostenmanagement – SSK 2018;

  • s.

    [vervallen]

  • t.

    vervoerder: de rechtspersoon die openbaar vervoer verricht, waaronder begrepen regiotaxi;

  • u.

    Definitiekader voor het Hoofdfietsnet Gelderland: door Provinciale Staten op 31 januari 2018 (PS2017-766) vastgesteld beleidskader voor het bepalen van het hoogwaardig regionaal fietsnet in Gelderland;

  • v.

    waterstofvrachtauto: een vrachtauto die volledig elektrisch worden aangedreven door middel van een of meer elektromotoren in combinatie met een waterstofbrandstofcel

Paragraaf 5.2 Infrastructuurprojecten

[vervallen]

Paragraaf 5.3 Regiotaxi

Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verrichten van vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning in de vorm van regiotaxi en de bijbehorende kosten voor het beheer van de regiotaxi.

Artikel 5.3.2 Criteria

Subsidie voor het verrichten van openbaar vervoer wordt slechts verstrekt als de aanvrager met de provincie een Samenwerkingsovereenkomst basismobiliteit heeft gesloten.

Artikel 5.3.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt aan een rechtspersoon waaraan de in het eerste lid genoemde aanvragers haar taak ten aanzien van de regiotaxi heeft overgedragen

Artikel 5.3.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt het bedrag zoals is overeengekomen in artikel 8 van de Samenwerkingsovereenkomst basismobiliteit.

Paragraaf 5.4 Infrastructurele Hoogwaardig Openbaar Vervoer

Artikel 5.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    plan HOV: plan van gemeenten in een regio en de provincie op het gebied van HOV;

  • b.

    hoogwaardig openbaar vervoer: openbaar vervoer per bus met een storingsvrije afwikkeling, gestrekte routes met waar nodig vrijliggende infrastructuur voor de bus, een hoge frequentie, herkenbare en goed bereikbare halte- en knooppuntvoorzieningen, een hoog niveau van dynamische reizigersinformatie en beschikbaarheid van goede en voldoende stallingsvoorzieningen voor de fiets;

  • c.

    HOV-lijn: buslijn die hoogwaardig openbaar vervoer biedt en opgenomen is in het Plan HOV;

  • d.

    OV-visie: visie, vastgesteld door Provinciale Staten op 28 mei 2014 (PS2014-248);

  • e.

    vervoerberaad: bestuurlijk overleg tussen de regio en de provincie;

  • f.

    personele inzet: werkzaamheden verricht door medewerkers van de gemeente dan wel door de gemeente ingehuurde medewerkers.

Artikel 5.4.2 Plan HOV

Gedeputeerde Staten stellen een plan HOV vast als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • a.

    het plan HOV bevat activiteiten ter verbetering van de infrastructuur voor hoogwaardig openbaar vervoer;

  • b.

    de activiteiten passen in de OV-visie;

  • c.

    het vervoerberaad heeft ingestemd met het plan HOV;

  • d.

    de activiteiten zijn uitgesplitst per HOV-lijn en gemeente.

Artikel 5.4.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan wordt verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in een plan HOV.

Artikel 5.4.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van het bedrag dat voor die activiteit in het plan HOV is opgenomen.

Artikel 5.4.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals die zijn vastgelegd in de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

  • 2. Onverminderd artikel 1.3.5 komen kosten voor personele inzet van de aanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De artikelen 1.3.6 tot en met 1.3.10 zijn niet van toepassing.

Artikel 5.4.6 Aanvrager

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan de gemeente die in het plan HOV opgenomen is en op wier grondgebied de activiteit plaatsvindt.

Artikel 5.4.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een SSK-raming waarin geen kosten voor personele inzet zijn opgenomen.

Artikel 5.4.8 Verplichting

De aanvrager geeft opdracht voor realisatie van de activiteiten die opgenomen zijn in het plan HOV binnen een jaar vanaf de datum van de verleningsbeschikking.

Artikel 5.4.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 5.5 Overstappunten mobiliteit.

Paragraaf 5.5 Overstappunten mobiliteit

Artikel 5.5.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    overstappunt: een locatie waar een reiziger kan overstappen op een andere vorm van vervoer;

  • b.

    voorziening: openbare fysieke faciliteit die het overstappunt toegankelijker, sociaal veiliger of comfortabeler maakt.

Artikel 5.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor verbeteringen aan, dan wel nieuwbouw of uitbreiding van voorzieningen op of in de directe nabijheid van een overstappunt.

Artikel 5.5.3 Criteria

  • 1. Subsidie voor nieuwbouw of uitbreiding wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      de voorziening ten dienste staat van het overstappunt;

    • b.

      de bezettingsgraad van de bestaande voorziening maximaal is, en

    • c.

      rekening wordt gehouden met de groei van het aantal reizigers.

  • 2. Subsidie voor verbetering wordt slechts verstrekt als deze leidt tot een verbetering van de sociale veiligheid, toegankelijkheid of comfort van het overstappunt voor de reiziger.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid wordt subsidie slechts verstrekt als er onderzoek is gedaan naar de knelpunten op het overstappunt, waarbij het overstappunt in zijn geheel is bekeken en waaruit blijkt welke afwegingen aan de subsidiabele activiteit ten grondslag liggen.

Artikel 5.5.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van de grond waarop het overstappunt is gelegen.

  • 2. Als het overstappunt gelegen is op grond van meerdere eigenaren, dan sluiten de grondeigenaren onderling een samenwerkingsovereenkomst waarin zij in ieder geval een penvoerder aanwijzen. Subsidie wordt verstrekt aan de penvoerder.

Artikel 5.5.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    de locatie van het overstappunt;

  • b.

    een beschrijving van de huidige situatie;

  • c.

    het onderzoek als bedoeld in artikel 5.5.3, derde lid;

  • d.

    een schetsontwerp van de activiteit;

  • e.

    een SSK-raming waarin geen interne loonkosten zijn opgenomen;

  • f.

    de planning van de werkzaamheden, en

  • g.

    indien van toepassing afschrift van de samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 5.5.4, tweede lid.

Artikel 5.5.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 50.000 en een maximum van € 500.000.

Artikel 5.5.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten op basis van de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten.

  • 4. De artikelen 1.3.6 tot en met 1.3.10 zijn niet van toepassing.

Artikel 5.5.8 Verplichting

De aanvrager geeft opdracht voor realisatie van de activiteit binnen een jaar na de datum van de verleningsbeschikking.

Artikel 5.5.9 Weigeringsgronden

  • 1. Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a.

      een voorziening die niet primair tot doel heeft een overstap te faciliteren.

    • b.

      beheer en onderhoud;

    • c.

      vervanging en herstel in geval van schade.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd als voor de activiteit reeds subsidie is verstrekt op grond paragraaf 5.4 Infrastructuur Hoogwaardig Openbaar Vervoer.

Paragraaf 5.6 Vrachtfiets en elektrische bestelauto

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    vrachtfiets: bakfiets bedoeld voor goederenvervoer;

  • b.

    elektrische bestelauto: elektrisch aangedreven bestelauto die opgenomen is in de Milieulijst milieu-en investeringsaftrek en willekeurige afschrijving milieu-investeringen 2019;

  • c.

    kentekenbewijs: bewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5.6.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan wordt verstrekt voor de aanschaf of operational lease van een elektrische bestelauto of vrachtfiets.

Artikel 5.6.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de aanvrager blijkens het Handelsregister een vestiging heeft in de provincie Gelderland;

  • b.

    de aanvrager in geval van koop de eerste eigenaar van de vrachtfiets zal zijn;

  • c.

    de aanvrager in geval van koop de eerste houder van het kenteken van de elektrische bestelauto zal worden;

  • d.

    de aanvrager in geval van operational lease de eerste gebruiker van de elektrische bestelauto of vrachtfiets zal worden, en

  • e.

    het vervoermiddel ingezet wordt voor goederenvervoer.

Artikel 5.6.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      € 4000 voor de aanschaf of operational lease van een elektrische bestelauto;

    • b.

      € 1500 voor de aanschaf of operational lease van een vrachtfiets bij een aanschafwaarde vanaf € 3000;

    • c.

      € 500 voor de aanschaf of operational lease van een vrachtfiets bij een aanschafwaarde tot € 3000.

  • 2. Per aanvrager wordt voor maximaal zeven voertuigen op basis van deze paragraaf subsidie verstrekt.

Artikel 5.6.5

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de aanschaf of operational lease van de elektrische bestelauto of vrachtfiets.

  • 2. Artikelen 1.3.4 en 1.3.5, eerste lid, onderdeel b, zijn niet van toepassing.

Artikel 5.6.6 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt aan een leasemaatschappij.

Artikel 5.6.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een afschrift van de koopovereenkomst bij de aanschaf van een vrachtfiets of een bestelauto;

  • b.

    ingeval van koop van een bestelauto een afschrift van het kentekenbewijs;

  • c.

    ingeval van lease afschrift van de leaseovereenkomst;

  • d.

    een verklaring van de aanvrager dat:

    • i.

      in geval van koop van een bestelauto het kenteken van de elektrische bestelauto op naam staat van de subsidieontvanger en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de subsidieontvanger blijft staan.

    • ii.

      in geval van operational lease van een bestelauto het kenteken met ingang van de dag van feitelijke levering op naam staat van de leasemaatschappij en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de leasemaatschappij blijft staan;

    • iii.

      de aanvrager het gesubsidieerde vervoermiddel tenminste drie jaar onafgebroken vanaf de datum van de subsidiebeschikking zal inzetten als transportmiddel voor goederenvervoer vanuit de Gelderse vestiging van de onderneming.

Artikel 5.6.8 Verplichtingen subsidieontvanger

Onverminderd artikel 1.4.4 meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten de volgende omstandigheden binnen twee weken nadat zij hebben plaatsgevonden:

  • a.

    de vermelding van de subsidieontvanger in het Handelsregister is ingetrokken of gegevens in verband met die vermelding zijn gewijzigd;

  • b.

    de tenaamstelling van de bestelauto is geschorst of gegevens in verband met deze tenaamstelling zijn gewijzigd, of

  • c.

    het kentekenbewijs van de bestelauto is ingetrokken of gegevens in dat kentekenbewijs zijn gewijzigd.

Artikel 5.6.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de koop- of operational leaseovereenkomst gedateerd is voor 1 januari 2019, of

  • b.

    het voertuig ingezet wordt voor personenvervoer.

Paragraaf 5.7 Fietsvoorzieningen

[vervallen]

Paragraaf 5.8 Mobiliteitsprojecten

[vervallen]

Paragraaf 5.9 Logistiek en Goederenvervoer

Artikel 5.9.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    haalbaarheids- en onderzoeksstudies voor multimodaal of efficiënt en schoon goederenvervoer;

  • b.

    investeringsprojecten infrastructuur ten behoeve van overslagvoorzieningen voor multimodaal goederenvervoer;

  • c.

    pilots of praktijkproeven voor multimodaal of efficiënt en schoon goederenvervoer.

Artikel 5.9.2 Criteria

 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de provincie Gelderland dan wel, in geval van een provinciegrensoverschrijdende goederenvervoerstroom, het eind- of beginpunt in Gelderland ligt;

  • b.

      de activiteiten passen binnen het strategisch uitvoeringsprogramma logistiek en Goederenvervoer;

  • c.

    voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 5.9.1 onder c, de beoogde innovatie een bijdrage of besparing oplevert voor de Gelderse logistieke sector.

Artikel 5.9.3 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 100.000.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 1.000.000.

  • 3 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder c, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van:

    • a.

      € 100.000 voor zover de subsidie betrekking heeft op transport over de weg;

    • b.

      € 200.000 voor zover de subsidie geen betrekking heeft op transport over de weg;

    • c.

      € 300.000 voor zover de activiteit wordt uitgevoerd door publiekrechtelijke rechtspersonen of publiekrechtelijke instellingen.

  • 4 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de subsidiabele kosten.

  • 5 Indien de activiteit als bedoeld in artikel 5.9.1, eerste lid, aanhef en onder a is opgenomen in een lijst met initiatieven als bedoeld in artikel 2.9.2, is het maximum als bedoeld in het eerste lid niet van toepassing.

Artikel 5.9.4 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor de activiteit subsidie verstrekt kan worden op grond van paragraaf 5.11.

Paragraaf 5.10 Beter Benutten Vervolg

[vervallen]

Paragraaf 5.11 Duurzame vrachtauto’s

Artikel 5.11.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de koop of operational lease van CNG-, elektrische, LNG- of waterstofvrachtauto’s.

Artikel 5.11.2 Subsidiabele kosten

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die voor de aanvrager volgen uit de koop- of operational leaseovereenkomst.

  • 2 Artikel 1.3.5, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Artikel 5.11.3 Aanvrager

[vervallen]

Artikel 5.11.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager gevestigd is in Gelderland of die blijkens het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland;

  • b.

    de aanvrager in geval van koop de eerste houder van het kenteken van de vrachtauto zal worden;

  • c.

    de aanvrager in geval van operational lease de eerste gebruiker van de vrachtauto zal worden;

  • d.

    de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor goederenvervoer vanuit een of meer bedrijfslocaties binnen de provincie Gelderland.

Artikel 5.11.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      € 8.000 per CNG- of LNG-vrachtauto;

    • b.

      € 4000 per elektrische vrachtauto met een nettogewicht tot 7,5 ton;

    • c.

      € 27.000 per elektrische of waterstofvrachtauto met een nettogewicht vanaf 7,5 ton

  • 2. Per aanvraag wordt voor maximaal zeven vrachtauto’s op basis van deze paragraaf subsidie verstrekt, waarvan maximaal drie vrachtauto’s als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c

Artikel 5.11.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de datum van de offerte voor de koop- of operational leaseovereenkomst een jaar of meer voor de datum van de aanvraag ligt;

  • b.

    de datum van de koop of operational leaseovereenkomst voor de datum van de aanvraag ligt, of

  • c.

    de vrachtauto voorafgaand aan de aanvraag op kenteken is gezet.

Artikel 5.11.7 Aanvraag subsidieverlening

  • 1 Onverminderd het bepaalde artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om verlening van subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een afschrift van de offerte voor de koop of operational leaseovereenkomst van de vrachtauto;

    • b.

      een verklaring van de aanvrager dat:

      • i.

        de vrachtauto uitsluitend zal worden gebruikt door de aanvrager zelf;

      • ii.

        de vrachtauto zal worden gebruikt of mede gebruikt voor vervoer vanuit een of meer bedrijfslocaties binnen de provincie Gelderland.

  • 2 Indien sprake is van een subsidie als bedoeld in artikel 1.2.3, vijfde lid, wordt bij de aanvraag om verlening van subsidie over de subsidie als bedoeld in artikel 1.2.3, vijfde lid, de volgende gegevens verstrekt:

    • i.

      de instantie die verantwoordelijk is voor de toekenning van de subsidie;

    • ii.

      [vervallen]

    • iii.

      [vervallen]

    • iv.

      de hoogte van de subsidie;

    • v.

      de datum en het kenmerk van de besluiten tot verstrekking van de subsidie, voor zover reeds genomen.

  • 3 [vervallen]

Artikel 5.11.8 Beslissing op de aanvraag

Artikel 25, eerste tot en met derde lid, van de AsG en artikel 1.3.1 zijn niet van toepassing.

Artikel 5.11.9 Bevoorschotting

Er wordt geen voorschot uitgekeerd.

Artikel 5.11.10 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

    • a.

      [vervallen]

    • b.

      in geval van koop het kenteken van de vrachtauto met ingang van de dag van feitelijke levering van de vrachtauto op naam staat van de subsidieontvanger en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de subsidieontvanger blijft staan;

    • c.

      in geval van operational lease het kenteken met ingang van de dag van feitelijke levering van de vrachtauto op naam staat van de leasemaatschappij en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de leasemaatschappij blijft staan;

    • d.

      de subsidieontvanger de vrachtauto, onverminderd artikel 1.4.7, tenminste drie jaar onafgebroken vanaf de datum van de subsidiebeschikking gebruikt;

    • e.

      [vervallen]

  • 2 Onverminderd artikel 1.4.4 meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten de volgende omstandigheden binnen twee weken nadat de omstandigheid heeft plaatsgevonden:

    • a.

      de vermelding van de subsidieontvanger in het Handelsregister is ingetrokken, of gegevens in verband met die vermelding zijn gewijzigd;

    • b.

      de tenaamstelling als bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement van de vrachtauto is geschorst, of gegevens in verband met deze tenaamstelling zijn gewijzigd;

    • c.

      het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 van de vrachtauto is ingetrokken, of gegevens in dat kentekenbewijs zijn gewijzigd.

Artikel 5.11.11 Subsidievaststelling

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om vaststelling de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een afschrift van het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet van de vrachtauto;

  • b.

    een afschrift van de koop- of operational leaseovereenkomst.

Artikel 5.11.12 [vervallen]

Artikel 5.11.13 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 5.12 Slimme Mobiliteit

Artikel 5.12.1. Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit: plan van de regio voor Slimme Mobiliteit;

  • b.

    regio: Arnhem Nijmegen City Region, Regio FoodValley, Regio Achterhoek, Regio Rivierenland, Regio Stedendriehoek;

  • c.

    Slimme Mobiliteit: toepassing of gebruik van nieuwe techniek, data, diensten, kennis en mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding met als doel bestaande infrastructuur beter te benutten.

Artikel 5.12.2 Regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit

  • 1. Op verzoek van een regio kunnen Gedeputeerde Staten een regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit goedkeuren.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen goedkeuring aan het plan als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      het plan bevat projecten gericht op Slimme Mobiliteit;

    • b.

      het plan bevat een beschrijving van de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de beschreven projecten;

    • c.

      het plan bevat een sluitende begroting, en

    • d.

      het plan past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Werkagenda Slimme Mobiliteit.

Artikel 5.12.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit.

Artikel 5.12.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit van de betreffende regio hebben goedgekeurd.

Artikel 5.12.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    een deelnemende gemeente als bedoeld in de Regeling Gemeenschappelijk Orgaan Arnhem Nijmegen City Region;

  • b.

    Regio FoodValley;

  • c.

    Regio Achterhoek;

  • d.

    Regio Rivierenland;

  • e.

    Regio Stedendriehoek;

  • f.

    een samenwerkingsverband van de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten.

Artikel 5.12.6 Subsidiabele kosten

Kosten voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen in afwijking van artikel 1.3.5, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking als deze zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 5.12.7 Indieningstermijn

De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken nadat Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 5.12.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal de bijdrage van de provincie Gelderland die in het regionale uitvoeringsplan Slimme Mobiliteit is opgenomen.

Artikel 5.12.9 Aanvrager

Als de aanvraag door een deelnemende gemeente of door een bij het samenwerkingsverband betrokken gemeente mede namens de andere gemeenten wordt ingediend, dan wordt bij de aanvraag, onverminderd artikel 1.2.3, een verklaring van alle samenwerkende gemeenten overgelegd.

Artikel 5.12.10 Vaststelling

In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, met dien verstande dat voor subsidies tot €125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Paragraaf 5.13 Hoofdfietsnet

Artikel 5.13.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    kern: bebouwde kom met minimaal 5000 inwoners;

  • b.

    regio: Arnhem Nijmegen City Region, Regio FoodValley, Regio Achterhoek, Regio Rivierenland, Regio Stedendriehoek of de meervoudige centrumregeling Noord-Veluwe.

Artikel 5.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 AsG kan worden verstrekt voor de aanleg of verbeteren van een fietsroute of een gedeelte daarvan.

Artikel 5.13.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de fietsroute kwalificeert als een fietsroute binnen het Definitiekader voor het Hoofdfietsnet Gelderland;

  • b.

    de activiteit is gericht op de directheid, veiligheid of comfort en aantrekkelijkheid van de fietsroute;

  • c.

    de aanleg of verbetering ten minste voldoet aan de eisen die CROW stelt in de Ontwerpwijzer fietsverkeer 2016 aan directheid, veiligheid of comfort en aantrekkelijkheid, en

  • d.

    de regio heeft ingestemd met de activiteit.

Artikel 5.13.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 5.13.5 Aanvraag

  • 1 Onverminderde artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een kaart met de Basisregistratie Topografie als onderlegger waarop de locatie van de activiteit, de lengte van de maatregel en de aanduiding van de activiteit op de fietsroute of een deel daarvan zijn ingetekend.

    • b.

      een schriftelijke aanduiding van het begin- en eindpunt van de activiteit;

    • c.

      een dwarsprofiel van de huidige situatie en een dwarsprofiel van de activiteit;

    • d.

      een schriftelijke onderbouwing dat de activiteit binnen het hoofdfietsnet past, en

    • e.

      bij het verbeteren van een fietsroute of een deel daarvan: een fietstelling die op de datum van de aanvraag niet ouder is dan twee jaar en waaruit blijkt hoeveel fietsers er in een aaneengesloten periode van 21 dagen gedurende 24 uur per dag gebruikmaken van de fietsroute of het deel van de fietsroute waarop de activiteit betrekking heeft; of

    • f.

      bij het aanleggen van een fietsroute of een deel daarvan: een schriftelijke onderbouwing van het aantal verwachte fietsers op dat deel van de fietsroute na uitvoering van de activiteit.

  • 2 Artikel 1.2.3, eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing.

Artikel 5.13.6 Beslissing op de aanvraag

Artikel 1.3.4 is niet van toepassing.

Artikel 5.13.7 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt per kilometer aan te leggen of te verbeteren fietsroute of een deel daarvan, per type maatregel en aantallen fietsers:

    Maatregel/aantal fietsers

    0 tot 200 fietsers

    200 tot 500 fietsers

    500 tot 1000 fietsers

    1000 tot 2000 fietsers

    Meer dan 2000 fietsers

    Directheid

    € 260.000

    € 280.000

    € 300.000

    € 330.000

    € 360.000

    Veiligheid

    € 160.000

    € 180.000

    € 200.000

    € 230.000

    € 260.000

    Comfort en aantrekkelijkheid

    € 60.000

    € 80.000

    € 100.000

    € 130.000

    € 160.000

  • 2 De subsidie wordt berekend per 0,01 kilometer.

  • 3 De subsidie wordt met 20% verhoogd als de activiteit betrekking heeft op het aanleggen of verbeteren van een gehele fietsroute tussen twee kernen die het begin- en eindpunt vormen van de fietsroute.

  • 4 De hoogte van de subsidie bedraagt ten minste € 25.000 en ten hoogste € 500.000.

Artikel 5.13.8 Verplichtingen

De activiteit is binnen drie jaar afgerond na het besluit tot subsidieverlening.

Artikel 5.13.9 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    de aanleg of de verbetering van een snelle fietsroute als bedoeld in het Definitiekader voor het Hoofdfietsnet Gelderland;

  • b.

    onderhoud.

Artikel 5.13.10 Accountantsverklaring

Artikel 27, derde lid, van de AsG, is niet van toepassing.

§ 5.14 Snelle fietsroutes

Artikel 5.14.1 Begripsbepalingen

[vervallen]

Artikel 5.14.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van een snelle fietsroute.

Artikel 5.14.3 Criteria

  • 1 Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het een snelle fietsroute betreft als bedoeld in het Definitiekader voor het Hoofdfietsnet Gelderland;

    • b.

      de aanvrager samen met één of meerdere gemeenten uitvoering geeft aan de subsidiabele activiteit, en

    • c.

      de samenwerkende gemeenten een overeenkomst hebben gesloten met elkaar en met de provincie voor de realisatie van de snelle fietsroute volgens een door Gedeputeerde Staten vastgesteld model.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het eerste lid, onderdeel a.

Artikel 5.14.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.

Artikel 5.14.5 Aanvraag

De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken na het aangaan van de overeenkomst.

Artikel 5.14.6 Verplichtingen

In afwijking van artikel 1.4.7 is de subsidieontvanger verplicht de snelle fietsroute tenminste 10 jaar in stand te houden.

Artikel 5.14.7 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals deze zijn vastgelegd in de bij de overeenkomst gevoegde SSK-raming.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn voor de datum van de aanvraag voor subsidie in aanmerking.

Artikel 5.14.8 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 90% procent van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 5.15 Rapport duurzaam goederenvervoer over de weg

Artikel 5.15.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het opstellen van een rapport door een externe deskundige.

Artikel 5.15.2 Criteria

  • 1. Het rapport geeft ten minste inzicht in:

    • a

      een beschrijving van het gebruik van het wagenpark van de aanvrager op het gebied van het goederenvervoer;

    • b.

      de verduurzamingsalternatieven voor het wagenpark;

    • c.

      de inpasbaarheid van een elektrische of waterstofvrachtauto in de reguliere logistieke planning;

    • d.

      de opleidingsbehoefte binnen het bedrijf van de aanvrager om te kunnen rijden met elektrische of waterstofvrachtauto’s;

    • e.

      een doorrekening van de financiële consequenties het verduurzamen van het wagenpark voor het bedrijf van de aanvrager.

  • 2. Uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld:

    • a

      praktijkervaring heeft in het uitvoeren van planningsactiviteiten binnen een internationaal opererende logistieke onderneming;

    • b.

      ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het terrein van wagenparkbeheer, en

    • c.

      beschikt over actuele kennis van de verduurzamingsmogelijkheden voor een wagenpark.

Artikel 5.15.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die blijkens het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.

Artikel 5.15.4 Subsidiabele kosten.

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van het rapport.

Artikel 5.15.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 3.000.

Artikel 5.15.6 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt de aanvraag om subsidie ingediend na uitvoering van de activiteit.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

    • a.

      het rapport;

    • b.

      de factuur van de externe deskundige;

    • c.

      een mededeling van de aanvrager in hoeverre hij de conclusies van het rapport ten aanzien van de onderdelen b, c en d van artikel 5.15.2 heeft opgevolgd.

Hoofdstuk 6 Regionale economie

Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Actieplan Vrijetijdseconomie: het actieplan zoals vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 22 mei 2012;

  • b.

    arbeidsmarktdiscrepantie: kwalitatief of kwantitatief verschil tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt;

  • c.

    arm’s length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

  • d.

    basisvoorwaarden: voorwaarden waaraan een business case moet voldoen, zijnde duidelijkheid omtrent een beproefde techniek, aangetoonde marktkansen, een beschouwing van de financiering van de marktintroductie en de organisatorische inbedding van de marktintroductie;

  • e.

    [vervallen]

  • f.

    [vervallen]

  • g.

    vervallen;

  • h.

    [vervallen]

  • i.

    [vervallen]

  • j.

    [vervallen]

  • k.

    concept: een schriftelijke uitwerking van een innovatie met een onderbouwing ter voldoening aan ten minste één van de basisvoorwaarden;

  • l.

    daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan, en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd.

  • m.

    demonstratiefabriek: een productielocatie waar een bewezen technologie op industriële schaal wordt toegepast en verbeterd en de op die productielocatie opgedane kennis en ervaring wordt gedeeld met MKB-ondernemingen;

  • n.

    economische spin-off: het realiseren van de additionele opbrengsten door het vergroten van bestedingen van bezoekers, deelnemers, media en de organisaties in Gelderland;

  • o.

    [vervallen]

  • p.

    [vervallen]

  • q.

    experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • r.

    haalbaarheidsproject: haalbaarheidsproject: een project ten behoeve van een innovatie dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

  • s.

    haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • t.

    [vervallen]

  • u.

    industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

  • v.

    innovatie: het proces waarbij kennis en technologie, worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;

  • w.

    innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, ten behoeve van een innovatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummers 94 en 95 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • x.

    innovatieprogramma Topsectoren: programma zoals bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies en gepubliceerd in Staatscourant 2015, 10567 en te raadplegen op www.op-oost.eu of daarvoor in de plaats tredende programma’s;

  • y.

    innovatieve onderneming: een onderneming

    • i.

        die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden; of

    • ii.

        waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10 % bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;

  • z.

    kennisinstelling: een instelling zoals bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies of een daarvoor in de plaats tredende regeling;

  • aa.

    kernsport: atletiek, met inbegrip van de wandelsport, judo, tennis, hippische sport, volleybal en wielersport;

  • bb.

    kernsportbond:

    • i.

      atletiek: Koninklijke Nederlandse Atletiekunie en Koninklijke Wandel Bond Nederland;

    • ii.

      hippische sport: Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie;

    • iii.

      wielersport: Koninklijke Nederlandsche Wielerunie en Nederlandse Toerfietsunie;

    • iv.

      volleybal: Nederlanse Volleybalbond;

    • v.

      judo: Judobond Nederland;

    • vi.

      tennissport: Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond;

  • cc.

    maakindustrie: het met behulp van machines bedrijfsmatig bewerken van grondstoffen en produceren van halffabricaten en eindproducten voor de commerciële markt;

  • dd.

    [vervallen]

  • ee.

    marktintroductie: overgang van de eindfase van het innovatieproces naar de pioniersfase van ondernemerschap; fase waarin afnemers en producenten van innovatieve producten overeenkomsten aangaan;

  • ff.

    MKB-onderneming: een onderneming die behoort tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van artikel 2 van de bijlage bij de Aanbeveling (EG) nr. 2003/361 van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);

  • gg.

    multisportevenement: een sportevenement, dat bestaat uit wedstrijden tussen georganiseerde teams of individuele sporters in twee of meer sporten, waarvan tenminste één kernsport.

  • hh.

    ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie;   startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten

  • ii.

    [vervallen]

  • jj.

    [vervallen]

  • kk.

    [vervallen]

  • ll.

    primaire landbouwproductie: de in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de EU vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

  • mm.

    proeftuinen: fysieke of virtuele proefomgeving voor meerdere onafhankelijke ondernemingen en organisaties waar eindgebruikers van innovatieprojecten of innovatieprocessen in participeren teneinde te komen tot versnelde marktintroducties van een innovatief product;

  • nn.

    programma van side events: een plan tot uitvoering van twee of meer side events;

  • oo.

    programma: samenhangende reeks van projecten en activiteiten met een gezamenlijk doel;

  • pp.

    regiocontract: contract tussen enerzijds provincie en anderzijds regio's en steden in het kader van het Programma Stad en Regio;

  • qq.

    Regionale Bureaus voor Toerisme: organisaties ter bevordering van toerisme per regio zoals aangegeven op een als bijlage bij onderhavige subsidieregeling gevoegde kaart;

  • rr.

    Regionale Centra voor Technologie: de stichting Achterhoeks Centrum voor Technologie te Doetinchem, de stichting Platform Creatieve Technologie te Arnhem, de stichting RCT Rivierenland te Tiel, de stichting RCT Vallei te Ede, stichting Regionaal Nijmeegs Centrum voor Technologie te Nijmegen, stichting Innovatienetwerk Stedendriehoek te Apeldoorn, de stichting Veluws Centrum voor Technologie te Nunspeet;

  • ss.

    route: fiets-, wandel-, mountainbike-, ruiter-, men- of vaarroute die nuttige of interessante plaatsen op basis van de aantrekkelijkheid van het landschap met elkaar verbindt;

  • tt.

    side event: evenement-versterkende activiteit voor, tijdens of na het sportevenement, dat een duidelijke verbinding heeft met het sportevenement en gericht is op het vergroten van de maatschappelijk of economische spin-off van het sportevenement;

  • uu.

    sportbond: vereniging die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale bond;

  • vv.

    [vervallen]

  • ww.

    sporttalent: sporter, woonachtig in Gelderland, aan wie door NOC*NSF de Topsport Talentstatus is toegekend of door Stichting Topsport Gelderland de status van Gelders sporttalent;

  • xx.

    [vervallen]

  • yy.

    vrijetijdseconomie: de economie die bestaat uit ondernemingen die zich in hoofdzaak bezighouden met dienstverlening ten behoeve van (dag)recreanten en toeristen;

  • zz.

    [vervallen]

  • aaa.

    [vervallen]

  • bbb.

     Regionaal multisporttalentencentrum: een organisatie gericht op de opleiding van een geselecteerde groep talenten in diverse sporten;

  • ccc.

    Regionaal Talentencentrum: een organisatie gericht op de opleiding van een geselecteerde groep talenten binnen een kernsport;

  • ddd.

