Regeling vervallen per 01-01-2023

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Geldend van 12-04-2017 t/m 30-06-2017

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels voor ruimte Regels Ruimte voor Gelderland 2016

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Gelet op artikel 3, zesde lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

BESLUITEN

Vast te stellen de volgende gewijzigde regeling: Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 (PbEU van de Europese Commissie van 17 juni 2014;

  • b.

    AsG: Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

  • c.

    controleprotocol: instructie aan de subsidieontvanger voor het geven van aanwijzingen voor de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole;

  • d.

    directe arbeidskosten: een vergoeding voor de inzet van gewerkte uren van personeel niet in loondienst, niet zijnde kosten van derden;

  • e.

    directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

  • f.

    indirecte kosten: het totaal van indirecte loonkosten en kosten voor overhead;

  • g.

    indirecte loonkosten: het totaal van de kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en de kosten van emolumenten;

  • h.

      kerntaken: kerntaken als bedoeld in het Coalitieakkoord Gelderland 2015-2019 “Ruimte voor Gelderland” d.d. 20 april 2015;

  • i.

    kosten van apparatuur:

    • i.

      gebruikskosten van bestaande apparatuur of van apparatuur die niet speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

    • ii.

      kosten van apparatuur die speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

  • j.

    kosten van derden: de kosten voor uitbesteding van diensten en het inlenen van personeel;

  • k.

    kosten van materialen: de kosten voor verbruiksgoederen;

  • l.

    Landbouw groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de EuropeseCommissie van 25 juni 2014 (Pb EU L 193);

  • m.

    onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden;

  • n.

    publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • o.

    rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen.

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 1 is ook van toepassing op andere besluiten omtrent subsidie voor het nemen waarvan Gedeputeerde Staten bevoegd zijn dan de besluiten die worden genomen met toepassing van de hoofdstukken 2 tot en met 8.

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen

Gedeputeerde Staten kunnen een tijdvak vaststellen waarbinnen aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend.

Artikel 1.2.2 Indieningstermijn bij verdeelplan

Voor subsidie die wordt verleend op basis van een krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld verdeelplan waarin tenminste de subsidieontvangers en de te ontvangen subsidiebedragen worden genoemd, wordt de aanvraag om subsidie in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG uiterlijk zes maanden nadat het verdeelplan is vastgesteld ingediend.

Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie

  • 1 Bij de aanvraag om subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting van de opbrengsten en kosten voor de activiteiten, voorzien van een toelichting;

    • c.

      indien de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan: een planning van de uitvoering van de activiteiten in de eerste 12 maanden en de daaraan verbonden kosten, alsmede een planning voor het resterende deel van het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • d.

      indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is: zijn statuten; en

    • e.

      indien de aanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is: de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van opbrengsten en kosten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdelen d en e.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen een schriftelijke verklaring vragen van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde bescheiden dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 4 Indien voor dezelfde activiteiten tevens subsidie is aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 1.2.4 Boekjaarsubsidies

  • 1 De aanvraag om een subsidie voor een boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar.

  • 2 Indien voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 30 september worden ingediend.

  • 3 Gedeputeerde Staten beslissen uiterlijk binnen 13 weken na ontvangst van de aanvang.

Artikel 1.2.5 Ontvangstbevestiging

Gedeputeerde Staten zenden de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 1.3.1 Directe vaststelling bij subsidies tot € 25.000

  • 1 Bij een subsidie tot € 25.000 wordt geen verleningsbesluit genomen.

  • 2 Indien sprake is van subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de AsG wordt in het verleningsbesluit aangegeven binnen welke termijn de activiteit wordt uitgevoerd.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid bevat het verleningsbesluit tevens de datum waarop de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 1.3.2 Wijze van verdeling

  • 1 Bij het verlenen van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen om subsidie zijn ingediend. Een aanvraag wordt slechts in de volgorde opgenomen indien zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 2 Indien als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde als bedoeld in het eerste lid bepaald door loting.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde worden geplaatst.

  • 4 Op aanvragen die voor een bepaalde datum moeten worden ingediend en die op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde worden geplaatst, wordt in afwijking van het eerste lid beslist op volgorde van die rangorde.

  • 5 Bij de toepassing van het derde en vierde lid wordt onder aanvraag verstaan een aanvraag die voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het vierde lid weigeren indien die niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

Artikel 1.3.3 Communautair toetsingskader

  • 1. Indien de verstrekking van subsidie als een steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU moet worden aangemerkt en er geen andere staatssteunoplossing voor handen is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt indien tegen een subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt onder toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening of de Landbouw groepsvrijstellingsverordening aan ondernemingen in moeilijkheden als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 1.3.4 Sluitende begroting

Een subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.

Artikel 1.3.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1 Geen subsidie wordt verstrekt in verband met:

    • a.

      kosten ten behoeve van het opstellen van de aanvraag;

    • b.

      kosten die worden gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen;

    • c.

      kosten die uit anderen hoofde worden gesubsidieerd;

    • d.

      verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

    • e.

      kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, provinciale leges, boetes en sancties;

    • f.

      legeskosten indien de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

    • g.

      kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de opbrengsten die met de activiteiten verband houden;

    • h.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • i.

      kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager;

    • j.

      kosten gemaakt na beëindiging van activiteiten met uitzondering van accountantskosten zoals bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG;

    • k.

      kosten van in natura geleverde diensten en goederen;

    • l.

      kosten van personen of organisaties die organisatorisch, economisch of financieel zijn verbonden welke onderling in rekening worden gebracht;

    • m.

      fooien, geschenken, gratificaties en bonussen;

    • n.

      kosten voor representatie, personeelsactiviteiten, overboekingen, annuleringen en outplacementtrajecten;

    • o.

      niet noodzakelijke of bovenmatige kosten.

Artikel 1.3.6 Methoden voor berekening van kosten

  • 1 De aanvrager kiest voor het berekenen van de kosten een van de volgende methoden:

    • a.

      de vaste uurtariefsystematiek;

    • b.

      de loonkosten plus vaste opslagsystematiek;

    • c.

      de integrale kostensystematiek.

  • 2 De aanvraag bevat een opgave van de gekozen systematiek.

  • 3 Op verzoek van de aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid een andere methode vaststellen.

  • 4 Onverminderd het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt voor publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak de vaste uurtariefsystematiek toegepast, ongeacht of de subsidiabele activiteit tot de wettelijke taak van de rechtspersoon wordt gerekend.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen voor rechtspersonen als bedoeld in het vijfde lid een andere methode toestaan. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.3.7 Vaste uurtariefsystematiek

  • 1 De kosten bij de vaste uurtariefsystematiek zijn:

    • a.

      een vast uurtarief als vergoeding voor de directe loon- en arbeidskosten en de indirecte kosten;

    • b.

      kosten van apparatuur;

    • c.

      kosten van materialen;

    • d.

      kosten van derden.

  • 2 Het vaste uurtarief bedraagt ten hoogste € 35.

  • 3 Het aantal gewerkte uren moet in de administratie per betrokken medewerker worden vastgelegd en bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op subsidies waarop artikel 17, tweede lid, van de AsG van toepassing is.

Artikel 1.3.8 Loonkosten plus vaste opslagsystematiek

  • 1 De kosten bij de loonkosten plus vaste opslagsystematiek zijn:

    • a.

      een uurtarief voor directe loonkosten;

    • b.

      een opslag over de directe loonkosten als vergoeding voor de indirecte kosten;

    • c.

      een vast uurtarief als vergoeding voor de directe arbeidskosten;

    • d.

      kosten van apparatuur;

    • e.

      kosten van materialen;

    • f.

      kosten van derden.

  • 2 Het uurtarief voor de directe loonkosten word bepaald door de directe loonkosten per betrokken medewerker te delen door 1.600 en bedraagt ten hoogste € 91.

  • 3 Het vaste uurtarief voor directe arbeidskosten bedraagt ten hoogste € 35.

  • 4 De opslag voor de indirecte kosten bedraagt ten hoogste 20%.

  • 5 Het aantal gewerkte uren van de betrokken medewerker moet in de administratie met bijhorende loonkosten worden vastgelegd en bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing op subsidies waarop artikel 17, tweede lid, van de AsG van toepassing is.

Artikel 1.3.9 Berekeningswijzen kosten

  • 1 Bij de toepassing van de artikelen 1.3.7 en 1.3.8 worden de kosten van apparatuur, materialen, loon- en arbeidskosten en kosten van derden, alsmede vergoedingen voor vrijwilligers berekend aan de hand van het tweede tot en met negende lid.

  • 2 De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, onderdeel i, worden berekend door het werkelijke gebruik van het apparaat te vermenigvuldigen met het machine-uurtarief.

  • 3 Het machine-uurtarief als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de normale bezetting van het apparaat en de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 4 Het werkelijke gebruik van het apparaat wordt vastgelegd in een controleerbare gebruiksadministratie.

  • 5 De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, onderdeel ii, worden berekend door middel van lineaire afschrijving van het apparaat.

  • 6 De lineaire afschrijving als bedoeld in het vierde lid wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 7 De kosten van materialen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 8 De kosten van vergoedingen voor vrijwilligers zijn subsidiabel voor zover:

    • a.

      deze aan de vrijwilliger zijn uitbetaald;

    • b.

      het aantal gewerkte uren in de administratie met bijhorende vergoeding per vrijwilliger zijn vastgelegd;

    • c.

      de hoogte van de vergoeding bedraagt maximaal € 4,50 per uur, met een maximum van € 150 per maand en € 1.500 per jaar.

Artikel 1.3.10 Integrale kostensystematiek

  • 1 De kosten bij de integrale kostensystematiek zijn:

    • a.

      een tarief voor de directe en indirecte kosten van de voor de uitvoering van de activiteiten ingezette kostendragers;

    • b.

      kosten van derden.

  • 2 De kosten per kostendrager als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden berekend in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 3 Het tarief als bedoeld in het tweede lid wordt gebaseerd op een positief besluit dat op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend niet ouder is dan twee jaar van het Tarieventeam van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten aanzien van de Eigen verklaring integrale kostensystematiek.

  • 4 De kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van dat tarief.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1 Uitvoering van de activiteiten

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om binnen 13 weken na de subsidieverlening dan wel, ingeval van subsidie die zonder voorafgaande subsidieverlening direct wordt vastgesteld, binnen 13 weken na de subsidievaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 3 De subsidieontvanger is verplicht alle op de activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende ten minste vijf jaren na afronding van de activiteit te bewaren.

Artikel 1.4.2 Administratie bij subsidies vanaf € 125.000

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht bij subsidieverstrekking vanaf € 125.000 een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en inkomsten.

  • 2 Het voeren van een administratie als bedoeld in het eerste lid houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle ontvangsten en kosten in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard en hoeveelheid van de geleverde goederen en diensten blijkt, en

    • c.

      uit de urenregistratie blijkt dat de gedeclareerde mensuren daadwerkelijk zijn gemaakt en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het project waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG is voorgeschreven.

Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage

Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, eenmaal per jaar verplichten om een voortgangsrapportage over te leggen.

Artikel 1.4.4 Verrichten van activiteiten

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen dat de inkomsten of de uitgaven afwijken van de begroting, dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2 De subsidieontvanger is verplicht om op eerste verzoek van Gedeputeerde Staten door het overleggen van bewijsstukken aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten

  • 1 De subsidieontvanger is gehouden, indien met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of anderszins aan derden ter beschikking worden gesteld, Gedeputeerde Staten hiervan in kennis te stellen en de verstrekte subsidie terug te betalen, tenzij anders bepaald.

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen het bedrag van de terug te betalen subsidie vast binnen dertien weken nadat zij kennis hebben gekregen van de omstandigheid bedoeld in het vorige lid.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verplichting de subsidie terug te betalen.

Artikel 1.4.6 Vermogensvorming

  • 1 De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.

  • 2 Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3 De waarde van onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4 De waarde van onroerende goederen wordt voor rekening van de provincie vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen die daartoe door Gedeputeerde Staten in overeenstemming met de subsidieontvanger worden aangewezen.

  • 5 Indien minder dan tien achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt, wordt de vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke subsidie is verstrekt.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van subsidieontvanger beslissen dat geen vergoeding verschuldigd is indien:

    • a.

      de activiteiten door een ander worden overgenomen;

    • b.

      de realisatie van de doelstelling niet in gevaar komt; en

    • c.

      de activa en passiva tegen boekwaarde, bepaald op grond van historische kostprijs, worden overgenomen door de rechtsopvolger.

Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten

  • 1 De subsidieontvanger houdt gedurende ten minste vijf jaren na de uitvoering van de activiteiten ten behoeve waarvan de subsidie is verleend, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op subsidies als bedoeld in artikel 1.3.1.

Paragraaf 1.5 Vaststelling

Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidies tussen € 25.000 tot € 125.000

De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:

  • a.

    of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

  • b.

    of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

  • c.

    wat het totaal van de subsidiabele kosten is;

  • d.

    in voorkomend geval wat de stand van de egalisatiereserve is;

  • e.

    wat het totaal van de opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden is; en

  • f.

    wat het totaal van de eigen bijdragen is.

Artikel 1.5.2 Vaststelling door middel van jaarrekening bij subsidies boven € 125.000

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 27, tweede lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling van de subsidie, onverminderd artikel 27, eerste, derde en vierde lid van de AsG, vergezeld van:

    • a.

      de jaarrekening waarin de subsidie separaat wordt verantwoord;

    • b.

      het jaarverslag; en

    • c.

      de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen die in ieder geval strekken tot de verantwoording van onderdeel a.

  • 2 Uit accountantsverklaring moet blijken dat het controleprotocol is toegepast.

  • 3 De aanvraag om vaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk vier weken na het verschijnen van de jaarrekening van het jaar waarin de activiteiten zijn geëindigd.

Artikel 1.5.3 Vaststelling van subsidies bij bijzonder programma

  • 1 In afwijking van artikel 1.5.2 wordt de eindverantwoording van een subsidie op grond van artikel 12 van de AsG voorzien van een accountantsverklaring, waaruit blijkt dat het controleprotocol is toegepast.

  • 2 In afwijking van artikel 1.5.2 kunnen gemeenten, waterschappen en rechtspersonen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen de eindverantwoording als bijlage bij de jaarrekening opnemen onder de voorwaarden dat:

    • a.

      de verklaring van de accountant mede strekt tot de verantwoording in de bijlage;

    • b.

      de gehele jaarrekening en het jaarverslag worden meegezonden;

    • c.

      het verslag van bevindingen wordt bijgevoegd, waarin de accountant een verwijzing opgenomen heeft dat de controle is uitgevoerd met inachtneming van het controleprotocol; of

    • d.

      indien een dergelijk verslag niet door de accountant is afgegeven een mededeling van de accountant dat gecontroleerd is met inachtneming van het controleprotocol.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op subsidies tot € 125.000.

  • 4 De aanvraag om vaststelling als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk 12 maanden nadat de activiteiten zijn uitgevoerd.

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1 Waarderingssubsidies

In afwijking van artikel 5, tweede lid, van de AsG kan waarderingssubsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 1.6.2 Cofinanciering EFRO

Indien subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29, 31 en paragraaf 7 van de AsG het bepaalde bij of krachtens de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.

Hoofdstuk 2 Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Beleef de Waal: het deelproject van het Uitvoeringsprogramma WaalWeelde 2013-2017 zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 maart 2013;

  • b.

    collectief: een groep natuurlijke personen die zich verenigd hebben in een rechtspersoon die beoogt hun belangen in een CPO-woningbouwproject te behartigen;

  • c.

    CPO: Collectief Particulier Opdrachtgeverschap;

  • d.

    CPO-woningbouwproject: de realisatie door een collectief van minimaal 3 woningen waarin de leden van het collectief gaan wonen;

  • e.

    waterliniefort: een van de navolgende objecten:

    • i.

      Complex Fort bij Asperen;

    • ii.

      Complex Fort aan de Nieuwe Steeg;

    • iii.

      Complex Fort bij Vuren;

    • iv.

      Complex Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk;

    • v.

      Complex Batterij onder Poederoijen;

    • vi.

      Complex Batterij onder Brakel;

    • vii.

      Complex Fort Everdingen;

  • f.

    knooppunt in de recreatieve infrastructuur: een plaats bij een veerverbinding over de Boven-Rijn, het Bijlandsch Kanaal of de Waal waar wandel- en fietsroutes en struinpaden samenkomen en die bereikbaar is met de auto;

  • g.

    samenwerking “Rondje Pontje”: een samenwerkingsverband van ondernemers en initiatiefnemers rond twee pontjes en de routes daartussen op de beide oevers van de Waal;

  • h.

    vertierplek: plek aan de Waal die met minimale aanpassingen zodanig is ingericht dat er toegang is tot de oever en gelegenheid om aan het water te recreëren;

  • i.

    WaalWeeldegebied: het gebied omvattende het grondgebied van de gemeenten Beuningen, Druten, Lingewaal, Lingewaard, Maasdriel, Millingen a/d Rijn, Neerijnen, Neder- Betuwe, Nijmegen, Overbetuwe, Rijnwaarden, Tiel, Ubbergen, West Maas en Waal en Zaltbommel.

Paragraaf 2.2 Ontwikkeling forten

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de restauratie of voorbereiding van de restauratie van een waterliniefort;

  • b.

    de modernisering of fysieke verbetering dan wel de voorbereiding van de modernisering of fysieke verbetering van de infrastructuur behorend bij een waterliniefort.

Artikel 2.2.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 3.2.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de wijze van uitvoering van de werkzaamheden voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden; en

    • b.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een leerlingbouwplaats of opleidingsplaats voor leerlingen in de restauratiebouw.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 3.2.1, onder b, wordt slechts verstrekt indien jaarlijks ten minste 80% van de tijd- of ruimtecapaciteit van de infrastructuur behorend bij een waterliniefort voor culturele doeleinden wordt gebruikt.

Artikel 2.2.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van een waterliniefort.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.2.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a.

    80% van de kosten met een maximum van € 1.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.1 ten behoeve van de waterlinieforten genoemd in artikel 2.1.1, onder d, onderdelen i tot en met vi;

  • b.

    50% van de kosten met een maximum van € 1.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.1 ten behoeve van het waterliniefort genoemd in artikel 2.1.1, onder d, onderdeel vii, met uitzondering van monumentnummers 531684, 531664 en 531666.

Artikel 2.2.5 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.2.1 slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening

Paragraaf 2.3 Gebiedsontwikkeling

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding of uitvoering van werkzaamheden waarmee:

  • a.

    een cultuurhistorisch object wordt gerestaureerd;

  • b.

    bewegwijzering of straatmeubilair wordt aangeschaft en geplaatst;

  • c.

    informatiepanelen worden aangeschaft en geplaatst;

  • d.

    straatverlichting wordt aangeschaft en geplaatst;

  • e.

    wandel- of rolstoelpaden worden aangelegd of aangepast;

  • f.

    aanleg of aanpassingen worden gerealiseerd van parkeerplaatsen;

  • g.

    landschappelijke of bouwkundige aanpassingen worden gerealiseerd ten gunste van het overwinteren, het zwermen of migreren van vleermuizen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Artikel 2.3.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de wijze van uitvoering van de werkzaamheden voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden; en

    • b.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een leerlingbouwplaats of opleidingsplaats voor leerlingen in de restauratiebouw.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder b, wordt slechts verstrekt indien:

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de informatiepanelen worden geplaatst op openbaar terrein in de Nieuwe Hollandse Waterlinie;

    • b.

      de informatiepanelen worden geproduceerd in de vormgeving zoals ontwikkeld voor het Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie; en

    • c.

      de informatiepanelen bevatten informatie over het historische, militaire systeem de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

  • 4 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder d, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de straatverlichting wordt geplaatst op openbaar terrein aan de Diefdijk in de gemeenten Vianen en Leerdam, de Meerdijk, de Nieuwe Zuiderlingedijk of de Zuiderlingedijk in de gemeente Lingewaal; en

    • b.

      de straatverlichting wordt geproduceerd in de vormgeving zoals ontwikkeld voor het Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie.

  • 5 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder e, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de wandel- of rolstoelpaden openbaar toegankelijk zijn; en

    • b.

      de wandel- of rolstoelpaden leiden naar een cultuurhistorisch object of vormen een aaneengesloten route om een cultuurhistorisch object.

  • 6 Subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder f, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de parkeerplaatsen openbaar toegankelijk zijn; en

    • b.

      de ingang van de parkeerplaatsen is gelegen op een afstand van minder dan 200 meter van objecten die zijn aangewezen als Rijksmonumenten en die een functie hadden in de militaire werking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Artikel 2.3.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.1, onder a en g, wordt verstrekt aan de eigenaar van het cultuurhistorisch object.

  • 2 Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.3.1, onder b tot en met f, wordt verstrekt aan de eigenaar van het terrein waarop de werkzaamheden plaatsvinden of de materialen worden geplaatst.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.3.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een maximum van € 200.000.

Artikel 2.3.5 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.1, onder a, e en f, slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.4 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een projectplan voor de realisatie van een CPO-woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding; of

  • b.

    het opstellen van een programma van eisen, een voorlopig ontwerp, een definitief ontwerp en een bestek, voor het realiseren van een CPO-woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding.

Artikel 2.4.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente verklaard heeft geen bezwaar te hebben tegen de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie; en

    • b.

      de procesbegeleiding wordt uitgevoerd door een onafhankelijke begeleider met ervaring in procesbegeleiding.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, slechts verstrekt indien de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen of te verhuren.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien:

    • a.

      er een projectplan is waarin een conclusie over de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een CPO-woningbouwproject;

    • b.

      voor de individuele leden van het collectief een financieringstoets door een bank is uitgevoerd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject;

    • c.

      de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt; en

    • e.

      de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief te verkopen.

Artikel 2.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een collectief.

Artikel 2.4.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente dat het geen bezwaar heeft tegen de realisering van het CPO-woningbouwproject op de betreffende locatie;

    • b.

      een verklaring van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het CPO-woningbouwproject wordt gerealiseerd, waaruit blijkt dat hij de intentie heeft de grond of het gebouw te verkopen of te verhuren aan de leden van het collectief; en

    • c.

      een lijst van deelnemers aan het collectief.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 en het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een projectplan waaruit de haalbaarheid van het CPO-woningbouwproject blijkt;

    • b.

      een opgave van het aantal te realiseren woningen;

    • c.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien het nieuwbouw betreft, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt;

    • d.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de woningen binnen een CPO-woningbouwproject, indien sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met €30.000 ligt;

    • e.

      een verklaring van het collectief dat iedere deelnemer een toets heeft ingeleverd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het CPO-woningbouwproject; en

    • f.

      een beschrijving van de wijze waarop de lening afgelost gaat worden.

Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, bedraagt maximaal 50% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      €1.000 per woning tot een maximum van €10.000 per CPO-woningbouwproject indien het nieuwbouw betreft;

    • b.

      €1.250 per woning tot een maximum van €12.500 per CPO-woningbouwproject indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening, met een looptijd van maximaal twee jaar, voor een bedrag van maximaal 65% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      €7.500 per woning tot een maximum van €150.000 per CPO-woningbouwproject indien het nieuwbouw betreft;

    • b.

      €10.000 per woning tot een maximum van €200.000 per CPO-woningbouwproject indien het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

Artikel 2.4.6 Verplichtingen

  • 1. Het projectplan als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder a, dient binnen één jaar na het verlenen van de subsidie te zijn voltooid en na voltooiing binnen een maand aan de provincie te worden overlegd.

  • 2. Met betrekking tot de subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, is de ontvanger verplicht:

    • a.

      binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie, te starten met de bouw van het CPO-woningbouwproject en dit zo snel mogelijk te melden aan de provincie;

    • b.

      de lening af te lossen op het moment dat wordt gestart met de bouw van het CPO-woningbouwproject dan wel, indien niet tijdig wordt gestart met de bouw, uiterlijk twee jaar na het verlenen van de subsidie;

    • c.

      binnen drie jaar na het verlenen van de subsidie het CPO-woningbouwproject te hebben voltooid.

  • 3. Gedeputerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.4.7 Weigeringsgronden

De subsidie als bedoeld in artikel 2.4.1, aanhef en onder b, wordt geweigerd indien niet is gebleken dat de realisering van het CPO-woningbouwproject haalbaar is.

Paragraaf 2.5 Beleef de Waal

Artikel 2.5.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de voorbereiding van de aanleg en de realisatie van vertierplekken en veerstoepen en de ontwikkeling, productie en plaatsing van informatievoorzieningen;

    • b.

      de ontwikkeling van producten en arrangementen op het gebied van duurzaam toerisme;

    • c.

      het opzetten en ontwikkelen van de samenwerking “Rondje Pontje”;

    • d.

      het ontwikkelen en organiseren van evenementen en manifestaties.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor de aanleg of wijziging van wegen of dijken.

Artikel 2.5.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten die:

  • a.

    worden uitgevoerd in het WaalWeeldegebied;

  • b.

    passen binnen de doelstellingen van Beleef de Waal;

  • c.

    positief zijn beoordeeld door burgemeester en wethouders van de gemeente in het WaalWeeldegebied waar de activiteit plaatsvindt, voor zover het activiteiten betreft als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, onder a, b en d; en

  • d.

    passen in een duurzame ontwikkeling van het WaalWeeldegebied.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      een natuurlijk persoon die woonachtig is in het WaalWeeldegebied;

    • b.

      een gemeente in het WaalWeeldegebied;

    • c.

      een rechtspersoon die blijkens zijn statutaire doelen en activiteiten een bijdrage kan leveren aan Beleef de Waal.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.5.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een schriftelijke verklaring van burgemeester en wethouders waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld, voor zover het een activiteit als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, onder a, b of d betreft; en

  • b.

    een uiteenzetting dat de betreffende subsidiabele activiteit past in een duurzame ontwikkeling van het WaalWeeldegebied.

Artikel 2.5.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 75.000.

Artikel 2.5.6 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1,eerste lid, onder b, c en d, wordt geweigerd voor zover fysieke voorzieningen niet worden aangelegd of gewijzigd op grond die in eigendom is van publiekrechtelijke rechtspersonen.

Paragraaf 2.6 Waalpleisterplaatsen

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van openbare voorzieningen aan een knooppunt in de recreatieve infrastructuur.

  • 2 Onder openbare voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

    • i.

      picknicktafel;

    • ii.

      ten minste één bank en prullenbak op de veerstoep;

    • iii.

      watertappunt;

    • iv.

      parkeerplaats liggend op of aan de veerdam of direct achter de dijk;

    • v.

      elektriciteitsaansluiting;

    • vi.

      openbaar toilet;

    • vii.

      camperplaatsen;

    • viii.

      aanlegsteiger recreatieve vaartuigen.

Artikel 2.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover:

  • a.

    het knooppunt in de recreatieve infrastructuur gelegen is in het WaalWeeldegebied;

  • b.

    niet alle openbare voorzieningen als genoemd in artikel 2.6.1, tweede lid, onderdelen i tot en met iv, reeds op het knooppunt in de recreatieve infrastructuur aanwezig zijn;

  • c.

    alle openbare voorzieningen als genoemd in artikel 2.6.1, tweede lid, onderdelen i tot en met iv, na afronding van de subsidiabele activiteit op het knooppunt in de recreatieve infrastructuur aanwezig zullen zijn;

  • d.

    de aan te leggen openbare voorzieningen tegen hoogwater bestand zijn, dan wel dat deze gedurende hoogwater tijdelijk verwijderd kunnen worden; en

  • e.

    de activiteit positief is beoordeeld door burgemeester en wethouders van de gemeente in het Waalweeldegebied waar de activiteit plaatsvindt.

Artikel 2.6.3 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval een schriftelijke verklaring van burgemeester en wethouders verstrekt waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld.

Artikel 2.6.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 10.000 en een maximumvan € 100.000.

Artikel 2.6.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien Gedeputeerde Staten reeds subsidie hebben verstrekt voor een soortgelijke activiteit in dezelfde gemeente.

Artikel 2.6.6 Verplichtingen

Onverminderd artikel 1.4.7 is de subsidieontvanger verplicht de openbare voorzieningen gedurende ten minste vijf jaar na de vaststelling van de subsidie te beheren en te onderhouden.