    Long Term Athlete Development: model, toegepast door NOC/NSF en de stichting Topsport Gelderland, dat specifieke informatie bevat over training, competitie en herstel gebaseerd op de ontwikkeling van sporters op verschillende niveaus en in alle leeftijdsfasen;

  • eee.

    sportgenerieke knowhow: kennis en vaardigheden op de volgende deelgebieden: de mentale kant van prestatiegedrag, sportvoeding en gezonde leefstijl, krachttraining, sport medische kunde, combinatie school en sport, antidoping en communicatie en media;

  • fff.

    sportieve buitenruimte: een ruimte in de buitenlucht die door haar ligging en voorzieningen stimuleert om te gaan sporten;

  • ggg.

    sportparkorganisatie: een rechtspersoon zonder winstoogmerk of een als verbonden partij van een gemeente aan te merken rechtspersoon, die het beheer voert over een terrein met gebouwen, velden en andere voorzieningen voor meer dan één sportvereniging;

  • hhh.

    sportvereniging: een vereniging of andere rechtspersoon zonder winstoogmerk voor personen die met elkaar een of meer sporten beoefenen of hierbij nauw betrokken zijn

  • iii.

    topsporttalentschool: een school die beschikt over een licentie Topsporttalentschool als bedoeld in de Beleidsregel verstrekking licentie Topsporttalentschool VO van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • jjj.

    topsportvriendelijke school: een school voor voortgezet, middelbaar of hoger beroepsonderwijs of universiteit met een specifiek beleid gericht op topsport en onderwijs, op grond waarvan sporttalenten tijd en begeleiding krijgen om opleiding en sportcarrière te combineren;

  • kkk.

    tweederingskernsport: golf, gymnastiek, handbal, hockey, schaatsen (inclusief skeeleren), schermen, vrouwenvoetbal, waterpolo of zwemmen;

  • lll.

    Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport: het Uitvoeringsbeleid van Gedeputeerde Staten ter uitvoering van het programma Gelderland Sport 2016-2019/2020 (PS2015-589);

  • mmm.

    MKB-innovatiestimuleringsplan: het innovatiestimuleringsplan van een topsector of een daarvoor in de plaats tredend programma, zoals gepubliceerd op https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/topsectoren-mit;

  • nnn.

    MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

  • ooo.

    MIT-R&D-samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject;

  • ppp.

    routenetwerk: netwerk voor fietsen, wandelen, mountainbiken, mennen, paardrijden of varen, gevormd door minimaal 20 knooppunten of keuzepunten;

  • qqq.

    Veluwe: gebied bestaande uit het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Arnhem, Barneveld, Brummen, Ede, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nijkerk, Nunspeet, Oldebroek, Renkum, Rheden, Putten, Rozendaal, Scherpenzeel, Voorst en Wageningen

Paragraaf 6.2 Routenetwerken

Artikel 6.2.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het ontwerpen van een routenetwerk; of

    • b.

      het aanleggen of verbeteren van een routenetwerk.

  • 2. Onder het aanleggen of verbeteren van een routenetwerk wordt mede begrepen het digitaal beschikbaar maken ervan.

Artikel 6.2.2 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid onder a en b, zijn kosten voor het opstellen van de aanvraag en kosten voor het rondkrijgen van de financiering van het project die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend subsidiabel.

Artikel 6.2.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    het routenetwerk wordt gevormd door minimaal 20 knooppunten of keuzepunten;

  • b.

    het routenetwerk aansluit op en verwijst naar een routenetwerk, mits in een aangrenzend gebied al een routenetwerk ligt; en

  • c.

    het routenetwerk, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, verwijst naar horeca en recreatieve voorzieningen die zijn gelegen binnen 500 meter van het routenetwerk.

Artikel 6.2.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie voor het ontwerpen van een routenetwerk in elk geval een kaart verstrekt, waarop is aangegeven:

    • a.

      het gebied waarop het ontwerp zich richt; en

    • b.

      de al bestaande routenetwerken.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie voor het aanleggen of verbeteren van een routenetwerk in elk geval een kaart verstrekt, waarop is aangegeven:

    • a.

      het aan te leggen of te verbeteren routenetwerk;

    • b.

      als een gedeelte van een routenetwerk verwijderd wordt: het gedeelte dat verwijderd wordt;

    • c.

      het aangrenzend gebied inclusief de al bestaande routenetwerken waarop kan worden aangesloten; en

    • d.

      de verwijzingen naar horeca en recreatieve voorzieningen.

Artikel 6.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De kosten voor het opstellen van de aanvraag, projectmanagement en kosten voor de financiering van het project bedragen maximaal 10% van de kosten in de begroting.

  • 2. De subsidie bedraagt:

    • a.

      50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 voor het ontwerpen van een routenetwerk;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 250.000 voor het aanleggen of verbeteren van een routenetwerk.

Artikel 6.2.6 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de aanvraag ziet op de aanleg, wijziging of beheer en onderhoud van infrastructuur en recreatieve voorzieningen.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op een routenetwerk dat ligt op de Veluwe.

Paragraaf 6.3 Routes

Artikel 6.3.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het verwijderen van een route; of

    • b.

      het opstellen van een businesscase voor een route.

  • 2. Onder het verwijderen van een route wordt mede verstaan het digitaal verwijderen ervan.

Artikel 6.3.2 Criteria

Subsidie voor het verwijderen van een route wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    is aangetoond dat de route niet meer kloppend is; en

  • b.

    de eigenaar van de route toestemming heeft gegeven voor het verwijderen van de route, tenzij de eigenaar van de route niet te achterhalen is.

Artikel 6.3.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie voor het opstellen van een businesscase voor een route komen alleen in aanmerking de kosten voor het inhuren van een externe adviseur.

Artikel 6.3.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie voor het verwijderen van een route wordt alleen verstrekt aan gemeenten, Stichting Achterhoek Toerisme, Stichting Regionaal Bureau voor Toerisme Arnhem Nijmegen Veluwe en Stichting Regionaal Bureau voor Toerisme Rivierenland.

  • 2. Subsidie voor het opstellen van een businesscase wordt alleen verstrekt aan een rechtspersoon die blijkens zijn statuten of akte van oprichting of blijkens zijn feitelijke werkzaamheden mede de ontwikkeling of het onderhoud van routes tot doel heeft.

Artikel 6.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie voor het verwijderen van een route in elk geval een kaart verstrekt waarop de te verwijderen route is aangegeven.

Artikel 6.3.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    € 8.000 voor het verwijderen van een route;

  • b.

    € 3.000 per businesscase.

Artikel 6.3.7 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op een route die is gelegen op de Veluwe.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie voor het verwijderen van een route geweigerd voor zover de aanvraag ziet op het verwijderen van infrastructuur of recreatieve voorzieningen.

Paragraaf 6.4 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie in logistiek, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw en de creatieve sector

Vervallen per 1 mei 2016

Paragraaf 6.5 Collectief onderzoek

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.6 Projectsubsidie

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.7 Sociale Innovatie

[vervallen]

Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie

[vervallen]

Paragraaf 6.9 Gelderland Herdenkt - 75 jaar vrijheid

Artikel 6.9.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteit: activiteit, gericht op herdenken, beseffen, beleven en vieren met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en 75 jaar vrijheid;

  • b.

    beleidsplan Gelderland Herdenkt: het beleidsplan voor het provinciebrede programma Gelderland Herdenkt - 75 jaar vrijheid, zoals door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 18 december 2018 en nadien gewijzigd;

  • c.

    Groot Gelders evenement: een door Gedeputeerde Staten aangewezen evenement van nationale of internationale betekenis, gericht op herdenken, beseffen, beleven en vieren met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en 75 jaar vrijheid;

  • d.

    provinciebreed programma: het geheel van activiteiten dat plaatsvindt ter uitvoering van het beleidsplan Gelderland Herdenkt;

  • e.

    regio: een regio als aangegeven op de regiokaart, die deel uitmaakt van het beleidsplan Gelderland Herdenkt;

  • f.

    regioprogramma: het programma van een regio met activiteiten die in de regio zullen plaatsvinden;

  • g.

    vfonds: Stichting Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg.

Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de uitvoering van een regioprogramma, dat voorziet in activiteiten die in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 mei 2021 worden uitgevoerd;

    • b.

      de organisatie en uitvoering van een Groot Gelders evenement;

    • c.

      de uitvoering van een activiteit van educatieve aard, gericht op de overdracht van kennis en verhalen over de Tweede Wereldoorlog en 75 jaar vrijheid, en

    • d.

      de uitvoering van marketingactiviteiten voor het provinciebrede programma.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder a, kunnen regioprogramma’s ook de volgende activiteiten inhouden, die geheel of gedeeltelijk buiten de genoemde periode worden uitgevoerd:

    • a.

      regio Airborne: Wings of Freedom en Arnhemse Psalm;

    • b.

      regio Achterhoek: Estafette bevrijdingsontbijten en Rockopera Achterhoek;

    • c.

      regio Rivierengebied: Tour de Waal 2019/2020;

    • d.

      regio Veluwe: Terugkeer van de prinsessen.

Artikel 6.9.3 Criteria

  • 1. Subsidie voor de uitvoering van een regioprogramma wordt verstrekt als:

    • a.

      aanvrager op basis van schriftelijke samenwerkingsafspraken met de andere gemeenten van de regio uitvoering geeft aan het regioprogramma;

    • b.

      het regioprogramma met de bijbehorende begroting door de gemeenten van de regio is vastgesteld;

    • c.

      het regioprogramma uitwerking geeft aan het beleidsplan Gelderland Herdenkt, met inachtneming van de daarin beschreven kaders;

    • d.

      het regioprogramma voorziet in een gedifferentieerd en evenwichtig geheel van activiteiten, dat zoveel mogelijk is verspreid over de herdenkingsperiode, bestemd is voor verschillende doelgroepen en aantoonbaar meerwaarde heeft ten opzichte van de herdenkingsactiviteiten in voorgaande jaren;

    • e.

      het regioprogramma voorziet in samenhang tussen de activiteiten in de regio en zo mogelijk met activiteiten in andere regio’s, en voorziet in samenwerking tussen de organisatoren; en

    • f.

      de gemeenten van de regio schriftelijk hebben afgesproken hoe hun samenwerking met organisaties die activiteiten uitvoeren, gericht op herdenken, beseffen, beleven en vieren met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog en de vrijheid, voor de toekomst wordt geborgd.

  • 2. Subsidie voor de uitvoering van een regioprogramma wordt alleen verstrekt als uit de samenwerkingsafspraken blijkt, dat:

    • a.

      aanvrager door de andere gemeenten van de regio als penvoerder is aangewezen met de opdracht voor de samenwerkende gemeenten de benodigde rechtshandelingen en andere handelingen te verrichten ter verkrijging van subsidie voor het regioprogramma; en

    • b.

      aanvrager en de andere gemeenten van de regio gezamenlijk de uitvoeringskosten van het regioprogramma dragen voor zover deze niet zijn gedekt met subsidie van de provincie en bijdragen van het vfonds of andere geldverstrekkers.

  • 3. Subsidie voor de uitvoering van een Groot Gelders evenement wordt verstrekt als:

    • a.

      het evenement in het beleidsplan Gelderland Herdenkt past;

    • b.

      het evenement nationale of internationale uitstraling heeft en het in zich heeft grote media-aandacht te genereren;

    • c.

      het evenement inhoudelijk en kwalitatief aantoonbaar meerwaarde heeft ten opzichte van soortgelijke activiteiten in voorgaande jaren, en

    • d.

      de organisator over uitvoering van het evenement schriftelijke afspraken heeft gemaakt met de provincie en de betrokken gemeente.

  • 4. Subsidie voor de uitvoering van activiteiten van educatieve aard wordt verstrekt als deze:

    • a.

      in het beleidsplan Gelderland Herdenkt passen;

    • b.

      gericht zijn op aanbod dat regio-overstijgend is, en

    • c.

      bestaand aanbod of aanbod dat bij de inwerkingtreding van deze regels al in ontwikkeling is verrijken of bestendigen, dan wel gericht zijn op de bevordering van deskundigheid met betrekking tot materieel of immaterieel erfgoed van de Tweede Wereldoorlog en 75 jaar vrijheid;

  • 5. Subsidie voor de uitvoering van marketingactiviteiten wordt verstrekt als deze:

    • a.

      in het beleidsplan Gelderland Herdenkt passen;

    • b.

      generieke marketing en promotie inhouden van het provinciebrede programma;

    • c.

      ten doel hebben Gelders, materieel of immaterieel erfgoed van de Tweede Wereldoorlog duurzaam te ontsluiten;

    • d.

      ten doel hebben een groot en breed publiek, afkomstig uit binnen- en buitenland, bij het provinciebrede programma te betrekken, en

    • e.

      de maatschappelijke en economische impact van het provinciebrede programma zo groot mogelijk maken.

Artikel 6.9.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie voor de uitvoering van een regioprogramma kan worden aangevraagd door de gemeente, die overeenkomstig artikel 6.9.3, tweede lid, als penvoeder is aangewezen.

  • 2. Subsidie voor de uitvoering van een Groot Gelders evenement kan worden aangevraagd door de organisator.

  • 3. Subsidie voor de uitvoering van activiteiten van educatieve aard kan worden aangevraagd door de Stichting Erfgoed Gelderland.

  • 4. Subsidie voor de uitvoering van marketingactiviteiten kan worden aangevraagd door de Stichting Toerisme Gelderland en de regionale bureaus voor toerisme in Gelderland.

Artikel 6.9.5 Aanvraag subsidie regioprogramma’s

  • 1. De subsidie voor de uitvoering van de regioprogramma’s wordt verdeeld in tenminste twee aanvraagrondes.

  • 2. Voor de eerste ronde kunnen subsidieaanvragen worden ingediend van 8 januari 2019 tot en met 8 april 2019.

  • 3. Gedeputeerde Staten stellen de openings- en sluitingsdata van de tweede en eventuele volgende rondes bij afzonderlijk besluit vast.

Artikel 6.9.6 Hoogte subsidie regioprogramma’s

  • 1. De subsidie voor de regioprogramma’s bedraagt in de eerste ronde maximaal:

    • a.

      voor de Airborneregio: € 1.165.000

    • b.

      voor de regio Veluwe: € 735.000

    • c.

      voor de regio Achterhoek: € 500.000

    • d.

      voor de regio Rijk van Nijmegen: € 793.000

    • e.

      voor de regio Rivierengebied: € 296.000

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen de bedragen van de in de tweede en eventuele volgende rondes te verlenen maximale subsidie per regio bij afzonderlijk besluit vast.

  • 3. De subsidie voor de uitvoering van het regioprogramma bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen de bedragen, genoemd in het eerste lid, bij afzonderlijk besluit verhogen

Artikel 6.9.7 Hoogte subsidie overige activiteiten

  • 1. De subsidie voor de uitvoering van een Groot Gelders evenement bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten. De subsidie bedraagt in totaal maximaal:

    • a.

      voor Bridge to Liberation Experience: € 450.000

    • b.

      voor Jong 75 jaar vrijheid: € 487.000

    • c.

      voor het Bevrijdingsfestival: € 510.000

  • 2. De subsidie voor de uitvoering van educatieve activiteiten bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 229.000.

  • 3. De subsidie voor de uitvoering van marketingactiviteiten bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten. Gedeputeerde Staten stellen het totale bedrag van de maximaal te verlenen subsidies bij afzonderlijk besluit vast.

Artikel 6.9.8 Verrekening bijdragen vfonds

Wanneer het vfonds voor een activiteit een bijdrage beschikbaar stelt, bedraagt de subsidie het bedrag, zoals berekend overeenkomstig artikel 6.9.6 en artikel 6.9.7, verminderd met het bedrag van de bijdrage.

Artikel 6.9.9 Subsidiabele kosten van regioprogramma’s

  • 1. Voor de verstrekking van subsidie voor de uitvoering van een regioprogramma zijn artikel 1.3.5 tot en met artikel 1.3.10 niet van toepassing.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor personele en organisatiekosten van gemeenten in verband met de ontwikkeling en uitvoering van een regioprogramma.

  • 3. Voor personele en organisatiekosten die rechtstreeks verband houden met activiteiten die door de gemeenten zelf worden georganiseerd en uitgevoerd, wordt in afwijking van het tweede lid wel subsidie verstrekt. Deze komen voor subsidie in aanmerking voor zover zij zijn gemaakt op of na 1 mei 2018.

  • 4. De bijdragen voor eigen activiteiten van de penvoerder, die ten laste worden gebracht van de subsidie voor de uitvoering van het regioprogramma, worden berekend met overeenkomstige toepassing van de subsidieregeling, bedoeld in artikel 6.9.10, eerste lid.

Artikel 6.9.10 Voorwaarde en verplichtingen

  • 1. Subsidie voor de uitvoering van een regioprogramma wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat aanvrager beschikt over een subsidieregeling, op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die in het regioprogramma zijn opgenomen.

  • 2. Artikel 1.4.1 en artikel 1.4.7 zijn niet van toepassing voor subsidies voor de uitvoering van een regioprogramma.

  • 3. De subsidieontvanger informeert Gedeputeerde Staten over de bijdragen die het vfonds beschikbaar stelt voor activiteiten, waarvoor met toepassing van deze paragraaf subsidie is verstrekt.

  • 4. De ontvanger van subsidie voor een regioprogramma informeert Gedeputeerde Staten over de bijdragen, die het vfonds beschikbaar stelt voor activiteiten uit het regioprogramma.

  • 5. Ten behoeve van de herkenbaarheid van de activiteit als onderdeel van het provinciebrede programma is de subsidieontvanger verplicht bij schriftelijke uitingen over de activiteit en bij uitingen in geschreven media, internet en andere beeldmedia gebruik te maken van door Gedeputeerde Staten aangewezen instrumenten en standaarden.

  • 6. De subsidieontvanger legt de verplichting, bedoeld in het vijfde lid, op aan de gemeenten en andere organisatoren die activiteiten uit het regioprogramma realiseren.

Artikel 6.9.11 Vaststelling

  • 1. Ten behoeve van de vaststelling van de subsidie voor de uitvoering van een regioprogramma bevat het financieel verslag, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de AsG een overzicht van:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidieontvanger subsidie of andere bijdragen heeft verstrekt, met inbegrip van de activiteiten die door hem zelf zijn uitgevoerd;

    • b.

      de totale kosten en dekking en opbrengsten per activiteit;

    • c.

      het bedrag dat per activiteit is uitbetaald, en

    • d.

      de datum of data van uitbetaling per activiteit.

  • 2. Wanneer voor de uitvoering van een regioprogramma meer subsidieverleningsbesluiten zijn genomen, worden deze voor de vaststelling als één verleningsbesluit aangemerkt.

Artikel 6.9.12 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Verordening nr. 651/2014 van de Europese Commissie van 17 juni 2014 (Algemene groepsvrijstellingsverordening).

Paragraaf 6.10 Versterking routes voor fietsen, wandelen, mountainbiken, paardrijden, mennen en varen

[vervallen]

Paragraaf 6.11 [vervallen]

Paragraaf 6.12 MIT-Haalbaarheidsprojecten

Artikel 6.12.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen het de MKB-innovatieagenda van een van de volgende topsectoren:

  • a.

    High Tech Systemen & Materialen en ICT;

  • b.

    Agri en Food;

  • c.

    Life Sciences and Health;

  • d.

    Chemie en Energie inclusief biobased Economy;

  • e.

    Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.

Artikel 6.12.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      innovatief is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie uniek is voor Nederland;

      • ii.

        de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven;

      • iii.

        de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen;

    • b.

      economisch perspectief heeft, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie marktperspectief heeft;

      • ii.

        het beoogde verdienmodel haalbaar is;

      • iii.

        het intellectueel eigendom beschermd kan worden;

      • iv.

        de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren; en

    • c.

      technisch-financieel uitvoerbaar is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de subsidiabele activiteit binnen de in artikel 6.12.8 gestelde termijn gerealiseerd kan worden;

      • ii.

        de uitvoerders vakbekwaam zijn om de subsidiabele activiteit uit te voeren;

      • iii.

        de risico’s voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt;

      • iv.

        de subsidiabele activiteit binnen het budget kan worden uitgevoerd;

      • v.

        de aanvrager in aanvulling op de subsidie de beschikking heeft over de financiële middelen voor de subsidiabele activiteit.

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 50 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder c.

Artikel 6.12.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager op grond van artikel 6.12.1 binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen.

  • 2. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      er voor enig criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend, of

    • b.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 30 punten wordt toegekend.

Artikel 6.12.4 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 6.12.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.12.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.12.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt daarvoor gebruik van het format projectplan voor MIT-haalbaarheidsprojecten, dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland. Hij verschaft alle informatie, die in dit formulier wordt gevraagd.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 7 april 2020 tot 17:00 uur op 10 september 2020.

Artikel 6.12.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 20.000.

Artikel 6.12.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twaalf maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal 6 maanden verlengen, indien handhaving van de in dat lid bedoelde termijn onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

Artikel 6.12.9 Communautair toetsingskader

[vervallen]

Paragraaf 6.12a MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

Artikel 6.12a.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject door een MIT-R&D-samenwerkingsverband.

Artikel 6.12a.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de topsector High Tech Systemen & Materialen en ICT, Agri & Food, Life Sciences & Health, Chemie en Energie inclusief Biobased Economy of Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, al dan niet in combinatie met een andere topsector of ondersteunende sector;

    • b.

      de subsidiabele activiteit past in het MKB-innovatieagenda van de desbetreffende topsector;

    • c.

      geen van de partijen in het MIT-R&D-samenwerkingsverband meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening neemt, en

    • d.

      ten minste 50% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor rekening komt van deelnemers aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband met een vestiging in Gelderland of Overijssel.

  • 2. De subsidiabele activiteit wordt beoordeeld op de mate waarin:

    • a.

      er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b.

      er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het MIT-R&D-samenwerkingsverband, de in het eerste lid, aanhef en onder a genoemde sectoren of de Gelderse economie;

    • c.

      de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband hoger is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie, en

    • d.

      er meer sprake is van sector overstijgende combinaties, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a die niet conventioneel zijn.

  • 3. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 4. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder d.

Artikel 6.12a.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband ten behoeve van hetzelfde MIT-R&D-samenwerkingsproject reeds subsidie heeft aangevraagd of ontvangen. Subsidie wordt voorts geweigerd indien een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen.

  • 2. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, tweede lid, aanhef en onder a een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • b.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, tweede lid, aanhef en onder b een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • c.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, tweede lid, aanhef en onder c een score van minder dan 10 punten wordt toegekend, en

    • d.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 50 punten wordt toegekend.

Artikel 6.12a.4 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6.12a.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de MKB-onderneming die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 11 juni 2020 tot 17:00 uur op 10 september 2020.

Artikel 6.12a.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.12a.2 wordt voldaan.

  • 2. Aanvragen worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

Artikel 6.12a.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 50.000 en een maximum van € 350.000 per MIT-R&D-samenwerkingsproject.

  • 2. De subsidie per MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband bedraagt:

    • a.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 100.000 indien het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject maximaal € 200.000 is, en

    • b.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 175.000 indien het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject meer dan € 200.000 en maximaal € 350.000 is.

Artikel 6.12a.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twee jaar na subsidieverlening voltooid.

  • 2. Met uitvoering van de subsidiabele activiteit wordt binnen zes maanden na subsidieverlening gestart.

Artikel 6.12a.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.13 Verduurzamen van productielocaties

Artikel 6.13.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verduurzamen van een productielocatie.

Artikel 6.13.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt indien:

  • a.

    de productie plaatsvindt binnen de vier tegels als bedoeld in de Nieuwe aanpak Circulaire Economie (PS 2019-749);

  • b.

    het verduurzamen plaatsvindt op een slimme manier, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

    • i.

      productieprocessen zijn gedigitaliseerd;

    • ii.

      het productieproces digitaal aansluit op overige bedrijfsprocessen;

    • iii.

      de levensduur van productiemiddelen wordt verlengd;

    • iv.

      in het productieproces efficiënt en effectief gebruik wordt gemaakt van de grondstoffen;

  • c.

    het verduurzamen plaatsvindt op een schone manier, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat bij de realisatie van de productielocatie :

    • i.

      hergebruikte grondstoffen, producten en materialen worden ingezet en

    • ii.

      biobased- grondstoffen, producten en materialen worden ingezet;

  • d.

    het verduurzamen plaatsvindt op een emissiearme manier, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de emissie van stikstofverbindingen wordt beperkt; en

  • e.

    het verduurzamen van de productielocatie, met inbegrip van het ontwerp ervan, wordt gedemonstreerd aan MKB-ondernemingen, te bepalen op basis van de kwaliteit van de demonstraties en het bereik bij de doelgroep.

Artikel 6.13.3 Beoordelingscriteria

  • 1. Aan het verduurzamen van een productielocatie wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 2. Voor het criterium “slim “ genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder b, worden maximaal 25 punten toegekend.

  • 3. Voor het criterium “schoon” genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder c, worden maximaal 25 punten toegekend .

  • 4. Voor het t criterium emissiearm”, genoemd in artikel 6.13.2, , aanhef en onder d, worden maximaal 25 punten toegekend en

  • 5. Voor het onderdeel “demonstratie” genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder e. worden maximaal 25 punten toegekend.

Artikel 6.13.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • 1.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder b een score van minder dan 15 punten wordt toegekend;

  • 2.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder c een score van minder dan 15 punten wordt toegekend;

  • 3.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder d een score van minder dan 15 punten wordt toegekend;

  • 4.

    er voor het criterium, genoemd in artikel 6.13.2, aanhef en onder e een score van minder dan 15 punten wordt toegekend.

Artikel 6.13.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 1 augustus 2020 tot 17:00 uur op 30 september 2020.

Artikel 6.13.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.13.2 wordt voldaan.

Artikel 6.13.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 200.000.

Artikel 6.13.7 Verplichtingen

De subsidiabele activiteit is binnen vijf jaar na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

Paragraaf 6.14 Projectsubsidie

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.15 Onderzoeksinfrastructuur voor economische activiteiten

[vervallen]

Paragraaf 6.16 Proeftuinen ten behoeve van marktintroducties

[vervallen]

Paragraaf 6.17 Ondersteunen innovatieve starters

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.18 Innovatieve starters Novio Tech Campus

[vervallen]

Paragraaf 6.19 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie sectoren Food, Health of Maakindustrie

Vervallen per 1 mei 2016

Paragraaf 6.20 Ondersteuning Valleybureaus als innovatiecluster

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.21 Aanjagen en stimuleren van regionale gebiedsontwikkeling

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.22 Herstructurering van een bedrijventerrein

[vervallen]

Paragraaf 6.23 Bedrijfsverplaatsingen

[vervallen]

Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving

[vervallen]

Paragraaf 6.25 Sportevenementen

Artikel 6.25.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een internationaal sportevenement;

  • b.

    een regulier sportevenement; of

  • c.

    een programma van side events bij een sportevenement.

Artikel 6.25.2 Aanvrager subsidie

Subsidie wordt verstrekt aan de organisator van een sportevenement.

Artikel 6.25.3 Aanvraag subsidie internationale sportevenementen

Tenzij uitsluitend subsidie wordt aangevraagd voor een programma van side events, omvat de aanvraag voor een internationaal sportevenement zowel het sportevenement als het bijbehorende programma van side events.

Artikel 6.25.4 Subsidie internationale sportevenementen: sportevenementenkalender

  • 1. Voor verkrijging van subsidie voor een internationaal sportevenement met bijbehorend programma van side events of voor uitsluitend een programma van side events bij een internationaal sportevenement is vereist dat het evenement op de kalender voor internationale sportevenementen staat.

  • 2. Gedeputeerde Staten plaatsen op aanvraag van de organisator de volgende sportevenementen op de kalender:

    • a.

      Europese kampioenschappen;

    • b.

      wereldkampioenschappen; en

    • c.

      aansprekende internationale sportevenementen als bedoeld in artikel 6.25.5, derde lid.

  • 3. De aanvraag wordt uiterlijk negen maanden voor de uitvoering van het sportevenement ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen van deze termijn ontheffing verlenen.

  • 4. Gedeputeerde Staten beslissen binnen acht weken na ontvangst op de aanvraag. Zij kunnen de termijn eenmaal met vier weken verlengen.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen de mogelijkheid tot indiening van aanvragen opschorten als aannemelijk is dat het budget, dat op de begroting van de provincie voor internationale sportevenementen beschikbaar is gesteld, niet toereikend is voor nieuwe evenementen.

Artikel 6.25.5 Voorwaarden plaatsing internationale evenementen op kalender

  • 1. Voor plaatsing op de kalender voldoet het sportevenement aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het sportevenement heeft betrekking op een kernsport of in geval van een multisportevenement, tenminste één kernsport en wordt uitgevoerd onder auspiciën van de betreffende kernsportbond of internationale sportbond of -organisatie, waaronder de kernsportbond ressorteert;

    • b.

      bij het sportevenement wordt een programma van side events uitgevoerd;

    • c.

      het sportevenement en het programma van side events worden in Gelderland uitgevoerd, en

    • d.

      het is aannemelijk dat:

      • 1e.

        het sportevenement tenminste 7.500 deelnames en bezoeken heeft;

      • 2e.

        de totale kosten van het sportevenement voor tenminste de helft worden bekostigd met private middelen;

      • 3e.

        het sportevenement positieve sportieve, maatschappelijke en economische impact in Gelderland heeft;

      • 4e.

        het sportevenement en het programma van side events in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport passen;

      • 5e.

        de gemeente of gemeenten waarin het sportevenement wordt uitgevoerd, dit ondersteunen met subsidie of inzet van andere middelen, en

      • 6e.

        het sportevenement en het programma van side events tezamen een impuls geven aan de breedtesport of het sporten door mensen met een beperking.

  • 2. Voor een internationaal sportevenement voor sporters met een beperking zijn de vereisten van het eerste lid, onderdeel d, aanhef en onder 1e, 2e, alsmede 3e en 4e, voor zover het de economische impact betreft, niet van toepassing.

  • 3. Een aansprekend internationaal sportevenement, niet zijnde een Europees of wereldkampioenschap, dat niet voldoet aan een of meer vereisten, vermeld in het eerste lid, onderdeel a en d, aanhef en onder 2e en 3e, kan niettemin op de kalender worden geplaatst als het uitzonderlijk van aard en omvang is en aannemelijk is dat het een aanzienlijke positieve  maatschappelijke of economische impact voor de provincie Gelderland heeft. Gedeputeerde Staten overleggen met Provinciale Staten alvorens tot plaatsing wordt besloten.

Artikel 6.25.6 Samenwerkingsovereenkomst als voorwaarde voor plaatsing

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen aan het besluit tot plaatsing op de kalender de opschortende voorwaarde verbinden dat de organisator binnen een door hen te bepalen termijn na bekendmaking van dit besluit een samenwerkingsovereenkomst met de provincie en andere betrokken partijen aangaat over de uitvoering van het sportevenement en het programma van side events.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid bedoelde termijn een keer verlengen.

Artikel 6.25.7 Subsidiecriteria internationale sportevenementen

  • 1. Voor een internationaal sportevenement dat op de kalender staat, of het bijbehorende programma van side events wordt alleen subsidie verstrekt als het sportevenement en het programma van side events aan de vereisten voldoen, genoemd in artikel 6.25.5, met inbegrip van de vereisten, waarvoor in dat artikel de voorwaarde is gesteld dat aannemelijk is dat hieraan wordt voldaan.

  • 2. Een substantieel deel van het programma van side events wordt uitgevoerd in de aanloop naar het sportevenement. De uitvoering start tenminste drie maanden voor het sportevenement.