Paragraaf 2.7 Steengoed Benutten - Tijdelijke Stimulering Sociale woningmarkt

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijk vastgoed: bebouwde of onbebouwde gronden die of in eigendom zijn bij de gemeente of waarover de gemeente zakelijk gerechtigde is;

  • b.

    sociale doelgroepen: huishoudens met een inkomen beneden het norminkomen volgens artikel 14 van de Wet op de huurtoeslag;

  • c.

    vergunninghouder: vreemdeling van 18 jaar of ouder die een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, b, c of d, van de Vreemdelingenwet 2000;

  • d.

    toegelaten instelling: een verhuurder als bedoeld in Circulaire van de minister van Wonen en Rijksdienst MG 2015-05.

Artikel 2.7.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een verkenning om te komen tot een samenhangende aanpak voor de integratie van vergunninghouders op de gebieden huisvesting, onderwijs en arbeidsparticipatie;

  • b.

    het uitvoeren van een verkenning naar de mogelijkheden om permanente en tijdelijke huisvesting voor sociale doelgroepen, waaronder vergunninghouders, te realiseren in niet in gebruik zijnd vastgoed;

  • c.

    het opstellen van een business case voor de tijdelijke huisvesting van sociale doelgroepen in of op gemeentelijk vastgoed;

  • d.

    het geschikt maken van gemeentelijk vastgoed voor het tijdelijk huisvesten van sociale doelgroepen, waaronder vergunninghouders, waarbij rekening is gehouden met leefbaarheidsaspecten.

Artikel 2.7.3 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      sprake is van een samenhangende aanpak van wonen, welzijn, onderwijs en toegeleiding naar de arbeidsmarkt;

    • b.

      er wordt gewerkt met een procesmatige aanpak.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder d, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      het gemeentelijk vastgoed om niet ter beschikking wordt gesteld;

    • b.

      een sluitende exploitatie voor het tijdelijk gebruik van gemeentelijk vastgoed als huisvesting van sociale doelgroepen, volgens de business case, niet mogelijk is;

    • c.

      in bestaand gemeentelijk vastgoed ten minste 10 wooneenheden worden gerealiseerd en op nieuwe tijdelijke locaties ten minste 20 wooneenheden worden gerealiseerd door een toegelaten instelling en

    • d.

      de maximale huurprijs van een wooneenheid minder bedraagt dan de aftoppingsgrenzen, genoemd in de Circulaire van de minister van Wonen en Rijksdienst MG 2015-05;

    • e.

      de tijdelijke huisvesting bijdraagt aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

    • f.

      de tijdelijke huisvesting is gerealiseerd na 1 januari 2016.

Artikel 2.7.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeente en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2.7.5 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, komen in aanmerking de kosten voor het inhuren van externe capaciteit voor het uitvoeren van een verkenning.

  • 2 Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b, komen in aanmerking de kosten voor het inhuren van externe capaciteit voor het uitvoeren van een verkenning en het opstellenvan een business case.

  • 3 Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c, komen in aanmerking de kosten voor het inhuren van externe capaciteit voor het opstellen van een business case.

  • 4 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid onder b, zijn de kosten voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, b, en , c, gemaakt na 1 januari 2016 subsidiabel.

Artikel 2.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 Subsidie aan een gemeente als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 20.000.

  • 2 Subsidie aan een gemeente als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 85% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 15.000.

  • 3 Subsidie aan een gemeente als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c, bedraagt ten hoogste 85% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 15.000.

  • 4 Subsidie aan een gemeente als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder d, bedraagt € 2.000 per gerealiseerde wooneenheid met een maximum van € 80.000.

  • 5 Subsidie aan een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000.

  • 6 Subsidie aan een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef onder b, bedraagt ten hoogste 85% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000.

Artikel 2.7.7 De aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a:

    • i.

      een beschrijving van kansen en uitdagingen op het vlak van wonen, leren werken in de gemeente of regio alsmede mogelijk te betrekken partijen;

    • ii.

      een door tenminste één gemeente, één verhuurder van wooneenheden voor sociale doelgroepen, één onderwijsinstelling voor middelbaar of hoger (beroeps)onderwijs en één werkgevers- of brancheorganisatie ondertekende intentieverklaring, waaruit blijkt dat partijen overeenstemming hebben over de verkenning en zij zich hebben verbonden aan een gezamenlijke uitvoeren van de verkenning.

  • b.

    voor subsidies als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c: een intentieverklaring, waaruit de gezamenlijke aanpak blijkt voor het realiseren van een beoogde locatie of een beoogd project, ondertekend door de gemeente een corporatie of een andere verhuurder;

  • c.

    voor de subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder d:

    • i.

      een businesscase gebaseerd op het om niet beschikbaar stellen van het gemeentelijk vastgoed;

    • ii.

      een onderbouwing van de mate waarin die het tijdelijk gebruik van het gemeentelijk vastgoed bijdraagt aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit en de mate waarin rekening is gehouden met aspecten van leefbaarheid;

    • iii.

      overeenkomsten die de aanvrager heeft gesloten over de in artikel 2.7.3, vierde lid, onder a tot en met d, opgenomen onderwerpen met een toegelaten instelling;

    • iv.

      een besluit van de raad over de in artikel 2.7.3, vierde lid, onder a tot en met d, opgenomen onderwerpen met een toegelaten instelling en

    • v.

      een planning waaruit blijkt dat de te realiseren huisvesting binnen één jaar na afgifte van de beschikking tot verlening van de gevraagde subsidie zal zijn verhuurd.

Artikel 2.7.8 Verplichtingen

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a en b, wordt slechts verstrekt in de betrokken partijen bereid zijn tot het delen van hun kennis en bevindingen.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.4.7, is de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder d, verplicht de wooneenheden ten minste twee jaar en ten hoogste tien jaar in stand te houden ten behoeve van de huisvesting van sociale doelgroepen.

Paragraaf 2.8 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren

Artikel 2.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    project: gecombineerde aanpak en uitvoering van maatregelen, waarbij een fysieke herontwikkeling van een concreet gebied wordt bereikt;

  • b.

    bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;

  • c.

    buitengebied: gebied buiten de bebouwde kom;

  • d.

    exploitatiegebied: op kaart aangegeven gebied waarbinnen het project wordt gerealiseerd;

  • e.

    herbestemmen: geven van een nieuwe functionele bestemming aan een gebouw of gebied die juridisch wordt vastgelegd in een bestemmings- of inpassingsplan;

  • f.

    herontwikkelen: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

  • g.

    gebouw: onder gebouw wordt tevens verstaan aaneengesloten gebouwen;

  • h.

    transformatie gebouw: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen of verlaging van de milieucategorie in het kader van het wegnemen van milieuhinder voor de woonomgeving;

  • i.

    sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • j.

    j.aanloopstraten: straten met een groot aandeel in de routing naar een kernwinkelgebied;

  • k.

    kernwinkelgebied: een aaneengesloten gebied in de binnenstad of centrum, met een hoge concentratie aan winkels, horecazaken, culturele voorzieningen en commerciële dienstverlening;

  • l.

    transformatie gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie;

  • m.

    bodemsanering: bodemsanering waarbij sprake is van een ernstige verontreiniging op basis waarvan een goedgekeurd functiegericht saneringsplan is opgesteld;

  • n.

    nominale waarde: waarden in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;

  • o.

    monument: een gebouw dat om zijn cultuurhistorische waarde door de Rijksoverheid of gemeente is of binnen 1 jaar na subsidieverlening wordt aangewezen als beschermd monument;

  • p.

    beeldbepalend gebouw:een gebouw, geen monument zijnde, dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • q.

    beeldverstorend verpauperd gebouw: een gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • r.

    complex: kazerne- of fabriekscomplex, bestaande uit een of meerdere monumenten.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om herbestemming, transformatie of sloop van leegstaande of leegkomende gebouwen die deel uitmaken van een concrete gebiedsontwikkeling, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte of het oplossen van milieuhinder voor de woon- en leefomgeving en bodemsanering;

  • b.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen binnen de bebouwde kom, met een grote invloed op de omgeving;

  • c.

    het herbestemmen en transformeren van monumenten met een grote invloed op de omgeving binnen de bebouwde kom;

  • d.

    het reduceren van de bestaande woningvoorraad binnen de bebouwde kom in het kader van programmering van woningbouw;

  • e.

    het verplaatsen van niet aan het buitengebied verbonden functies in het buitengebied naar de bebouwde kom;

  • f.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen in het buitengebied, met een grote invloed op de omgeving en waarbij de nieuwe bestemming leidt tot het vergroten van de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland;

  • g.

    herbestemmen en transformeren van monumenten in het buitengebied, met een grote invloed op de omgeving en waarbij de nieuwe bestemming leidt tot het vergroten van de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland.

Artikel 2.8.3 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteiten leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls van de bebouwde omgeving, met maatschappelijke meerwaarde ten bate van duurzame leefbaarheid;

    • b.

      de activiteiten passen binnen de regionale programmering wonen, werken (bedrijventerreinen, kantoren) en detailhandel;

    • c.

      sprake is van een functiegericht programma met een duurzaam karakter, waarvoor marktvraag is, tenzij sprake is van sloop zonder ’terugbouw’;

    • d.

      de activiteiten bijdragen aan het voorkomen of het beperken van nieuwe structurele binnenstedelijke leegstand of ruimtelijk kwalitatieve problemen; en

    • e.

      er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak en onderbouwd met een visie op aanpak van leegstand.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw, liggend in een kernwinkelgebied of aanloopstraten, dat minimaal 5 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 1000 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 25 meter.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, slechts verstrekt indien het gaat om een monument dat minimaal 3 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 500 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 15 meter. Indien een monumentonderdeel uitmaakt van een complex, dan wordt slechts subsidie verstrekt voor maximaal twee monumenten die deel uitmaken van dit complex.

  • 4 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, slechts verstrekt indien er geen sprake is van een grondtransactie met derden, met uitzondering van grondtransacties ten behoeve van de aanleg van openbare ruimte of maatschappelijke doeleinden en de reductie van de woningen binnen het betreffende project minimaal 5 woningen betreft.

  • 5 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder e, slechts verstrekt indien na verplaatsing van de functie sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

  • 6 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, slechts verstrekt indien het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.

  • 7 Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder g, slechts verstrekt indien het gaat om een monument dat minimaal 3 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 500 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 15 meter.

  • 8 Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede, derde, vierde, zesde en zevende lid opgenomen afmetingen, aantallen woningen en perioden van leegstand.

Artikel 2.8.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

  • 2 Per exploitatiegebied wordt slechts één keer subsidie verstrekt.

Artikel 2.8.5 Vooroverleg

  • 1 Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2 Het vooroverleg wordt gepland binnen 8 weken na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde formulier en vindt plaats binnen 12 weken.

  • 3 Tijdens het vooroverleg wordt de haalbaarheid van de subsidiëring van het project verkend en wordt aangegeven welke informatie bij de aanvraag moet worden ingediend.

Artikel 2.8.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een businesscase, waaruit blijkt dat het project, ook over de langere termijn, haalbaar is;

  • b.

    een visie op de aanpak van leegstand, waarin wordt toegelicht hoe structurele leegstand wordt voorkomen of aangepakt. De visie bevat tenminste:

    • i.

         een onderbouwing waarom de herbestemming, transformatie of herontwikkeling zorgt voor een levensvatbare ontwikkeling op de langere termijn en de gevolgen van de gemaakte keuzen voor andere leegstandssituaties;

    • ii.

        een onderbouwing van de passendheid van het project in regionale programmering wonen, werken bedrijventerreinen, werklocaties en detailhandel; en

    • iii.

      de manier waarop overprogrammering wordt voorkomen;

  • c.

    een opgave van de financiële bijdragen van de aan het project deelnemende partijen;

  • d.

    een onderbouwing van de manier waarop leegstand op vrijkomende locaties wordt voorkomen;

  • e.

    een realistische planning die aantoont dat de uitvoering van het project kan starten en binnen 3 jaar in een aaneengesloten bouwstroom kan worden gerealiseerd en opgeleverd;

  • f.

    een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven;

  • g.

    grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • h.

    door onafhankelijke taxateurs opgestelde taxatierapporten van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van het project;

  • i.

    documenten waaruit de afspraken tussen de aan het project deelnemende partijen blijken ten aanzien van planning, uitvoering, financiën en regionale programmeringsafspraken;

  • j.

    informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden; en

  • k.

    informatie die bij het vooroverleg is verzocht overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.8.5.

Artikel 2.8.7 Hoogte van de subsidie

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder a, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder b, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder c, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 250.000 per project.

  • 4 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder d, bedraagt 100% van de sloopkosten met een maximum van € 200.000 per project.

  • 5 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder e, bedraagt ten hoogste 50% van de sloopkosten, inclusief saneringskosten, en ten hoogste 50% van de kosten van herinvulling onbebouwd met een maximum van € 200.000 per project.

  • 6 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder f, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 7 Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2, aanhef en onder g, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 250.000 per project.

Artikel 2.8.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien verlening ervan zou leiden tot lagere dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project.

Artikel 2.8.9 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten die worden gemaakt voor planvorming;

  • b.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • c.

    kosten voor kwalitatieve ingrepen in de openbare ruimte die uitstijgen boven hetgeen in de gemeente gangbaar is;

  • d.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • e.

    verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en waarvan de waarde hoger is getaxeerd dan de actuele marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • f.

    rendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5%;

  • g.

    kosten van planschade; en

  • h.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen.

Artikel 2.8.10 Verplichtingen

  • 1 Het project moet binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking zijn gerealiseerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2 Indien sprake is van monumentale gebouwen, dient voldaan te worden aan de provinciale Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden.

  • 3 Indien sprake is van monumentale gebouwen, dienen eventuele werkzaamheden aan deze gebouwen te worden uitgevoerd door een gecertificeerd aannemer in de restauratiebouw of een aannemer die zijn restauratiedeskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

Paragraaf 2.9 Gelderse Gebiedsopgaven

Artikel 2.9.1 Algemene bepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemer: rechtspersoon, niet zijnde de aanvrager, die bij de subsidiabele activiteit samenwerkt met de aanvrager anders dan in een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie;

  • b.

    doelen: de doelen per gebied als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384) en daarop door Provinciale Staten aangebrachte aanvullingen;

  • c.

    financiële bijdrage: al hetgeen een deelnemer op eigen titel en voor eigen rekening en risicovoornemens is uit te voeren;

  • d.

    Gebied: de Achterhoek, de Veluwe, het Stedelijk Netwerk Arnhem/Nijmegen, het Stedelijk Netwerk Ede-Wageningen: Food Valley, het Stedelijk netwerk Stedendriehoek: Cleantech en de Gelderse Corridor, zoals beschreven in de Uitvoeringstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384);

  • e.

    gebiedsbreed overleg: een gebiedsbreed maatschappelijk samenwerkingsverband dat actief is in het kader van de Gelderse Gebiedsopgaven;

  • f.

    uitgangspunten van de gebiedsopgaven: de 15 uitgangspunten als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384);

  • g.

    uitvoeringsagenda: een document van het gebiedsbreed overleg dat op gebiedsniveau invulling geeft aan de doelen.

Artikel 2.9.2 Voorstel van gebiedsbreed overleg

  • 1 Een gebiedsbreed overleg verstrekt periodiek aan Gedeputeerde Staten een schriftelijk voorstel met initiatieven afkomstig uit het gebied die kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelen.

  • 2 Het voorstel bevat ten aanzien van elk aangemeld initiatief:

    • a.

      een omschrijving van het initiatief en door de initiatiefnemer aan het gebiedsbrede overleg overgelegde informatie;

    • b.

      de datum van aanmelding van het initiatief;

    • c.

      gegevens van de initiatiefnemer;

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop het gebiedsbrede overleg het initiatief heeft besproken, inclusief de daarbij behorende verslagen;

    • e.

      een gemotiveerde beoordeling van het initiatief;

    • f.

      een gemotiveerde beoordeling van de uitvoerbaarheid van het initiatief, inclusief de planning voor de uitvoering daarvan,

  • 3 Het gebiedsbrede overleg zorgt ervoor dat initiatieven gedurende het gehele jaar kunnen worden aangemeld.

Artikel 2.9.3 Lijst met initiatieven

  • 1. Gedeputeerde staten stellen naar aanleiding van het voorstel als bedoeld in artikel 2.9.2, eerste lid, periodiek en voor ieder gebied een lijst van met initiatieven vast die:

    • a.

      in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van de gebiedsopgaven, passen binnen de kerntaken ende uitvoeringsagenda; en

    • b.

      in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 4 van de AsG bevat de lijst ten aanzien van elke activiteit het maximale bedrag waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 3. De lijst met initiatieven wordt bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.

Artikel 2.9.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 2.9.3.

Artikel 2.9.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000.

Artikel 2.9.6 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze, of in overeenstemming met de beschikking tot subsidieverlening indien Gedeputeerde Staten daarin een andere wijze van delen van kennis en bevindingen hebben bepaald of daarover aanvullende verplichtingen hebben opgelegd.

Artikel 2.9.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag, indien deze betrekking heeft op het verrichten van subsidiabele activiteiten, waaraan door deelnemers een financiële bijdrage wordt geleverd, een document ingediend dat is ondertekend door de aanvrager en de deelnemers waaruit ten minste blijkt:

  • a.

    de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de activiteiten en de bijdragen hieraan door de deelnemers;

  • b.

    overeenkomstig de in artikel 2.9.6 opgenomen verplichting op welke wijze en onder welke voorwaarden aanvrager en de deelnemers hun kennis en bevindingen delen.

Artikel 2.9.8 Werking van het plafond

Indien voor activiteiten die zijn opgenomen in de lijst, het maximumbedrag waarvoor, op grond van enig artikel in deze Regels, subsidie kan worden verleend, niet van toepassing is verklaard, wordt het bedrag waarmee dit maximumbedrag wordt overschreden buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling of het plafond voor deze activiteiten wordt overschreden.

Paragraaf 2.10 Ondersteuning bewonersinitiatieven op het gebied van leefbaarheid en sociale samenhang

Artikel 2.10.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    leefbaarheid: de mate waarin de sociale en fysieke leefomgeving aansluit bij de behoeften van de bewoners;

  • b.

    initiatief: gezamenlijke activiteit van bewoners in een wijk of dorp zonder winstoogmerk die het algemeen belang dient en die onverplicht is;

  • c.

    sociale samenhang: samenhang binnen bevolkingsgroepen en tussen bevolkingsgroepen, alsmedede relatie tussen burgers en de overheid.

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor nieuwe initiatieven die zich richten op het bevorderen van leefbaarheid en sociale samenhang, met inbegrip van de evaluatie daarvan.

Artikel 2.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het gemeentebestuur geen bezwaar heeft tegen het initiatief;

  • b.

    het initiatief aansluit bij de kerntaken en de onderliggende plandoelen van de provincie;

  • c.

    voor het initiatief nog niet eerder subsidie is verstrekt;

  • d.

    uit het aanvraagformulier blijkt op welke wijze het initiatief wordt geëvalueerd;

  • e.

    het initiatief geen winstoogmerk heeft.

Artikel 2.10.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband van ten minste vijf natuurlijke personen en door rechtspersonen die blijkens hun activiteiten een bijdrage leveren aan de leefbaarheid.

  • 2 Indien de aanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen wordt de subsidie verstrekt aan één van deze groep deel uitmakende natuurlijke persoon.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.10.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    indien deze wordt ingediend door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen: een schriftelijk document waarin de samenwerking is beschreven en waarin in ieder geval de afspraken zijn vastgelegd over financiën, planning en verantwoordelijkheden;

  • b.

    een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur waaruit blijkt dat het gemeentebestuur geen bezwaar heeft tegen het initiatief.

Artikel 2.10.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een minimum van € 10.000 en een maximumvan € 24.999.

Artikel 2.10.7 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het aannemelijk is dat het initiatief zal leiden tot toekomstige lasten voor onderhoud of instandhouding waarvoor ten tijde van de subsidieverstrekking geen dekking bestaat;

  • b.

    het initiatief geheel of grotendeels gericht is op het organiseren van een dorps- of buurtfeest, optocht, braderie of barbecue of daarmee gelijk te stellen activiteit;

  • c.

    het initiatief gericht is op individuele hulpverlening of de behartiging van een persoonlijk belang;

  • d.

    de aanvraag betrekking heeft op het beheer of het onderhoud van onroerende goederen;

  • e.

    het initiatief zich in een onderzoeksfase bevindt;

  • f.

    voor het initiatief subsidie is of kan worden verstrekt op grond van de paragrafen 4.2 of 4.12.

Artikel 2.10.8 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht publiciteit te verzorgen over het initiatief op sociale media, waaronder in elk geval de website of de facebookpagina van de subsidieontvanger en de provincie en het forum van de provincie.

  • 2 De uitvoering van het initiatief moet binnen twee jaar na de vaststelling van de subsidie zijn afgerond.

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

Artikel 2.11.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuursovereenkomst: de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021 regio Oost, zoals gepubliceerd in de Staatscourant op 16 december 2015;

  • b.

    initiatiefnemer: de partij die maatregelen uit het werkprogramma uitvoert;

  • c.

    penvoerder: de partij die namens een groep van initiatiefnemers de subsidie aanvraagt;

  • d.

    RBO: Regionaal Bestuurlijk Overleg Rijn-Oost;

  • e.

    Rijksbijdrage: de decentrale uitkering Deltafondsmiddelen voor Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden, zoals overeengekomen in de bestuursovereenkomst;

  • f.

    werkprogramma: het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016 – 2021, “Wel goed water geven!”.

Artikel 2.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van maatregelen die zijn opgenomen in het werkprogramma.

Artikel 2.11.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd in de periode 2016-2021 en binnen de provincie Gelderland, tenzij de provincie de Rijksbijdrage heeft ontvangen voor een initiatiefnemer buiten Gelderland;

  • b.

    de aanvrager zijn toegezegde aandeel in het investeringsvolume realiseert, zijnde het Regionaal Bod zoals opgenomen in bijlage 3 van de bestuursovereenkomst.

Artikel 2.11.4 Voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op subsidies tot €25.000.

Artikel 2.11.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor personeelskosten van de aanvrager.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, onderdelen b en f, kan subsidie worden verstrekt voor:

    • a.

      kosten die zijn gemaakt vanaf 1 januari 2016 en voordat de aanvraag is ontvangen;

    • b.

      legeskosten.

Artikel 2.11.6 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een waterschap of gemeente die in het werkprogramma is aangewezen als initiatiefnemer van een activiteit.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan subsidie ook worden verstrekt aan een groep van initiatiefnemers, waarbij één partij als penvoerder optreedt.

Artikel 2.11.7 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend tot 1 juli 2021.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3 kunnen de bij de aanvraag verstrekte gegevens bestaan uit een verwijzing naar het werkprogramma.

  • 3. Er kunnen meerdere aanvragen om subsidie worden ingediend tot het maximum van de beschikbare subsidie voor die subsidieontvanger.

Artikel 2.11.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met de volgende maxima per subsidieontvanger:

    • a.

      Waterschap Rijn en IJssel €2.220.000;

    • b.

      Waterschap Vallei en Veluwe €880.000;

    • c.

      Gemeente Aalten €4.930;

    • d.

      Gemeente Apeldoorn €276.715;

    • e.

      Gemeente Barneveld €25.716;

    • f.

      Gemeente Bronckhorst €15.117;

    • g.

      Gemeente Doetinchem €91.362;

    • h.

      Gemeente Ede €86.186;

    • i.

      Gemeente Elburg €60.388;

    • j.

      Gemeente Harderwijk €50.364;

    • k.

      Gemeente Montferland €63.181;

    • l.

      Gemeente Nunspeet €25.141;

    • m.

      Gemeente Putten €100.646;

    • n.

      Gemeente Renstwoude (Utrecht) € 9.120;

    • o.

      Gemeente Rhenen (Utrecht) € 24.402;

    • p.

      Gemeente Soest (Utrecht) € 15.117;

    • q.

      Gemeente Voorst €45.270;

    • r.

      Gemeente Winterswijk €84.296;

    • s.

      Gemeente Zutphen €28.345.

  • 2. De subsidie wordt jaarlijks conform de kasreeks voor de Rijksbijdrage naar rato bevoorschot.

  • 3. Het tweede lid geldt niet voor een subsidie tot €25.000.

Artikel 2.11.9 Verplichtingen

Artikel 1.4.1, eerste lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.11.10 Vaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient voor 1 april 2022 een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. Gedeputeerde Staten beslissen op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie naar beschikbaarheid van de Rijksbijdrage en op volgorde van binnenkomst.

  • 3. Indien de aanvrager zijn toegezegde aandeel in het investeringsvolume niet heeft gerealiseerd, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.

  • 4. Gedeputeerde Staten gaan niet eerder over tot een lagere vaststelling van de subsidie dan na advies van het RBO.

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    eigenaar-bewoner: een persoon die op grond van artikel 1 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek eigenaar is van een koopwoning en zelf deze koopwoning bewoont;

  • b.

    bodem en ondergrond: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen en antropogene resten van eertijdse bewoning en grondgebruik, inclusief het grondwater;

  • c.

    bodem- en ondergrondaspecten: informatie over de karakteristieken van de bodem en ondergrond, de gebruiksmogelijkheden en de effecten van het mogelijke gebruik op andere functies van de bodem en ondergrond en de effecten van bovengronds ruimtegebruik op ondergrondse functies en omgekeerd;

  • d.

    bodemverontreinigingsgegevens: gegevens afkomstig uit een bodemonderzoeksrapport dat is opgesteld door een erkende persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit Bodemkwaliteit;

  • e.

    energielabelsprong: een verbetering van het energielabel als bedoeld in het Besluit Energieprestatie Gebouwen

  • f.

    hernieuwbare energie: niet-fossiele energie zoals windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

  • g.

    lokaal duurzaam energiebedrijf: een onderneming die hernieuwbare energie produceert waarbij de afnemers zijn gevestigd binnen een straal van 30 kilometer ten opzichte van een productielocatie van de onderneming;

  • h.

    NOM-ready: de situatie waarin een woning direct verbeterd wordt en verantwoord voorbereid is op een NOM-renovatie door middel van latere ingrepen;

  • i.

    NOM-renovatie: een renovatie van een woning die als rechtstreeks gevolg heeft dat de ingaande en uitgaande energiestromen voor gebouw gebonden energie (ruimteverwarming, comfort-koeling, ventilatie, monitoring, regelingen en hulpenergie voor deze installaties) bij een normaal leefpatroon op jaarbasis gelijk zijn aan of lager zijn dan nul;

  • j.

    scan: onderzoek waar uit moet blijken of NOM-renovatie of een NOM-Ready aanpak voor een VvE een realistische optie is dan wel, indien op basis van de scan komt vast te staan dat dit niet het geval is, een advies over welke maatregelen en welke energielabelsprong haalbaar zijn en op welke wijze dit kan worden aangepakt;

  • k.

    terugverdientijd: de subsidiabele kosten gedeeld door de verwachte jaarlijkse besparing;

  • l.

    rd-waarde: het warmte-isolerend vermogen van een materiaallaag;

  • m.

    VvE: vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek.

Paragraaf 3.2 Energieloketten

Artikel 3.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    actieve marktbenadering: een door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak met als doel om in samenwerking met ondernemingen particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt te benaderen om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen;

  • b.

    digitaal: via e-mail en een via een website;

  • c.

    energieloket: een informatiepunt gericht op het informeren van particuliere woningeigenaren over energiebesparende maatregelen aan bestaande woningen en mogelijkheden om die maatregelen te (voor-)financieren;

  • d.

    particuliere woningeigenaar: een natuurlijke persoon die eigenaar is van de woning en er daadwerkelijk zelf in woont;

  • e.

    professionalisering energieloket: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, het bereiken en monitoren van concrete resultaten door middel van een klantvolgsysteem, en het opzetten of uitwerken van een businessmodel voor het energieloket.

Artikel 3.2.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het financieren van energieloketten gedurende de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017.

Artikel 3.2.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het energieloket fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar is voor het verstrekken van informatie;

  • b.

    de aanvrager met het energieloket afspraken heeft gemaakt over het uitvoeren van een actieve marktbenadering en het doorvoeren van professionalisering van het energieloket.