Artikel 6.25.8 Subsidiecriteria reguliere sportevenementen

Voor een regulier sportevenement of bijbehorend programma van side events wordt alleen subsidie verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het sportevenement en het programma van side events worden in Gelderland uitgevoerd;

  • b.

    het sportevenement heeft betrekking op een kernsport of, in geval van een multisportevenement, tenminste één kernsport;

  • c.

    het sportevenement trekt tenminste 7.500 deelnames en bezoeken;

  • d.

    het sportevenement houdt een Nederlands kampioenschap in onder auspiciën van een kernsportbond dan wel een wedstrijd met een internationaal deelnemersveld, met een sportief niveau dat tenminste vergelijkbaar is met een Nederlands kampioenschap;

  • e.

    het programma van side events omvat tenminste twee side events, die in tenminste drie thema’s van het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport passen;

  • f.

    het programma van side events omvat activiteiten die gericht zijn op breedtesport of sporten door mensen met een beperking;

  • g.

    de uitvoering van het programma van side events start tenminste twee maanden voor het sportevenement;

  • h.

    bij de organisatie en uitvoering van het programma van side events worden tenminste twee sport- of andere organisaties uit de regio betrokken;

  • i.

    de aanvrager verklaart dat de gemeente of gemeenten, waarin het sportevenement plaatsvindt, dit ondersteunen door beschikbaarstelling van subsidie of inzet van andere middelen;

Artikel 6.25.9 Subsidiebedragen EK’s en WK’s

  • 1. De subsidie voor een sportevenement, inhoudende een Europees of wereldkampioenschap, bedraagt maximaal:

    • a.

      voor een Europees kampioenschap: € 120.000;

    • b.

      voor een wereldkampioenschap: € 160.000.

  • 2. De subsidie voor het programma van side events bedraagt maximaal:

    • a.

      voor een Europees kampioenschap: € 60.000;

    • b.

      voor een wereldkampioenschap: € 80.000.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.25.10 Subsidiebedrag aansprekende internationale sportevenementen

  • 1. Het maximum van de subsidie voor een sportevenement als bedoeld in artikel 6.25.5, derde lid, en voor het bijbehorende programma van side events wordt door Gedeputeerde Staten per evenement bepaald. Zij overleggen daarover tevoren met Provinciale Staten.

  • 2. De subsidie voor het programma van side events bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.25.11 Subsidiebedragen reguliere sportevenementen

  • 1. De subsidie voor een regulier sportevenement wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, als bedoeld in artikel 1.2.3, tweede lid. De subsidie bedraagt € 25.000.

  • 2. De subsidie voor een programma van side events wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, als bedoeld in artikel 1.2.3, tweede lid. De subsidie bedraagt € 6.000 per side event en wordt voor ten hoogste vier side events verstrekt.

Artikel 6.25.12 Subsidiabele kosten

Kosten van een internationaal sportevenement, dat wordt georganiseerd op basis van toewijzing door een landelijke of internationale sportbond of -organisatie, onder auspiciën waarvan nationale of internationale kampioenschappen en vergelijkbare wedstrijden worden gehouden, komen in afwijking van artikel 1.3.5, aanhef en onderdeel b, voor subsidie in aanmerking voor zover deze zijn gemaakt na toewijzing van het sportevenement.

Artikel 6.25.13 Verplichtingen

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen bij het besluit tot subsidieverlening de verplichting opleggen dat de ontvanger van subsidie voor een sportevenement bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een rapport overlegt, waarin de resultaten van een onderzoek staan beschreven naar de economische impact van het sportevenement in Gelderland. Voorts kunnen zij de verplichting opleggen dat de ontvanger een rapport overlegt, waarin de resultaten van een onderzoek staan beschreven naar de maatschappelijke impact van het sportevenement in Gelderland. Zij bepalen daarbij volgens welke methode het onderzoek of de onderzoeken moeten worden uitgevoerd.

  • 2. De subsidieontvanger draagt ervoor zorg dat de accommodatie of locatie waar het sportevenement wordt georganiseerd, toegankelijk is voor mensen met een beperking.

Artikel 6.25.14 Vaststelling

De subsidieontvanger maakt voor de aanvraag om vaststelling gebruik van het formulier, dat hiertoe door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland en voegt daarbij de op het formulier gevraagde documenten

Paragraaf 6.26 Open clubs en vitale sportparken

[vervallen]

Paragraaf 6.27 Onderwijs- en arbeidsmarktbeleid

Artikel 6.27.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ambities Gaaf Gelderland: klimaatadaptatie, biodiversiteit, bereikbaarheid, wonen, vestigingsklimaat, circulaire economie of energietransitie;

  • b.

    arbeidsmarktdiscrepanties: kwalitatief of kwantitatief verschil tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zoals weergegeven in de Provinciale en regionale discrepantieanalyses Gelderland;

  • c.

    beschikbaarheid van talent: de beschikbaarheid van talent zoals bedoeld in het Gelders Beleidsprogramma Onderwijs en Arbeidsmarkt 2020-2023;

  • d.

    Gelderse Techniekpacten: daaronder vallen Smart en Sustainable Arnhem/Nijmegen, Techniekpact Stedendriehoek, Techniekpact Achterhoek en Liemers, Techniekpact Regio Foodvalley, Techniekpact Noord Veluwe en Randmeergebied, Techniekpact Rivierenland, alsmede opvolgers daarvan.

  • e.

    organiserend vermogen: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit tussen afgevaardigden vanuit Onderwijs, Ondernemers en Overheid, met als doel een bijdrage te leveren aan de regionale arbeidsmarkt;

  • f.

    samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit in ieder geval een onderwijs- en kennisinstelling of een overheidsinstelling en tenminste één onderneming of brancheorganisatie, met als doel arbeidsmarktdiscrepanties te verkleinen;

  • g.

    technisch: techniek in brede zin, met inbegrip van de domeinen technologie en bètawetenschappen;

  • h.

    wendbaarheid: wendbaarheid zoals bedoeld in het Gelders Beleidsprogramma Onderwijs en Arbeidsmarkt 2020-2023.

Artikel 6.27.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die bijdragen aan het verkleinen van arbeidsmarktdiscrepanties door te investeren in:

    • i.

      verhoging van de beschikbaarheid van talent; of

    • ii.

      verbetering van de wendbaarheid van werknemer, werkgever of het onderwijs.

  • b.

    het verrichten van activiteiten ter uitvoering van de Gelderse Techniekpacten door het op drie verschillende manieren of het coördineren daarvan:

    • i.

      verhogen van de instroom in technische opleidingen en technisch werk;

    • ii.

      verhogen van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het technisch onderwijs;

    • iii.

      bevorderen van een leven lang ontwikkelen van werknemers in het technisch werkveld;

    • iv.

      verminderen van het docententekort in het technisch werkveld; en

    • v.

      doorontwikkelen van het voortbestaan van het onderliggend netwerk en de uitvoeringsstructuur.

Artikel 6.27.3 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, aanhef en onder a, wordt slechts verstrekt indien de activiteiten passen in de ambities van Gaaf Gelderland.

Artikel 6.27.4 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt indien voor de betreffende activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van de Europese subsidieregeling INTERREG.

Artikel 6.27.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2 aanhef en onder a wordt verstrekt aan de partij die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van een samenwerkingsverband.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2 aanhef en onder b wordt verstrekt aan de partij die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van het organiserend vermogen van het betreffende Gelders Techniekpact.

Artikel 6.27.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van investeringen in materiële vaste activa.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten die uit anderen hoofde worden gesubsidieerd.

Artikel 6.27.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2 aanhef en onder a maximaal €200.000.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2 aanhef en onder b, jaarlijks maximaal voor uitvoering van de volgende gebieden:

    • a.

      Achterhoek en Liemers: € 98.400;

    • b.

      Foodvalley: € 93.600;

    • c.

      Noord Veluwe en Randmeergebied: € 51.600;

    • d.

      Rivierenland: € 67.800;

    • e.

      Stedendriehoek: € 114.600;

    • f.

      Arnhem/Nijmegen: € 174.000.

Artikel 6.27.8 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3, wordt bij de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2 in elk geval een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst verstrekt, waaruit de gezamenlijke aanpak blijkt voor het verrichten van de activiteiten en waarin een van de partijen als penvoerder wordt aangewezen.

  • 2. In de aanvraag geven de betrokken partijen aan op welke wijze zij hun kennis en bevindingen delen.

  • 3. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, aanhef en onder b, ingediend voor 15 maart van het kalenderjaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden.

Artikel 6.27.9 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht het initiatief binnen drie weken na ontvangst van de beschikking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen wijze op het digitale platform Sprekend Gelderland te plaatsen.

Paragraaf 6.28 Regionale talentenondersteuning

[vervallen]

Paragraaf 6.29 Regionaal multisporttalentencentrum

[vervallen]

Paragraaf 6.30 Versterken jeugdopleiding

[vervallen]

Paragraaf 6.31 Talenten als ambassadeur

[vervallen]

Paragraaf 6.32 Samenwerking Gelderland – Lubelskie

Artikel 6.32.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten betreffende samenwerking, educatie en ondersteuning aangaande het Herinneringscentrum Sobibor;

  • b.

    uitwisselingen rond prioritaire thema’s in het kader van de samenwerking tussen de regio Lubelskie en de provincie Gelderland.

Artikel 6.32.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit past binnen de doelstellingen in de samenwerkingsovereenkomst van 14 maart 2014 tussen de provincie Gelderland en de regio Lubelskie voor de periode 2014-2017 of daarvoor in de plaats tredende samenwerkingsafspraken.

Artikel 6.32.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 25.000.

Paragraaf 6.33 Evenwichtige vorming sporttalenten

[vervallen]

Paragraaf 6.34 Sport en Innovatie

[vervallen]

Paragraaf 6.35 Sportieve buitenruimte

[vervallen]

Paragraaf 6.36 Cofinanciering Europese thematische fondsen

Artikel 6.36.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘Europese thematische fondsen 2014-2020’: Horizon 2020, LIFE, INTERREG-B Noord West-Europa, INTERREG-Europe, Connecting Europe Facility: Mobility.

Artikel 6.36.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de cofinanciering van projecten die in aanmerking komen voor steun uit de Europese thematische fondsen 2014-2020.

Artikel 6.36.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    het project voldoet aan de voorwaarden die gelden voor het betreffende thematische fonds;

  • b.

    het project past in een programma als bedoeld in artikel 11 van de AsG;

  • c.

    het project draagt voldoende bij aan één of meerdere provinciale doelen uit de vigerende omgevingsvisie.

Artikel 6.36.4 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er vooroverleg plaats aan de hand van een concept projectplan.

  • 2. Het vooroverleg wordt gepland na ontvangst van het concept projectplan en vindt plaats binnen 12 weken.

Artikel 6.36.5 Weigeringsgronden

Voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

Artikel 6.36.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50 % van de verplichte cofinanciering die de aanvrager moet aantrekken dan wel zelf inbrengen voor de bijdrage die hij kan ontvangen uit het Europees thematisch fonds 2014-2020.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 150.000.

Artikel 6.36.7 Opschortende voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager aantoont dat de bijbehorende Europese steunverlening uit het Europese thematische fonds 2014-2020 is verstrekt.

  • 2. Als niet binnen zes maanden na subsidieverlening is voldaan aan de opschortende voorwaarde kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken.

Paragraaf 6.37 SMART COVID-19

Artikel 6.37.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    sociale innovatie: het aanpassen van de arbeidsorganisatie en het benutten van competenties gericht op de vitaliteit, productiviteit en ontplooiing van medewerkers;

  • b.

    SMART- aanvalsplan: een omschrijving van voorgenomen investeringen van de aanvrager op het gebied van sociale innovatie, medewerkersgerichte opleidingen, anders werken en leren, revitalisering van de omzet of vraaguitval en het tegengaan van negatieve effecten voor medewerkers;

  • c.

    onderwijsinstellingen: instellingen in het primair, speciaal, voortgezet, volwassenen-, beroeps-, hoger en universitair onderwijs.

Artikel 6.37.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor voorbereiding en uitvoering van een SMART-aanvalsplan.

Artikel 6.37.3 Aanvragers

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    MKB-ondernemingen;

  • b.

    Onderwijsinstellingen.

Artikel 6.37.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien in de aanvraag voldoende gemotiveerd is:

  • a.)

    dat de aanvraag bijdraagt aan het herstel van de omzet of vraaguitval;

  • b.)

    dat de aanvraag bijdraagt aan het herstel van de negatieve consequenties voor de medewerkers van de aanvrager, en

  • c.)

    hoe de kennis en bevindingen van aanvrager worden gedeeld.

Artikel 6.37.5 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.5 komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    meer dan 20 % aan materiële activa op de begroting;

  • b.

    kosten die uit anderen hoofde worden gesubsidieerd;

  • c.

    kosten die uit hoofde van de voor de aanvrager geldende cao reeds vergoed kunnen worden.

Artikel 6.37.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 24.999.

Artikel 6.37.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag gegevens verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria uit artikel 6.37.4 wordt voldaan.

Artikel 6.37.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen één jaar na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze of een door Gedeputeerde Staten te bepalen wijze

Paragraaf 6.38 Sportieve inrichting openbare ruimte in relatie met de Wereldkampioenschappen BMX in Arnhem

Artikel 6.38.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      WK BMX: het evenement wereldkampioenschappen BMX in Arnhem;

    • b.

      vaste pumptrack: een publiek toegankelijke vaste verharde fietsbaan, geschikt voor het beoefenen van fiets- en skatesporten met BMX-fietsen, mountainbikes, loopfietsen, rolstoelen, inline skates en vergelijkbare middelen;

    • c.

      mobiele pumptrack: een eenvoudig verplaatsbare publiek toegankelijke fietsbaan, geschikt voor het beoefenen van fiets- en skatesporten met BMX-fietsen, mountainbikes, loopfietsen, rolstoelen, inline skates en vergelijkbare middelen.

  • 2. Onder het realiseren van een pumptrack wordt begrepen het geheel van de aanleg of de aanschaf, het beheer, het onderhoud en de programmering. Onder programmering wordt begrepen het regelmatig organiseren van activiteiten op de pumptrack.

Artikel 6.38.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het realiseren van een volwaardige, vaste pumptrack met een lengte van tenminste 30 m1 of een oppervlakte van tenminste 500m2; en

  • b.

    het realiseren van een volwaardige, mobiele pumptrack met een lengte van tenminste 30 m1, al

dan niet met inbegrip van voertuigen en voorzieningen voor gebruik op de pumptrack.

Artikel 6.38.3 Criteria

  • 1. Subsidie voor een vaste pumptrack wordt verstrekt als:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat hij afspraken heeft gemaakt met de organisator van de WK BMX over de programmatische of publicitaire inpassing van de ingebruikname van de pumptrack in het evenement;

    • b.

      de aanvrager aantoont dat de pumptrack wordt gerealiseerd in een samenwerking met tenminste één organisatie uit de sector overheid, sport, recreatie, onderwijs, zorg of welzijn of het bedrijfsleven;

    • c.

      de aanvrager aantoont dat de pumptrack wordt aangelegd binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet;

    • d.

      de aanvrager aantoont aan dat gedurende tenminste drie jaar na ingebruikname regelmatig activiteiten op de pumptrack worden georganiseerd;

    • e.

      de pumptrack uiterlijk een maand voor het plaatsvinden van de WK BMX in gebruik wordt genomen; en

    • f.

      de gemeente bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van de pumptrack, voor zover deze is benodigd;

    • g.

      de realisatie van de pumptrack in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport past.

  • 2. Subsidie voor een mobiele pumptrack wordt verstrekt als:

    • a.

      wordt voldaan aan de voorwaarden van het eerste lid onder a, d, e, f en g, met dien verstande dat in afwijking van het bepaalde onder d wordt voorzien in programmering voor tenminste één jaar;

    • b.

      door de aanvrager wordt verklaard dat hij bij de inzet van de pumptrack steeds met tenminste één organisatie als bedoeld in het eerste lid, onder b, zal samenwerken.

Artikel 6.38.4 Aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag wordt een door partijen ondertekend document overgelegd, waarin de afspraken, bedoeld in artikel 6.38.3, eerste lid onder a, zijn opgenomen.

  • 2. Bij de aanvraag voor een vaste pumptrack wordt een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de realisatie van de pumptrack, op welke wijze zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking. Partijen maken voor de samenwerkingsovereenkomst gebruik van de model-overeenkomst, die hiertoe door Gedeputeerde Staten beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. Wanneer voor de realisatie van een vaste pumptrack publiekrechtelijke of privaatrechtelijke medewerking van de gemeente nodig is, wordt bij de aanvraag een brief van het gemeentebestuur overgelegd, waaruit blijkt dat de gemeente bereid is deze te verlenen. Dit vereiste geldt niet als de gemeente deel uitmaakt van de samenwerking.

Artikel 6.38.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    voor een vaste pumptrack: € 15.000;

  • b.

    voor een mobiele pumptrack: € 12.5000.

Artikel 6.38.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd:

  • a.

    als de vaste pumptrack niet kan worden gerealiseerd binnen de geldende regelgeving, of

  • b.

    voor zover subsidieverlening in strijd is met hoofdstuk I en artikel 55 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6.38.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht ervoor te zorgen dat de vaste of mobiele pumptrack uiterlijk een maand voor het plaatsvinden van de WK BMX in gebruik wordt genomen en tenminste drie jaar in gebruik blijft.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de vaste of mobiele pumptrack gedurende tenminste drie jaar na ingebruikname deugdelijk te beheren en te onderhouden en ervoor te zorgen dat hierop regelmatig activiteiten worden georganiseerd.

  • 3. De ontvanger van subsidie voor een vaste pumptrack is verplicht ervoor te zorgen dat de pumptrack publiek toegankelijk is. De ontvanger van subsidie voor een mobiele pumptrack is verplicht ervoor te zorgen dat deze, zodra geïnstalleerd, publiek toegankelijk is.

  • 4. De ontvanger van subsidie voor een mobiele pumptrack is verplicht bij de inzet van de pumptrack met tenminste één organisatie als bedoeld in artikel 6.38.3, eerste lid onder b, samen te werken.

Paragraaf 6.39 Ondersteuningsmaatregelen voor ondernemers en organisaties COVID-19

Artikel 6.39.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    dagrecreatie: het aanbieden van een product of dienst op het gebied van recreatie, educatie of cultuur dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen;

  • b.

    aanpassen van een bedrijf of organisatie: uitbreiden of wijzigen van de reguliere activiteit of het ontplooien van een nieuwe activiteit met als doel meer mogelijkheden bieden voor activiteiten passend binnen de anderhalvemetersamenleving.

Artikel 6.39.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het ontwikkelen en uitvoeren van ideeën om een bestaand bedrijf of bestaande organisatie aan te passen; of

  • b.

    het uitvoeren van maatregelen in het bedrijf of de organisatie, in verband met de anderhalvemetersamenleving.

Artikel 6.39.3 Criteria

Subsidie voor het ontwikkelen en uitvoeren van ideeën om een bestaand bedrijf of bestaande organisatie aan te passen wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteit heeft plaatsgevonden na 15 maart 2020; en

  • b.

    de aanpassing plaatsvindt ten behoeve van één van de sectoren als genoemd in artikel 6.39.4.

Artikel 6.39.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een bedrijf of organisatie in de volgende sectoren:

    • a.

      horeca;

    • b.

      dagrecreatie;

    • c.

      evenementenbranche; of

    • d.

      verblijfsrecreatie.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband van de in het eerste lid genoemde bedrijven of organisaties.

Artikel 6.39.5 Aanvraag

In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG kan een aanvraag worden ingediend na uitvoering van de subsidiabele activiteit.

Artikel 6.39.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor het uitvoeren van maatregelen in het bedrijf of de organisatie, in verband met de anderhalvemetersamenleving, zijn subsidiabel:

    • a.

      materiaalkosten; en

    • b.

      kosten van werkzaamheden door derden voor het uitvoeren van de maatregelen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen de kosten voor het uitvoeren van maatregelen in het bedrijf of de organisatie, in verband met de anderhalvemetersamenleving, die zijn gemaakt na 15 maart 2020 voor subsidie in aanmerking.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.5, onder h, komen kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6.39.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor het ontwikkelen en uitvoeren van ideeën om een bestaand bedrijf of bestaande organisatie aan te passen, bedraagt € 3.500.

  • 2. De subsidie voor het uitvoeren van maatregelen in organisatie en bedrijfsvoering, in verband met de anderhalvemetersamenleving, bedraagt minimaal € 1.000 en maximaal € 5.000.

Artikel 6.39.8 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover voor dezelfde subsidiabele activiteit al eerder subsidie is verstrekt.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd als aan een aanvrager al subsidie op grond van een andere provinciale overbruggingsregeling in verband met Covid 19 is verleend of als een aanvrager daartoe een aanvraag heeft ingedienSubsidie wordt geweigerd als aan een aanvrager al subsidie op grond van een andere provinciale overbruggingsregeling in verband met Covid 19 is verleend of als een aanvrager daartoe een aanvraag heeft ingediend.

Artikel 6.39.9 Verplichtingen

  • 1. Aanvrager is verplicht zich bij de uitvoering te houden aan de op dat moment geldende:

    • a.

      richtlijnen zoals vermeld op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;

    • b.

      noodverordening COVID-19 van de betreffende veiligheidsregio; en

    • c.

      wetgeving ten aanzien van de anderhalvemetersamenleving.

  • 2. De subsidiabele activiteit is binnen zes maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

Hoofdstuk 7 Cultuur en erfgoed

Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    artistieke productie: creatie, ontwikkeling of uitvoering van een uiting op het terrein van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, dans, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    begeleider: persoon die de professional begeleidt in zijn artistieke ontwikkeling en die aantoonbaar in staat is tot deze begeleiding;

  • c.

    cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;

  • d.

    cultuurfestival: een evenement dat gericht is op de samenhangende presentatie van meerdere uitingen op het gebied van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media en literaire cultuur;

  • e.

    deskundig adviesrapport: een rapport dat de restauratiebehoefte en de bouwtechnische staat van een beschermd monument of een onderdeel daarvan, waarvoor subsidie wordt gevraagd, beschrijft en dat is opgesteld door een ter zake deskundige persoon of instantie die geen (financieel) belang bij de uitvoering van het project heeft.

  • f.

    duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevordert;

  • g.

    erfgoed: monument(en), niet zijnde een woonhuis, dat door de Rijksoverheid of een gemeente is aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;

  • h.

    erfgoedfestival: een evenement dat gericht is op de samenhangende presentatie van meerdere uitingen op het gebied van erfgoed;

  • i.

    erkend aannemer: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijf of een bedrijf dat is aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie;

  • j.

    erkend hovenier: in het Register Kennis en Kunde Groen Erfgoed opgenomen bedrijf of een hovenier die voldoet aan de eisen van de door stichting ERM vastgestelde Uitvoeringsrichtlijn Hovenierswerken historische tuinen en parken en aan de door stichting ERM vastgestelde Beoordelingsrichtlijn Groen Erfgoed;

  • k.

    gemeentelijk monument: door de gemeente aangewezen beschermd monument op grond van een gemeentelijke verordening;

  • l.

    groen erfgoed: parken, tuinen, vestingwerken en begraafplaatsen die door de Rijksoverheid of een gemeente zijn aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening.

  • m.

    grote musea: musea die cultuursubsidies krijgen van het ministerie van OCW en die een bijdrage leveren aan de basisinfrastructuur voor cultuur (BIS);

  • n.

    hernieuwbare energiebronnen: de hernieuwbare energiebronnen zoals bedoeld in artikel 2 onder 110 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187).

  • o.

    historische molen: een door wind, water of ros aangedreven krachtwerktuig inclusief het bouwwerk, geschikt of bedoeld voor een historisch maal- productieactiviteitbedrijf;

  • p.

    historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;

  • q.

    middelgrote musea: musea met een vaste personele bezetting gelijk aan of groter dan 3 FTE, vrijwilligers niet meegerekend;

  • r.

    professional: artistiek talent wonende in Gelderland, op het gebied van muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur, dat zijn talent bewezen heeft blijkend uit diploma’s of curriculum vitae;

  • s.

    kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan drie fte, vrijwilligers niet meegerekend;

  • t.

    woonhuis: beschermd monument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een geregistreerd museum, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.

Paragraaf 7.2 Producties en festivals

[vervallen]

Paragraaf 7.3 Talentontwikkeling van professionals

Artikel 7.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.

Artikel 7.3.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    er een plan is waarin beschreven staat welke ontwikkelstap wordt beoogd en hoe de professional hierin begeleid wordt;

  • b.

    de ontwikkelstap past binnen de beoogde ontwikkeling van de professional;

  • c.

    in het plan van het ontwikkeltraject blijkt dat evaluatie en borging van het ontwikkeltraject belangrijke elementen vormen van de begeleiding;

  • d.

    het ontwikkeltraject leidt tot een artistieke productie; en

  • e.

    de artistieke productie geen herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling betreft.

Artikel 7.3.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 4.500.

Artikel 7.3.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een professional.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 3. [vervallen]

Artikel 7.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

  • a.

    diploma’s en curriculum vitae van de betreffende professional en de begeleider; en

  • b.

    een plan voor het ontwikkeltraject.

Artikel 7.3.6 Verplichtingen

  • 1. De artistieke productie moet binnen 2 jaar gerealiseerd of uitgevoerd zijn.

  • 2. Een verslag van de begeleiding en de artistieke productie moet binnen twee maanden na afronding van de productie geplaatst worden op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk geluid, of op een ander door de provincie aan te wijzen forum.

Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      restauratie van erfgoed;

    • b.

      maatregelen ter vermindering van energieverbruik van erfgoed of innovatieve maatregelen, specifiek gericht op behoud van monumentale waarden, die energiedistributie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken;

    • c.

      herbestemming van erfgoed;

    • d.

      een combinatie van de activiteiten onder a, b en c:

    • e.

      het verrichten van onderzoek of procesondersteuning ter voorbereiding van de activiteiten in de onderdelen a, b, c, of d.

    • f.

      het onderzoek of de procesondersteuning als bedoeld onder e kan ook betrekking hebben op gebieden met erfgoedwaarden of beeldbepalende panden.

Artikel 7.4.2 Vooroverleg en procedure

  • 1. Een aanvraag voor het verkrijgen van een subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a tot en met d, wordt niet in behandeling genomen indien bij de voorbereiding van de aanvraag niet de volgende stappen zijn gevolgd:

    • a.

      er is een verkennend gesprek gevoerd waarbij alle mogelijkheden om het project te ondersteunen zijn onderzocht. Daarbij komen in ieder geval aan de orde de mogelijkheden om het project anders dan door middel van provinciale subsidie met expertise, een lening of anderszins, te ondersteunen;

    • b.

      indien uit het verkennend gesprek blijkt dat er een concrete financieringsvraag in de vorm van een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt er een intakegesprek gevoerd aan de hand van een door de provincie vastgesteld en beschikbaar gesteld intakeformulier;

  • 2. Aan de hand van het overleg bedoeld in het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen. In categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden of energiemaatregelen aan één object. In categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.

  • 3. Een aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder e, wordt niet in behandeling genomen indien bij de voorbereiding van de aanvraag geen verkennend gesprek als bedoeld in het eerste lid onder a is gevoerd.

Artikel 7.4.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie voor categorie I aanvragen als bedoeld in artikel 7.4.2, tweede lid, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 250.000 per aanvraagt.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor categorie II aanvragen als bedoeld in artikel 7.4.2, tweede lid, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e, bedraagt maximaal 50% van de kosten van de subsidiabele activiteit, met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 7.4.4 Criteria categorie I en II aanvragen

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, eerste lid, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      met de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd het erfgoed haar bestendige bestemming en cultuurhistorische waarde houdt of krijgt;

    • b.

      de voor de activiteit noodzakelijke vergunningen verleend zijn;

    • c.

      de activiteit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit;

    • d.

      het erfgoed beleefbaar is;

    • e.

      door de activiteit leegstand wordt voorkomen of opgeheven;

    • f.

      in de tien jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag geen subsidie door de provincie is verleend voor dezelfde activiteit met betrekking tot hetzelfde erfgoed of onderdeel daarvan.

    • g.

      de activiteit met betrekking tot het erfgoed als bedoeld in artikel 7.4.1, onder a, b, c en d, onderdeel uitmaakt van een integrale instandhoudingsvisie op en financiering van het erfgoed;

    • h.

      in het overleg als bedoeld in artikel 7.4.2 door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud ontstaan door aan de huidige eigenaar verwijtbare verwaarlozing.

    • i.

      de aanvrager in het vooroverleg als bedoeld in artikel 7.4.2 aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten niet op een andere wijze bekostigd kunnen worden.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, tweede lid, wordt slechts verstrekt indien, in aanvulling op de in het eerste lid genoemde criteria, in het intakegesprek als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, onder b, aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terug verdiend.

Artikel 7.4.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, wordt verstrekt aan de eigenaar van of de zakelijk gerechtigde tot het erfgoed waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e, wordt verstrekt aan de partij die opdracht geeft tot het verrichten van onderzoek.

  • 3. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 7.4.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, eerste lid (categorie I aanvragen):

    • a.

      het intakeformulier als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, onder b;

    • b.

      een projectplan, inclusief kaart van de locatie en toelichting op de voorgenomen maatregelen in relatie met de omgeving;

    • c.

      een financiële onderbouwing en toelichting, inclusief een overzicht van de kosten en opbrengsten en een exploitatiebegroting voor de komende vijf jaren;

    • d.

      een onafhankelijk bouwkundig inspectierapport niet ouder dan vier jaar;

    • e.

      een restauratiebestek volgens stabu-systematiek bij projecten waarvoor een subsidie van € 50.000 of meer gevraagd wordt. Wanneer de gevraagde subsidie minder dan € 50.000 bedraagt, of bij groen erfgoed, volstaat een werkbeschrijving;

    • f.

      een afschrift van de omgevingsvergunning;

    • g.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een zakelijk gerechtigde wordt ingediend;

    • h.

      in geval van energiemaatregelen, een energiescan of rapport van een bedrijf dat aantoonbare ervaring heeft met het opstellen van energiescans voor monumenten.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.3, tweede lid (categorie II aanvragen), in aanvulling op het eerste lid bij herbestemming een onafhankelijk taxatierapport van het betreffende erfgoed.

  • 3. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e (onderzoek en procesondersteuning):

    • a.

      een onderzoeksplan waarin in ieder geval het doel en het resultaat van de activiteit is aangegeven;

    • b.

      offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

    • c.

      een instemmende verklaring van de eigenaar indien de aanvraag door een ander wordt ingediend.

Artikel 7.4.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Onverminderd artikel 7.4.5 en in afwijking van de artikelen 1.3.6 tot en met 1.3.10 wordt de subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, b, c en d, berekend op basis van bijlage 4 bij deze regeling.

  • 2. Uitsluitend subsidiabel zijn kosten voor uitgevoerde werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het erfgoed, de functie ervan en het behoud van monumentale waarden.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van regulier onderhoud en voor de kosten van exploitatie en beheer van het erfgoed.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt voor verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de financiële onderbouwing van het project zijn opgenomen en waarvan de waarde hoger is dan getaxeerd dan de actuele marktwaarde op basis van het huidige gebruik.

  • 5. Bij de berekening van het tekort als bedoeld in artikel 7.4.4, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% indien de herbestemming wonen is. Bij andere herbestemmingen geldt bij deze berekening een bruto aanvangsrendement van 8%.

  • 6. Geen subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e en f, wordt verstrekt voor onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunningen en voor plankosten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken.

Artikel 7.4.8 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 7.4.3, eerste lid, zijn binnen twee jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 2. De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 7.4.3, tweede lid, zijn binnen drie jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 3. De activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder e, zijn binnen één jaar na de subsidieverlening verricht.

  • 4. De activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, b, c en d voldoen aan de in bijlage x opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden.

  • 5. De werkzaamheden worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

  • 6. Als de werkzaamheden betrekking hebben op groen erfgoed, dan worden deze uitgevoerd door een hovenier met aantoonbare ervaring met groen erfgoed.

  • 7. De subsidieontvanger stelt het erfgoed meerdere dagen per jaar aantoonbaar open voor een breed publiek. De exacte wijze van openstelling wordt in het vooroverleg als bedoeld in artikel 7.4.2 in overleg tussen de aanvrager en de provincie bepaald.

  • 8. Bij vervreemding van het erfgoed binnen drie jaar na de datum van subsidievaststelling doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld melding aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 7.4.9 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a en c, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 38 en 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten.

Artikel 7.5.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de gemeente op het moment van het indienen van de aanvraag een geldende verordening heeft voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten; en

  • b.

    de gemeente voor het onder a bedoelde doel een budget heeft opgenomen in de vastgestelde begroting.

Artikel 7.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 7.5.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen worden ingediend voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het budget als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b, is vastgelegd.

  • 2. De aanvraag bevat een afschrift van het onderdeel van de vastgestelde begroting waarin het budget is opgenomen als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b. Artikel 1.2.3 is niet van toepassing.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 7.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag dat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.

  • 2. De procentuele bijdrage gebaseerd op de uitkomst van lid 1 bedraagt maximaal 100%, waarbij tevens geldt dat de hoogte van de subsidie per gemeente nooit meer dan € 124.999,- bedraagt.

Artikel 7.5.6 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor de uitvoeringskosten van de gemeentelijke organisatie.

Artikel 7.5.7 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager is verplicht om in de subsidieverordening als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, bepaald te hebben dat geen subsidie wordt verstrekt voor instandhouding van monumenten die in eigendom zijn van de gemeente, de Staat of een provincie.

  • 2. De gemeente dient bij het verlenen van subsidie te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.

Paragraaf 7.6 Historische molens en stoomgemalen

Artikel 7.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.

Artikel 7.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de historische molen of het stoomgemaal:

  • a.

    is aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument; en

  • b.

    draaivaardig is.

Artikel 7.6.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van historische molens of stoomgemalen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 7.6.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen jaarlijks worden ingediend in het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.

Artikel 7.6.5 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt per historische molen of stoomgemaal €2.000 per jaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor het kalenderjaar 2017 € 3.000.

Artikel 7.6.6 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt indien:

  • a.

    de historische molen of stoomgemaal in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem is gelegen; of

  • b.

    voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 7.5.

Paragraaf 7.7 Cultuur- en erfgoedpacten

Artikel 7.7.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma 2017-2020 dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie.

Artikel 7.7.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager samen met één of meer andere gemeenten uitvoering geeft aan de subsidiabele activiteit;

  • b.

    het programma de gezamenlijke doelen en resultaten van de samenwerkende gemeenten, gericht op de versterking van de cultuur- en erfgoedparticipatie beschrijft;

  • c.

    het programma beschrijft hoe de gemeenten de in onderdeel b genoemde doelen met inzet van cultuur of erfgoed willen realiseren;

  • d.

    het programma beschrijft hoe de provincie wordt geïnformeerd over de voortgang en resultaten; en

  • e.

    de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin vast hebben gelegd in een overeenkomt.

Artikel 7.7.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.

Artikel 7.7.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen worden ingediend voor de samenwerking in de periode tot en met 2020.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

    • a.

      een intergemeentelijk programma dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie;

    • b.

      een overeenkomst waarin de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin hebben vastgelegd.

Artikel 7.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per gemeente ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van €15.000 per jaar.

Paragraaf 7.8 Kleine musea en historische organisaties

Artikel 7.8.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector; of

  • b.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en geschiedenis in de regio, niet zijnde festivals als bedoeld in artikel 7.11.1, aanhef en onder c en artikel 7.12.1, aanhef en onder c.

Artikel 7.8.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, wordt alleen verstrekt als het museum geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

Artikel 7.8.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan kleine musea.

  • 2. Aan historische organisaties, niet zijnde musea, die lid zijn van de coöperatie Erfgoed Gelderland, wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder b, verstrekt.

Artikel 7.8.4 Aanvraag

Een aanvrager kan jaarlijks tot 1 oktober één aanvraag indienen voor eigen activiteiten. Naast de aanvraag bedoeld in de vorige volzin kan een aanvrager als penvoerder mede namens andere musea of organisaties voor gezamenlijke activiteiten een keer per kalenderjaar een aanvraag indienen.

Artikel 7.8.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €10.000.

Artikel 7.8.6 Verplichtingen

De resultaten van de activiteit worden binnen twee maanden na afronding geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl , ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.

Paragraaf 7.9 Middelgrote en grote musea en historische organisaties

Artikel 7.9.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector;

  • b.

    het organiseren van grote spraakmakende tentoonstellingen in Gelderland; of

  • c.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en het beleefbaar maken van de Gelderse geschiedenis, niet zijnde festivals als bedoeld in artikel 7.11.1, aanhef en onder c en in artikel 7.12.1, aanhef en onder c.

Artikel 7.9.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als het museum geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland. Aan historische organisaties, niet zijnde musea, die lid zijn van de coöperatie Erfgoed Gelderland, wordt alleen subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c.

Artikel 7.9.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, wordt verstrekt aan middelgrote musea.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea en aan historische organisaties niet zijnde musea.

Artikel 7.9.4 Aanvraag

  • 1. Een aanvrager kan jaarlijks tot 1 oktober 2019 één aanvraag indienen voor eigen activiteiten. Naast de aanvraag bedoeld in de vorige volzin kan een aanvrager als penvoerder mede namens andere musea of organisaties voor gezamenlijke activiteiten een keer per kalenderjaar een aanvraag indienen.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een beschrijving van de wijze waarop de PR, marketing en communicatie over de activiteiten plaatsvindt.

Artikel 7.9.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 25% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

Artikel 7.9.6 Verplichtingen

De activiteit wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo nodig geluid.

Artikel 7.9.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.10 Cultuur- en erfgoedparticipatie

Artikel 7.10.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze paragraaf worden verstaan onder:

    • a.

      Coachingsfase: de fase waarin conceptaanvragen aan Gedeputeerde Staten en aan het publiek worden voorgelegd;

    • b.

      Beoordelings-fase: de fase waarin aanvragen worden voorgelegd voor beoordeling door Gedeputeerde Staten;

    • c.

      Stem-fase: de ten hoogste vier weken durende fase waarin aanvragen door Gedeputeerde Staten worden voorgelegd voor beoordeling door het publiek;

    • d.

      Doe-fase: de fase waarin de gesubsidieerde activiteit wordt uitgevoerd en waarover de subsidieontvanger Gedeputeerde Staten en het publiek informeert over de voortgang en de uitvoering.

  • 2. In afwijking van artikel 7.1.1, aanhef en onder e, wordt in de paragraaf onder erfgoed mede verstaan immaterieel erfgoed dat de sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis en vaardigheden omvat die gemeenschappen en groepen erkennen als een vorm van cultureel erfgoed.

Artikel 7.10.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die op vernieuwende wijze bijdragen aan cultuur- of erfgoedparticipatie.

Artikel 7.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten zijn gericht op cultuur- of erfgoedparticipatie;

  • b.

    de activiteiten passen binnen de doelstellingen van Beleef het mee! Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 – 2020;

  • c.

    de begroting voor de activiteiten ten minste € 13.500,- aan subsidiabele kosten omvat;

  • d.

    de activiteiten gezamenlijk zullen worden voorbereid en uitgevoerd door partijen uit ten minste twee verschillende disciplines of sectoren;

  • e.

    de aanvraag is gebaseerd op een conceptaanvraag die voor coaching is voorgelegd in de coachingsfase;

  • f.

    de activiteiten een maximale looptijd van twee jaar hebben;

  • g.

    aan de aanvraag in de Stem-fase ten minste 75 stemmen zijn toegekend.

Artikel 7.10.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 7.10.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 10.000,-.

Artikel 7.10.6 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager al een aanvraag ter beoordeling heeft voorliggen in de Beoordelings- of Stem-fase.

Artikel 7.10.7 Verslagverplichting

De subsidieontvanger is verplicht in de Doe-fase verslag te doen van de voortgang en uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf 7.11 Grote artistieke producties en festivals

Artikel 7.11.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het maken van een artistieke productie op het gebied van muziek, theater, dans, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    het maken van een artistieke productie op het gebied van beeldende kunst of vormgeving;

  • c.

    het organiseren van een cultuurfestival of erfgoedfestival in Gelderland.

Artikel 7.11.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      van artistieke kwaliteit is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de artistieke productie of het festival:

      • i.

        artistieke zeggingskracht heeft, tot uiting komend in creativiteit en originaliteit;

      • i.

        tot stand komt door kunstenaars of uitvoerenden die beschikken over artistiek vakmanschap;

    • b.

      van provinciaal belang is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat de artistieke productie of het festival:

      • i.

        op provinciale schaal een voorbeeldfunctie heeft;

      • ii.

        op provinciale schaal voor zichtbaarheid van cultuur zorgt;

    • c.

      toegankelijk is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de artistieke productie of het festival past bij de beoogde doelgroep;

      • ii.

        . de wijze waarop de aanvrager deze doelgroep wil bereiken door de keuze van plaats, promotie en toegangsprijs past bij de artistieke productie of het festival;

    • d.

      van cultureel ondernemerschap getuigt, te bepalen op basis van de mate waarin:

      • i.

        de organisatie van de artistieke productie of het festival met een realistische doelstelling, planning en begroting werkt;

      • ii.

        de artistieke doelstelling van de artistieke productie of het festival bereikt wordt met een optimale inzet van middelen.

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 40 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten per criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, c en d.

Artikel 7.11.3 Weigeringsgronden

  • 1. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor het criterium, genoemd in artikel 7.11.2, eerste lid aanhef en onder a, een score van minder dan 20 punten wordt toegekend;

    • b.

      voor enig criterium, genoemd in artikel 7.11.2, eerste lid aanhef en onder b, c of d, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend; of

    • c.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 60 punten wordt toegekend

  • 2. De subsidie wordt geweigerd indien de activiteit als bedoeld in artikel 7.11.1, aanhef en onder a of c:

    • a.

      een regulier programma betreft;

    • b.

      een herhaling of reprise van een voorstelling betreft.

Artikel 7.11.4 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 1 oktober tot 16.00 uur op 28 oktober van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin gestart wordt met de activiteiten.

  • 2. Een aanvrager kan maximaal twee aanvragen per openstellingsperiode indienen.

  • 3. Per artistieke productie of festival kan slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 7.11.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 75.000.

Artikel 7.11.6 Adviescommissie

  • 1. Volledige aanvragen worden voor advies voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten voor deze regeling ingestelde Adviescommissie Cultuur.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt of een subsidieaanvraag voldoet aan artikel 7.11.2, eerste lid, en adviseert over de toekenning van de score als bedoeld in artikel 7.11.2, derde lid.

Artikel 7.11.7 Wijze van verdeling

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 2. De rangorde wordt bepaald door toepassing van de in artikel 7.11.2 opgenomen selectiecriteria met de daaraan gegeven weging van die criteria. Het totaal aantal punten dat na toepassing van deze criteria wordt behaald, bepaalt de plaats in de rangorde.

Artikel 7.11.8 Verplichtingen

  • 1. Een impressie van de artistieke productie of het festival wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, zo mogelijk ondersteund met beeld en geluid.

Artikel 7.11.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.12 Kleine artistieke producties en festivals

[vervallen]

Paragraaf 7.13 Tijdelijke maatregelen monumenten met een publieksfunctie en regionale musea in verband met Covid 19

Artikel 7.13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    regionaal museum: een museum dat geregistreerd is bij het Museumregister of dat lid is van de Coöperatie Erfgoed Gelderland en dat op bovenlokaal niveau cultureel erfgoed verzamelt, bewaart, bestudeert en tegen betaling aan het publiek presenteert;

  • b.

    monument met een publieksfunctie: een Rijks- of gemeentelijk monument dat vanwege haar culturele of erfgoedfunctie tegen betaling voor het publiek is opengesteld.

Artikel 7.13.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt ten behoeve van de exploitatie over de periode van 21 maart 2020 tot en met 31 december 2020 van een regionaal museum of een monument met een publieksfunctie dat inkomsten derft als gevolg van een terugloop van het aantal betalende bezoekers door Covid 19 en de daarmee samenhangende RIVM-maatregelen.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt aan een museum dat structureel door de Rijksoverheid gefinancierd wordt.

Artikel 7.13.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 7.13.2 wordt verstrekt aan de exploitant van het regionaal museum of het monument met een publieksfunctie.

Artikel 7.13.4 Aanvraag en verplichtingen

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie:

  • a.

    een gemotiveerde verklaring van de exploitant van het regionaal museum of het monument met een publieksfunctie dat de instelling op 31 december 2019 niet in financiële moeilijkheden verkeerde en dat de instelling als gevolg van teruglopende bezoekersaantallen inkomsten derft;

  • b.

    een opgave van het aantal betalende bezoekers in het jaar 2019.

Artikel 7.13.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie aan de hand van het aantal betalende bezoekers in 2019 bedraagt:

    • a.

      bij een bezoekersaantal van minimaal 8.000 tot 25.000: € 15.000;

    • b.

      bij een bezoekersaantal van 25.000 tot 50.000: € 30.000;

    • c.

      bij een bezoekersaantal van 50.000 tot 100.000: € 50.000;

    • d.

      bij een bezoekersaantal van 100.000 of meer: € 100.000.

  • 2. Per museum of monument wordt slechts éénmaal subsidie verstrekt.

Artikel 7.13.6 Vaststelling van de subsidie

De subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 25 van de AsG.

Artikel 7.13.7 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt aan een aanvrager aan wie al subsidie op grond van een andere provinciale overbruggingsregeling in verband met Covid 19 is verstrekt of die een aanvraag daartoe heeft ingediend.

Artikel 7.13.8 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in artikel 7.13.2 wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit van het openbaar bestuur

Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur   

Artikel 8.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuurskracht: het vermogen van een gemeente of regio om nu en in de toekomst:

    • i.

       wettelijke taken uit te voeren en de kwaliteit van de lokale leefomgeving te versterken;

    • ii.

      regionale ontwikkelingen mogelijk te maken ter versterking van de ruimtelijke en economischestructuur van de regio;

  • b.

    bestuurskrachtonderzoek: onderzoek naar versterking van de bestuurskracht van een gemeente of een regio;

  • c.

    bestuurskrachttraject: traject waarbij de provincie gemeenten of regio’s ondersteuning biedt bij het bevorderen van duurzame bestuurskracht;

  • d.

    Programma Sterk Bestuur: programma zoals weergegeven in de PS-brief van 8 juli 2015, P2015-0375;

  • e.

    subregionaal: een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling.

Artikel 8.1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het laten uitvoeren van een bestuurskrachtonderzoek;

  • b.

    het laten uitvoeren van een onderzoek naar de gewenste vorm van gemeentelijke samenwerking of gemeentelijke herindeling;

  • c.

    het realiseren van een innovatief instrument ter versterking van de bestuurskracht;

  • d.

    het opstellen van een regionale, subregionale of lokale visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie; of

  • e.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een onderzoek als bedoeld onder a, b of d in de ambtelijke organisatie; of

  • f.

    het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten voor het opstellen van een regionale visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.

Artikel 8.1.3 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit is gericht op een duurzame en toekomstbestendige versterking van de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s;

    • b.

      de activiteit past binnen het Programma Sterk Bestuur;

    • c.

      de activiteiten, bedoeld in artikel 8.1.2, onder a tot en met d, worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij.

  • 2 Een activiteit als bedoeld in het eerste lid kan ook worden uitgevoerd in aan Gelderland grenzende gemeenten, indien deze activiteit bijdraagt aan een duurzame en toekomstbestendige versterking van de bestuurskracht van de Gelderse gemeenten of regio’s.

Artikel 8.1.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten in Gelderland;

  • b.

    samenwerkingsverbanden tussen gemeenten waarvan het merendeel in Gelderland ligt; of

  • c.

    openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarvan het merendeel van de deelnemers bestaat uit Gelderse gemeenten.

Artikel 8.1.5 Inhoud aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling of een bij privaatrechtelijke overeenkomst geregelde samenwerking, een door de betrokken colleges vastgestelde verklaring en beschrijving van de samenwerking verstrekt.

Artikel 8.1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder a tot en met e, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, met een maximum van € 35.000.

  • 2 De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder f, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, met een maximum van € 5.000.

Artikel 8.1.7 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 wordt geweigerd indien:

    • a.

      aan de aanvrager subsidie is verleend voor een andere activiteit, genoemd in artikel 8.1.2, die nog niet is afgerond; of

    • b.

      de activiteit niet verenigbaar is met een reeds ingezet herindelingsontwerp, herindelingsadvies of een herindelingsregeling als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan subsidie worden verleend voor een activiteit als genoemd in artikel 8.1.2, onderdeel c, indien een andere activiteit waarvoor subsidie is verleend nog niet is afgerond.

  • 3 Subsidie kan worden geweigerd indien reeds aan een of meer betrokken gemeenten een subsidie voor hetzelfde bestuurskrachttraject is verleend.

Artikel 8.1.8 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht de activiteit binnen een jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening uit te voeren.

  • 2 De kennis die of het systeem dat wordt verkregen uit de ontwikkeling van het instrument als bedoeld in artikel 8.1.2, onderdeel c, dient voor een ieder beschikbaar te worden gesteld. 

Paragraaf 8.2 Verwijderen van drugsafval

Artikel 8.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;

  • b.

    erkende verwijderaar: verwijderaar die gekwalificeerd is voor de verwijdering van drugsafval of bodemverontreinigingen;

  • c.

    saneren: saneren als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming;

  • d.

    synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen;

  • e.

    verwijdering: verwijdering als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

  • f.

    zakelijk gerechtigde: persoon met een zakelijk recht als bedoeld in boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verwijderen van drugsafval;

  • b.

    het saneren van bodemverontreiniging die is ontstaan als een rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van drugsafval.

Artikel 8.2.3 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager verantwoordelijk of mede verantwoordelijk is voor:

  • a.

    het ontstaan van het drugsafval;

  • b.

    de aanwezigheid van het drugsafval op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft; of

  • c.

    de verontreiniging van de bodem waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 8.2.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    er sprake is van illegale dumping van drugsafval;

  • b.

    van de dumping melding is gedaan bij de politie;

  • c.

    voor de verwijdering of de sanering opdracht is gegeven in 2018 of daarna;

  • d.

    de verwijdering of de sanering uiterlijk drie maanden na opdrachtverlening is uitgevoerd; en

  • e.

    de verwijdering of de sanering is uitgevoerd door een erkend verwijderingsbedrijf of bodemsaneringsbedrijf in overeenstemming met de daarvoor geldende regels.

Artikel 8.2.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      de zakelijk gerechtigde van het terrein waarop het drugsafval zich bevindt of waarvan de bodem is verontreinigd, of

    • b.

      een gemeente.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 8.2.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de locatie waaruit blijkt waar het drugsafval is aangetroffen of de bodemverontreiniging is ontstaan;

    • b.

      een bewijs van de melding bij de politie, en

    • c.

      een factuur van de uitgevoerde werkzaamheden

  • 2. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag ingediend na uitvoering van de subsidiabele activiteit.

Artikel 8.2.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten

  • 2. De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten als de aanvrager van de subsidie een publiekrechtelijke rechtspersoon is.

Artikel 8.2.8 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.5, onder b, komen de kosten voor activiteiten, als bedoeld in artikel 8.2.2, die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.2.9 Indieningsperiode

[vervallen]

Paragraaf 8.3 COVID-19 Steun gemeente

Artikel 8.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Covid-19 maatregelen: de door de Rijksoverheid, in verband met Covid-19, afgekondigde adviezen en maatregelen;

  • b.

    cruciaal beroep of vitaal proces: beroep dat door de Rijksoverheid als cruciaal is aangemerkt of onderdeel uitmaakt van de door de Rijksoverheid aangemerkte vitale processen bij vitale bedrijven;

  • c.

    sociale verbinding: het bij elkaar brengen van mensen, zodat ze zich verbonden voelen met de omgeving;

  • d.

    vitale functies: functies binnen de gemeentelijke organisatie die door de Rijksoverheid als vitaal of cruciaal zijn aangewezen.

  • e.

    gemeenschapsvoorziening: een bestaand gebouw of gedeelte van een bestaand gebouw dat voldoet aan de volgende criteria:

    • i.

      er vinden verschillende activiteiten voor gebruikers plaats op ten minste drie van de volgende terreinen: zorg, welzijn, cultuur, educatie en sport;

    • ii.

      het gebouw is bestemd voor brede en meerdere gebruikersgroepen;

    • iii.

      de gebruikers zijn als vrijwilliger actief betrokken bij de activiteiten in de gemeenschapsvoorziening;

    • iv.

      de gebruikers die op structurele basis gebruikmaken van de gemeenschapsvoorziening zijn in meerderheid non-profitorganisaties; en

    • v.

      het gebouw staat ten minste zes dagen per week, inclusief de avonden, ter beschikking van de gebruikers.

Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het inhuren van medewerkers voor het uitvoeren van vitale functies;

  • b.

    het realiseren van noodopvang voor kwetsbare groepen of kinderen waarvan ouders in een cruciaal beroep of vitaal proces werkzaam zijn;

  • c.

    het uitvoeren van activiteiten die tot doel hebben de sociale verbinding te versterken, of

  • d.

    het verstrekken van een tegemoetkoming aan ondernemingen in de sectoren cultuur, sport, recreatie en toerisme en aan gemeenschapsvoorzieningen.

Artikel 8.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2, aanhef en onder a, wordt alleen verstrekt als de beschikbare inzet van de organisatie voor het uitvoeren van vitale functies tijdelijk moet worden uitgebreid als gevolg van extra werkzaamheden door Covid-19 maatregelen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2, aanhef en onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      De noodzaak van de noodopvang een gevolg is van de Covid-19 maatregelen, en

    • b.

      De inrichting van de noodopvang geschiedt met inachtneming van de Covid-19 maatregelen.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2, aanhef en onder c, wordt alleen verstrekt als de activiteit wordt uitgevoerd in de periode waarin de Covid-19 maatregelen van kracht zijn.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 8.3.2, aanhef en onder d, wordt alleen verstrekt als de onderneming schade lijdt als gevolg van de Covid-19 maatregelen.

Artikel 8.3.4 Aanvrager

De subsidie kan worden verstrekt aan een gemeente.

Artikel 8.3.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt de som van het inwoneraantal op 29 februari 2020 vermenigvuldigd met een bedrag van € 2,83.

  • 2. Het inwoneraantal wordt bepaald aan de hand van CBS-gegevens.

Artikel 8.3.6 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt een voorschot uitgekeerd van 100%.

Artikel 8.3.7 Weigeringsgrond

Per aanvrager wordt slechts eenmaal subsidie verstrekt.

Artikel 8.3.8 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 en 27 van de AsG wordt de subsidie vastgesteld conform artikel 25 van de AsG.

Artikel 8.3.9 Verplichtingen

De aanvrager is verplicht voor 1 januari 2021 een door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld verslag in te dienen waarin wordt beschreven waaraan de subsidie is besteed.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1

De volgende regelingen en beleidsregels worden ingetrokken:

  • a.

    Regels Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011;

  • b.

    Regels subsidieverstrekking SmpG Cultuur en Erfgoed 2013;

  • c.

    Regels asbest eraf, zonnepanelen erop Gelderland;

  • d.

    Nadere regels loonkosten Subsidieregeling meerjarenprogramma’s Gelderland 2008;

  • e.

    Nadere regels loonkosten Subsidieregeling meerjarenprogramma's Gelderland 2012;

  • f.

    Herziene regels subsidieverstrekking economie 2013;

  • g.

    Herziene regels energiebesparing en hernieuwbare energie 2013;

  • h.

    Regels subsidieverstrekking sociaal-economisch beleid 2011;

  • i.

    Regels subsidieverstrekking Sociaal en Jeugd 2011;

  • j.

    Beleidsregel recessie;

  • k.

    Subsidieregeling voor ontruiming en vernietiging van krotstandplaatsen voor woonwagens 1998;

  • l.

    Regels subsidieverstrekking klimaat 2011;

  • m.

    Nadere regels subsidieverordening jeugdzorg provincie Gelderland 2010;

  • n.

    Beleidsregel subsidieverstrekking ontgroening en vergrijzing;

  • o.

    Uitvoeringsregels cultuur Gelderland 2006;

  • p.

    Regels subsidieverstrekking archieven 2011;

  • q.

    Regels subsidieverstrekking cultuur 2011;

  • r.

    Nadere regels Subsidieregeling sociaal beleid Gelderland 2004;

  • s.

    Regels subsidieverstrekking groenblauwe diensten;

  • t.

    Regels subsidieverstrekking Programma Thuisgeven in Gelderland 2011;

  • u.

    Uitvoeringsregeling stadsvernieuwingsfonds Gelderland 1998;

  • v.

    Beleidsrichtlijnen Subsidieverordening vernieuwing landelijk gebied 1998;

  • w.

    Beleidsregels voor het opstellen van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997;

  • x.

    Regels subsidieverstrekking activiteiten ruimtelijke kwaliteit;

  • y.

    Regels subsidieverstrekking Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 Gelderland;

  • z.

    Beleidsregels verlagen subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 Gelderland.

Artikel 9.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regels Ruimte voor Gelderland 2016.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2 De in artikel 9.1 bedoelde regelingen blijven van kracht op aanvragen om subsidie die zijn ingediend en besluiten omtrent subsidie die zijn genomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland
 

Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 4.8 Inrichting Gelders Natuurnetwerk

Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 4.8.1 onderdeel a tot en met d, van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016.

Inrichting nieuwe natuur

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Inrichting nieuwe natuur

ha

€ 15.000

PAS- of Natura 2000 herstelmaatregelen

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Kleinschalig plaggen en/of vrijstellen venoever

m2

€ 4

Lokale drukbegrazing met schapen of vee

ha

€ 90

Verwijderen organische sedimenten

ha

€ 13.000

Bodem geschikt maken voor kieming jeneverbes (door plaggen)

ha

€ 11.000

Opschonen vennen (verwijderen slib)

m3

€ 11

Bekalken van inzijggebied of na plaggen

ha

€ 160

Belemen van heischrale graslanden

ha

€ 160

Verwijderen strooisellaag

ha

€ 8.000

Maaien en afvoeren (met bosmaaier)

ha

€ 2.500

Planten bosplantsoen

Ontwikkeling corridors (bos kappen + strooisel verwijderen)

ha

ha

€ 11.000

€ 10.000

Bosopslag verwijderen in herstellend hoogveen of galigaanmoeras

ha

€ 45.000

Bosopslag verwijderen in overige habitattypen

ha

€ 2.000

Vervolgbeheer na bosopslag verwijderen in overige habitattypen, maximaal 3 jaar

Per jaar per ha

€ 200

Bosopslag verwijderen, bos kappen en afvoeren onder andere ten behoeve van: ingrijpen boomsoortensamenstelling, ontwikkeling van corridors/windwerking, omvorming dennenbos op oude bosgronden, terugdringen beuk in eikenbossen, bosrandenbeheeer

ha

€ 2.000

Verwijderen exoten kleinschalig (grote dichtheid < 5 ha)

ha

€ 27.000

Verwijderen exoten grootschalig (> 100 ha)

ha

€ 2.000

Verwijderen exoten: Japanse Duizendknoop

m2

€ 10

Verondiepen/dempen van sloten (met grond uit het gebied)

m

€ 4

Overige herstelmaatregelen in bestaande natuur ten behoeve van Natura 2000 en herstel natte landnatuur

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Uitvoeren van inrichtingsmaatregelen binnen bestaande natuur

ha

€ 6.000

 

Bijlage 2. Lijst met investeringen voor paragraaf 4.14, agrarisch waterbeheer door loonwerkbedrijven

[vervallen]

Bijlage 3. Lijst van prioritaire soorten behorende bij paragraaf 4.6 Behoud van prioritaire soorten

Naam

Voorkomen in Gelderland (locaties)

Concrete, plaatselijke maatregelen

Granietspelden-kussentje (Pertusaria corallina)

Putterzeedijk en Arkemheense zeedijk = kust Veluwemeer (Waterschap Vallei en Veluwe)

Zorgen dat het steenoppervlak van de dijk niet door gras en riet wordt overgroeid. Eenmalig verwijderen van de opslag door o.a. maaien + afvoeren, daarna iedere vijf jaar branden

Kielmos (Anastrophyllum minutum) & Dwergmos (Diphyscium foliosum) & Klein schoffelmos (Scapania curta)

De Dellen bij Heerde (GL)

Afsteken van steilkanten zodat geheel met gras begroeide steilkanten deels weer in kale, humeuze bodem veranderen (heeft alleen effect waar stikstofdepositie laag is)

Gekapt haartandmos (Trichostomum crispulum)

Steengroeve Winterswijk (SBB) (enige kalkplek in de provincie!)

Gebied zo inrichten dat er voor de langere termijn kale wanden van kalksteen in de groeve aanwezig zijn

Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum)

Leusveld (NM), Wylerberg/Duivelsberg (SBB), Berg en Dal, Nijmegen (groenstrook Van Apelterenweg-Aldenhof), omgeving Loil-Nieuw Wehl

Huidige populatie goed in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Deze kleine geisoleerde populaties in bosranden en hooilanden moeten urgente behandeling krijgen ter bescherming. Hierbij moeten planten meer directe leefruimte krijgen (evt handmatig bestuiven). Aansluitend kleinschalige en handmatig plaggen ter stimulering van kieming en vestiging. Bosrandbeheer: structuur aanbrengen met dunnen/kappen en strooisellaag verwijderen. In bosrand en hooiland verwijderen van schaduwgevende struiken en bomen. Nectarvoorzienende maatregelen treffen om meer bestuivers te lokken (meeliftende soorten). Geen volwassen planten verplaatsen (alleen als groeiplaats door bouwwerkzaamheden verloren gaat). Uitwisseling tussen geisoleerde populaties door uitzaai van zaden, of bijplaatsing jonge opgekweekte planten, uit andere populaties. Bekalken is bij deze soort niet echt nodig. Stikstofwegnemende maatregelen noodzakelijk.

Heidezegge (Carex ericetorum) & Kleine schorseneer (Scorzonera humilis)

Braamsveldje (De Hoge Veluwe), Kootwijkerzand & Radio Kootwijk (SBB), Epe (SBB), misschien nog Kleine schorseneer bij Vierhouten (SBB)

Bij Kleine schorseneer bloembezoek door insecten onderzoeken; eventueel handmatig kruisbestuiven bij planten die niet door insekten bezocht worden of te ver van elkaar verwijderd zijn voor insekten(kruis)bestuiving). Planten groeien nu deels al langs paden, waar de bodem beter gebufferd is door wegverhardingsmateriaal. Dit handhaven of uitbreiden. Leem en schelpen verstuiven beter dan beton. Niet meteen heide gaan bekalken. Soorten groeien deels ook waar in het verleden (oorlog) de heide omgeploegd is (ontkalkte uitspoelingshorizont heidepodzol ondergeploegd). Begrazingsdynamiek (konijnen) terugbrengen -> konijnen beschadigen de wortels die vervolgens weer uitlopen -> rommelen in de bodem. Populaties kleine schorseneer verbinden.

Zandwolfsmelk (Euphorbia seguieriana)

stroomdalgrasland (Erlecomse waard, SBB) en spoortalud (Arnhem Schuytgraaf, Prorail)

Verwijderen dikke strooisellagen op bestaande groeiplaatsen (Afbranden in de winter ?). Herstel rivierdynamiek (oeverwalvorming). Creëren van open vestigingsplekken. Verwijderen opslag houtige gewassen. Het gaat niet alleen om herstel van bestaande rivierduinen en stroomdalgraslanden, maar vooral om het regelmatig ontstaan van nieuwe verse (voedselarm, basisch) afzettingen waarop stroomdalgraslanden kunnen ontstaan. In ons klimaatgebied (neerslagoverschot in de winter) is ontkalking een natuurlijk proces waardoor alle hooggelegen goed doorlatende bodems op de lange duur toch uitlogen (verzuren).

Duitse brem (Genista germanica)

Groesbeek, rond begraafplaats, misschien nog exemplaren op de Veluwe (Hoenderloo & omgeving Kroondomein)

Huidige populatie in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Eventueel handmatig bestuiven. Kleinschalig, handmatig plaggen nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging. Verwijderen opslag houtige gewassen.