Artikel 3.2.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten in Gelderland die een energieloket geheel of gedeeltelijk financieren.

Artikel 3.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste het inwoneraantal van de gemeente, vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,35 per inwoner.

  • 2. Het inwoneraantal wordt bepaald aan de hand van CBS-gegevens op 1 januari 2016.

Artikel 3.2.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van de wijze waarop het energieloket fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar is;

  • b.

    een beschrijving van wijze waarop de actieve marktbenadering wordt uitgevoerd, zowel van particuliere woningeigenaren als van relevante marktpartijen;

  • c.

    een beschrijving van de wijze waarop de professionalisering van het energieloket wordt doorgevoerd;

  • d.

    een beschrijving van de inspanningen die de aanvrager in 2017 verricht om het voortbestaan van het energieloket na 2017 te garanderen;

  • e.

    het inwoneraantal op 1 januari 2016 aan de hand van CBS-gegevens;

  • f.

    de aanvraag kan worden ingediend vanaf 11 april 2017.

Artikel 3.2.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht ervoor te zorgen dat het energieloket gedurende de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017 operationeel is.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht om in januari 2018 een rapportage te overleggen waarin een beschrijving wordt gegeven van de activiteiten van het energieloket in 2017 en de daarbij behaalde resultaten en de bijdrage die dit levert aan het energiezuiniger maken van 100.000 woningen.

Paragraaf 3.3 Lokale hernieuwbare energieprojecten en participatie door natuurlijke personen en VvE's

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van lokale hernieuwbare energieprojecten.

Artikel 3.3.2 Criteria

  • 1. Subsidie aan lokale duurzame energiebedrijven wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      minimaal 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen deelnemen door middel van een financiële bijdrage;

    • b.

      de financiële deelname van voornoemde personen gezamenlijk ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      de bijdrage per natuurlijk persoon minimaal €50 bedraagt; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar.

  • 2. Subsidie aan VvE’s wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de VvE bestaat uit ten minste 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen;

    • b.

      de financiële deelname van de VvE ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject onderdeel vormt van (aard en nagelvast is verbonden met) het gebouw of groep van gebouwen van de VvE.

Artikel 3.3.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan lokale duurzame energiebedrijven en VvE's.

Artikel 3.3.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een lokaal duurzaam energiebedrijf een document verstrekt met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen, de hoogte van het ingezette bedrag per natuurlijke persoon en een opgave van het project of de projecten waaraan de ingezette bedragen worden of zijn besteed.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een VvE verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van haar leden en van de hoogte van het gezamenlijk via de VvE ingezette bedrag;

    • b.

      een besluit van de VvE tot financiële deelname met een bedrag dat ten minste 25% van de kosten van het lokale duurzame energieproject bedraagt.

Artikel 3.3.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €100.000.

Artikel 3.3.6 Verplichtingen

  • 1. Het lokale duurzame energiebedrijf is verplicht om ervoor zorg te dragen dat de bijdragen van natuurlijke personen ten minste 5 jaar beschikbaar blijven voor de subsidiabele activiteit.

  • 2. De VvE is verplicht om ervoor zorg te dragen dat haar bijdrage ten minste 5 jaar beschikbaar blijft voor de subsidiabele activiteit.

Paragraaf 3.4 Scan VvE

Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het laten uitvoeren van een scan.

Artikel 3.4.2 Criteria

De scan dient ten minste inzicht te geven in:

  • a.

    de financiële positie van de VvE;

  • b.

    de bouwkundige staat van het gebouw;

  • c.

    het organiserend vermogen van de VvE;

  • d.

    de bouwkundige en technische maatregelen die genomen kunnen worden om een energielabelsprong te bewerkstelligen;

  • e.

    de bouwkundige en technische maatregelen die nodig zijn voor NOM-renovatie;

  • f.

    een indicatie van de kosten van de maatregelen als bedoeld onder d en e;

  • g.

    een beschrijving van de haalbaarheid van NOM in één keer of in stappen, waarbij de organisatorische en juridische bevindingen op basis van de splitsingsakte worden meegenomen;

  • h.

    een beschrijving van het proces dat nodig is om de maatregelen onder e toe te passen of te implementeren;

  • i.

    de energetische effecten door het uitvoeren van de maatregelen als bedoeld onder d en e;

  • j.

    het effect van de maatregelen als bedoeld onder d en e op de financiële positie van de VvE.

Artikel 3.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een VvE.

Artikel 3.4.4 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt aan indien de VvE ten minste 15 wooneenheden omvat.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt indien het gebouw waarvoor de scan wordt gemaakt is gebouwd en opgeleverd voor 1990.

  • 3. Subsidie wordt alleen verstrekt indien de VvE is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 3.4.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een bewijs van inschrijving van de VvE bij de Kamer van Koophandel;

  • b.

    een afschrift van het besluit van ledenvergadering van de VvE op grond waarvan de aanvraag kan worden ingediend;

  • c.

    documenten waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de criteria als bedoeld in artikel 3.4.2;

  • d.

    het aantal wooneenheden dat de VvE omvat; en

  • e.

    een bewijs dat het gebouw is opgeleverd vóór 1990.

Artikel 3.4.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van de inhuur van de deskundige die de scan uitvoert.

Artikel 3.4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste €4.000.

Paragraaf 3.5 Woningisolatie 

Artikel 3.5.1 Subsidiabele activiteit

[vervallen]

Artikel 3.5.2 Criteria

[vervallen]

Artikel 3.5.3 Aanvrager

[vervallen]

Artikel 3.5.4 Hoogte van de subsidie

[vervallen]

Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde

Artikel 3.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het selecteren van bodemverontreinigingsgegevens en het invoeren daarvan in een digitaal bodeminformatiesysteem;

  • b.

    het uitwisselen van bodemverontreinigingsgegevens tussen het digitale bodeminformatiesysteem van de aanvrager en dat van de provincie.

Artikel 3.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien bij het invoeren van de bodemverontreinigingsgegevens gebruik wordt gemaakt van het uitwisselingsformat SIKB0101 of een daarvoor in de plaats tredend uitwisselingsformat.

Artikel 3.6.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.6.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.1, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.000 en een maximum van € 7.500.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 3.6.1, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.000 en maximum van € 7.500.

  • 3 Een aanvrager kan tot en met het jaar 2019 maximaal € 15.000 subsidie ontvangen.

Artikel 3.6.5 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 12 maanden na de subsidieverlening uit te voeren en geheel af te ronden.

Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 3.7.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied;

    • b.

      het organiseren van bijeenkomsten om de inhoud van het onder a bedoelde rapport te verspreiden.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel het eerste lid, onderdeel b, wordt uitsluitend verstrekt indien ook subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a is verstrekt.

Artikel 3.7.2 Verplichtingen

De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.

Artikel 3.7.3 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, komen in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      externe adviseurs;

    • b.

      externe procesbegeleiding;

    • c.

      onderzoek naar bodem- en ondergrondaspecten in een bepaald gebied;

    • d.

      het analyseren en verwerken van onderzoeksgegevens en bestaande informatie.

  • 2 Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel b, komen in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      zaalhuur en catering;

    • b.

      externe adviseurs;

    • c.

      externe procesbegeleiding.

  • 3 Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.7.1, eerste lid, onderdeel a, komen niet in aanmerking de kosten van bodemonderzoek in het kader van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

Artikel 3.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.000 en een maximum van € 25.000 per aanvraag.

Paragraaf 3.8 Omgevingsveiligheid

Artikel 3.8.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die voortvloeien uit het Gelders Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid 2017.

Artikel 3.8.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan openbare lichamen die zijn ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en die fungeren als omgevingsdiensten.

Artikel 3.8.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    Omgevingsdienst Achterhoek, ten hoogste € 140.980;

  • b.

    Omgevingsdienst Noord Veluwe, ten hoogste € 63.774;

  • c.

    Omgevingsdienst Veluwe IJssel, ten hoogste € 73.882;

  • d.

    Omgevingsdienst Regio Arnhem, ten hoogste € 128.877;

  • e.

    Omgevingsdienst De Vallei, ten hoogste € 74.347;

  • f.

    Omgevingsdienst Regio Nijmegen, ten hoogste € 79.335;

  • g.

    Omgevingsdienst Rivierenland, ten hoogste € 103.873.

Artikel 3.8.4

In afwijking van de artikel 1.3.6 bedraagt de subsidie voor de directe loonkosten en de indirecte kosten maximaal een bedrag per uur dat overeenkomt met het door de Omgevingsdiensten bestuurlijk vastgestelde uurtarief.

Artikel 3.8.5

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een opgave van het bestuurlijk vastgestelde uurtarief als bedoeld in artikel 3.8.4.

Hoofdstuk 4 Vitaal platteland, natuurbeheer en ontwikkeling natuurgebieden

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanloopbeheer: beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer en waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen;

  • b.

    agrarisch natuurbeheer: natuurbeheer op landbouwgronden;

  • c.

    agrarische onderneming: natuurlijke persoon of rechtspersoon die als economische activiteit gewassen, teelt of dieren houdt met als doel deze, of de producten die daaruit voortkomen, te verkopen;

  • d.

    ambitiekaart: kaart behorende bij het vigerende Natuurbeheerplan Gelderland waarop de begrenzing is vastgelegd van bestaande en nieuwe natuur;

  • e.

    asbest: vezelachtige silicaten zijnde actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4), amosiet (CAS-nummer 12172-73-5), anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5), crysotiel (CAS-nummer 12001-29-5), crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4) en tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6);

  • f.

    asbest dak: dak, dakgoot of gevel welke asbest bevat;

  • g.

    bedrijfslocatie: een terrein waarop een onderneming wordt uitgeoefend met een gebouw of meerdere gebouwen die samen een eenheid vormen vanwege eigendom of bedrijfsvoering;

  • h.

    begrensde grond: binnen de provincie gelegen grond die in het vigerende Natuurbeheerplan is begrensd met als hoofdfunctie om te vormen naar natuur;

  • i.

    beheereenheid: natuurterrein waarvan de gronden in samenhang met elkaar worden beheerd;

  • j.

    Beleidsnota Actieve Soortenbescherming: de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming Gelderland zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 6 januari 2015, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;

  • k.

    bos- of landgoed: een voor het publiek opengestelde onroerende zaak, geheel of gedeeltelijk bezet met bossen, natuurterreinen of landschapselementen;

  • l.

    bos- of landgoedeigenaar: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechthebbende is op een bos- of landgoed en de instandhouding daarvan nastreeft;

  • m.

    cultuurhistorische landschapselementen: elementen die kenmerkend zijn voor de lokale ontstaansgeschiedenis van het landschap;

  • n.

    erfbeplanting: beplanting binnen het agrarisch bouwblok;

  • o.

    EVZ: ecologische verbindingszone, aangeduid in het Natuurbeheerplan Gelderland;

  • p.

    Faunafonds: Faunafonds als bedoeld in artikel 83 van de Flora- en faunawet;

  • q.

    faunavoorziening: een voorziening inclusief toeleidende rasters die het dieren mogelijk maakt openbare infrastructuur veiliger over te steken;

  • r.

    functieverandering: het feitelijk en publiekrechtelijk wijzigen van het gebruik van grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting op die grond;

  • s.

    gebouwen: opstallen alsmede het kadastrale perceel waarop deze opstallen zijn gelegen;

  • t.

    gebruiksgerechtigde: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die op grond van pacht of erfpacht zeggenschap heeft over het landbouwbedrijf;

  • u.

    gecertificeerd bedrijf: bedrijf dat beschikt over de volgende certificering ten behoeve van het inventariseren of verwijderen van asbest:

    • 1°.

      SC 530: Asbestverwijdering;

    • 2°.

      SC 540: Asbestinventarisatie;

  • v.

    gecertificeerde begunstigde: begunstigde die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.11 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • w.

    GNN: Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten bij vaststelling van de Omgevingsverordening provincie Gelderland bij besluit van 24 september 2014 dan wel de op basis van artikel 2.7.3.1 van de Omgevingsverordening provincie Gelderland door Gedeputeerde Staten gewijzigde begrenzing;

  • x.

    GNN-verbindingen: verbindingen tussen het GNN, voorheen genaamd EHS-verbindingen, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland de in Structuurvisie Aanpassing EHS 2012 op 29 mei 2013;

  • y.

    grondstrategieplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin is vastgelegd de wijze waarop ruiling , aan- en verkoop van gronden plaatsvindt ten behoeve van het bereiken van provinciale doelen in een bepaald gebied;

  • z.

    grote onderneming: onderneming, niet zijnde een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, bijlage I, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening;

  • aa.

    hagen en heggen: opgaande lijnvormige elementen bestaande uit loofhoutsoorten, niet zijnde vlecht-, knip- of scheerheggen;

  • bb.

    herstelmaatregel natte landnatuur: maatregelen ten behoeve van herstel van natte landnatuurbinnen de gebieden aangegeven op de kaart Water en natuur onderdeel van de Omgevingsvisie (PS2015-360) en gepubliceerd op 21 augustus 2015;

  • cc.

    inrichting: de uitvoering van maatregelen die de fysieke kenmerken van het natuurterrein wijzigen;

  • dd.

    inrichtingsmaatregelen: maatregelen die er toe strekken de fysieke conditie of kenmerken van het terrein te wijzigen;

  • ee.

    klein historisch water: wielen en kolken;

  • ff.

    knelpunt: een locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om de overkant van infrastructuur te bereiken;

  • gg.

    landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van de Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de raad;

  • hh.

    landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;

  • ii.

    landbouwbedrijfsgebouw: een gebouw met bijbehorende voorzieningen dat gebruikt wordt ten behoeve van de uitoefening van een landbouwbedrijf;

  • jj.

    landbouwer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, dan wel een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat, een landbouwactiviteit uitoefent;

  • kk.

    landbouwgrond: binnen de provincie gelegen stuk grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd;

  • ll.

    landschapselementen: groene opgaande elementen bestaande uit inheemse loofhoutsoorten;

  • mm.

    leefgebied: gebied waarin alle fasen in de levenscyclus van een of meer prioritaire soorten zich kunnen afspelen;

  • nn.

    modernisering: vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw of van bestaande voorzieningen op de nieuwe locatie door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie, of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

  • oo.