Berghertshooi (Hypericum montanum)

Heveadorp (Duno, GL) en leemputten Soerel (SBB)

Kleinschalig, handmatig oppervlakkig plaggen (strooisel verwijderen) nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging (zaadbank!). Kleinschalig dunnen/ringen van schaduwgevende bomen en struiken. Kappen en dunnen bij voorkeur in combinatie met verwijderen strooisellaag. Laat (wanneer bovengronds afgestorven) maaien en afvoeren. Beperken stikstofdepositie.

Knollathyrus (Lathyrus linifolius)

Speuld (SBB), Hoog-Soeren, Staverdense leemputten (GL), De Hoge Veluwe

Huidige populatie in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Eventueel handmatig bestuiven. Planten tussen populaties verplaatsen voor genetische uitwisseling en/of kweekprogramma opzetten. Kleinschalig, handmatig plaggen nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging. Kleinschalig dunnen/ringen van schaduwgevende bomen en struiken. Kappen en dunnen bij voorkeur in combinatie met verwijderen strooisellaag. Laat (wanneer bovengronds afgestorven) maaien en afvoeren. Beperken stikstofdepositie.

Karwijselie (Selinum carvifolia)

Willinks Weust (SBB)

Eénmaal per jaar laat in het seizoen (na bloei en vruchtzetting) maaien en afvoeren. Tegengaan verdroging en te sterke beschaduwing.

Geoorde veldsla (Valerianella rimosa) & Akkerboterbloem (Ranunculus arvensis ) & Vroege ereprijs (Veronica praecox)

Cortenoever (SBB), Geoorde veldsla ook langs Boven-Rijn bij Kekerdom en Ewijk

wintergraan akkerbeheer, vergroten/behouden dynamiek langs rivieroevers.

Besanjelier (Silene baccifera)

Millingerwaard (Colenbrandersbos), Cortenoever, Aerdt (Oude Waal-Bijland)

groeiplaatsen ontzien bij maaien. Heggen met groeiplaatsen alleen snoeien af afzetten buiten groeiseizoen. Groeiplaatsen uitrasteren.

Korensla (Arnoseris minima)

Veluwe, Hoge Veluwe, Bennekomse Meent, Montferland, omgeving Overasseltsche en Hatertse vennen, Hoge Veluwe, De Groene Grens

wintergraan akkerbeheer, (randen) matig bemesten en gewas dun zaaien

Drijvende waterweegbree (Luronium natans)

Plas van Gent (gem Ede), Kroondomein, Empesche en Tondensche heide (NM), Leuvenumsche beek, Overasseltsche en Hatertse vennen (SBB), Kruisbergsche bossen, Apeldoorns kanaal, recent ook in Oosterhuizerspreng

periodiek gefaseerd verwijderen van opgehoopt organisch materiaal op de bodem, inwaaien blad voorkomen en beschaduwing opheffen door houtige gewassen op de oever te verwijderen, inwaaien meststoffen voorkomen, herstellen hydrologie (heeft baat bij natuurlijke peilschommelingen, 's zomers droogvallende oevers).

Wilde appel (Malus sylvestris) & Wilde peer (Pyrus pyraster)

Onvolledig bekend (wilde vorm moeilijk te onderscheiden). Appel: Otterlo, stuwwal Nijmegen, omgeving Winterswijk (Muggenhoek & Reirink). Peer: nabij Winterswijk (Lammers & Muggenhoek)

Ontzien bij kap of afzetten houtwallen. Vrijstellen van te zwaar beschaduwde exemplaren. Versterking kleine populaties door aanplant autochtoon materiaal uit andere populaties.

Speerwaterjuffer (Coenagrion hastulatum)

Korenburgerveen, Meddosche Veen

Hoogveenherstel, d.m.v. herstel regionaal hydrologisch systeem (anti-verdrogingsmaatregelen, vaak ook in omliggende landbouwgronden). Soms bos verwijderen. Doel is dat de van nature aanwezige randzone van het hoogveen (met een gradiënt van zuur, oligotroof regenwater naar meer gebufferd, mesotroof grondwater) hersteld wordt. Daarnaast (gefaseerd) opschonen van vennen die de potentie hebben om zich te ontwikkelen tot (zeer) zwak gebufferde vennen (periodieke lokale of regionale grondwatertoevoer).

Bosbeekjuffer (Calopteryx virgo)

Verschillende beken in de Achterhoek, met name Slinge, Willinkbeek en Ratumsebeek

Alles wat bijdraagt aan het verhogen van de zuurstofspanning in het water: terugdringen meststoffen, meer variatie in stroming (bv. door inbrengen van dood hout), onbeschaduwde trajecten inplanten. Anti-verdrogingsmaatrgelen, zodat er voldoende koud, schoon grondwater in de beek komt en de beek ook in de zomer goed blijft stromen.

Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica)

Vragenderveen, Meddosche Veen, Mosterdveen, Wooldse Veen, (Lankheet, Gld)

Hoogveenherstel, d.m.v. herstel regionaal hydrologisch systeem (anti-verdrogingsmaatregelen, vaak ook in omliggende landbouwgronden). Soms bos verwijderen en kleine nieuwe veenputjes graven die snel volledig dichtgroeien met veenmossen. Bij vernatting oppassen dat dit niet te snel gebeurt i.v.m. risico resterende hoogveenvegetatie en vestiging van concurrerende libellensoorten en vissen in open water. Hoogveenglanslibel komt met name voor in veensystemen met enige minerale aanrijking. Vaak zijn dit doorstroomveentjes waar oppervlakkige beweging van water zorgt voor die aanrijking. Deze veentjes zijn over het algemeen ook soortenrijker en zijn vaak te herkennen aan de aanwezigheid van helofyten in het veen. Ook gagel is een goede indicatorsoort. Duurzaam herstel van populaties van hoogveenglanslibel kan alleen door herstel van hydrologie. Maximaal vasthouden van water kan de doorstroomsituaties laten stagneren en leidt tot verslechtering van leefgebied (en verlechtering van de gehele overgansveensituatie)

Kleine heivlinder (Hipparchia statilinus)

Kootwijkerzand

Herstel stuifzanden: - tot op het kale zand plaggen en verwijderen van de organische laag, verwijderen van jonge opslag, maar wel rekening houden met de ontwikkeling van kleine boomgroepen in de toekomst), bestrijding grijs kronkelsteeltje, bevorderen mozaïekvegetatie van bunt/schapengras - open zand - een enkele boom en struikheide) - zuidelijke bosrand terugzetten om inzijggebied te vergoten (N depositie terugdringen) - gefaseerd nieuwe kleine stuifplekken van 50m x 50m aanleggen

Bosparelmoervlinder (Melitaea athalia) & Bruine eikenpage (Satyrium ilicis)

Bosparelmoervlinder: Hoge Veluwe, Kroondomein, Vierhouten-Elspeet, Asselse heide, Deelen e.o. Bruine eikenpage: Mulderskop/Molenhoek, (Vierhouten)

Gefaseerd en cyclisch hakhoutbeheer: Cyclus van bosvakken van 0,5 - 1 ha per 15-20 jaar (met enkele overstaanders). Alterneren met aansluitende bosvakken. Monitoring bosontwikkeling en om het jaar opslag verwijderen Bosrandbeheer: structuur en variatie aanbrengen, invasieve exoten verwijderen en ruigte ontwikkeling, cyclisch proces van 5 jaar. Stimuleren van nectarontwikkeling (voldoende zonlicht, ruigte en bloemrijke weiden)

Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon)

Kruishaarsche heide, Speulderveld, Elspeet, Uddel, Kootwijkerveen, Maalberg, Radio Kootwijk, Hoge Veluwe, leemputten bij Staverden

Kleinschalig plaggen, verwijderen van opslag, bekalken, vernatten. Herstel van hydrologie (grondwater), buffering met omgeving Vergroten van inzijggebied (tegengaan N-depositie) Verbinden (robuust) van natte heideterreinen met klokjesgentiaan en knoopmieren

Zilveren maan (Boloria selene)

De Bruuk, Korenburgerveen, (Gelderse vallei)

Maaibeheer 2x per jaar, verbinden van graslanden met brede corridors van tenminste 50m Kleinschalig en gefaseerd plaggen (voedselrijkdom en verruiging verminderen) Hydrologie: plas-dras in de winter en grondwater in de zomer net onder maaiveld Vasthouden van kwel (maar niet tot stagnerende niveau's! kwel moet doorstromen) Voorkomen van inlaat gebiedsvreemd water Dit ook toepassen in voormalig leefgebied, eventueel gecombineerd met herintroductie.

Knautiabij (Andrena hattorffiana) & Knautiawespbij (Nomada armata)

Rivierengebied (Rijn), o.a. Gelderse Poort

Maaibeheer afstemmen op bloeiperiode knautia en op knautiabij. Gericht uitbreiden van populaties beemdkroon door uitzaaien op geschikte locaties met zaad uit dichtstbijzijnde populaties.

Eikenzandbij (Andrena ferox)

Berg & Dal (populatie); Rheden (1 vondst)

Eikenbomen op de vindplaats veiligstellen, begrazing afstemmen, vaststellen of bij Rheden ook populatie aanwezig is. Eventueel aanplanten jonge eiken als opvolgers van de oude eiken.

Heidehommel (Bombus humilis)

De Bruuk

In 2013 teruggevonden en zekerheid over aanwezigheid populatie ontbreekt. Acties: vaststellen aanwezigheid, localiseren nesten en voorkomen dat deze uitgemaaid worden (bovengrondse nesten!), evalueren of maairegiem niet leidt tot periodieke afwezigheid van bloeiende planten.

Bosdoorntje (Tetrix bipunctata)

Hoge Veluwe

Het betreft een zeer kleine en kwetsbare populatie en het voorkomen van dichtgroeien van geschikt biotoop heeft prioriteit. Daarnaast moet door kleinschalige kap van bos geschikt biotoop in nabije omgeving worden gecreëerd. De huidige populatie bevindt zich bij een brandplek en het is te overwegen om in de nabije omgeving van de populatie nieuwe brandplekken te creëren. Aanvullend veldwerk is nodig voor het vinden van eventuele andere resterende populaties en het vaststellen van de afwezigheid voordat maatregelen worden uitgevoerd.

Kleine wrattenbijter (Gamsocleis glabra)

Oldebroekse Heide

Continuering van brandbeheer waarbij het van belang is dat het doelengebied niet grootschalig gebrand wordt maar wel regelmatig beschoten wordt. Verbinden Oldebroekse Heide met de ten oosten gelegen heidesnippers. Wanneer niet beschieten: voortdurend mineralenrijk dagzomende bodem bevorderen en ruderaalsituaties creëeren (met o.a. veel brem, bochtige smele, etc.).

Wrattenbijter (Decticus verrucivorus)

Hoge Veluwe, Hatertse & Overasseltse Vennen

Evaluatie maatregelen uitgevoerd in afgelopen 10 jaar; voorkomen dichtgroeien heischrale vegetatie; Hatertse & Overasseltse Vennen: uitbreiden areaal aan extensieve graanakkers en onderzoeken of inwaaien van stikstof tegen gegaan kan worden.

Zadelsprinkhaan (Ephippiger ephippiger)

Mulderskop en de Veluwe (Doornspijkse Heide, Groevenbeekse Heide, Harskampse Zand, Nationaal Park de Hoge Veluwe, Nationaal Park de Veluwe Zoom, Oldenbroekse Heide, Planken WambuisRozendaalse Veld, De Zanding).

Voorkomen dichtgroeien terreinen zonder dat de hei daarbij geheel open wordt (ruimte laten voor struiken en braamstruwelen), kleinschalig plaggen, ruimte laten voor structuur in de vegetatie (heide van verschillende ouderdom afgewisseld met gras, kruiden, struiken en open zand).

Rivierkreeft (Astacus astacus)

Landgoed Warnsborn, Arnhem

Kweek en herintroductie (maatregelen worden momenteel in gang gezet)

Knotwilgslak (Clausilia dubia) & Schorshorentje (Balea perversa)

Linge bij Deil en Tricht (beide soorten), Winssensche waarden langs Waal bij Winssen (Knotwilgslak), Uiterwaarden bij Doesburg (Knotwilgslak), IJssel bij Rheden (Schorshorentje)

Onderhoud bestaande knotopstanden, voorkomen van een te frequent snoeibeheer, aanplant nieuwe knotwilgen.

Oeverlookslak (Pseudotrichia rubiginosa)

Drutensche waarden, Blauwe kamer, Uiterwaarden IJssel tussen Dieren en Velp

Bepalen status, afhankelijk daarvan het lokaal toestaan van het ontstaan van struweel in overstroomde uiterwaarden

Oeverlookslak (Nemoura dubitans )

Bekende populaties: Wisselse veen, dal van de Hierdense beek. Kansrijke locaties met mogelijkheden voor verbetering: Beekbergerbeek

Projecten in Twente hebben laten zien dat deze soort kan profiteren van herstelprojecten op kwelrijke plekken (beperking van de afstroom van kwel, natuurlijke landinrichting en afscherming van intensieve landbouw).

Oeverlookslak (Limnephilus incisus )

zeggemoeras nabij Hall; Kansrijke locaties met mogelijkheden voor verbetering: Beekbergerbeek, Wisselse veen, dal van de Hierdense beek.

Zie Nemoura dubitans. Ook deze soort profiteert van het beter benutten (vasthouden) van kwelwater.

Beekprik (Lampetra planeri)

Oost-Veluwe (sprengen tussen Beekbergen en Epe en de Grift, en een enkele waarneming in de Eerbeekse beek), geïsoleerde populatie op de NW-Veluwe (Hierdense Beek), Achterhoek (Boven-Slinge, zijbeek Osink Bemersbeek, Ratumse beek, Willinkbeek), Berkel grensstreek (uitgespoelde exemplaren uit Duitsland)

Hermeandering en herprofilering, waardoor heterogeniteit in substraattypen optreedt (vrijspoelen grind/ aanslibben zand/slib/detritusbanken). Inbrengen (of laten liggen) dood hout, om afwisseling in stroomsnelheid en substraat in de hand te spelen. Met beleid (en onder begeleiding) baggeren om de ingegraven larven te sparen. Terugdringen riooloverstorten om lage zuurstofconcentraties te voorkomen.

Elrits (Phoxinus phoxinus)

Geïsoleerde populatie Oost-Veluwe, Verloren Beek, Klaarbeek en enkele waarnemingen in nabije omgeving (dichtstbijzijnde populatie in Zuid-Limburg)

Hermeandering en herprofilering, waardoor heterogeniteit in stroomsnelheid en substraattypen optreedt (vrijspoelen grind). Aanleggen vismigratievoorzieningen bij barrières.

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis)

Diverse kleine versnipperde populaties en geïsoleerde waarnemingen in de achterhoek (o.a. uitspoelende exemplaren in Koffijgoot vanuit Haaksbergerveen en in het stroomgebied van de Oude IJssel, Veengoot, Eefse Beek en Groenlose Slinge). Grotere onderling geïsoleerd liggende populaties in de uiterwaarden van de IJssel en in het rivierengebied (kerngebieden o.a. Diefdijk-Zouweboezem, Land van Maas en Waal-West, Rijnstrangen Zevenaar, Gebied ten oosten van Elst)

Herstellen natuurlijk peil, waardoor habitat geschikter wordt. Minder intensief schonen, meer vegetatie laten staan. Met beleid (en onder begeleiding) schonen en baggeren, zodat grote modderkruipers niet op de kant komen te liggen. Aanleg natuurvriendelijke oevers en moerasgedeeltes.

Kwabaal (Lota lota)

Enkele waarnemingen uit Waal, Maas en Nederrijn. Grotere populatie in de IJssel

Hermeandering en toelaten natuurlijke structuren in rivieren: zoals holle oevers en dood hout. Toelaten/aanleggen overstromingsvlaktes. Migratiebarrières opheffen.

Beekdonderpad (Cottus rhenanus)

Kleine geïsoleerde populaties in de Berkel en de Aastrang, ook grensoverschrijdend in Duitsland (Berkel), dichtstbijzijne populatie in de Limburgse Geul

Verhogen heterogeniteit in stroomsnelheid, waardoor grindbanken en stenen schoongespoeld blijven in snelstromende stukken en het water voldoende zuurstof blijft bevatten. Juist niet opheffen van migratiebarrières, i.v.m. competitie met exoten en rivierdonderpad.

Kamsalamander (Triturus cristatus)

Rivierengebied (Waal, Rijn, IJssel, Maas), Achterhoek, plaatselijk op Veluwe. De populaties op de Veluwe zijn alle geïsoleerde populaties.

Ontwikkelen van metapopulaties door doordachte aanleg en herstel van voortplantingsplaatsen en realisatie van landhabitat in de vorm van houtwallen, hagen, struwelen en bosjes in de directe omgeving van de voortplantingswateren

Knoflookpad (Pelobates fuscus)

Kernpopulaties: Overasseltse en Hatertse vennen; Gorssel; Landgoed de Pol. Geïsoleerde populaties: Ewijk, Zieuwent, Wilhelminahoeve, Sterrebos, Groot Soerel, De Ziele, Hattem

Aanleg en herstel van voortplantingswateren en realisatie van geschikt landhabitat met vergraafbare bodems in de directe omgeving van voortplantingswateren. Dit door aanleg van kruidenrijke graanakkers in agrarische gebieden met houtwallen en meer dynamiek op oude rivierduinen. Bijplaatsing van eigen genetisch materiaal in zeer kleine populaties om genetische variatie te vergroten.

Boomkikker (Hyla arborea)

Achterhoek, GLD herbergt ruim 50% van landelijke populatie. Na sterke groei door habitatherstel lijkt nu stand weer(plaatselijk) af te nemen

Ontwikkelen van metapopulaties door doordachte aanleg en herstel van voortplantingsplaatsen en realisatie van landhabitat in de vorm van houtwallen, hagen, struwelen en bosjes in de directe omgeving van de voortplantingswateren. Ook juiste vervolgbeheer om pionierstadium te behouden is van cruciaal belang. Lokaal kan visbezetting van wateren een probleem zijn (periodiek doogleggen/leegvissen zijn dan optionele maatregelen)

Adder (Vipera berus)

Veluwe (Veluwemassief, Kootwijk, Gerritsfles, Hoog Buurlo, Hoge Veluwe, Ermelose Heide)

Tegengaan van verdroging en versnippering; kleinschalig beheer zonder of met zeer extensieve begrazing; tegen gaan verbossing van heide

Gladde slang (Coronella austriaca)

Kernpopulaties op de Veluwe (park de Hoge Veluwe, Veluwezoom en Kroondomeinen. Geïsoleerde populaties op de stuwwal Nijmegen-Groesbeek, Montferland en Wooldse veen

Onwikkelen van structuurrijke en gevarieerde heideterreinten; ontwikkelen van verbindingszones (door bossen) om isolatie op te heffen

Woudaap (Ixobrychus minutus) & Roerdomp (Botaurus stellaris)

Gelderse Poort

Natuurlijke fluctuatie waterstand terugbrengen om ontwikkeling van waterriet te bevorderen. Verhogen algehele waterpeil van moerasgebieden om verbossing tegen te gaan en oppervlakte (water)riet te bevorderen. Terugzetten successie in moerasgebieden.

Draaihals (Jynx torquilla)

Veluwe, Achterhoek

Vergrassing tegengaan door begrazing met schapen (verschraling), kleinschaligheid van gebieden van belang, dode berken laten staan, instandhouding geschikte locaties voor (glans)mieren, bijvoorbeeld door verharding van zandwegen te voorkomen. Compacte, vergraste bodem lokaal openscheuren, hoge grasvegetaties maaien, akker- en braaklegbeheer: alle vormen van maatregelen die kale bodem bevorderen kunnen bijdragen. Maatregelen om mierendichtheid te verhogen: akkerbeheer en/of verzuringsbestrijdende maatregelen in droge schraallanden.

Tapuit (Oenanthe oenanthe)

Hoge Veluwe (1 van 2 populaties in binnenland)

Herstel stuifzanden: tot op het kale zand plaggen en verwijderen van de organische laag, verwijderen van deel jonge opslag, bevorderen mozaiek, gefaseerd nieuwe stuifplekken creëeren. Korte termijn om uitsterven te voorkomen voordat stuifzanden functioneel hersteld zijn: eventueel gebrek aan nestgelegenheid opheffen door nestkasten te plaatsen. Biodiversitieit en turnover (fauna) in graslanden verhogen door kort houden grasmat in combinatie met verzuringsbestrijding. Brongerichte maatregelen: Stikstofdepositie verminderen, konijnenpopulatie herstellen.

Otter (Lutra lutra)

recent weer rond Doesburg

aanleg otterpassages; inrichten leefgebieden (stepping stones) tussen Doesburg en populatie in regio Weerribben/Wieden; otters uitzetten

Waterspitsmuis (Neomys fodiens)

verspreid voorkomend in de beek- en riviersystemen in Midden-, Oost- en Zuid-Gelderland; niet op de Veluwe

beekdalherstel (met name aanleg natuurlijk gevormde oeverzones); extensivering terreingebruik in leefgebieden; uitrasteren kwetsbare oeverzones (hier extensief maaibeheer i.p.v. begrazing)

Boombewonende vleermuizen

bossen en landgoederen verspreid over provincie

voorafgaand aan kap bomen onderzoeken op verblijfplaatsen en bomen met verblijfplaatsen sparen; zorgen voor gevarieerde leeftijdsopbouw boombestanden; bij aanleg wegen of andere doorsnijdingen van vliegroutes hop-overs of vleermuistunnels aanleggen; winterverblijfplaatsen ontoegankelijk maken voor bezoekers (hekwerk of deur in toegang); bouwwerken met overwinterende vleermuizen geheel of gedeeltelijk bestemmen voor deze soortgroep (andere functies dan niet of hooguit beperkt mogelijk)

Bijlage 4. Lijst van subsidiabele kosten behorende bij paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 7.4.7 zijn:

  • 1.

    Directe kosten:

    • a.

      uurloon;

    • b.

      materiaal- en materieelkosten.

Het uurloon is het gemiddelde uurloon dat is vermeld op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: https://cultureelerfgoed.nl/dossiers/subsidies/instandhoudingssubsidie-sim-aanvragen. Het gemiddelde uurloon is exclusief algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst, risico en BTW.

  • 2.

    Indirecte kosten:

    • a.

      algemene bouwplaatskosten: ten hoogste 9% van de subsidiabele directe kosten;

    • b.

      algemene bedrijfskosten: ten hoogste 7% van de som van de subsidiabele directe kosten en de algemene bouwplaatskosten;

    • c.

      winst en risico: ten hoogste 3% van de som van de subsidiabele directe kosten, de algemene bouwplaatskosten en de algemene bedrijfskosten.

De subsidiabele indirecte kosten zijn in totaal ten hoogste 20% van de subsidiabele directe kosten als bedoeld onder nummer 1.

De algemene bouwplaatskosten betreffen de kosten van de hoofdaannemer die niet direct aan een onderdeel zijn toe te wijzen en die onder meer betrekking hebben op verzorgend, uitvoerend en administratief personeel op het werk, tijdgebonden materieel, keten, loodsen en dergelijke, bouwplaats en dergelijke, verbruikskosten, bewaking, verletbestrijding, bereken- en tekenwerk en dergelijke.

  • 3.

    Het niet-terugvorderbare gedeelte van de BTW: ten hoogste het wettelijke percentage.

  • 4.

    Onvoorziene kosten: ten hoogste 5% van de op grond van nummers 1 en 2 subsidiabel gestelde kosten.

  • 5.

    Constructeurskosten: alle kosten voor zover zij betrekking hebben op de berekening van sterkte of stabiliteit van de constructie ten behoeve van het functionele gebruik.

  • 6.

    Kosten van de CAR-verzekering: ten hoogste 0,4% van de op grond van nummers 1 tot en met 5 subsidiabel gestelde kosten.

  • 7.

    Directiekosten: ten hoogste de onderstaande percentages van de op grond van de nummers 1 tot en met 6 subsidiabel gestelde kosten:

    • a.

      tot een bouwsom van € 50.000: ten hoogste 15%;

    • b.

      tot een bouwsom van € 100.000: ten hoogste 14%;

    • c.

      tot een bouwsom van € 150.000: ten hoogste 13%;

    • d.

      tot een bouwsom van € 200.000: ten hoogste 12%;

    • e.

      tot een bouwsom van € 250.000: ten hoogste 11%;

    • f.

      bij een bouwsom groter dan € 250.000: ten hoogste 10%.

Directiekosten zijn alleen subsidiabel indien zij betrekking hebben op de levering van een totaalpakket aan werkzaamheden zoals omschreven in de DNR-2011 (standaard voorwaarden, 2011 herzien 2013, rechtsverhoudingen opdrachtgever-architect). De percentages worden berekend aan de hand van de bouwsom. Tot de bouwsom behoren zowel de subsidiabele kosten als de niet-subsidiabele kosten.

Bijlage 5 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 7.4.8, lid 4

Artikel 1 Algemeen

  • 1.

    Restauratiewerkzaamheden worden conform de door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg vastgestelde uitvoeringsrichtlijnen uitgevoerd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen deze uitvoeringsvoorschriften buiten toepassing laten of afwijking daarvan toestaan voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze voorschriften beogen te beschermen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden overeenkomstig bestaande, of oorspronkelijke historisch juiste vormgeving en detaillering uitgevoerd.

  • 4.

    Alle te vervangen herbruikbare onderdelen die niet in situ worden opgeslagen worden in overleg met de subsidieverlener aangemeld bij het bouwhistorisch depot in beheer bij de Stichting Monumentenwacht Gelderland.

  • 5.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken vervaardigd en afgewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat sobere en doelmatige ingrepen en conserveren/repareren voor vernieuwen gaan.

  • 6.

    Voorzieningen voor geriefs- of functieverbetering, zoals isolatie voor warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie, energieopwekking etc., worden op zodanige wijze ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering. Vooraf wordt contact opgenomen met de gemeente over de vergunningplicht van dit soort voorzieningen.

  • 7.

    Voor aanvang van de werkzaamheden informeert de subsidieaanvrager alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen, zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc., over deze uitvoeringsvoorschriften. Alle betrokken partijen houden zich aan deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 8.

    De aannemer ondertekent de uitvoeringsvoorschriften. Hiermee geeft deze er blijk van goed nota te hebben genomen van deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 9.

    Bij de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, zoals muurplanten, vleermuizen, kerkuilen, etc. wordt contact opgenomen met het Provincieloket van de provincie Gelderland, telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 16.30 uur via nummer: 026 – 359 99 99. Voor meer informatie raadpleeg de website https://www.gelderland.nl/Wet-Natuurbescherming-Beschermde-soorten-ontheffing

Artikel 2 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

  • 1.

    Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging alsmede het verwijderen van graffiti wordt onder meer verstaan: agressieve gevelreiniging, zoals stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen. De reden hiervoor is dat de “bakhuid” niet mag worden beschadigd. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten onder bepaalde voorwaarden gevelreiniging toe te staan.

  • 2.

    Hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

  • 3.

    Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

  • 4.

    Het inboeten van het metselwerk wordt uitgevoerd met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk wordt in het bestaande metselverband uitgevoerd met metselmortel aangepast aan het historisch juiste metselwerk. Metselmortel komt in samenstelling, hardheid en kleur overeen met het bestaande, historisch juiste metselwerk. Hiertoe wordt bij de aanvang van het werk aan Gedeputeerde Staten opgegeven wat de samenstelling is van de metselmortel.

  • 5.

    Nieuw voegwerk is qua samenstelling, kleur en uitvoering gelijk aan het bestaande, historisch juiste voegwerk. Hiertoe wordt voor de aanvang van het werk aan de subsidieverlener opgegeven wat de samenstelling is van de voegmortel. Bij herstel van voegwerk wordt eerst een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het voegwerk. Ter hoogte van het maaiveld wordt het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De voegen worden in verband met een goede hechting van de voegspecie kantig en voldoende diep uitgehakt opdat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2. Het uithakken van voegen geschiedt uitsluitend met de hand, of indien pneumatisch, met een fijne beitel. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • 6.

    Nieuw pleisterwerk komt in samenstelling, kleur en uitvoering overeen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, tenzij de gesteldheid van de ondergrond een ander pleistersysteem behoeft. Het pleisterwerk wordt onder het maaiveld tot op de eerste funderingsversnijding nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk is aan de hardheid van de onderliggende steen aangepast. Hierbij wordt een opgave gegeven van de samenstelling. Voor het herstel van het pleisterwerk wordt een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het pleisterwerk.

Artikel 3 Timmerwerk

  • 1.

    De te vervangen houten onderdelen worden op historisch verantwoorde wijze uitgevoerd. De bestaande detaillering en vormgeving, mits juist, is daarbij uitgangspunt.

  • 2.

    De te vervangen houten onderdelen hebben een zelfde zwaarte en profilering als de bestaande. De vervangen houten onderdelen worden ter controle bewaard tot en met de oplevering en/of subsidievaststelling.

  • 3.

    Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk wordt ten minste tweemaal voorbehandeld met houtmenie of grondverf.

  • 4.

    De toe te passen houtsoorten zijn overeenkomstig het bestaande werk en historisch juist.

  • 5.

    Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen bij herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel- en dakbeschietingen is niet toegestaan.

  • 6.

    Gaten in houten gootbodems met metalen gootbekleding zijn tenminste 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden.

Artikel 4 Schilderwerk

  • 1.

    Nieuw schilderwerk wordt in een passend verfsysteem uitgevoerd in kleur en uitvoering dat overeenkomt met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

  • 2.

    Uitvoeren van buitenschilderwerk in de periode eind oktober tot eind maart is niet toegestaan, dit in verband met de overwegend heersende weersomstandigheden. Het in deze periode behandelen van het houtwerk met grondverf is wel toegestaan.

  • 3.

    Verwijderen van oude verflagen is niet toegestaan tenzij dit voor het schilderwerk noodzakelijk is. Bij verwijderen van oude verflagen en bij kleurwijziging wordt kleurhistorisch onderzoek uitgevoerd.

  • 4.

    Verwijderen van oude verflagen door middel van afbranden is niet toegestaan. Verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht föhnen is toegestaan.

  • 5.

    Schilderen van pleisterwerk of natuursteen wordt uitsluitend met een glad opdro¬gende verf uitgevoerd. In verband met de waterhuishouding in de constructie wordt het verfsysteem aangepast aan het te schilderen type pleisterwerk of natuursteen.

  • 6.

    Naden en kieren in geveltimmerwerk worden opgevuld en strak afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel als dat technisch noodzakelijk is. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen worden afgedicht met voegmortel. Purschuim of kit is niet toegestaan.

Artikel 5 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk

  • 1.

    Bevestiging van lood, koper- en zinkbekleding geschiedt zodanig dat het materiaal volledig vrij kan werken.

  • 2.

    Zinkwerk wordt in de dikte 1,1 mm STZ 16 en met voldoende overlap ca.15 mm uitgevoerd. Waar nodig, in verband met de lengte, wordt het zink in bakgoten van een broek- of rekstuk voorzien. Dit is noodzakelijk omdat rekening moet worden gehouden met een uitzetting van 1 mm per strekkende meter vaste gootlengte.

  • 3.

    Het zink in kilgoten wordt in meterstukken uitgevoerd en aan de bovenzijde vernageld. De zijkanten worden voorzien van een felsnaad.

  • 4.

    Nieuw zink mag aan alleen aan oud zink worden gesoldeerd als het oude zink nog geen sporen van diepe corrosie vertoont.

  • 5.

    Staande hemelwaterafvoeren in zink worden uitgevoerd in de dikte 0,8 mm STZ 14, met opgesoldeerde wrongen in meterstukken. Zij worden aan beugels met roestvast staal schroefoog, vrij van de muur opgehangen. Niet staande afvoeren worden uitgevoerd in dikte 1,1 mm STZ 16.

  • 6.

    Tapeinden van zinken, koperen en loden goten zijn 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse.

  • 7.

    De hemelwaterafvoeren worden in zink, koper of lood uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

  • 8.

    Toepassing van pvc-hemelwaterafvoeren is niet toegestaan.

  • 9.

    Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren worden door middel van gesoldeerde valse verstekken geformuleerd. Het gebruik van gebogen standaard hulpstukken is niet toegestaan.

    Wanneer dakgoten in combinatie met rietbedekking worden toegepast is het gebruik van zinken goten niet toegestaan.

  • 10.

    Koperen goten worden volgens de methode beschreven in het info-blad "Koperen goten" van de Monumentenwacht Gelderland uitgevoerd.

  • 11.

    Het loodwerk wordt in minimaal 20 kg/m2, uitsluitend met koper vernageld uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

  • 12.

    Het loodwerk wordt ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen of voegklemmen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. En daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk. Bij het toepassen van voegklemmen bestaat het metselwerk boven de klemmen uit minstens 3 strekken.

  • 13.

    Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. worden door middel van muurlood en loketten uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 NHL 20 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. Het lood tussen de proppen of klemmen wordt platgeslagen en daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

  • 14.

    Het lood op hoekkepers en nokken wordt in minimaal 25 kg/m2 NHL 25, in meterstukken met gefelste naden of met voldoende overlap ca. 10 cm uitgevoerd. Op iedere felsnaad wordt een koperen klang ter bevestiging aangebracht. In het zicht blijvende koperen klangen worden voor montage vertind. Ieder stuk lood wort slechts in het midden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels worden met trotseerloodjes afgedekt.

  • 15.

    Alle loden onderdelen worden voor het aanbrengen behandeld met patineerolie. Na verwerking van het lood wordt dit nogmaals uitgevoerd.

Artikel 6 Dakdekkerswerk

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking worden nieuw aan te brengen pannen toegepast die in vorm, type en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

  • 2.

    Het dak wordt met keramische dakpannen gelegd. Toepassing van betonpannen is niet toegestaan, tenzij historisch juist.

  • 3.

    Bij voorkeur worden oude gebruikte pannen toegepast in plaats van nieuw gebakken pannen.

  • 4.

    Alle aan te brengen keramische dakpannen worden met de bij de pansoort behorende hulpstukken aangebracht.

  • 5.

    De nok- en hoekkepervorsten worden met behulp van een vezelversterkte kalkmortel aangebracht. Bevestiging aan de ruiter mag enkel verdekt en met roestvaste middelen. De mortel kan, indien nodig, door toevoeging van zogenaamd kleur poeder iets worden bijgekleurd naar de kleur van de pan. De nok- en hoekkeperruiters worden minimaal in hoogte uitgevoerd. Wanneer de onderconstructie is gewijzigd en er twijfel bestaat over de afwerking van de vorsten met mortel, wordt dit eerst voorgelegd aan de subsidieverlener.

  • 6.

    De eventueel toe te passen panhaken en -klemmen worden in roestvast staal uitgevoerd.

Artikel 7 Leien

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking komen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting, vorm en de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen met de bestaande, historisch juiste leibedekking.

  • 2.

    De leien worden uitsluitend met koper vernageld of met roestvast stalen leihaken type 316 bevestigd.

  • 3.

    De levering van leien geschiedt onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, afgegeven door de groeve.

  • 4.

    De toe te passen leien zijn vrij van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

Artikel 8 Riet

  • 1.

    Rietdekkerswerk wordt met zoetwaterriet uitgevoerd.

  • 2.

    Het rietwerk wordt uitgevoerd met eenjarig riet met een fris gele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet. De in de bossen aanwezige dullen worden zo veel mogelijk verwijderd. Het riet wordt altijd droog opgeslagen.

  • 3.

    Bij het dekken van het riet wordt gebruik gemaakt van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Voor binddraad wordt gebruikt nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan. Voor rietbedekking op en aan molens gelden andere bindmethoden.

  • 4.

    Voor zover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, wordt ook weer handgeschild rondhout toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, h.o.h. 75 cm.

  • 5.

    Bij killen worden geen zinken goten toegepast maar wordt in plaats daarvan het riet steeds in de killen doorgedekt.

  • 6.

    Rietvorsten worden in kalkspecie met een wapeningsvezel gelegd. De wijze van nokafwerking komt in materiaal, vorm en kleur overeen met de oorspronkelijke en historisch juiste nokafwerking.

  • 7.

    Het brandvertragend behandelen van riet door middel van impregneren is niet toegestaan.

Artikel 9 Natuursteen

  • 1.

    Toe te passen natuursteen wordt op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. bewerkt.

  • 2.

    Te vervangen natuursteenonderdelen of -constructies worden overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering uitgevoerd. De bevestiging met doken of krammen wordt uitgevoerd in roestbestendig materiaal. De vervangen onderdelen worden altijd ter controle bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 3.

    Natuursteenreiniging is niet toegestaan.

  • 4.

    Het impregneren en toepassen van steenverstevigers voor gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

Artikel 10 Houtaantasting

  • 1.

    Houtaantaster bestrijding wordt met een middel op basis van pyrethroïde en conform de URL 5001, “Bestrijding houtaantasting door insecten en zwammen in historische gebouwen” uitgevoerd.

  • 2.

    Injecteren onder hoge druk door middel van injectiepluggen is niet toegestaan, enkel onder lage druk en alleen bij actieve aantastingen.

  • 3.

    Door het uitvoerend bedrijf wordt na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van ten minste vijf jaar afgeven; dit in verband met de cyclustijd van de larven.

  • 4.

    Het uitvoerend bedrijf bevestigd bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaatje met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

Artikel 11 Diversen

  • 1.

    Enkelglas wordt in stopverf gezet zonder gebruikmaking van glaslatten. Glaslatten worden alleen toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Voor de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar artikel 3, lid 1 en 2 van deze bijlage.

  • 2.

    Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk wordt al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest ontdaan en uitgevoerd.

  • 3.

    Bij demonteren van tuinhekken blijven de hoofdstaanders staan in de voetmuur. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

  • 4.

    Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken wordt overeenkomstig bestaande oorspronkelijke modellen uitgevoerd.

Toelichting bij Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Algemene toelichting

Relatie Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij tevens stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.

De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt mede met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 bevat een bijlage waarop de programma’s zijn opgenomen voor de uitvoering waarvan Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om subsidies te verstrekken en derhalve ook nadere regelste stellen. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.

De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten omtrent subsidie indien zij daartoe in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Indien Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 tevens bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten omtrent subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies ten aanzien waarvan Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 8 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.

Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.

Staatssteun

Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • a.

    er is sprake van een steunmaatregel die een voordeel verschaft, in welke vorm dan ook;

  • b.

    dit voordeel wordt direct of indirect bekostigd uit overheidsmiddelen;

  • c.

    hierdoor worden één of meer specifieke ondernemingen begunstigd;

  • d.

    dit vervalst de mededinging of dreigt dat te doen; en

  • e.

    hierdoor wordt de handel tussen de Europese lidstaten ongunstig beïnvloed.

Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.

Er is geen sprake van staatssteun als er geen economische activiteiten worden gesubsidieerd of als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit is het geval bij de paragrafen 2.4, 2.7, 2.10, 2.13, 3.6, 3.7, 3.12, 3.13, 3.17, 3.18, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel a en e), 4.6, 4.12, 4.15, 4.17, 5.15, 6.3 (voor wat betreft artikel 6.3.1, onderdeel b), 6.32, 6.39, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8, 7.10, 8.1 en 8.2.

De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 2.11 en 5.3.

De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 2.6, 5.4, 5.5, 5.13 en 5.14, 6.2 en 6.3 (voor wat betreft artikel 6.3.1 onderdeel a),.

In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2, 2.3, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel b, c, en d), 4.5, 4.7, 4.16, 5.11, 6.9, 6.12a, 7.4, 7.9, 7.11, 7.13.

In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 4.4, 4.8 en 4.9. Voor aanvragen onder de paragrafen 2.8, 2.9, 2.11, 5.12, 6.25 en 6.36 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.

Voor alle overige paragrafen geldt dat indien de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.5, 2.12, 2.14, 3.3, 3.16, 4.2 (voor wat betreft artikel 4.2.1, onderdeel b en c), 5.6, 5.9, 6.8, 6.9, 6,12, 6.27, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.3.2, zesde lid Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in de betrokken regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende actiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die ten minste 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast. Om die reden is het zesde lid opgenomen.

Artikel 1.4.8. Op grond van de AsG worden subsidieregelingen eens per vier jaar geëvalueerd. Om voor de evaluatie mogelijk te maken bestaat de behoefte om de subsidieontvanger te verplichten om bepaalde informatie over te leggen. Om inzicht te kunnen krijgen in de doeltreffendheid van een subsidieregeling kan andere informatie nodig zijn dan die bij de aanvraag voor de verlening of vaststelling wordt gevraagd. Die laatste gegevens zijn gericht op de beoordeling of de gesubsidieerde activiteit conform de regeling en beschikking is uitgevoerd. Niet of en in welke mate met de subsidie het doel van de regeling - en het achterliggende beleid - is bereikt is. Met een expliciete grondslag kan het provinciebestuur sturen op de informatie die het nodig heeft voor de evaluatie en vanaf welk moment die informatie gewenst is. Toepassing van dit artikel dient in verhouden te staan met onder andere het bepaalde in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.2.1, onder e Fort Asperen - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531771; Fort de Nieuwe Steeg - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531807; Fort Vuren - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531890; Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531760; Batterij onder Poederoijen - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531925; Batterij onder Brakel - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531918; Fort Everdingen - gemeenten Vianen en Culemborg - Complexnummers 531650 en 531840.

Artikel 2.4.1 Procesbegeleidingsactiviteiten kunnen zijn: • Het opstellen van een gezamenlijk programma van eisen van het collectief • Het opstellen schetsontwerp en bouwkostenraming • Het opstellen van het projectplan • Het begeleiden en ondersteunen van het collectief in overleg met betrokken partijen in deze haalbaarheidsfase • Het bewaken van een kostenbegroting, planning en kwaliteit

Paragraaf 2.5 Beleef de Waal

[vervallen]

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

Algemeen

De middelen voor deze subsidieregeling ontvangt de provincie van het Rijk. Dat gebeurt op grond van de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. De contractpartners, waaronder de provincie Gelderland, krijgen op grond van deze overeenkomst een decentralisatie-uitkering zoetwatermaatregelen, ook wel Deltafondsmiddelen Zoetwater of Klimaatgelden genoemd. Deze middelen zijn bedoeld voor uitvoering van de klimaat-projecten die zijn opgenomen in “Wel goed water geven!”, het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.

De provincie Gelderland ontvangt over de periode 2016 – 2021 in totaal € 8.347.000 aan Deltafondsmiddelen Zoetwater. De provincie heeft het op zich genomen om met gebruikmaking van een subsidieregeling daarvan conform de bestuursovereenkomst € 880.000 beschikbaar te stellen aan Waterschap Vallei en Veluwe, € 2.220.000 aan Waterschap Rijn en IJssel en in totaal ruim € 1,0 miljoen aan veertien Gelderse en drie Utrechtse gemeenten (zie artikel 2.11.8 voor de verdeling). Paragraaf 2.11 voorziet hierin.

Subsidieverlening geschiedt onder voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld. De bevoorschotting houdt gelijke tred met het uitbetalingsritme van het Rijk aan de provincie, met uitzondering van subsidies tot €25.000. De provincie verleent de subsidie en stelt deze vast. Het RBO rapporteert over de voortgang en de eindresultaten aan het Rijk.

Artikel 2.11.3

[vervallen]

Artikel 2.11.4

[vervallen]

Artikel 2.11.5

De Rijksbijdrage is op grond van de overeenkomst bedoeld voor activiteiten die worden uitgevoerd in de periode 2016-2021. Onderhavige regels, op basis waarvan aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend, zijn echter na 1 januari 2016 in werking getreden. Kosten gemaakt vanaf 1 januari 2016 worden daarom expliciet subsidiabel geacht.

Artikel 2.11.6

Namens een groep van meerdere gemeenten kan één gemeente penvoerder zijn, maar bijvoorbeeld ook de regio.

Artikel 2.11.7

De activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2016-2021 en daarbij is het mogelijk dat een aanvrager pas na enkele jaren subsidie aanvraagt. Als uiterste datum voor het indienen van een aanvraag geldt 1 juli 2021, omdat wordt aangenomen dat maatregelen die na deze datum worden aangevraagd niet meer in 2021 kunnen worden opgeleverd. Het is tevens mogelijk dat een waterschap of gemeente niet (direct, in een keer) de maximale subsidie aanvraagt.

Artikel 2.11.8

In dit artikel zijn de maximale subsidiebedragen per subsidieontvanger opgenomen. De subsidiebedragen per gemeente zijn vastgesteld naar rato van het bod (toegezegde eigen investering) per individuele gemeente.

Artikel 2.11.9

Het is niet verplicht om binnen een bepaalde termijn na subsidieverlening dan wel –vaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

Artikel 2.11.10

Er geldt een specifieke periode voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie als gevolg van het uitbetalingsritme van het Rijk. Met het tweede lid van dit artikel is beoogd de vaststelling van alle subsidies op overeenkomstige wijze te laten plaatsvinden.

Artikel 2.12.1, onderdeel a

Onder gebruiker kan zowel de aanbieder van activiteiten als de deelnemer aan activiteiten worden begrepen.

Hoofdstuk 3

Algemeen

De subsidieregeling voor Lokale Duurzame Energieprojecten (paragraaf 3.3) biedt de mogelijkheid van een subsidie voor kleinschalige energieprojecten zoals collectieve zonnedaken. Het gaat daarbij om kleinschalige projecten die relatief eenvoudig ruimtelijk inpasbaar zijn. De ontwikkeling van grootschalige lokale duurzame energieprojecten zoals windparken en zonnevelden vereisen daarentegen een kostbare en tijdrovende ruimtelijke, technische en communicatieve voorbereiding. Er is veel geld nodig om studies te laten uitvoeren, rapportages op te stellen, etc.

Om lokale energie coöperaties instaat te stellen ook dergelijke grootschalige energieprojecten te ontwikkelen is er de regeling in paragraaf 3.11. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windpark of een zonnepark, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening onder markconforme voorwaarden. De lening moet na realisatie (financial close) van het project worden terug betaald uit de opbrengsten van het project (doorgaans verkoop van energie en SDE+-subsidie.

Paragraaf 3.5 Stimulering energiebesparing bij bedrijven en instellingen via de Energie Prestatie Keuring

Artikel 3.5.1

Voorbeelden van bedrijfscollectieven zijn ondernemersverenigingen, parkmanagementorganisaties en brancheorganisatie.

Artikel 3.5.4

Aanvragen voor uitsluitend het uitvoeren van een plan van aanpak voor voorlichting worden niet gehonoreerd. Aanvragen waarbij het opstellen van een plan van aanpak wordt gecombineerd met begeleiding van bedrijven en instellingen kunnen wel voor toewijzing in aanmerking komen.

Artikel 3.5.9

Bedrijven en instellingen die een EPK-proces ingaan, zullen zich doorgaans aan het begin daarvan aanmelden bij EPK-doorlichting (www.epk.energiecentrum.nl). Bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie worden de registraties meegezonden. Meer informatie over EPK en het register is te vinden op www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/energie-besparen/energie-prestatie-keuring-epk/stappenplan-energie-prestatie-keuring.

Paragraaf 3.6 Bodemgegevens op orde

Artikel 3.6.2 Hiermee wordt bedoeld de bodeminformatie op orde krijgen door invoeren volgens een uniform format in één systeem voor het kunnen uitwisselen en delen van bodemdata, zodat uitwisseling kan plaatsvinde nmet het provinciale bodeminformatiesysteem Squit Ibis.

Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

Algemeen

Ruimtelijke ontwikkeling wordt ruim uitgelegd, hieronder valt ook klimaatadaptatie en energiewinning.

Artikel 3.7.1 Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan: i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waar bodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond. Het delen van de opgedane kennis kan ook via een website of sociale media.

Paragraaf 3.11 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Artikel 3.11.1 Onder duurzaam energiebedrijf kunnen ook ondernemingen vallen die nog in de voorbereidende fase zijn van de productie van windenergie of zonne-energie. De definities van windpark en zonnepark onder b en c zijn overeenkomstig de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van lokaal duurzaam energiebedrijf buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan.

Artikel 3.11.2 Onder de voorbereiding van een windpark of een zonnepark vallen onder andere kosten voor projectleiding, kosten voor het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming zoals een MER en het aanvragen van een omgevingsvergunning, kosten voor een marketing- of communicatieplan, kosten voor het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van de financiering van de realisatie van het zonnepark of het windpark, kosten voor het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen, kosten voor het voorbereiden en regelen van de netaanpassing en kosten voor overig juridisch en financieel advies.

Artikel 3.11.3 De ontwikkeling van een windpark en zonnepark maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat het park ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie instaat is om een complex project als de realisatie van een wind- of zonnepark te realiseren.

Artikel 3.11.4 De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windparken en zonneparken draagvlak verhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het tweede lid bepaald dat die onderneming voor tenminste 50% in eigendom is van en het bedrijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.11.5 Het tweede lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening wordt doorgaans na de financial close van het project terugbetaald. Als een windpark of een zonnepark niet wordt gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan zijn Gedeputeerde Staten gehouden om de verplichting tot terugbetaling van de subsidie en de tot op dat moment opgebouwde rente in te trekken. Daarbij hebben zij geen beleidsruimte voor een nadere afweging. Voor het bepalen van strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de inhoud die dat begrip in de jurisprudentie over de Wet ruimtelijke ordening heeft. Daaronder vallen bijvoorbeeld zaken als slagschaduw, landschappelijke kwaliteit en geluidhinder. Het ontbreken van draagvlak bij omwonenden is geen aspect van goede ruimtelijke ordening en kan daarom geen grond zijn de verplichting tot terugbetaling te laten vallen. Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van medewerking van de gemeenteraad, omdat de Elektriciteitswet voorziet in een bevoegdheid van Provinciale Staten om een inpassingsplan vast te stellen.

Artikel 3.11.7 De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager die in de overeenkomst worden vastgelegd. Die zullen, tezamen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager bepaald en is afhankelijk van de planning van het project of projectonderdeel.

Artikel 3.11.8 De lening als bedoel in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.

Paragraaf 3.12

Subsidies op grond van deze paragraaf moeten in een eerste fase (fase 1) stimuleren dat op het niveau van een of meerdere wijken onderzocht wordt in hoeverre verduurzaming van de wijk kans van slagen heeft. Verduurzaming kan bijvoorbeeld worden bereikt door het besparen van energie of het gebruik van duurzame energiebronnen. De vervolgfase (fase 2) richt zich op het opstellen van een concreet en integraal transitieplan. Onder een integraal transitieplan wordt verstaan: een plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik van bestaande gebouwen. Bij voorkeur bevat een transitieplan ook andere wijk verduurzamende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, klimaatadaptatie en sociale cohesie. Een integraal transitieplan dient steeds tot stand te komen in interactie met de betrokken partijen, in het bijzonder de bewoners.

Artikel 3.12.2 In artikel 3.12.2 en verder wordt gesproken over de externe deskundige. Met extern is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een deskundige die noch aan de subsidieverstrekker, noch aan de subsidieontvanger gelieerd zijn

Artikel 3.12.4 Het kan zijn dat een aanvrager op eigen initiatief, zonder subsidie van de provincie, een inventarisatie heeft opgesteld of heeft laten opstellen. Als deze inventarisatie beantwoordt aan de verplichtingen van deze regeling (en minimaal de aandachtspunten bevat uit het document zoals genoemd in artikel 3.12.4), kan deze de basis vormen voor de aanvraag van de subsidie voor fase 2.

Artikel 3.12.6 Voor wat betreft de subsidiabele kosten geldt dat die voor het grootste deel besteed zullen worden aan de inzet van de externe deskundige. In voorkomend geval kunnen ook andere deskundigen worden ingezet voor bepaalde specifieke onderdelen van het proces. Het is echter ook toegestaan om andere kosten die rechtstreeks met het proces samenhangen voor subsidie in aanmerking te brengen, zoals zaalhuur of het gebruik van bepaalde methodieken waarvoor een vergoeding moet worden betaald. Hiervoor is een maximum van 10% opgenomen.

Artikel 3.12.9 Het doel van de subsidie is om in zoveel mogelijk wijken te komen tot uitvoering van transitieplannen. Om de kans van slagen zo goot mogelijk te maken, is het van groot belang dat er uitvoerig verslag wordt gedaan van de activiteiten en de resultaten. Op basis van deze verslagen kunnen ook anderen profiteren van verworven kennis en inzichten, ook als er in de betreffende wijk geen vervolg komt op het doorlopen proces. Om die reden is voor beide fasen de verplichting opgenomen dat de aanvrager binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uitbrengt. Verslagen zijn in beginsel vormvrij. In alle gevallen zal een kwalitatief goed verslag worden verlangd dat voldoet aan de eisen van artikel 3.12.9.

Paragraaf 3.18 Ondersteuning van gemeenten ten behoeve van toezicht op energiebesparing 2020

In artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is een verplichting opgenomen voor bedrijven met een jaarlijks energieverbruik van 50.000 tot 200.000 kWh of 25.000 tot 75.000 m3 aardgas om alle energiebesparende maatregelen te treffen die een terugverdientijd hebben van maximaal 5 jaar.

De provincie Gelderland wil vanuit de samenwerking in het Gelders Energie Akkoord bedrijven aanzetten tot het nemen van deze maatregelen. Daartoe is de Gelderse aanpak ontwikkeld. Deze aanpak is gericht op de sporen communicatie, stimulering van bedrijven via collectieve projecten en toezicht op en handhaving van zogenaamde achterblijvers. In deze aanpak wordt het uitgangspunt gehanteerd dat 80% van de bedrijven via stimulering zelf aan de slag gaat en dat 20% van de bedrijven via toezicht en handhaving moet worden aangezet tot het nemen van energiebesparende maatregelen. De gemiddelde toezichtskosten per bedrijf zijn gesteld op €800. De provincie draagt voor 50% bij in die kosten. De subsidie is uitsluitend bestemd voor uitoefening van toezicht, en niet voor bestuursrechtelijke handhaving.

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1, onderdeel w:

Voorbeelden van landschapselementen zijn bossen van geringe omvang, heggen, hagen, houtwallen en lanen.

Paragraaf 4.2 Landschap en biodiversiteit

Artikel 4.2.1

Voorbeelden van het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen zijn lokaal vernatten (plas dras realiseren, een natuurvriendelijke oever aanleggen en een struweelhaag aanleggen) of een geleidelijke overgang creëren van bos naar landbouwgrond (aanleg mantel-zoom). De effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan op die manier sterk worden vergroot.

Een voorbeeld van het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap is het organiseren van een bijeenkomst om burgers te betrekken bij het landschap of het verschaffen van informatie of laten beleven van streekeigen objecten als grafheuvels, bakhuisjes, kapellen of grenspalen. Het aanleggen van een klompenpad valt hier niet onder.

Artikel 4.2.2

Lid 2

De gemeente of eigenaar van een bos of landgoed dient een projectplan in als er maatregelen genomen worden voor het vergroten van de biodiversiteit of landschapsherstel op haar grondgebied of perceel. Aan de hand van dit plan gaat de gemeente of eigenaar van het bos of landgoed de in het plan opgenomen maatregelen uitvoeren.

Maatregelen om de biodiversiteit te verhogen zijn pas effectief als voldoende voedsel beschikbaar is, er voortplantingsmogelijkheden zijn en jonge dieren kunnen opgroeien. Onderdeel hiervan is ook dat er voldoende beschutting is tegen roofdieren, zodat de biotoop voor de soort op orde is. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas deze subsidie als uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn. Als één of meer van de elementen al aanwezig zijn, kan subsidie worden verstrekt voor het op orde brengen van de ontbrekende onderdelen. Subsidie kan ook worden verstrekt voor het maken van een nieuw gebied voor dieren in de omgeving van bestaande gebieden waar al soorten voorkomen. Hiermee wordt de populatie groter en sterker. Van belang daarbij is wel dat de afstand naar het nieuwe leefgebied door de soort te overbruggen is. Als dat niet het geval is zal deze soort zich niet vestigen in het nieuwe leefgebied.

Lid 3

Belangrijk uitgangspunt is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature voorkomen in het gebied. Belangrijk daarbij is ook om alleen inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken. Gedeputeerde Staten subsidiëren niet de aanleg van alle landschapselementen, maar van een beperkt aantal groenblauwe landschapselementen. De reden om bepaalde landschapselementen niet te subsidiëren is dat deze al voldoende voorkomen in Gelderland. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van de landschapselementen zijn de vinden in bijlage 1 bij de SNL en op de website van BIJ12 (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/landschapselementtypen/l01-groenblauwe-landschapselementen). Op de website van BIJ12 staat bij een aantal landschapselementen dat deze vervallen zijn. Ook deze landschapselementen zijn subsidiabel onder paragraaf 4.2.

Lid 4

Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.

Artikel 4.2.5

Van de gemeente wordt een hogere eigen bijdrage verwacht dan van de eigenaar van een bos of landgoed. De gemeente of eigenaar van het bos of landgoed kunnen particulieren benaderen om uitvoering te geven aan de maatregelen, bijvoorbeeld als een houtwal op een agrarisch perceel wordt aangelegd. De eigenaar van een bos of landgoed kan in dat geval coördinatiekosten aanvragen. De subsidie voor de inrichtingsplannen bedraagt maximaal € 500. Onder adviesdiensten door de collectieven wordt verstaan kosten voor het maken van een inrichtingsplan, projectleiding en coördinatie.

Artikel 4.2.6

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd binnen het Gelders natuurnetwerk of rijksmonumenten. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Subsidie wordt ook geweigerd op bedrijventerreinen en woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving en op een bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen of bedrijvigheid.

Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders natuurnetwerk

Artikel 4.4.1 Subsidie is beschikbaar voor de verwerving van een natuurambitieterrein of voor de beëindiging van een pachtovereenkomst die nog van toepassing is op een natuurambititieterrein. Daarnaast is het mogelijk om subsidie te verkrijgen op de waarde daling van gebouwen als verwerving van deze gebouwen onlosmakelijk en aantoonbaar gekoppeld is aan de verwerving van het natuurambitieterrein.

Artikel 4.4.2 Subsidie op de waardedaling van gebouwen wordt slechts verstrekt als het natuurambitieterrein waar de gebouwen aan zijn gekoppeld tenminste 20 ha bedraagt en door Gedeputeerde Staten een natuurontwikkelplan is vastgesteld voor een gebied waarbinnen het betreffende natuurterrein met gebouwen liggen.

Artikel 4.4.4 In lijn met het besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011 (N308/2010) kan op grond van de regeling in beginsel aan eenieder subsidie worden verleend die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten. Dat betekent dat een aanvrager over voldoende deskundigheid moet beschikken of externe deskundigheid moet inschakelen. Voor de vraag wie in aanmerking komt voor subsidie, is onder meer van belang welk type natuurbeheer is voorgeschreven. Complexe natuurbeheertypen stellen hogere eisen dan eenvoudiger typen. In voorkomend geval zal van een aanvrager een nadere onderbouwing van zijn aanvraag worden verlangd om te bepalen of die aanvrager aan de regeling op dit onderdeel voldoet, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak. Met de Europese Commissie zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat de regeling een goed evenwicht bevat tussen de behoefte aan rechtszekerheid en de wens geen aanvragers op voorhand uit te sluiten.

Artikel 4.4.7 Op grond van het eerste lid, onder a, is de subsidieontvanger verplicht het verworven terrein direct na verwerving of pachtvrij maken als natuur te beheren. De wijze van beheer is mede afhankelijk van het natuurdoeltype en het daarbij behorende gebruik. Mits daardoor het gebruik conform natuurbeheertype niet in gevaar komt, kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn met de regeling op dit punt.

Voorts is de subsidieontvanger op grond van het eerste lid, onder c, verplicht het verworven terrein binnen twee jaar na verwerving of pachtvrij maken overeenkomstig het beheertype in te richten en te beheren. Bij het beheer kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn mits daardoor het voorgeschreven natuurbeheertype niet in gevaar komt. Voor zover noodzakelijk worden in de beschikking tot subsidieverlening hieromtrent verplichtingen opgenomen.

Voor het wijzigen van de bestemming staat in het eerste lid, onder f, geen termijn. Indien het uit een oogpunt van doelmatigheid aangewezen is om een bestemmingswijziging te koppelen aan een algehele wijziging, kan daar ruimte voor zijn. Gedeputeerde Staten hechten eraan dat het GNN ook in de bestemmingsplannen is verankerd, dus los van privaatrechtelijke bedingen ten aanzien van het gebruik.

In het achtste lid wordt met een gescheiden boekhouding het volgende bedoeld. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 13 juli 2011 (N308/2010) de aankoop van terreinen voor de realisering van het GNN gekwalificeerd als DAEB. Daarbij heeft zij als eis opgenomen dat wanneer een onderneming activiteiten verricht die zowel binnen als buiten de werkingssfeer van de DAEB vallen, in de interne boekhouding de kosten en de inkomsten die met die DAEB verband houden, en die welke met andere diensten verband houden, gescheiden moeten worden aangegeven alsmede de parameters voor de toerekening van die kosten en inkomsten. Deze eis is gebaseerd op de DAEB-kaderregeling (Mededelingvan de Commissie van 11 januari 2011, PbEU 2012, C8/15) en op Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006, PbEG 2006, L318 (Transparantierichtlijn) die op dit onderdeel is geïmplementeerd in artikel 25b van de Mededingingswet. Uit deze bepalingen volgt dat de afgescheiden boekhouding zodanig is ingericht dat: a. de registratie van de lasten en baten van de DAEB gescheiden is van de overige activiteiten. De Transparantierichtlijn spreekt over interne rekeningen die voor verschillende activiteiten gescheiden moeten zijn. Dat dienen afzonderlijke en betrouwbare rekeningen te zijn; b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

Het doel hiervan is om te waarborgen dat de uit andere activiteiten resulterende kosten niet aan de DAEB inzake grondverwerving kunnen worden toegerekend. Op grond van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet bestaat de verplichting om de onder a, b en c genoemde gegevens ten minste vijf jaar te bewaren, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waar de gegevens betrekking op hebben. Bovengenoemde verplichtingen gelden ook voor andere DAEB’s dan die in verband met grondverwervingvoor realisatie van het GNN.

Paragrafen 4.8 en 4.9 Inrichting en functieverandering natuur

Per 1 januari 2016 is de Subsidieverordening kwaliteitsimpuls natuur en landschap Gelderland (SKNL) ingetrokken als separate subsidieverordening. Vanaf deze datum gelden voor functieverandering en inrichting van nieuwe en bestaande natuur de paragrafen 4.8 en 4.9.

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen ten aanzienvan de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000, de PAS-gebiedsanalyse en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur. Artikel 4.8.1 (inrichting) De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Nieuwe natuur aan te leggen in het kader van de Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS) of Natura 2000 vallen onder deze activiteit. Daarnaast is subsidie mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor: PAS-maatregelen, onderzoek en monitoring zoals in de PAS-gebiedsanalyse van de afzonderlijk PAS-gebieden is beschreven, voor Natura 2000 maatregelen, soortenbeschermingsmaatregelen en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Artikel 4.8.2 Criteria Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, indien uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt. Voor programma aanvragen is de begrenzing als nieuwe natuur op de ambitiekaart het criterium voor het aanvragen van een subsidie. Artikel 4.8.4 Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag dient dan wel een verklaring gevoegd zijn waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur. Artikel 4.8.8 De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd. Als de subsidieaanvrager een grote onderneming is, voegt hij een contrafeitelijk scenario toe. Met het contrafeitelijke scenario wordt de situatie bedoeld dat er geen subsidie zou worden verleend. Wanneer de provincie een aanvraag ontvangt, wordt het contrafeitelijke scenario op zijn geloofwaardigheid getoetst en geverifieerd of de steun het vereiste stimulerende effect heeft.