    Nationale Landschappen: Nationale Landschappen zoals aangewezen in de Uitwerking streekplan Gelderland 2005;

  • pp.

    Natura 2000-gebied: door het Rijk aangewezen Natura 2000 gebieden op basis van de Natuurbeschermingswet;

  • qq.

    Natura 2000-doelstellingen: instandhoudings- en ontwikkeldoelstellingen van het betreffende Natura 2000 gebied;

  • rr.

    Natura 2000-herstelmaatregelen: maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteiten zoals beschreven in Natura 2000 beheerplannen of ontwerp beheerplannen van door Gedeputeerde Staten vastgestelde Natura 2000-gebieden;

  • ss.

    natuur, groen of landschap: natuurlijk ingerichte of in te richten openbaar toegankelijke plekken of vanaf de openbare weg zichtbare plekken;

  • tt.

    natuurambitieterrein: terrein dat is opgenomen op de ambitiekaart, dat is aangeduid als N00.01 en waarvoor onder “indicatieve verhouding beheertypen” is aangegeven welke beheertypen op deze grond van toepassing zijn na functieverandering van landbouw naar natuur;

  • uu.

    natuurbeheer: beheer van een terrein met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;

  • vv.

    natuurbeheerplan: een plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • ww.

    natuurbeheertype: in bijlage 1, tweede kolom, van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur enLandschap;

  • xx.

    natuurgebied: eenheid natuurterreinen weergegeven op de bij het plafondbesluit gevoegde kaart;

  • yy.

    natuurontwikkelplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin een gebied is aangemerkt als een gebied met hoge actuele natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden en waarbij het in aanmerking brengen voor subsidie noodzakelijk is voor het behoud van deze waarden;

  • zz.

    natuurterrein: binnen de provincie Gelderland gelegen grond die op de ambitiekaart is begrensd als bestaande of als nieuwe natuur en op de bij het plafondbesluit gevoegde kaart als eenheid is weergegeven;

  • aaa.

    nieuwe natuur: op de ambitiekaart aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 dan wel nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;

  • bbb.

    [vervallen]

  • ccc.

    onafhankelijke taxateur: persoon die voldoet aan de eisen gesteld in de Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (97/C/209/03);

  • ddd.

    overgangsbeheer: beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd;

  • eee.

    PAS-gebiedsanalyses: ecologische analyse van een stikstofgevoelig PAS-Natura 2000-gebied, deel uitmakend van de passende beoordeling van de PAS, waarin herstel- en andere maatregelen zijn opgenomen die dienen ter verzekering dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten niet verder achteruit gaat of verbetert;

  • fff.

    PAS-maatregel: gebied specifieke maatregel of activiteit, onderzoek of monitoring, opgenomen op de PAS-maatregelenkaarten en ter uitvoering van het PAS-programma en als zodanig opgenomen in een PAS-gebiedsanalyse;

  • ggg.

    PAS-maatregelenkaarten: kaarten ten behoeve van de uitvoering van de PAS-maatregelen;

  • hhh.

    poel: waterelement gelegen in een EVZ met als doeltype "kamsalamander" of waterelement dat bijdraagt aan instandhouding van de boomkikker, heikikker en kamsalamander;

  • iii.

    prioritaire soorten: soorten als genoemd in bijlage 3 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming;

  • jjj.

    Programma-aanvraag: een aanvraag van een voor natuurbeheer gecertificeerd begunstigde voor meerdere, niet aaneengesloten natuurterreinen;

  • kkk.

    reële marktwaarde: de waarde van grond in het vrije economische verkeer vastgesteld door een onafhankelijk taxateur;

  •  lll.

     rijksbeschermde buitenplaatsen: buitenplaatsen aangewezen als rijksmonument;

  • mmm.

    rode lijst soorten: soorten die zijn vastgesteld bij besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna;

  • nnn.

    rustgebied: rustgebied voor overwinterende beschermde inheemse ganzen dat door Gedeputeerde Staten als zodanig is vastgesteld;

  • ooo.

    soortenbeschermingsmaatregelen: maatregelen gericht op behoud van een of meer prioritaire soorten en/of systeemherstel in de parels zoals opgenomen in de nota Actieve soortenbescherming Gelderland vastgesteld door gedeputeerde staten d.d. 6 januari 2015;

  • ppp.

    Standaard Opbrengst (SO): gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald;

  • qqq.

    verhoging van de productiecapaciteit: indien het landbouwbedrijfsgebouw na verplaatsing in staat is om meer producten voort te brengen;

  • rrr.

    verwerving: verkrijging van het recht van eigendom of het recht van erfpacht;

  • sss.

    voorzieningen: installaties, machines en uitrusting in of aan een landbouwbedrijfsgebouw ten behoeve van de uitoefening van het landbouwbedrijf;

  • ttt.

    zonnepanelen: fotovoltaïsche panelen die zonne-energie omzetten in elektriciteit;

  • uuu.

    agrarisch collectief: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere gebruikers van landbouwgrond als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • vvv.

    duurzaam functioneren van de toplaag: handhaven of herstellen van het op lange termijn functioneren van de werking van het bodem en watersysteem in de bovenlaag van de bodem;

  • www.

    grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond, waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, te gebruiken;

  • xxx.

    leefgebied SNLG: een leefgebied als bedoeld in artikel 1.1 onder p van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.

Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen

Artikel 4.2.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      de aanleg van nieuwe en het herstel van bestaande landschapselementen en cultuurhistorische landschapselementen;

    • b.

      de aanleg van poelen;

    • c.

      het wegwerken van achterstallig onderhoud aan de volgende elementen:

      • i.

        poelen;

      • ii.

        hagen en heggen en klein historisch water voor zover deze als identiteitsbepalend element zijn aangemerkt in het gemeentelijke landschapsbeleid;

      • iii.

        lanen ouder dan 60 jaar gelegen op landgoederen;

    • d.

      de aanleg van eenvoudige openbaar toegankelijke onverharde paden;

    • e.

      de aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen;

    • f.

      de aanleg van eenvoudige houten loopbruggetjes in openbaar toegankelijke routes wanneer de oorspronkelijke brug verdwenen is;

    • g.

      burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap;

    • h.

      educatieve natuur- en landschapsvoorlichting gericht op jongeren.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die plaatsvinden op terreinen in eigendom van een publiekrechtelijke rechtspersoon met uitzondering van de terreinen in eigendom van Staatsbosbeheer.

Artikel 4.2.2 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteiten passen binnen een (inter)gemeentelijk landschapsbeleid-, landschapsontwikkel- of landschapuitvoeringsplan of een daarmee vergelijkbaar plan dat door de gemeenteraad is vastgesteld;

    • b.

      de nieuw aan te leggen landschapselementen, niet zijnde heggen en hagen, aan de volgende omvangscriteria voldoen:

      • i.

        de aan te leggen houtopstanden omvatten tenminste 10 are;

      • ii.

        de aan te leggen rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, omvatten tenminste 20 bomen;

      • iii.

        de aan te leggen hoogstamfruitgaarden omvatten tenminste 15 en ten hoogste 50 bomen.

    • c.

      poelen een minimale omvang hebben van 3 are en de poelen gelegen zijn op een locatie met grondwatertrap 3 of ondieper;

    • d.

      heggen en hagen gelegen zijn buiten het GNN;

    • e.

      de kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.1.2, onder a tot en met f, voldoen aan de normen uit het Normenboek Alterra.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie voor activiteiten die worden uitgevoerd op een bos- of landgoed slechts verstrekt indien:

    • a.

      het bos- of landgoed tenminste 50 jaren bestaat;

    • b.

      de activiteiten passen binnen een vastgesteld toekomstplan voor het bos- of landgoed en aantoonbaar en duurzaam bijdragen aan het behoud en de versterking van de in dat plan opgenomen landschappelijke kernkwaliteiten.

Artikel 4.2.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    natuurontwikkeling binnen het GNN;

  • b.

    projectleiding, coördinatie, rapportage, verantwoording;

  • c.

    planvorming;

  • d.

    aankoop of verkoop van onroerende goederen en waardedaling van grond;

  • e.

    ambtelijke inzet.

Artikel 4.2.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      bos- of landgoedeigenaren.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onder h, ook worden verstrekt aan stichtingen met als statutaire doelstelling educatieve natuur- en landschapsvoorlichting.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie aan gemeenten bedraagt ten hoogste 75% van de kosten voor activiteiten binnen de begrenzing van de Nationale Landschappen. Voor activiteiten buiten de begrenzing van de Nationale Landschappen bedraagt de subsidie aan gemeenten ten hoogste 50% van de kosten.

  • 2 Voor de subsidie aan gemeenten geldt een minimum van € 25.000 per subsidieaanvraag en een maximum van € 200.000 per gemeente.

  • 3 De subsidie aan bos- en landgoedeigenaren bedraagt ten hoogste 75% van de kosten, met een minimum van € 7.500 per subsidieaanvraag en een maximum van € 200.000 per bos- en landgoedeigenaar.

  • 4 De subsidie als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onder h, bedraagt ten hoogste 25% van de kosten, met een minimum van € 7.500 per subsidieaanvraag en een maximum van € 25.000 per stichting.

Artikel 4.2.6 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien het activiteiten betreft:

  • a.

    binnen de begrenzing van een rijks beschermde buitenplaats, met uitzondering van activiteiten gericht op het instandhouden van rode lijstsoorten; of

  • b.

    op agrarische bouwpercelen (erfbeplanting).

Artikel 4.2.7 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.4.3 te voorzien van een topografische kaart waarop de activiteiten op een topografische ondergrond zijn vastgelegd.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor subsidie ontvangen voor activiteiten als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onder g en h.

Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen

Artikel 4.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van een faunavoorziening.

Artikel 4.3.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt:

  • a.

    voorzover de subsidiabele activiteit op een locatie wordt gerealiseerd die gelegen is binnen de aandachtsgebieden die zijn opgenomen in het vigerende programma Ontsnippering Natuur; indien openbare infrastructuur een knelpunt vormt voor fauna;

  • b.

    op plaatsen binnen het GNN: indien openbare infrastructuur een knelpunt vormt voor fauna;

  • c.

    op plaatsen buiten het GNN: indien openbare infrastructuur een knelpunt vormt voor rode lijst soorten en dassen; of

  • d.

    op plaatsen binnen het GNN verbindingen: indien openbare infrastructuur een knelpunt vormt voor rode lijst soorten en dassen.

Artikel 4.3.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor:

  • a.

    de aanleg van de faunavoorziening; en

  • b.

    de kosten voor procesondersteuning en begeleiding.

Artikel 4.3.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      het Rijk voor locaties genoemd in artikel 4.3.2, onder d, waarbij het Rijk eigenaar of beheerder is van openbare infrastructuur; en

    • b.

      aan andere eigenaren en beheerders van openbare infrastructuur voor plaatsen als genoemd in artikel 4.3.2, onder a, b en c.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 4.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval gevoegd een GIS kaart met daarop de faunavoorziening en het onderzoek waaruit blijkt dat er sprake is van een knelpunt.

Artikel 4.3.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 150.000.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 4.3.3, onder b, bedraagt ten hoogste 10% van de totale subsidie met een maximum van € 15.000.

Artikel 4.3.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien de faunavoorziening wordt aangelegd op grond van een verplichting tot mitigatie of compensatie.

Artikel 4.3.8 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht na de realisatie van de subsidiabele activiteit een GIS-kaart te overhandigen waarop de aangelegde faunavoorziening staat aangegeven.

Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de verwerving van een natuurambitieterrein;

  • b.

    de beëindiging van pachtovereenkomsten ten aanzien van een natuurambitieterrein;

  • c.

    verkrijging van het recht van eigendom van een natuurambitieterrein in combinatie met de waardedaling van gelijktijdig in eigendom verkregen gebouwen als gevolg van functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur.

Artikel 4.4.2 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt slechts verstrekt voor:

    • a.

      de beëindiging van pachtovereenkomsten die reeds waren gevestigd op het moment waarop het natuurambitieterrein door de aanvrager is verworven; en

    • b.

      beëindiging van de op het natuurambitieterrein gevestigde pachtovereenkomst indien dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van natuur- of landschapsbescherming, bescherming van cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden, of natuurontwikkeling.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, wordt slechts verstrekt:

    • a.

      indien het natuurambitieterrein dat in eigendom wordt verkregen een omvang van ten minste 20 hectare heeft;

    • b.

      indien het natuurambitieterrein en de gebouwen deel uitmaken van hetzelfde gebied waarvoor een natuurontwikkelplan is vastgesteld.

Artikel 4.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      verwerving van een natuurambitieterrein tegen de reële marktwaarde;

    • b.

      een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • c.

      het kadastraal recht en het registratierecht;

    • d.

      veiling;

    • e.

      notaris;

    • f.

      inschrijving in de openbare registers;

    • g.

      overdrachtsbelasting;

    • h.

      schenkingsrecht;

    • i.

      het afkopen van landinrichtingsrente voor het verworven terrein;

    • j.

      vooronderzoek of historisch bodemonderzoek volgens NEN 5725; en

    • k.

      milieukundig bodemonderzoek volgens NEN 5740.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, in aanmerking de kosten voor:

    • a.

      het vrijmaken van pacht van genoemd terrein, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

    • b.

      een taxatie door een onafhankelijke taxateur.

  • 3 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen voor subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, in aanmerking:

    • a.

      de kosten voor de verkrijging in eigendom het natuurambitieterrein als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met k; en

    • b.

      het negatieve waardeverschil van de gebouwen ontstaan door het verschil in reële marktwaarde van het natuurambitieterrein in combinatie met de gebouwen op het moment van aankoop en de reële marktwaarde van de combinatie van het natuurambitieterrein met de gebouwen bij feitelijke en publiekrechtelijke functieverandering van het natuurambitieterrein naar natuur, voor zover het aandeel hierin van de gebouwen betreft en blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur waarin de waarde van de gebouwen is gespecificeerd.

Artikel 4.4.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a en c, wordt verstrekt aan een ieder die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt verstrekt aan een eigenaar van een terrein die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.4.5 Aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a en c, uiterlijk op de dag voor het passeren van de notariële akte van levering ingediend.

  • 2 In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, uiterlijk op de dag voor de beëindiging van de pachtovereenkomst ingediend.