Artikel 4.8.10 Het kan voorkomen dat de ontvanger naast de gesubsidieerde activiteiten ook andere activiteiten verricht die als economisch van aard moeten worden aangemerkt. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de ontvanger in het kader van de subsidie bijkomende activiteiten verricht die economisch van aard zijn. Om te zorgen dat er geen subsidie toevloeit naar economische activiteiten is de ontvanger verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft dus als doel de gesubsidieerde activiteiten te kunnen onderscheiden van economische activiteiten van de aanvrager.

Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.9.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Artikel 4.9.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met eenmaximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

Artikel 4.9.7 Indien functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen ten behoeve van natuurrealisatie.

Artikel 4.9.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur tenminste in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet ten minste 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemmingsplan inhoudende dat de grond wordt bestemd als natuur.

Artikel 4.9.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.

Paragraaf 4.11 Soortenmanagementplan

Vanaf 1 januari 2017 is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van soortenbescherming in de Wet Natuurbescherming (Wnb). De wet biedt de mogelijkheid om behalve ontheffingen voor individuele gevallen ook gebiedsontheffingen te verlenen, waarmee alle initiatieven binnen een specifiek thema en begrensd gebied onder de werking van de gebiedsontheffing vallen. Een gebiedsontheffing kan verleend worden als er een plan aan ten grondslag ligt waaruit blijkt dat de staat van instandhouding van de beschermde soorten die in het geding zijn, verbetert: een soortenmanagementplan (SMP). Zonder gebiedsontheffing zal een woningcorporatie die op grootschalige wijze haar woningbezit wil verduurzamen vooraf per project zich moeten vergewissen of er bij de uitvoering van geplande werkzaamheden beschermde soorten in het geding kunnen zijn. Op grond van een quick-scan, een gedetailleerd vervolgonderzoek en de uitwerking van mitigerende en compenserende maatregelen kan vervolgens een Wnb-ontheffing worden aangevraagd. Dit proces is tijdrovend en onzeker voor de initiatiefnemer, waardoor het tot vertraging en extra kosten in het project kunnen leiden.

In een SMP organiseert een gemeente – samen met woningcorporaties – het benodigde onderzoek op de schaal van een substantieel deel van een gemeente. Het onderzoek aan de voorkant richt zich niet zozeer op individuele gevallen maar meer op de kwetsbare verblijfplaatsen, de instandhouding van het leefgebied, de omvang van een populatie van een soort en de trend daarin. Er wordt meer dan ruimschoots (en tijdig) gemitigeerd en gecompenseerd. De gemeente krijgt een gebiedsontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen en schrijft die door naar de woningcorporaties die daar gebruik van willen maken. De corporaties zijn hierbij gebaat omdat er een veel grotere planningszekerheid ontstaat: op voorhand is ruim van te voren bekend waar kwetsbare locaties zijn en er wordt op veel ruimere schaal gemitigeerd en gecompenseerd zodat de beschermde soorten er uiteindelijk op vooruit gaan. Om dit te onderbouwen zal aan initiatiefnemers gevraagd worden de positieve trend te onderbouwen door monitoringonderzoek.

Artikel 4.11.2

De inhoudelijke eisen waaraan een SMP dient te voldoen zijn opgenomen als bijlage 2 van de Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming Gelderland 2018. Subsidie kan worden verleend voor het opstellen van een SMP dat handelt over een van de thema’s genoemd in dit artikel (onderdeel b). Zowel asbestsanering als de sloop heeft betrekking op schuren op gronden met een agrarische bestemming. Een ander criterium is dat de staat van instandhouding van de soorten waarover het SMP handelt, moet verbeteren. Dat betekent dat de gebiedsontheffing verleend kan worden op grond van het in de wet genoemde belang ‘flora en fauna’. Voor de beschermde soortengroep ‘vogels en soorten beschermd volgens de habitatrichtlijn’ is in geval van ruimtelijke ontwikkeling anders geen geldig belang aanwezig waarop een ontheffing kan worden gebaseerd. Een SMP dient gebaseerd te zijn op deugdelijk ecologisch onderzoek dat voldoende recent is, zodat aannemelijk is dat het overtreden van verbodsbepalingen van de Wnb tot een minimum wordt beperkt.

Paragraaf 4.12 Burgerbetrokkenheid bij natuur, groen en landschap

De regeling geeft invulling aan bestaande doelen van het Gelderse beleid voor natuur en landschap. De subsidie is bedoeld om de betrokkenheid van Gelderlanders bij ’groen’ te vergroten. Dat kan zijn doordat burgers samen natuur aanleggen of beheren, waardoor de biodiversiteit kan worden vergroot. Of doordat zij meer kennis opdoen over natuur, en deze kennis verspreiden in de samenleving.

Artikel 4.12.1

Subsidie kan burgers helpen om op openbaar gratis toegankelijke of vanaf de openbare weg beleefbare plekken in hun omgeving natuur, groen en landschap aan te leggen of te beheren (eerste lid, onder a). Tuinen en parken waarvoor entree moet worden betaald, zijn gelet op de definitie van ‘natuur, groen of landschap’ in artikel 4.1.1 uitgesloten van subsidie. De invulling van het begrip aanleggen of beheren is niet limitatief. Daarmee wordt voorkomen dat een initiatief niet voor subsidie in aanmerking kan komen omdat de activiteit niet precies onder een omschrijving in de regeling past. Daarbij geeft de invulling van het begrip aanleggen of beheren een stevige sturing aan het soort activiteiten dat voor subsidie in aanmerking kan komen: het gaat om groen. Wel biedt de definitie van ‘natuur, groen en landschap’ ruimte om daaronder het inrichten via een houten bankje te verstaan. Artikel 4.12.6 zondert daarnaast sommige activiteiten expliciet uit van subsidie.

Bij het betrekken van burgers bij activiteiten op het gebied van natuur, groen of landschap in hun leefomgeving moet vooral worden gedacht aan activiteiten die burgers enthousiasmeren over natuur, groen en landschap (eerste lid, onder b). Idealiter ontstaat er een wisselwerking waardoor de burgers vervolgens zelf aan de slag willen met aanleggen of beheren van natuur, groen of landschap. Het geven van voorlichting moet ook in dit licht worden gezien. Het gaat bijvoorbeeld dus niet om primair juridische of beleidsmatige activiteiten als het opstellen van een ruimtelijke visie of het organiseren van inspraakbijeenkomsten over een bestemmingsplan. De subsidiemogelijkheid gaat niet zo ver dat elke activiteit die ook maar iets met natuur te maken heeft, voor subsidie in aanmerking komt.

Bij informatiemateriaal gaat het om gratis te ontvangen materiaal zoals folders en flyers. Om zoveel mogelijk aanvragers te kunnen bedienen, zijn boeken expliciet uitgesloten als informatiemateriaal. In dat geval zouden deze kosten de hoofdmoot van de subsidie kunnen vormen en daarvoor is deze niet bedoeld.

Onder ‘het betrekken van burgers bij activiteiten op het gebied van natuur, groen of landschap in hun leefomgeving’ horen ook activiteiten waarbij de subsidieontvanger zelf activiteiten onderneemt om activiteiten door burgers een impuls te geven (eerste lid, onder c). Een voorbeeld is een project waarin de subsidieontvanger vouchers verstrekt aan (organisaties van) vrijwilligers om natuur, groen of landschap aan te leggen of te beheren.

Artikel 4.12.2

Als een subsidieontvanger zoals bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder c, een bijdrage verstrekt, dan geldt dat de vrijwilligers zelf ook een bijdrage leveren aan de kosten van het initiatief. Als de subsidieontvanger bijvoorbeeld € 5.000 verstrekt, dan bedraagt de bijdrage van de vrijwilligers

€ 1.750 (35% van € 5.000). De totale kosten van het initiatief bedragen in dat geval € 6.750.

Als de bijdrage van de vrijwilligers ontbreekt, zijn de kosten van € 5.000 die de subsidieontvanger in de vaststellingsaanvraag opneemt niet subsidiabel.

Artikel 4.12.3

Subsidies voor aanleg of beheren zijn gericht op burgergroepen zelf, om bijvoorbeeld (plant)materiaal aan te schaffen of kennis over inhoud of organisatie in te huren. Om laagdrempeligheid te bevorderen, kunnen ook burgergroepen die geen privaatrechtelijke rechtspersoon hebben gevormd deelnemen. Dit samenwerkingsverband moet dan uit tenminste vijf personen bestaan.

Artikel 4.12.4

Om de aanvraag goed te kunnen beoordelen, is het onder meer van belang dat de aanvrager een kaart toevoegt waarop is aangegeven waar de activiteit wordt gerealiseerd. Het gaat erom dat Gedeputeerde Staten kunnen zien waar de activiteit plaatsvindt. Een aanvrager kan dit bijvoorbeeld duidelijk maken door een schermafdruk van Google maps met een schaalgrootte van 1:25.000 bij de aanvraag te voegen.

Artikel 4.12.5

Om de gewenste efficiëntie te stimuleren, geldt dat de personeelskosten van de subsidieontvanger zijn gemaximeerd. Deze beperking is er om te voorkomen dat met de subsidie voornamelijk personeelskosten worden gefinancierd. Bij de subsidie als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder c, bedraagt dit maximum bijvoorbeeld 20%. Als de subsidieontvanger € 40.000 aan bijdragen verstrekt, bedragen de personeelskosten dus maximaal € 10.000 (20% van de maximale kosten van € 50.000). Het gaat bij de personeelskosten bijvoorbeeld om de kosten voor personeelsinzet voor het promoten van vouchers, het beoordelen van initiatieven van vrijwilligers en het begeleiden van initiatieven.

Paragraaf 4.15 Groene schoolpleinen

Artikel 4.15.1 Begripsomschrijving

onder b: Het groene schoolplein kan bestaan uit een combinatie van natuurlijke, gevarieerde elementen zoals bijvoorbeeld, water, beplanting, (klim)bomen, zand, bloemen, modder en eetbaar groen. Een combinatie met niet-natuurlijke elementen zoals hoogteverschillen, (riool)buizen en bestaande speeltoestellen wordt niet uitgesloten.

Artikel 4.15.3 Criteria

onder b: Onder beplanting wordt bijvoorbeeld verstaan bomen, struiken, bloemen en moestuinen. Bestrating kan bijvoorbeeld vervangen worden door een waterdoorlatende ondergrond zoals zand, grind, gras of boomschors.

onder d: Het groene schoolplein moet geschikt zijn om buitenlessen op te geven, dat kan door bijvoorbeeld een buitenlesplaats of arena in het ontwerp op te nemen.

Artikel 4.15.5 Aanvraag

Onder ontwerp van de inrichting van het groene schoolplein wordt verstaan: een schetsontwerp of ontwerptekening van het groene schoolplein.

onder b: het vergroten van de biodiversiteit kan bijvoorbeeld door te kiezen voor inheemse beplanting die goed is voor insecten en vogels of door vogelhuizen of een insectenhotel te plaatsen.

Artikel 4.15.6 Subsidiabele kosten

onder a: onder aanleg wordt verstaan: het uitvoeren van het ontwerp.

onder b: De kosten van het ontwerp die zijn gemaakt voorafgaand aan de subsidieaanvraag kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Onder kosten van het ontwerp worden naast de feitelijke kosten ook de kosten voor de procesbegeleiding begrepen.

Artikel 4.15.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten. De aanvrager draagt zorg voor minimaal 25% financiering van de subsidiabele kosten door een eigen bijdrage of bijdragen van derden.

Artikel 4.15.10 Verplichtingen

lid 2: De subsidieverstrekker gebruikt de foto’s voor verslaglegging en voor communicatiedoeleinden. Op de foto’s is de ontwikkeling en de verandering van het schoolplein te zien.

Paragraaf 4.16 Medegebruik van graslanden door edelherten

Artikel 4.16.1 Subsidiabele activiteit

Edelherten mogen niet geweerd worden op de betreffende percelen. Dit betekent dat geen preventieve maatregelen, zoals visuele of akoestische middelen of afscherming, mogen worden toegepast. Ook wordt geen toestemming verleend om edelherten te verjagen met ondersteunend afschot op de betreffende percelen.

Artikel 4.16.5 Hoogte van de subsidie

Indien op hetzelfde perceel gedurende het kalender jaar meer dan eenmaal schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet natuurbescherming is getaxeerd, bedraagt de hoogte van de subsidie slechts eenmaal € 50 voor die hectare.

Paragraaf 4.17 Aanpak invasieve exoten

Artikel 4.17.1 Subsidiabele activiteit

De subsidie als bedoeld in onderdeel a wordt alleen verleend in combinatie met een projectplan waarin staat op welke manier de exoten worden bestreden. Voor het opstellen van dit projectplan wordt ook subsidie verstrekt. De subsidiabele activiteit is het verwijderen van invasieve exoten in combinatie met het gedurende drie jaar verwijderd houden. Dit om te voorkomen dat exoten na het verwijderen weer terugkeren. Onder verwijderen wordt verstaan dat de invasieve exoot wordt uitgeroeid op de groeiplaats. Als hierna de plant nog steeds niet helemaal lokaal is uitgeroeid kan voor dezelfde locatie opnieuw subsidie worden aangevraagd. De subsidie wordt ook verstrekt voor het beheersen van invasieve exoten. Onder beheersen wordt verstaan het treffen van maatregelen om te voorkomen dat de groeiplaatsen van de invasieve exoten zich verder uitbreiden.

Artikel 4.17.2 Criteria

Gedeputeerde Staten verstrekken alleen subsidie als daarmee een geïsoleerde populatie invasieve exoten wordt aangepakt. Als er geen sprake is van een geïsoleerde populatie zal de exoot na verwijderen vanuit naburige percelen immers weer snel terugkomen. Een geïsoleerde populatie kan zich uitstrekken over meerdere percelen van verschillende eigenaren. Voor de aanpak van een geïsoleerde populatie die zich over meerdere percelen van verschillende eigenaren uitstrekt is samenwerking tussen de verschillende eigenaren nodig. Bij de aanvraag wordt dan het akkoord van de eigenaren voor de aanpak van de populatie op hun percelen bijgevoegd. Een aanvraag kan betrekking hebben op meerdere geïsoleerde populaties.

De subsidiabele activiteit draagt bij aan de bescherming van de biodiversiteit in de Gelderse natuurparel. Dit betekent dat de activiteit ook buiten de parel kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door bestrijding van de duizendknoop op een oever die bovenstrooms van de parel ligt.

In het derde lid wordt gesproken over een geïsoleerd water. Dit is bijvoorbeeld een ven, meer of poel.

Artikel 4.17.3 Gebiedsplan

Met onderdeel a wordt bedoeld: de aanwezigheid van de soort binnen een gebied. Dit kan worden aangeduid in de vorm van kilometerhokken, zijnde hokken van 1 bij 1 km, of uurhokken, zijnde hokken van 5 bij 5 km.

Artikel 4.17.6 Hoogte van de subsidie

Na het verwijderen en gedurende drie jaren verwijderd houden kan, als de invasieve exoot toch weer terugkeert op die locatie, opnieuw subsidie worden aangevraagd om de exoot op hetzelfde perceel aan te pakken.

Artikel 4.17.7 Weigeringsgronden

De evaluaties zijn bedoeld om van elkaar te leren, en dus niet om elkaar te controleren. Ook moet de provincie rapporteren aan het Rijk over de aanpak van de invasieve exoten die op de Europese lijst staan. De ontvanger van subsidie voor het aanpakken van invasieve exoten monitort de effecten van de getroffen maatregelen. Het is een overzicht van de stand van zaken twee jaar na de start van uitvoering van de activiteiten. Het is mogelijk dat de evaluatie ook wordt onderbouwd met foto’s. Een mogelijke uitkomst van het plan is dat samenwerking tussen verschillende partijen niet of slechts beperkt nodig is. Na een jaar meldt de subsidieontvanger de voortgang van de uitvoering van het gebiedsplan.

Paragraaf 4.18 Voorkomen van schade door wolven

4.18.1 Subsidiabele activiteit

Er zijn geregistreerde schapen- en geitenhouders die alleen een vaste afrastering hebben voor hun dieren. Er zijn ook houders die zowel een vaste afrastering als een verplaatsbare afrastering hebben. Om het doel van de regeling, het voorkomen van schade door wolven aan schapen en geiten binnen het leefgebied van wolven, zo goed mogelijk na te streven, is voor beide soorten afrastering een subsidiemogelijkheid opgenomen. Onder een verplaatsbare afrastering valt tevens een automatisch draadoprolsysteem.

4.18.2 Criteria

Eerste lid

Op moment van inwerkingtreding van deze regeling is één leefgebied aangewezen door Gedeputeerde Staten, het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019. Informatie over dit leefgebied is te vinden op onze website www.gelderland.nl/De-Wolf

Tweede lid

Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang als meerdere leefgebieden worden aangewezen of het bestaande leefgebied wordt uitgebreid.

Derde lid

Uiteraard gelden er eisen aan de afrastering om de wolf te weren. In geval van uitbreiden of aanpassen van een bestaande afrastering geldt dat de gehele afrastering aan deze eisen moet voldoen. Dus niet enkel de uitbreiding of het deel dat aangepast is. De eisen zijn opgenomen in het schadepreventieplan van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland.

4.18.3 Subsidiabele kosten

Eerste lid

Door achteraf te subsidiëren kunnen al uitgevoerde maatregelen worden meegenomen en kan een subsidieaanvraag direct worden toegekend, vastgesteld en uitbetaald. Dat maakt de behandeling van de aanvraag eenvoudiger en daarmee sneller.

Tweede lid

Op grond van het Besluit houders van dieren dient de houder zijn dieren te beschermen tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting. Daarom wordt een uitzondering gemaakt op het gestelde in artikel 1.3.5 onder h.

4.18.4 Aanvrager

Eerste lid

De houder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en zijn geregistreerd voor de betreffende diersoort. Registratie vindt plaats in het identificatie- en registratiesysteem van dieren. RVO beheert dit systeem.

Tweede lid

De subsidieregeling staat ook open voor particulieren die niet bedrijfsmatig dieren houden.

4.18.5 Aanvraag

Eerste lid sub a.

Een van de criteria is dat de gehele afrastering voldoet aan de eisen. Daarom is het van belang dat een fotoverslag van de gehele afrastering wordt gevoegd bij de aanvraag. Dus bijvoorbeeld niet alleen van het deel dat uitgebreid of aangepast wordt. Omdat een automatisch draadoprolsysteem onder een verplaatsbare afrastering valt moet ook hiervan een foto worden gevoegd bij de aanvraag.

Eerste lid sub c onder i

Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang op het moment dat er meerdere leefgebieden worden aangewezen.

De hoogte van de subsidie wordt berekend op grond van het gemiddeld aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds.

Een aanvrager toont twee gemiddelden aan bij zijn aanvraag. Een houder dient bijvoorbeeld op 1 september 2020 een aanvraag in voor het plaatsen van een vaste afrastering binnen het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019, gepubliceerd op 29 maart 2019. Hij toont dan bij zijn aanvraag het gemiddeld aantal schapen aan in de periode 30 maart 2018 - 29 maart 2019 (jaar voorafgaand aan publicatie aanwijzing leefgebied) en in de periode 1 september 2019 – 31 augustus 2020 (jaar voorafgaand aan indienen aanvraag). Hiervoor gebruikt hij de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van het betreffende jaar. Voor de periode 30 maart 2018 - 29 maart 2019 (jaar voorafgaand aan publicatie aanwijzing leefgebied) gebruikt hij dan de peildata 1 mei 2018, 1 augustus 2018, 1 november 2018 en 1 februari 2019 om het gemiddeld aantal schapen te berekenen. Voor de periode 1 september 2019 – 31 augustus 2020 (jaar voorafgaand aan indienen aanvraag) gebruikt hij de peildata 1 november 2019, 1 februari 2020, 1 mei 2020 en 1 augustus 2020 om het gemiddeld aantal schapen te berekenen.

Tweede lid sub c

De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.

4.18.6 Hoogte van de subsidie

Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is het gemiddeld aantal dieren in het jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de aanvraag. Als dit aantal echter hoger is dan het gemiddeld aantal schapen of geiten in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven, dan wordt gerekend met dit laatste aantal. De reden hiervoor is dat de aanwezigheid van de wolf en daarmee het treffen van maatregelen in het aangewezen gebied voorzienbaar is geworden. Preventieve maatregelen worden daarmee een vanzelfsprekend en calculeerbaar onderdeel van de afweging om eventueel meer dieren te gaan houden of nieuwe percelen in gebruik te nemen. Deze regeling beoogt de investeringen op de bestaande situatie te ondersteunen en voorziet niet in het ondersteunen van investeringen als gevolg van nieuwe uitbreidingen.

Met het leefgebied van wolven wordt bedoeld het leefgebied waarbinnen de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt. Dit is van belang als meerdere leefgebieden worden aangewezen.

Derde lid

Het is mogelijk dat een aanvrager in de loop van de tijd de beschikking krijgt over nieuwe percelen zodat opnieuw aanvragen voor een vaste afrastering kunnen worden ingediend. Keerzijde daarvan is dat door het steeds weer moeten afrasteren van nieuwe percelen de kosten toenemen. Als daarbij een beroep wordt gedaan op deze regeling, dan wordt rekening gehouden met de al verstrekte subsidie en bestaat de totale bijdrage uit een vast bedrag van € 500,-, inclusief een variabel bedrag van maximaal € 100 per geregistreerd aantal schapen en geiten ten tijde van de publicatie van de aanwijzing door Gedeputeerde Staten van het leefgebied van wolven. De totale subsidie van de verschillende aanvragen voor een vaste afrastering bedraagt dus nooit meer dan dit maximum.

4.18.7 Weigeringsgrond

Derde lid

Houders kunnen in meerdere provincies tegelijk actief zijn. In de toekomst is het waarschijnlijk dat ook andere provincies een subsidieregeling als deze instellen. Het is niet de bedoeling dat een kudde van dezelfde houder zowel in de ene provincie als in de andere provincie meetelt en voor de bescherming van deze kudde tweemaal een subsidie kan worden aangevraagd voor een verplaatsbare afrastering. Aan de hand van de levensnummers die vermeld staan op de uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren kan bekeken worden of deze weigeringsgrond zich voordoet.

Paragraaf 5.5 Overstappunten mobiliteit

Artikel 5.5.1 Begripsomschrijvingen

Een overstappunt is bijvoorbeeld een treinstation, busstation, bushalte of, carpoolplaats. Een overstappunt heeft voorzieningen die een overstap om de reis te vervolgen faciliteren. Dat zijn bijvoorbeeld fietsklemmen, fietskluizen, parkeerruimte, verlichting, bebording, wachtvoorziening, verharding, prullenbakken en abri’s.

Artikel 5.5.3 Criteria

Bij het verbeteren van de sociale veiligheid kan gedacht worden aan toezicht, goede en heldere verlichting, een overzichtelijk terrein zonder dode hoeken, een schoon en verzorgd terrein, een verkeersveilige omgeving en een bewaakte omgeving.

Bij het verbeteren van de toegankelijkheid kan gedacht worden aan een korte loopafstand van het OV naar de andere vervoersmiddelen op het overstappunt, een voor iedereen toegankelijk overstappunt, duidelijke looproutes, goede informatievoorziening en aanwezigheid van actuele reisinformatie.

Bij verbetering van het comfort kan gedacht worden aan een verwarmde wachtruimte, voldoende zit- en wachtmogelijkheden, aanwezigheid van draadloos internet.

Artikel 5.5.7 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt voor de aanleg van een voorziening die niet primair tot doel heeft een overstap te faciliteren. Voorbeelden zijn voorzieningen die voornamelijk stadsbezoek, ziekenhuisbezoek of boodschappenverkeer faciliteren.

Paragraaf 5.6 Vrachtfiets en elektrische bestelauto

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijvingen

Alleen elektrische bestelauto’s die op de Milieulijst zijn opgenomen komen voor subsidie in aanmerking. Deze lijst is op 28 december 2018 gepubliceerd in de Staatscourant en is te vinden op de website rvo.nl.

Algemeen bij hoofdstukken 3 en 6

Paragraaf 6.2 Routenetwerken

Artikel 6.2.1 Subsidiabele activiteit

Onderdeel b

Onder het aanleggen van een routenetwerk wordt naast bijvoorbeeld het maken van kaarten of het plaatsen van routeaanduidingen (bordjes), ook het digitaal beschikbaar maken van een route verstaan. Het digitaal beschikbaar maken kan in verschillende vormen, bijvoorbeeld door het maken van een app of het bouwen van een website.

Onder het verbeteren van een routenetwerk wordt onder andere verstaan het uitbreiden of verplaatsen, en daarmee gedeeltelijk verwijderen, van een routenetwerk.

Artikel 6.2.2 Subsidiabele kosten

Met kosten voor het rondkrijgen van de financiering van het project wordt bedoeld kosten die gemaakt worden voor het regelen van de eigen bijdrage.

Artikel 6.2.6 Weigeringsgrond

Eerste lid

Deze subsidieregeling is niet bedoeld voor het subsidiëren van infrastructuur, waaronder bijvoorbeeld fietspaden en bruggen. Daarnaast is deze subsidieregeling niet bedoeld voor recreatieve voorzieningen, zoals bankjes, picknicktafels, speeltuinen en parkeerplaatsen.

Tweede lid

In het kader van de ‘Gebiedsopgave Veluwe op 1’ zijn al middelen beschikbaar gesteld voor de routenetwerken op de Veluwe. Vandaar dat deze regeling alleen is bedoeld voor het aanleggen en verbeteren van routenetwerken buiten de Veluwe.

Paragraaf 6.3 Routes

Artikel 6.3.1 Subsidiabele activiteit

De provincie wil haar stimulering van kwaliteitsverbetering van routes focussen op de ondersteuning van initiatiefnemers bij de uitwerking van een sluitende business case voor hun route. In die business case wordt ingezoomd op alle aspecten die een route sterk maken en duurzaam in stand houden. Het gaat dan om de aspecten (door)ontwikkeling, beheer en onderhoud, monitoring en marketing, waarbij naar een meerjarige financiering wordt gestreefd. Een model business case is beschikbaar op de website van Provincie Gelderland.

Artikel 6.3.7 Weigeringsgrond

Eerste lid

Deze subsidieregeling is niet bedoeld voor het subsidiëren van infrastructuur, waaronder het verwijderen van fietspaden en bruggen. Daarnaast is deze subsidieregeling niet bedoeld voor het verwijderen van recreatieve voorzieningen, zoals bankjes, picknicktafels, speeltuinen en parkeerplaatsen.

Tweede lid

In het kader van de ‘Gebiedsopgave Veluwe op 1’ zijn al middelen beschikbaar gesteld voor routes op de Veluwe. Vandaar dat deze subsidieregeling niet voor deze routes is bedoeld.

Paragraaf 6.7 Sociale Innovatie

Voor het groei- en verandervermogen van de Gelderse economie is een productiever en innovatiever werknemersbestand nodig. De belemmeringen die Gelderse werkgevers ervaren om mee te gaan met deze veranderingen zitten in tijd, kennis en financiën. Uit het onderzoek blijkt dat tijd, financiën en kennis de drie grootste belemmeringen zijn voor investeringen in sociale innovatie.

Een voorbeeld van een belemmering is een ondernemer die niet investeert in menselijk kapitaal, omdat er geen tijd is voor investeringen, een ondernemer die de betreffende medewerker niet kan missen of een ondernemer die niet weet waar hij moet beginnen of hoe hij beleid op het gebied van menselijk kapitaal moet inrichten.

Om deze reden wordt het mogelijk gemaakt subsidie aan te vragen voor een sociaal innovatieplan waarbij nieuwe investeringen in menselijk kapitaal door middel van opleidingen mogelijk worden gemaakt. Nieuw is iedere investering in menselijk kapitaal die nog niet werd gedaan binnen de organisatie. Nieuwe investeringen zijn investeringen die leiden tot slimmer werken, dynamisch managen, flexibel organiseren en externe samenwerking. In die zin kan de term opleidingen ruim worden uitgelegd.

Artikel 6.7.2 subsidiabele activiteit:

Er kan subsidie worden aangevraagd voor het opstellen en uitvoeren van een sociaal innovatieplan. Voorbeelden van sociale innovatie zijn:

  • -

    nieuwe vormen van flexibel organiseren;

  • -

    investeringen om zelforganisatie van medewerkers te bevorderen;

  • -

    nieuwe vormen van samenwerking tussen management en medewerkers;

  • -

    investeren in 21e -eeuwse vaardigheden;

  • -

    inzetten op ontwikkeling van medewerkers in het kader van robotisering.

Artikel 6.7.3 aanvragers:

Het beleidskader Onderwijs- en Arbeidsmarkt is een generiek kader waarbinnen de Human Capital Infrastructuur binnen regio’s vormgegeven kan worden. Het kader zet in op het leveren verkleinen c.q. opheffen van de huidige of toekomstige (regionale) discrepanties op de onderwijs- en arbeidsmarkt in triple helix verband. Middels deze regeling krijgen deze partners ook de mogelijkheid om te investeren in hun eigen personeel.

Artikel 6.7.4 criterium:

Eén van de doelen van deze regeling is het bevorderen van de betrokkenheid van werknemers bij sociale innovatie. Het is de bedoeling dat voor het sociaal innovatieplan draagvlak is onder werknemers. Om deze reden is als criterium gesteld dat de ondernemingsraad instemming moet verlenen.

Artikel 6.7.5 subsidiabele kosten en artikel 6.7.6 niet-subsidiabele kosten:

Voor deze regeling geldt rechtstreekse toepassing van de in artikel 31 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening genoemde in aanmerking komende kosten. Materiële activa komen echter niet in aanmerking. Dat betekent dat de kostensoorten “materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden en de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt” niet subsidiabel zijn.

Artikel 6.7.7 hoogte subsidie en 6.7.10 communautair toetsingskader

De verstrekking van subsidies onder deze paragraaf zijn voor zover de ontvanger gemeenten zijn, niet aan te merken als staatssteun. Voor wat betreft MKB-ondernemingen en onderwijsinstellingen is dit echter wel het geval. Voor MKB-ondernemingen wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de De-minimisverordening. Dat betekent dat een aanvrager een de minimisverklaring zal moeten kunnen overleggen bij de aanvraag. Onderwijsinstellingen kunnen in de praktijk doorgaans geen de minimisverklaring overleggen, daar zij het plafond waarschijnlijk reeds overschreden hebben. Om de regeling wel toegankelijk te maken voor onderwijsinstellingen wordt gebruik gemaakt van de vrijstelling van artikel 31 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Vanwege toepassing van dit artikel is de hoogte van de subsidie voor onderwijsinstellingen maximaal 50%.

Artikel 6.7.8 aanvraag

De verklaring van de ondernemingsraad is vormvrij. De instemming kan bijvoorbeeld blijken uit notulen, een verklaring of een brief van de ondernemingsraad.

Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie

[vervallen]

Paragraaf 6.9 Gelderland Herdenkt – 75 jaar vrijheid

Artikel 6.9.1.

Onderdeel b. Het beleidsplan Gelderland Herdenkt beschrijft de kaders en uitgangspunten voor alle activiteiten die plaatsvinden in het kader van Gelderland Herdenkt – 75 jaar vrijheid. Het beleidsplan heeft dus betrekking op de regioplannen, de Grote Gelderse evenementen, de educatieactiviteiten en de marketingactiviteiten.

Artikel 6.9.3, eerste lid.

Onderdeel d. Om voor subsidie in aanmerking te komen is nodig dat het regioprogramma als geheel een duidelijke meerwaarde oplevert ten opzichte van de verzameling herdenkings-, vierings- en educatieve activiteiten in andere jaren. De meerwaarde kan bestaan uit de - betere - samenhang, die tussen de activiteiten is aangebracht, en de uitvoering van nieuwe activiteiten en de uitbreiding van bestaande activiteiten.

Artikel 6.9.3, eerste lid.

Onderdeel f. Het verduurzamen van de samenwerking en afstemming op het gebied van herdenken, beleven, beseffen en vieren hoort tot de doelstellingen van Gelderland Herdenkt. Behalve dat verduurzaming al een element van de regioprogramma’s zelf is, wordt daarom van de gemeenten gevraagd vast te leggen hoe zij de samenwerking met elkaar en met uitvoerende organisaties voor de toekomst gaan vasthouden en zo nodig en mogelijk verder verbeteren. Een bondige omschrijving volstaat, mits beschreven is hoe de samenwerking eruitziet. Bijvoorbeeld: het regioprogramma bevat de afspraak dat er bestuurlijk en ambtelijk jaarlijks een of meerdere bijeenkomsten over dit thema plaatsvinden. Een andere mogelijkheid is de gemaakte afspraken vast te leggen in de samenwerkingsafspraken als bedoeld in artikel 6.9.3, eerste en tweede lid.

Artikel 6.9.3, derde lid.

De Grote Gelderse evenementen zijn evenementen met regio-overstijgende, (inter-)nationale allure, die daardoor veel media-aandacht kunnen genereren. Met deze evenementen wordt beoogd zowel de regio en stad waar de activiteit plaatsvindt als Gelderland als geheel op de kaart te zetten.

Paragraaf 6.10 Versterking routes voor fietsen, wandelen, mountainbiken, paardrijden, mennen en varen

[vervallen]

Paragraaf 6.11 Marketing en promotie vrijetijdseconomie

[vervallen]

Paragraaf 6.37

Deze crisis kenmerkt zich door een acute vraaguitval door stilstand waardoor werkgevers en medewerkers in de volle breedte worden getroffen. Veel werkgevers staan nu in de overlevingsstand en doen hun uiterste beste om de kosten te drukken en hun verdiencapaciteit te verbeteren. Het doel van deze subsidieregeling is MKB-werkgevers en onderwijsinstellingen te helpen in de acute nood- en herstelfase na de COVID-19 crisis. Met behulp van deze subsidie kan men de arbeidsorganisatie aanpassen en competenties beter benutten met het oog op herstel.

De subsidie wordt verstrekt voor het opstellen en uitvoeren van een SMART-aanvalsplan. De ‘S’ staat voor sociale innovatie. De ‘M’ staat voor medewerkersgerichte opleidingen. De ‘A’ staat voor anders en slimmer gaan werken en/of leren. De ‘R’ staat voor de revitalisering of herstel van de vraag naar producten of diensten en/of het creëren van nieuwe vraag naar producten of diensten. De ‘T’ staat tenslotte voor het tegengaan van negatieve impact van de COVID-19 crisis op medewerkers. Voorbeelden van activiteiten in een SMART-aanvalsplan kunnen zijn: het inhuren van expertise op het gebied van digitalisering en procesverbeteringen, het opzetten van shared services, het bekostigen van thuiswerkfaciliteiten, het inhuren van benodigde expertise om het businessmodel om te vormen of om bijvoorbeeld andere/nieuwe vormen van het plegen van acquisitie mogelijk maken.

Om in aanmerking te komen voor een subsidie is het uiteindelijk van belang dat de activiteiten bijdragen aan het herstel van de omzet of vraaguitval en het herstel van de negatieve personele consequenties van de aanvrager.

Paragraaf 6.39

Artikel 6.39.2 Subsidiabele activiteit

Sub a

Bij deze subsidiabele activiteit gaat het om verschuivingen van het aanbod van een bestaand bedrijf of organisatie. Ook advies van derden valt hieronder. Ontwikkelen gaat altijd samen met het uitvoeren van ideeën. Alleen het ontwikkelen van ideeën, zonder uitvoeren, is dus niet subsidiabel. Het uitvoeren van ideeën kan ook zonder het ontwikkelen plaatsvinden. Alleen het uitvoeren van ideeën, zonder ontwikkelen, is dus wel subsidiabel.

Voorbeelden hiervan zijn een kasteel dat naast de reguliere activiteiten ook andere activiteiten gaat ontplooien in de tuin bij het kasteel en een ondernemer die normaliter met frietkramen op festivals staat, die nu drive-ins heeft gerealiseerd.

Sub b

Voorbeelden van de maatregelen zijn: een toegangssysteem voor sanitaire units op een camping, stickers of borden die een looproute aangeven, schotten die tussen tafels of zitplaatsen kunnen worden aangebracht en een desinfectiezuil.

Artikel 6.39.4 Aanvrager

Onder ondernemers in de evenementenbranche vallen ook kermisexploitanten. Zij kunnen dus ook gebruik maken van deze regeling. Hetzelfde geldt voor bedrijven of organisaties die bijvoorbeeld horeca of dagrecreatie als nevenactiviteit hebben.

Artikel 6.39.9 Verplichtingen

Eerste lid

De overheid streeft ernaar de tijdelijke maatregelen uit de noodverordeningen vast te leggen in de wet. Op het moment van totstandkoming van deze regeling werkt de overheid aan de Tijdelijke Wet Maatregelen Covid-19. Het is nog niet bekend of en wanneer deze wet inwerking treedt. Vast staat wel dat als deze wet in werking treedt, bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aan deze wet moet worden voldaan.

Hoofdstuk 7 Cultuur en Erfgoed

Art. 7.1.1.

[vervallen]

Onderdeel e (erfgoed): er wordt hier naast het ‘rode’ gebouwde erfgoed ook begrepen het ‘groene’ erfgoed (beschermde historische tuinen, parken, vestingwerken, begraafplaatsen e.d., en archeologische monumenten). ‘Erfgoed - niet zijnde een woonhuis-’: hieronder worden verstaan de particulier bewoonde woonhuizen die geacht worden rendabel te zijn zoals gedefinieerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van de BRIM-regeling 2013 (Besluit rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten).

Onderdeel l (artistiek talent): of er sprake is van professioneel en bewezen artistieke talent wordt beoordeeld op basis van een diploma aan een erkende kunstvakopleiding. Daarnaast kan artistiek talent ook aangetoond worden op basis van een curriculum vitae waaruit ervaring blijkt met de artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van culturele uitingen op het terrein van de genoemde kunstdisciplines. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het leveren van een bijdrage aan artistiek hoogwaardige producties, zoals het deelnemen aan tentoonstellingen in gerenommeerde instellingen e.d.

Artikel 7.3.4

In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.

Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

Artikel 7.4.1

Voor het restaureren, verduurzamen of herbestemmen van erfgoed dagen we de aanvrager uit om samen met anderen in de productieketen (van grondstof tot gebruiker) efficiënter gebruik te maken van grondstoffen en de uitstoot van CO2 te verminderen. Zo sluiten de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd aan bij de transitie naar een meer circulaire economie. Denk het aan hergebruik van sloopafval, het gebruik van hernieuwbare i.p.v. fossiele grondstoffen en het toepassen van biobased bouwmaterialen.

Artikel 7.4.2 lid 1

Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten ten opzichte van de voorgaande regeling een nieuwe werkwijze vastleggen. In de nieuwe werkwijze staat de opgave centraal en niet het instrumentarium of het geld. Bij voorkeur zijn Gedeputeerde Staten al vroegtijdig bij projecten betrokken zodat samen met de partners kan worden gekeken hoe een project verder geholpen kan worden. Soms is dat bijvoorbeeld de inzet van expertise over verduurzaming, een andere keer is het ondersteuning bij een haalbaarheidsonderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden en weer een andere keer is dat informeren over leningen, bijvoorbeeld een lening via het Nationaal Restauratie Fonds. Financiering is het sluitstuk van het proces dat gezamenlijk wordt doorlopen. Wanneer er sprake is van een sluitende businesscase dan is een lening het beste instrument. De investering verdient zich namelijk terug. Als er geen sprake is van een sluitende businesscase (onrendabele top) of wanneer er überhaupt geen verdienmodel te maken is, dan kunnen projecten voor provinciale subsidie in aanmerking komen.

De werkwijze is al volgt:

Stap 1: Met het oog op de nieuwe werkwijze is een verkennend gesprek verplicht. Bij een initiatief voor een restauratie, herbestemming of energieaanpak, wordt door de initiatiefnemer een verkennend gesprek aangevraagd. Tijdens dit gesprek verkennen de initiatiefnemer en de provincie samen de inhoud van het initiatief, de relatie met de omgeving, betrokken partijen, kansen en knelpunten en worden globaal de financiën besproken. Aan het einde van het gesprek is duidelijk of de provincie een rol heeft en wat er nodig is om het project verder te helpen. Dit kan bijvoorbeeld procesondersteuning, kennis, specialistische expertise, financiering of iets anders zijn. Als er een duidelijke financieringsvraag aan de orde is, wordt eerst bepaald of het project in categorie I of II valt. Daarna volgt stap 2. Valt het in categorie I dan worden de stappen 2 en 5 gevolgd. Bij categorie II worden alle stappen gevolgd.

Stap 2: De initiatiefnemer vult een verplicht intakeformulier in die door de provincie wordt toegestuurd. Op basis van het formulier vindt een intakegesprek plaats waar alle wensen en omstandigheden op tafel komen en waarbij ook de gemeente aanwezig is. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of er nog andere integrale en gebiedsgerichte kansen zijn die meegenomen kunnen worden en er wordt geadviseerd over de inhoud en kwaliteit van het plan (bijvoorbeeld het toepassen van duurzaamheidsmaatregelen). Daarbij worden ook de financiën doorgenomen: de investeringen, opbrengsten en exploitatiebegroting. Op die manier wordt onderzocht of er sprake is van een verdienmodel. Als er na deze check onzekerheid is over het feit dat de investering wellicht terugverdiend kan worden, dan worden alsnog alle onderstaande stappen doorlopen.

Stap 3: Op basis van het intakegesprek wordt een expertpool samengesteld. De samenstelling van de expertpool kan per project verschillen. Welke partijen aan tafel zitten is afhankelijk van de vraag van de aanvrager en het stadium van het project. Denk aan Monumentenwacht, gemeente, provincie, een onafhankelijk planeconoom en een energieadviseur. Samen met de expertpool worden opgaven en kansen in beeld gebracht. Bouwtechnisch, cultuurhistorisch, energetisch, exploitatie en kansen voor andere beleidsdoelen. Doel is om het project concreet en uitvoeringsgereed te krijgen (in deze fase moeten ook de benodigde vergunningen worden aangevraagd en verleend).

Stap 4: Dit is de toetsing van de financieringsbehoefte en -mogelijkheden. De kosten en opbrengsten wordt besproken en het instrumentarium wordt toegelicht. Het is mogelijk dat het Nationaal Restauratiefonds nu (ook) aan tafel zit. We kijken of er sprake is van een financieel tekort. Pas als er geen of onvoldoende sprake is van een verdienmodel, komt provinciale subsidie in beeld.

Stap 5: De onrendabele top of subsidiabele kosten worden vastgesteld en de eventuele subsidie kan officieel aangevraagd worden. De provincie stuurt hiervoor de aanvraagformulieren toe.

Artikel 7.4.2 lid 2

Op grond van het verkennende gesprek kan een onderscheid worden gemaakt tussen categorie I projecten en categorie II projecten. In categorie I vallen aanvragen waarbij het gaat om reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw en waarbij snel duidelijk is dat de kosten niet terugverdiend kunnen worden. De aanvraagprocedure is korter en het maximale subsidiebedrag lager. Tot categorie II behoren aanvragen waarbij complexere restauraties of energiemaatregelen aan de orde zijn of als er sprake is van herbestemming. Dit zijn veelal gebiedsgerichte of integrale projecten. Bij aanvragen in categorie II is meer onderzoek naar de kosten en opbrengsten nodig.

Richtlijnen om te bepalen of er sprake is van een aanvraag onder categorie I of II:

Categorie I

Categorie II

Reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw

Complexere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één of meerdere gebouwen

Objectgerichte aanpak

Gebiedsgerichte of integrale aanpak

Geen herbestemming

Herbestemming

Geen verdienmodel mogelijk

Eventueel wel een verdienmodel mogelijk

Artikel 7.4.4

Onderdeel 1 a: Aan de hand van een exploitatiebegroting kan bestendig gebruik van erfgoed worden vastgesteld. Een exploitatiebegroting geeft namelijk inzicht in de vraag of de exploitatie- en beheerskosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden.

Onderdeel 1 e: Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten, zoals de maatschappelijke toegankelijkheid: door middel van openstelling van erfgoed kunnen zoveel mogelijk mensen meegenieten van het Gelders erfgoed. Een ander voorbeeld is de participatie van burgers: het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. De mogelijkheden hiertoe variëren per project.

Onderdeel 1 h: Er moet sprake zijn van een integrale instandhoudingsvisie en financiering van het erfgoed. Oftewel: één totaalplan. Dit zorgt voor een toekomstbestendige visie en exploitatie en voorkomt dat projecten in meerdere onderdelen worden opgeknipt.

Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten van de Regels Ruimte voor Gelderland

Deze regeling is een aanvulling op de gemeentelijke subsidieverordening die eigenaren van gemeentelijke monumenten ondersteunt. Na evaluatie van deze regeling is besloten om de regels voor het aanvragen van subsidie voor gemeenten te vereenvoudigen. De belangrijkste wijziging hierin is dat de alle subsidies bij verlening gelijktijdig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd van € 200.000 naar € 125.000.. Als prestatie verleent de gemeente jaarlijks een overzicht van de door haar verleende subsidies op grond van de gemeentelijke subsidieverordening. Bij onderbesteding van de door gemeente en provincie beschikbaar gestelde middelen, dient de gemeente hiervan melding te doen. Dit kan er mogelijk toe leiden dat (een deel van) de subsidie moet worden terugbetaald.

Paragraaf 7.10 Cultuur- en erfgoedparticipatie

Deze subsidie is bedoeld voor activiteiten die op vernieuwende wijze bijdragen aan cultuur- en erfgoedparticipatie onder burgers in hun vrije tijd. Onder cultuur- en erfgoedparticipatie wordt verstaan elke vorm van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed, specifiek in de vrije tijd (artikel 7.1.1, aanhef en onder c). Wat betreft cultuur kan bijvoorbeeld gedacht worden aan uitingsvormen als muziek, dans, toneel, beeldende kunst, vormgeving, film, E-cultuur, literaire cultuur, urban en allerlei dwarsverbanden tussen de disciplines. Wat betreft erfgoed kan het zowel om materieel als immaterieel (cultureel) erfgoed gaan. Een wezenlijk kenmerk is dat dit erfgoed wordt overgedragen van generatie op generatie en van persoon op persoon. Het behoort tot de basis van een gemeenschap. Immaterieel erfgoed is ‘dynamisch, levend erfgoed’.

Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten het veld van de cultuurparticipatie, in al zijn diversiteit, nog meer mogelijkheden bieden om nieuwe terreinen te exploreren, het experiment op te zoeken en van onderop vernieuwing te brengen. Activiteiten kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op het experimenteren met een ongebruikelijke aanpak, het aangaan van een verrassend partnerschap of het verdiepen van een bijzondere cross-over. Activiteiten die vallen onder de reguliere activiteiten van een organisatie zijn niet subsidiabel. Tijdens de uitvoering van het project kan de expertise en begeleiding van respectievelijk door professionals worden ingeroepen, waarbij de regie vanuit en het ontwikkelproces van de betrokken deelnemende amateurs voorop blijven staan.

Door vernieuwende activiteiten te ondersteunen kan de diversiteit van het aanbod worden vergroot. Er wordt voorzien dat daarmee een breder publiek actief deel zal nemen aan de activiteiten op het gebied van cultuur en erfgoed. Via deze subsidie willen we de artistieke, inhoudelijke, methodische of organisatorische vernieuwing van actieve cultuur- en erfgoedparticipatie in de vrije tijd mogelijk maken. Vernieuwing wordt in het bijzonder gezocht door in te zetten op de samenwerking tussen partijen uit verschillende disciplines of sectoren en daarmee in het combineren van activiteiten op het gebied van cultuur en erfgoed met elkaar en met andere sectoren zoals zorg, sport en natuur.

Vernieuwing wordt daarnaast gezocht in de inzet van de nieuwe participatie- en presentatiemogelijkheden die het provinciale forum ‘www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl biedt. Dit forum is een interactief digitaal platform voor potentiële aanvragers op een provinciale website waar (concept)aanvragen ingediend, behandeld en beoordeeld worden. Met dit digitaal platform creëren Gedeputeerde Staten een directere communicatie tussen de provincie en de aanvragers en tussen aanvragers onderling. Ook betrekt de provincie het publiek bij het tot stand komen van initiatieven en bij de beoordeling daarvan.

Het aanvragen en verantwoorden van de subsidie kent vier fasen: de coachingsfase (niet gelimiteerd in tijd), de Beoordelings-fase (van in beginsel enkele weken), de Stem-fase (van maximaal vier weken) en de Doe-fase (van maximaal twee jaar). De interactie tussen aanvrager en de provincie verloopt in principe via het provinciale digitaal platform.

In de coachingsfase leggen aanvragers ideeën of conceptaanvragen via het platform voor aan de provincie en het publiek. Zij maken op het platform een projectpagina aan en beheren deze zelf. Aanvragers krijgen van een medewerker van de provincie, van een coach en van het publiek adviezen om hun aanvraag te versterken, aan te vullen en te verduidelijken. Een aanvraag verblijft in deze Denk mee-fase totdat de aanvrager zijn (uitgewerkte) voorstel indient als subsidieaanvraag. Dan start de Beoordelings-fase en gaat de beslistermijn van maximaal 13 weken lopen.

In de Beoordelings-fase beoordelen Gedeputeerde Staten in de eerste plaats of de aanvraag compleet is. Als dat niet het geval is, dan wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen. In dat geval wordt de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Daarnaast wordt beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat voldaan kan worden aan de specifieke voorwaarden die gelden om voor deze subsidie in aanmerking te komen. Als duidelijk is dat hier geen sprake van is, dan kan een aanvraag in deze fase reeds geweigerd worden op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel c, van de AsG. In deze fase wordt een aanvraag bovendien geweigerd als de aanvrager al een aanvraag ter beoordeling heeft voorliggen in de Beoordelings- of Stem-fase (artikel 7.10.6). Op deze manier wordt voorkomen dat aanvragen die niet voldoen aan de voorwaarden de Stem-fase bereiken. Dit laat onverlet dat Gedeputeerde Staten ook tijdens of na verloop van de Stem-fase een aanvraag nog kunnen – of soms zelfs moeten – weigeren als daar in de AsG of Algemene wet bestuursrecht gronden voor zijn aan te wijzen. Bij een eerste positieve beoordeling door Gedeputeerde Staten zetten zij de aanvraag door naar de Stem-fase.

In de Stem-fase wordt de aanvraag beoordeeld door een waardering van het publiek. Een aanvraag verblijft maximaal vier weken in de Stem-fase. Het publiek spreekt zijn waardering uit door het initiatief zijn stem te geven. Bij een totaal van 75 stemmen of meer krijgt de aanvraag een positief advies en ontvangt de aanvrager in beginsel een subsidie. Uiteraard tenzij door de verstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden (artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Bij het verstrekken van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen zijn ingediend. De uitkomst van de Stem-fase wordt als advies voorgelegd aan Gedeputeerde Staten, dat een definitief besluit neemt over de subsidieaanvraag.

Wanneer Gedeputeerde Staten een positief advies over een aanvraag heeft overgenomen en tot subsidieverstrekking is overgegaan, komt de aanvraag in de Doe-fase terecht. In deze Doe-fase voert de aanvrager de activiteiten uit en informeert Gedeputeerde Staten en het publiek over de uitvoering van de activiteiten (artikel 7.10.7). De aanvrager houdt bijvoorbeeld een weblog bij op het digitaal platform, waaruit blijkt dat en hoe de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd wordt of is uitgevoerd. Dat kan door tekst, maar ook door film- of beeldmateriaal te plaatsen. Daarbij kan gedacht worden aan informatie zoals welke lessen geleerd zijn bij de voorbereiding en uitvoering, hoeveel deelnemers er hebben deelgenomen, hoe deze deelnemers de activiteiten hebben ervaren.

Deze – zeker voor een subsidie van € 10.000,--– bijzondere verslagverplichting vloeit voort uit de te verwachten bijdrage hiervan aan het verspreiden van kennis en ervaringen die deze subsidieregeling mede tot doel heeft.

Paragraaf 7.11

Artikel 7.11.3, tweede lid. De subsidie wordt geweigerd voor reguliere activiteiten van bijvoorbeeld koren en toneelgezelschappen of podiumprogrammering. Evenmin wordt subsidie verstrekt voor het herhalen van een artistieke productie of festival in Gelderland, welke eerder binnen of buiten Gelderland is gemaakt of georganiseerd.

De regeling voor artistieke producties en festivals beoogt vernieuwing en doorontwikkeling te stimuleren.

Producties en festivals die in dezelfde vorm al zijn uitgevoerd en die behoren tot een standaard repertoire of programma voldoen hier niet aan. Bijvoorbeeld de jaarlijkse uitvoering van de Matthäus Passion. Deze past alleen in de regeling indien de uitvoering op de een of andere manier getuigt van een doorontwikkeling of vernieuwing op artistieke kwaliteit of toegankelijkheid.

Paragraaf 7.13

Deze regeling beoogt regionale musea en monumenten met een publieksfunctie een financiële tegemoetkoming te geven in inkomstenderving ten gevolge van afnemende bezoekersaantallen door Covid 19 en de daarmee samenhangende beperkende maatregelen. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is in artikel 7.13.5 vastgesteld op een vast bedrag per staffel. Deze bedragen zijn bepaald aan de hand van de hoogte van het aantal betalende bezoekers (prognose op basis van bezoekersaantallen in 2019) en de gemiddelde toegangsprijs van € 11,39 van een Gelders museum in 2018, op basis van gegevens van het CBS. Met de bedragen zoals opgenomen in artikel 7.13.5 zal de steun nooit hoger zijn dan het verlies aan inkomsten en zal er geen sprake zijn van overcompensatie.

Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur 

Algemeen

Deze subsidieregeling heeft tot doel de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s te versterken. Daarmee wil Gelderland vanuit haar wettelijke taak voor de kwaliteit van het openbaar bestuur in de provincie bijdragen aan de verhoging van die kwaliteit.

Artikel 8.1.2

In dit artikel worden de activiteiten opgesomd waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Deze activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de bestuurskracht binnen de eigen organisatie, het bevorderen of intensiveren van intergemeentelijke samenwerking, of een bredere oriëntatie op de bestuurlijke/ambtelijke toekomst van de betrokken gemeenten. Bestuurlijke fusie (gemeentelijke herindeling) mag niet op voorhand worden uitgesloten en dient mee te worden genomen in het onderzoek naar de mogelijkheden.

De activiteiten moeten leiden tot een product dat behulpzaam is bij de bestuurlijke afweging en besluitvorming door gemeenten over intergemeentelijke samenwerking en/of de bestuurlijke toekomst. Hieronder worden ook activiteiten begrepen die zijn gericht op gemeentelijke herindeling en de strategische partnerkeuze in het geval van ambtelijke of bestuurlijke fusie. Belangrijk is dat de onderzoeken voor bestuurskracht of samenwerking/herindeling zoals genoemd onder a t/m d worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij om objectiviteit zoveel mogelijk te waarborgen. Dit geldt niet voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie in de ambtelijke organisatie genoemd onder e, of het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten onder f. Deze bijeenkomsten kunnen door de partijen zelf worden uitgevoerd of georganiseerd.

Onder subregionaal wordt verstaan een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wgr.

Bij het instrument, zoals genoemd in sub c van dit artikel, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een app ter bevordering van het informeren van raadsleden. Ook een innovatieve vorm van samenwerken kan hier onder worden geschaard. De nadruk ligt op het aanwenden van vernieuwende manieren voor de versterking van de bestuurskracht.

De activiteiten moeten leiden tot bestuurlijke besluitvorming door de bevoegde bestuursorganen en respectievelijk tot:

a. een bestuurlijk rapport waaruit duidelijk blijkt hoe bestuurskrachtig de gemeente of een eventuele samenwerking van gemeenten is;

b. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak met voorstellen en aanbevelingen voor een nieuwe inrichting van de intergemeentelijke samenwerking op strategisch niveau;

c. het in gebruik nemen van het gerealiseerde instrument;

d. een bestuurlijk rapport waaruit de toekomstige visie op de bestuurlijke en ambtelijke organisatie van de gemeente blijkt;

e. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een uitgevoerd onderzoek in de ambtelijke organisatie; dan wel

f. één of meerdere incidentele regionale bijeenkomsten voor raadsleden of maatschappelijke organisaties met bijbehorende verslaglegging in het kader van het opstellen van een nieuwe visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.

Artikel 8.1.3

In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, moeten voldoen. Indien aan een van de activiteiten niet wordt voldaan, wordt de aanvraag om subsidie geweigerd. Voor een duidelijker beeld van hetgeen wordt gevraagd onder sub b van dit artikel verwijzen wij naar de statenbrief ‘Programma Sterk Bestuur - reactie van het college op het advies van de commissie De Graaf’ (PS2015-375 – 8 juli 2015).

De subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd door een externe en onafhankelijke partij om zo een onafhankelijk advies te kunnen verkrijgen. Dit geldt niet voor het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kunnen door zowel externe partijen als de aanvragers zelf worden uitgevoerd. Indien er twijfel bestaat over de onafhankelijkheid van de externe partij kan de subsidieaanvraag worden geweigerd. Ook voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de onderzoeksresultaten wordt die eis niet gesteld.

In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen waarbij de aanvrager dient aan te geven in hoeverre en op welke manier zij inwoners en maatschappelijke instellingen betrekt bij de gesubsidieerde activiteit. Vanuit Sterk Bestuur vinden wij het van belang dat ook deze partijen op enig manier worden meegenomen in het proces.

Wij kunnen ons voorstellen dat een subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in een aan Gelderland grenzende gemeente. Wij zien hierin geen probleem mits wordt voldaan aan de criteria van het eerste lid.

Artikel 8.1.4

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan Gelderse gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en openbare lichamen. Het is wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten waar ook één of meerdere gemeenten uit andere provincies aan deelnemen, zolang het merendeel zich in Gelderland bevindt. De subsidie dient altijd aangevraagd te worden door een Gelderse gemeente.

Artikel 8.1.5

Wanneer er geen sprake is van een samenwerkingsverband dat publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geformaliseerd, dient er een samenwerkingsverklaring door alle deelnemende partijen te worden ondertekend. Dit voorkomt dat er op een later tijdstip door een andere gemeente voor het zelfde bestuurskrachttraject subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8.1.6

Als maximale subsidie wordt een bedrag van €35.000 aangehouden. Hierbij is tevens de regel van toepassing dat deze subsidie maximaal 50% van de totale kosten bedraagt. De totale kosten van het onderzoek of het opstellen van het plan van aanpak kunnen wel hoger zijn, maar de bijdrage zal dan niet hoger zijn dan €35.000. Een bijdrage van minimaal 50% van de subsidieaanvrager achten wij van belang omdat daarmee ook het wederzijds belang en verantwoordelijkheid tot uitdrukking komen. Bovendien behoudt een gemeenteraad, samenwerkingsverband of openbaar lichaam, als de aanvrager van de subsidie, ook zijn controlerende functie en eigen verantwoordelijkheid voor het lokale/regionale bestuur.

Voor het organiseren van een regionale, subregionale of lokale bijeenkomst voor het opstellen van een (regionale) visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie achten wij een maximale bijdrage van €5.000 voldoende.

Artikel 8.1.7

Voor een weigering van de subsidieaanvraag volstaat het van toepassing zijn van één van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden.

Een aanvrager kan per keer slechts voor één van de in artikel 8.1.2 genoemde subsidiabele activiteiten subsidie aanvragen. Pas als deze activiteit volledig is afgerond, kan opnieuw een aanvraag voor subsidie worden ingediend. Het innovatieve instrument als genoemd in artikel 8.1.2 onder c is hier een uitzondering op. Een aanvraag voor deze activiteit kan ook naast een andere activiteit uit artikel 8.1.2 worden ingediend.

In beginsel geldt dat voor ieder bestuurskrachttraject slechts eenmaal subsidie kan worden verleend. Hier kan in enkele gevallen van worden afgeweken.

Artikel 8.1.8

Aan de subsidieontvanger wordt de verplichting opgelegd om de activiteit binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening af te ronden. Hiermee wordt afgeweken van de algemene termijn gesteld in artikel 15 van de AsG. Wij hebben hiervoor gekozen om tijdig resultaat te bereiken. Een termijn van één jaar is volgens ons een reële termijn om de subsidiabele activiteiten uit artikel 8.1.2 uit te voeren.

Indien een innovatief instrument, zoals genoemd in artikel 8.1.2 onder c, wordt ontwikkeld dient de techniek of werkvorm beschikbaar te worden gesteld aan andere Gelderse gemeenten zodat ook andere Gelderse gemeenten van deze vorm gebruik kunnen maken. Er wordt hier niet gevraagd om het beschikbaar stellen van de persoonlijke of geheime gegevens.

Paragraaf 8.2 Verwijderen van drugsafval

Artikel 8.2.1 Begripsomschrijvingen

Onderdeel a: drugsafval: De regels hebben betrekking op afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs, zoals efedrine, amfetamine en XTC. Dit zijn nagemaakte plantaardige drugs. De regeling geldt dus niet voor afval door teelt van plantaardige drugs, zoals paddenstoelen, khat en wiet.

Onderdeel b: zakelijk gerechtigden: Een zakelijk gerechtigde is iemand die een recht op een zaak heeft. Meest voorkomende recht is het eigendomsrecht, maar ook een recht van erfpacht of opstal vallen hier bijvoorbeeld onder.

Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteit

In dit artikel zijn twee subsidiabele activiteiten opgenomen. Er kan echter ook sprake zijn van een combinatie van deze activiteiten, wanneer drugsafval in vaten is achtergelaten en deze vaten zijn gaan lekken waardoor tevens sprake is van een bodemverontreiniging.

Artikel 8.2.3 Weigeringsgrond

Een aanvraag om subsidie wordt geweigerd als de aanvrager mede verantwoordelijk is of kan worden gehouden voor de productie of het achterlaten van het drugsafval waarop de aanvraag betrekking heeft. Hiervan is in ieder geval sprake als de locatie waar het afval is gevonden ook de productielocatie is en de eigenaar niet voldaan heeft aan zijn zorgplicht als eigenaar. Voor de vraag of is voldaan aan deze zorgplicht moet gekeken worden naar de omstandigheden van het geval. Eventuele betrokkenheid bij een strafrechtelijke of bestuursrechtelijke handhavingsprocedure in verband met een overtreding van drugsregelgeving speelt hierbij een grote rol.

Artikel 8.2.5 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten of door zakelijk gerechtigden van het terrein waarop het drugsafval zich bevindt of waarvan de bodem is verontreinigd. Gemeenten kunnen een aanvraag indienen omdat zij in de praktijk ook, hoewel geen zakelijk gerechtigde, opdracht geven het drugsafval te verwijderen of de bodemverontreiniging te saneren.

Artikel 8.2.6 Aanvraag

De aanvrager dient een beschrijving van de locatie bij zijn aanvraag te voegen. Dit kan zowel door een woordelijke omschrijving van de locatie eventueel in combinatie met foto’s, als door een kaart waarop de locatie is weergegeven.

Artikel 8.2.7 Hoogte van de subsidie

Het is niet wenselijk dat de inwoner van Gelderland opdraait voor het gevaarlijke, milieuvervuilende afval dat wordt achtergelaten bij een drugsdumping. Om deze reden krijgen niet publiekrechtelijke rechtspersonen alle kosten die gemaakt zijn voor het verwijderen van drugsafval of het saneren van bodemverontreiniging die is ontstaan als een rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van drugsafval vergoed. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen, bijvoorbeeld gemeenten en waterschappen, maar ook zelfstandige bestuursorganen zoals Staatsbosbeheer, geldt dat zij de helft van de gemaakte kosten vergoed krijgen. Hiermee dragen de verschillende overheden gezamenlijk de financiële lasten en komen deze niet bij de inwoner van Gelderland te liggen.