Artikel 4.4.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, bedraagt ten hoogste:

    • a.

      85% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder a;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder b tot en met j;

    • c.

      € 4.500 voor de kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder k.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, tweede lid.

  • 3 Voor zover voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein subsidie is verstrekt door Gedeputeerde Staten op grond van een andere regeling of door een bestuursorgaan van een ander overheidslichaam, wordt de subsidie zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of maximale vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.

  • 4 De subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, bedraagt ten hoogste:

    • a.

      85% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder a;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder b tot en met j;

    • c.

      € 4.500 voor de kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, eerste lid, onder k;

    • d.

      50% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.4.3, derde lid, onder b, met een maximum van € 500.000.

Artikel 4.4.7 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

       zorg te dragen voor de verwerving dan wel pachtvrij maken van het natuurambitieterrein waarvoor hij subsidie ontvangt binnen twaalf weken na de subsidieverlening;

    • b.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein direct na verwerving dan wel pachtvrij maken als natuur te beheren;

    • c.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein binnen twee jaar na verwerving dan wel pachtvrij maken overeenkomstig de indicatieve verhouding beheertypen dat ingevolge het natuurbeheerplan op dit terrein in stand moet worden gehouden te beheren;

    • d.

      zorg te dragen dat het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein tenminste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan door Gedeputeerde Staten ontheffing wordt verleend;

    • e.

      eventuele opbrengsten van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein uitsluitend aan duurzaam natuurbeheer te besteden; en

    • f.

      bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemming inhoudende dat het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 2 Op verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen genoemd in het eerste lid, onder a, b en c worden verlengd.

  • 3 Ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verleend indien:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura 2000-gebieden vastgestelde instandhouding doelstellingen en toegangsbeperkingen;

    • b.

      het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 4 Het is de subsidieontvanger niet toegestaan om het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein te vervreemden, te verpachten of daarop zakelijke rechten te vestigen, behoudens toestemming van Gedeputeerde Staten.

  • 5 De subsidieontvanger is bij vervreemding, verpachting of vestigen van zakelijke rechten verplicht ingevolge deze regeling verstrekte subsidie binnen een termijn van zes maanden terug te betalen aan de provincie Gelderland, tenzij hiervan in de toestemming als bedoeld in het vierde lid ontheffing is verleend.

  • 6 Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting, inhoudende dat de subsidieontvanger het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van de ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 7 De overeenkomst als bedoeld in het zesde lid wordt uiterlijk binnen vier weken na totstandkoming daarvan op last van de subsidieontvanger als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte natuurambitieterrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 8 Indien de subsidieontvanger ook andere economische activiteiten verricht dan de verwerving van terreinen ten behoeve van natuurbeheer als bedoeld in deze regeling, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

  • 9 In afwijking van artikel 1.4.1, derde lid, is de subsidieontvanger verplicht de administratie en alle documenten inzake een aan hem verstrekte subsidie gedurende een periode van twintig jaar nadat de subsidie is verleend.

Artikel 4.4.8 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Voor zover nodig in afwijking van artikel 25, tweede lid, van de AsG dient de subsidieontvanger binnen 13 weken na afloop van de activiteiten een aanvraag om vaststelling van de subsidie in.

  • 2 Bij de aanvraag om vaststelling wordt een afschrift van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.7, zevende lid, in de openbare registers ingeschreven kwalitatieve verplichting overlegd.

  • 3 Bij de aanvraag om vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder a, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte van levering van het terrein of een afschrift van de notariële akte van vestiging van het erfpachtrecht op het terrein; en

    • b.

      in voorkomend geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van het recht van opstal, vruchtgebruik, erfdienstbaarheden of een de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek.

  • 4 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder b, wordt in elk geval een afschrift van een schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek verstrekt.

  • 5 Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 4.4.1, onder c, wordt een afschrift van de notariële akte van levering van het natuurambitieterrein en de gebouwen verstrekt.

  • 6 Er wordt vrijstelling verleend van de verplichting genoemd in artikel 27, derde lid, van de AsG.

  • 7 In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG dient aanvrager binnen 13 weken na inschrijving van de kwalitatieve verplichting in de openbare registers een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

Artikel 4.4.9 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011, (C2011) 4945, met betrekking tot steunmaatregel N308/2010.

Paragraaf 4.5 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 4.5.2 Criteria

 Subsidie wordt slechts verstrekt indien door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    ten minste 5 hectares begrensde grond gelegen binnen een Natura 2000 gebied beschikbaar komen die daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de Natura 2000 doelstellingen van dat gebied; of

  • b.

    ten minste 15 hectares begrensde grond gelegen in het GNN beschikbaar komen in een gebied waarvoor door Gedeputeerde Staten een grondstrategieplan is vastgesteld, welke gronden daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de doelstellingen genoemd in het natuurbeheerplan.

Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw;

  • b.

    de kosten voor het aanpassen van een landbouwbedrijfsgebouw of het oprichten van een landbouwbedrijfsgebouw op de nieuwe locatie, ter vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw op de bestaande locatie.

Artikel 4.5.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar of gebruiksgerechtigde van het te verplaatsen landbouwbedrijfsgebouw.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Als de verplaatsing gepaard gaat met modernisering van voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit, bedraagt de subsidie naast het bepaalde in het eerste lid ten hoogste 40% van de met de modernisering of verhoging van de productiecapaciteit gepaard gaande kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 400.000.

Artikel 4.5.6 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht binnen 12 maanden na subsidieverlening:

    • a.

      zijn landbouwbedrijfsgebouw te verplaatsen;

    • b.

      op de als gevolg van de verplaatsing vrijkomende begrensde grond gelegen binnen het Natura 2000-gebied en het GNN een kwalitatieve verplichting te vestigen of te doen vestigen, inhoudende dat het perceel niet gebruikt zal worden als landbouwgrond.

  • 2 Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn genoemd in het eerste lid, onder a, worden verlengd.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid, onder b, geldt niet voor zover de provincie binnen 12 maanden na de subsidieverlening de gronden aankoopt.

Artikel 4.5.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 4.6 Behoud van prioritaire soorten

Artikel 4.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    kweek in combinatie met introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • b.

    introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • c.

    handmatig bestuiven van een prioritaire plantensoort in een leefgebied;

  • d.

    onderzoek gericht op het in kaart brengen van het voorkomen van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • e.

    onderzoek gericht op de effectiviteit van een maatregel ten aanzien van het behoud van een prioritaire soort;

  • f.

    onderzoek gericht op het bepalen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • g.

    inrichtingsmaatregelen ten behoeve van het behoud of versterking van het leefgebied van een prioritaire soort.

Artikel 4.6.2 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van activiteiten en locaties die zijn opgenomen in de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten aanvullend dan wel gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Subsidie wordt slechts verstrekt indien de activiteit bijdraagt aan het behoud van een prioritaire soort.

  • 4 [vervallen]

Artikel 4.6.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van het leefgebied of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 4.6.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 30.000 per aanvraag.

Artikel 4.6.5 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie wordt niet verstrekt ten behoeve van maatregelen die zijn opgelegd op grond van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 of de daarvoor in de plaats tredende Wet Natuurbescherming.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.6.1, onder a en b, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager bij de aanvraag een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet of de daarvoor in de plaats tredende bepalingen in de Wet Natuurbescherming overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.

Paragraaf 4.7 Rustgebieden voor ganzen

Artikel 4.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het niet verjagen van ganzen in de periode tussen 1 november en 1 april van percelen die zijn gelegen in een rustgebied.

Artikel 4.7.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    door het Faunafonds schade is getaxeerd die is veroorzaakt door overwinterende beschermde inheemse ganzen in het betreffende seizoen; en

  • b.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade van het Faunafonds gestelde normen om voor schadevergoeding in aanmerking te komen.

Artikel 4.7.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar, de pachter of de erfpachter van de percelen.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.7.4 Aanvraag

In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend voor 1 juli van het jaar waarin de periode als bedoeld in artikel 4.7.1 eindigt waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 4.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 50 per hectare per seizoen.

Artikel 4.7.6 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (PbEU L 352/09).

Paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de inrichting van nieuwe natuur;

  • b.

    het treffen van PAS-maatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • c.

    het uitvoeren van Natura 2000-herstelmaatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • d.

    het uitvoeren van soortenbeschermingsmaatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • e.

    het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur.

Artikel 4.8.2 Criteria

  • 1 Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien de inrichtingsmaatregelen de gewenste natuurkwaliteit zoals aangegeven als indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart van het natuurterrein realiseren.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verleend voor een ander natuurbeheertype of een indicatieve verhouding beheertype dan is opgenomen op de ambitiekaart, indien:

    • a.

      de aanvrager door middel van een landschap ecologische onderbouwing aantoont dat de het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is; of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn; en

    • c.

      indien met het door de aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

  • 3 Subsidie voor PAS-maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, wordt slechts verstrekt voor activiteiten opgenomen op de PAS-maatregelenkaart of de PAS-gebiedsanalyse.

  • 4 Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van het Natura 2000-gebied.

  • 5 Subsidie voor soortenbeschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder d, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan behoud van een of meer prioritaire soorten of systeemherstel in de parels zoals opgenomen in de nota Actieve soortenbescherming Gelderland.

  • 6 Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder e, wordt slechts verstrekt indien in het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven op de kaart Water en natuur van de Omgevingsvisie.

  • 7 In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor de programma aanvraag voor de activiteit inrichting nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, enkel het criterium dat de gronden op de ambitiekaart zijn begrensd als nieuwe natuur.

  • 8 Indien de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt indien aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door middel van een beschrijving van de situatie zonder steun, te staven met bewijsstukken.

Artikel 4.8.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      inrichtingskosten;

    • b.

      voorbereidingskosten die gemaakt zijn voor het opstellen van het investeringsplan als bedoeld in artikel 4.8.5, tweede lid, onderscheidenlijk het opstellen van een programma-aanvraag;

    • c.

      onderzoekskosten die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de te nemen inrichtingsmaatregelen;

    • d.

      accountantskosten, indien de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft;

    • e.

      aanloop- en overgangsbeheer.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid, onder b, komen naast de kosten als bedoeld in het eerste lid voor subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, ook in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de uitvoering van onderzoek;

    • b.

      kosten voor de uitvoering van monitoring.

Artikel 4.8.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd krachtens eigendom of erfpacht.

  • 2 Een programma-aanvraag kan slechts worden aangevraagd door een gecertificeerde begunstigde.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan een gecertificeerde begunstigde een programma-aanvraag indienen voor gronden waarover deze begunstigde geen zeggenschap heeft, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

  • 4 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.8.5 Aanvraag

  • 1 Indien het natuurterrein is belast met erfpacht dient de aanvraag vergezeld te gaan van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar dan wel de erfpachter.

  • 2 Een aanvraag gaat vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren maatregelen;

    • c.

      een beschrijving van de op de ambitiekaart opgenomen natuurbeheertype van de uit te voeren maatregelen ter uitvoering van de onder 4.8.1, onder a, genoemde activiteiten;

    • d.

      een beschrijving van het te voeren beheer nadat de maatregelen zijn uitgevoerd;

    • e.

      een opgave oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • f.

      een tijdplanning waarbinnen de maatregelen zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • g.

      een gespecificeerde begroting;

    • h.

      topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de locatie van de te treffen maatregelen is weergegeven.

  • 3 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      opgave van het aantal hectares nieuwe natuur per natuurgebied waarop de maatregelen ter uitvoering van de onder 4.8.1, onder a, genoemde activiteiten zal worden uitgevoerd,

      voorzien van een jaarplanning voor de looptijd van het programma;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b tot en met e, met per activiteit en per natuurgebied per natuurbeheertype een beknopte beschrijving van:

      • i.

          de uit te voeren maatregelen binnen het natuurgebied;

      • ii.

          de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd, afgerond in hectares;

      • iii.

          een begroting;

      • iv.

          een jaarplanning van de realisatie voor de looptijd van het programma en een planning van de uitgaven.

    • c.

      een GIS-kaart met daarin aangegeven de buitengrenzen van het natuurgebied waarin de maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1 worden gerealiseerd;

    • d.

      een GIS-kaart waarop de PAS-herstelmaatregelen zijn aangeduid.

  • 4 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag gaat, indien de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, vergezeld van een verklaring waarmee de eigenaar dan wel de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag.

Artikel 4.8.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a: 95% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 13.000 per hectare;

    • b.

      100% van de subsidiabele kosten voor uitvoering PAS-maatregelen, als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, tot de maximum subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

    • c.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 4.8.1, onder c, d en e, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de maximum bedragen als bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat de inrichting meer kost dan de maxima; en

    • b.

      de kosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project of het programma.

Artikel 4.8.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt niet verstrekt voor verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

Artikel 4.8.8 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om na de uitvoering van de inrichting de gerealiseerde natuur in stand te houden.

  • 2 De ontvanger van subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a, binnen een programma-aanvraag dient het natuurterrein in te richten overeenkomstig de indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart zoals die luidt op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 3 Op verzoek van subsidieontvanger kan voor inrichting van nieuwe natuur binnen een programma-aanvraag het natuurdoeltype of een indicatieve verhouding beheertype op de ambitiekaart gedurende de looptijd van het programma worden gewijzigd indien:

    • a.

      de aanvrager door middel van een landschapsecologische onderbouwing aantoont dat de het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is; of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn; en

    • c.

      naar het oordeel van Gedeputeerde Staten met het door aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

Artikel 4.8.9 Looptijd

  • 1 In afwijking van artikel 15 van de AsG bedraagt de looptijd van de programma-aanvraag voor nieuwe natuur als bedoeld in artikel 4.8.1 onder a, drie jaar.

  • 2 In afwijking van artikel 15 van de AsG bedraagt de looptijd van de andere programma-aanvragen als bedoeld in artikel 4.8.1, zes jaar.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van de aanvrager de looptijd van de programma-aanvraag ten hoogste twee maal met een jaar verlengen.

Artikel 4.8.10 Gescheiden boekhouding

Indien de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.8.1, onder b, ook economische activiteiten verricht, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 41 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

Artikel 4.8.11 Communautair toetsingskader

  • 1 Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2 Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dit niet in strijd is met de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014/C 204/01).

Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 4.9.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor functieverandering op voorwaarde dat op de grond waarop de aanvraag betrekking heeft tevens inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 4.8.1, onder a.

Artikel 4.9.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • 1.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd is begrensd als N00.01 op de ambitiekaart; en

  • 2.

    de productiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt.

Artikel 4.9.3 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor subsidie komt in aanmerking de door een onafhankelijke taxateur bepaalde waardedaling van de grond die aansluit op de marktsituatie op het moment van aanvraag, ontstaan door het verschil in de marktwaarde voor en de marktwaarde na functieverandering en inrichting.

  • 2 De taxatie wordt uitgevoerd door een door de provincie in te schakelen taxateur en de kosten daarvan worden door de provincie betaald.

Artikel 4.9.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.9.5 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 gevoegd waarop de grenzen van de grond zijn aangegeven, alsmede de op die grond gelegen wegen en paden.

  • 2 Indien op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, wordt onverminderd artikel 1.2.3 bij de aanvraag een verklaring van geen bezwaar gevoegd van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 4.9.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 4.9.3, eerste lid, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

Artikel 4.9.7 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie wordt niet verstrekt voor functieverandering die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen.

  • 2 Subsidie wordt niet verstrekt voor grond die om niet van de overheid is verkregen.

  • 3 Subsidie kan worden geweigerd voor gronden die niet tegen marktwaarde van de overheid zijn verkregen.

  • 4 Subsidie wordt niet verstrekt voor grond waarop nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland;

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister van economische zaken;

    • c.

      hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009;

    • d.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden; of

    • e.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 4.9.8 Verplichtingen

  • 1 Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het natuurbeheertype verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 2 De overeenkomst als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk binnen vier weken na totstandkoming daarvan op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3 Subsidieontvanger is verplicht er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de provincie.

  • 4 Op verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen als bedoeld in voorgaande leden van dit artikel worden verlengd.

  • 5 Subsidieontvanger is verplicht zorg te dragen dat de grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd ten minste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan door gedeputeerde staten ontheffing wordt verleend;

  • 6 Ontheffing als bedoeld in lid 5 wordt verleend indien:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het terrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Flora- en faunawet gestelde regels voor soortenbescherming of de krachtens de artikelen 10, 10a, 19, 19a en 21 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor beschermde natuurmonumenten of Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhouding doelstellingen en toegangsbeperkingen;

    • b.

      het terrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het terrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 7 Subsidieontvanger is verplicht binnen twaalf weken na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemming inhoudende dat de grond enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 8 Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 4.9.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan.

Artikel 4.9.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.

Artikel 4.9.11 Communautair toetsingskader

  • 1 Artikel 1.3.3, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2 Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de vigerende Catalogus Groenblauwe Diensten en de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014/C 204/01).

Paragraaf 4.10 Inrichting ten behoeve van agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Artikel 4.10.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het aanpassen van de fysieke condities of kenmerken van percelen landbouwgrond gelegen in een leefgebied SNLG.

Artikel 4.10.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    voor de percelen landbouwgrond een subsidie is verstrekt voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 of een subsidie op grond van die regeling is aangevraagd voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor het volgende kalenderjaar, en

  • b.

    de inrichting bijdraagt aan de verhoging van de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer voor de soorten waarvoor het beheer op het betreffende perceel wordt uitgevoerd.

Artikel 4.10.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a.

      kosten voor het maken van een inrichtingsplan voor zover het plan betrekking heeft op maatregelen gericht op wijziging van de oppervlaktewaterstand of grondverzet;

    • b.

      kosten voor maatregelen gericht op wijziging van de oppervlaktewaterstand;

    • c.

      kosten van grondverzet;

    • d.

      kosten van verwijdering van begroeiing en beplanting, en

    • e.

      overige kosten voor zover die noodzakelijk zijn voor de inrichting van het leefgebied SNLG.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor het verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

Artikel 4.10.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een agrarisch collectief, met dien verstande dat 15% van de subsidie wordt verstrekt aan de beheerder van het collectief indien deze het inrichtingsplan heeft opgesteld.

Artikel 4.10.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag gevoegd:

  • a.

    een projectplan waarin tenminste een beschrijving van de uitgangssituatie en het te bereiken resultaat, de uit te voeren werkzaamheden en een begroting zijn vermeld;

  • b.

    een kaart waarop de locatie van de werkzaamheden is aangeduid, en

  • c.

    een kopie van de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 4.10.2, aanhef en onder a, of een kopie van de aanvraag van een dergelijke subsidie als bedoeld onder b.

Artikel 4.10.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000,-met dien verstande dat de subsidie niet meer bedraagt dan € 8.000,- per hectare van het leefgebied SNLG.

Artikel 4.10.7 Weigeringsgronden

Geen subsidie wordt verstrekt als voor de aangevraagde percelen al eerder een subsidie op grond van artikel 4.10.1 is verstrekt.

Artikel 4.10.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteiten binnen 12 maanden na de subsidieverlening uit te voeren.

Artikel 4.10.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204/01).

Paragraaf 4.11 Verwijderen van drugsafval

Artikel 4.11.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;

  • b.

    erkende verwijderaar: verwijderaar die gekwalificeerd is voor de verwijdering van drugsafval of bodemverontreinigingen;

  • c.

    saneren: saneren als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming;

  • d.

    synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen;

  • e.

    verwijdering: verwijdering als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.

Artikel 4.11.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verwijderen van drugsafval;

  • b.

    het saneren van bodemverontreiniging die is ontstaan als een rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van drugsafval.

Artikel 4.11.3 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager verantwoordelijk of mede verantwoordelijk is voor:

  • a.

    het ontstaan van het drugsafval;

  • b.

    de aanwezigheid van het drugsafval op het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft; of

  • c.

    de verontreiniging van de bodem waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 4.11.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    er sprake is van illegale dumping van drugsafval;

  • b.

    van de dumping aangifte is gedaan bij de politie;

  • c.

    voor de verwijdering of de sanering opdracht is gegeven in 2015 of 2016;

  • d.

    de verwijdering of de sanering uiterlijk drie maanden na opdrachtverlening is uitgevoerd;

  • e.

    de verwijdering of de sanering is uitgevoerd door een erkend verwijderingsbedrijf of bodemsaneringsbedrijf in overeenstemming met de daarvoor geldende regels.

Artikel 4.11.5 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van het terrein waarop het drugsafval zich bevindt of waarvan de bodem is verontreinigd.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 4.11.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een kaart met een schaal van maximaal 1:50.000 waarop de locatie is aangegeven waar het drugsafval is aangetroffen of de bodemverontreiniging is ontstaan;

  • b.

    indien de aanvraag strekt tot subsidie voor het verwijderen van drugsafval: foto’s en een beschrijving van het aangetroffen afval;

  • c.

    een kopie van aangifte bij de politie;

  • d.

    bewijs dat de verwijdering of de bodemsanering is uitgevoerd;

  • e.

    bewijs voor de gemaakte de kosten voor de verwijdering of de bodemsanering.

Artikel 4.11.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 4.11.7 Indieningsperiode

Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 4.11.2 kunnen worden ingediend van 1 april 2017 tot 1 september 2017.

Paragraaf 4.12 Burgerbetrokkenheid bij natuur, groen en landschap

Artikel 4.12.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het aanleggen, beheren of verbeteren van de kwaliteit van natuur, groen of landschap door burgers in hun leefomgeving;

    • b.

      het betrekken van burgers bij activiteiten op het gebied van natuur, groen of landschap in hun leefomgeving; of

    • c.

      het delen van kennis en ervaring met het aanleggen, beheren of verbeteren van de kwaliteit van natuur, groen of landschap door burgers in hun leefomgeving.

  • 2 Onder het betrekken van burgers als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het organiseren van bijeenkomsten en werkdagen;

    • b.

      het opstellen en verspreiden van informatiemateriaal;

    • c.

      het geven van voorlichting.

Artikel 4.12.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, wordt slechts verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op een openbaar toegankelijk terrein.

Artikel 4.12.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, komen ook in aanmerking de kosten voor externe ondersteuning.

Artikel 4.12.4 Aanvrager

  • 1 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, uitsluitend verstrekt aan een samenwerkingsverband van ten minste vijf natuurlijke personen dat zich inzet voor natuur, groen of landschap.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, onder b, wordt uitsluitend verstrekt aan een vereniging of stichting die zich inzet voor natuur, groen of landschap, niet zijnde een bos- of landgoedeigenaar.

  • 3 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, wordt subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder c, uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 4.12.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt:

  • a.

    een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het perceel waarop de aanleg, beheer of kwaliteitsverbetering betrekking heeft; en,

  • b.

    een onderbouwing waaruit blijkt dat de activiteit past binnen het bestemmingsplan.

Artikel 4.12.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten indien de subsidie hoger is dan

    € 5.000.

  • 3 De subsidie als bedoeld in het tweede lid bedraagt maximaal € 50.000.

  • 4 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

  • 5 De subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder c, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000.

  • 6 Geen subsidie wordt verstrekt indien de subsidie minder dan € 1.000 zou bedragen.

  • 7 Een aanvrager kan maximaal éénmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

Artikel 4.12.7 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a wordt niet verstrekt voor zover de activiteit betrekking heeft op terreinen die zijn opgenomen in het natuurbeheerplan.

Artikel 4.12.8 Verplichtingen

  • 1 De ontvanger is verplicht de activiteit binnen een jaar na de verlening van de subsidie, of ingeval van een subsidie waarop artikel 25, eerste lid, van de AsG van toepassing is binnen een jaar na de vaststelling van de subsidie, te hebben uitgevoerd.

  • 2 De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 4.12.1, eerste lid, onder a en b , is verplicht binnen vier weken na het afronden van de activiteit publiciteit aan de activiteit te geven via een website of social media. 

Paragraaf 4.13 Kennisontwikkeling- en overdracht duurzaam functioneren van de toplaag

Artikel 4.13.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor een project dat is gericht op:

  • a.

    het ontwikkelen van kennis over het duurzaam functioneren van de toplaag;

  • b.

    het overdragen van kennis over het duurzaam functioneren van de toplaag, of

  • c.

    een combinatie van a en b.

Artikel 4.13.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het project wordt verricht door een kennis- of onderzoeksinstelling of een adviesbureau en tenminste een grondgebruiker;

  • b.

    de afspraken, taken en verantwoordelijkheden van de deelnemende partijen voor de uitvoering van het project zijn vastgelegd in een overeenkomst;

  • c.

    aantoonbaar sprake is van een kennishiaat over het duurzaam functioneren van de toplaag;

  • d.

    de onderzoeksvragen van het project voortvloeien uit wetenschappelijk onderzoek;

  • e.

    het onderzoek betrekking heeft op ten minste twee van de volgende onderwerpen: organische stof, bodemchemie, bodemleven, bodemstructuur, waterhuishouding of beworteling.

Artikel 4.13.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten van een projectleider en adviseurs;

  • b.

    de kosten voor het verzamelen en analyseren van bestaande informatie;

  • c.

    de kosten van onderzoek of metingen voor het verkrijgen van meetgegevens over het functioneren van de bodem en ondergrond op het gebied van de onderwerpen, genoemd in artikel 4.13.2 onder e;

  • d.

    de kosten voor het geven van een demonstratie of voorlichting, en

  • e.

    personeelskosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokken personen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt.

Artikel 4.13.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een kennis- of onderzoeksinstelling of een adviesbureau.

  • 2. In afwijking van artikel 5 van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen, voor zover de aanvrager een adviesbureau is.

Artikel 4.13.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder a, gevoegd een kaart waarop de locatie van het project is aangeduid.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder b, gevoegd een beschrijving van de wijze van kennisoverdracht.

Artikel 4.13.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1, onder a, bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een een maximum van € 75.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1, onder b, bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een een maximum van € 10.000.

Artikel 4.13.7 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 4.13.1 onder a wordt geweigerd indien:

  • a.

    het onderzoek betrekking heeft op het ontwikkelen van machines voor landbouwmechanisatie of mestverwerkingsinstallaties;

  • b.

    het onderzoek betrekking heeft op een project dat is gericht op het maximaliseren van de winst van een bedrijf of onderneming;

  • c.

    het project kan leiden tot risico’s op bodemuitputting of bodemverontreiniging op de korte en lange termijn, of

  • d.

    het project is gericht op het in beeld brengen van bodemverontreiniging of bemestingstoestand.

Artikel 4.13.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteiten binnen 4 jaar na de subsidieverlening uit te voeren.

  • 2. De subsidieontvanger zendt binnen de in het eerste lid gestelde termijn een exemplaar van het onderzoeksresultaat aan Gedeputeerde Staten.

  • 3. Als de subsidie na de in het eerste lid gestelde termijn nog moet worden vastgesteld, wordt het onderzoeksrapport bij de aanvraag tot vaststelling gevoegd.

  • 4. De subsidieontvanger stelt de opgedane kennis en ervaring beschikbaar aan een brede groep van grondgebruikers.

Hoofdstuk 5 Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beroepsvervoer: beroepsvervoer als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen;

  • b.

    Beter Benutten Vervolg: programma zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 20 januari 2015 inzake het gebied van de voormalige Stadsregio Arnhem-Nijmegen;

  • c.

    Bestedingsplan DU: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan, waarin de besteding is vastgelegd van de decentralisatie-uitkering Projecten verkeer en vervoer;

  • d.

    Bestedingsplan BDU: door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan, waarin de besteding is vastgelegd van de brede doeluitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer;

  • e.

    communautaire vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 4 van verordening (EG) nr. 1072/2009 van de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PbEU L 300/72);

  • f.

    [vervallen]

  • g.

    gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning: een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning;

  • h.

    gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning: een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening 1072/2009/EG, dat bij de indiening van de aanvraag niet ouder is dan vier weken;

  • i.

    goederenvervoer: vervoer van goederen over de weg en over water;

  • j.

    koopovereenkomst: schriftelijke overeenkomst tussen leverancier en de subsidieaanvrager over de koop van de vrachtauto;

  • k.

    LNG-vrachtauto: een voertuig dat een vrachtauto als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen is, valt onder categorie N2 of categorie N3 van Richtlijn 2007/46/EG en bij de feitelijke levering overeenkomstig de koopovereenkomst door de fabrikant als bedoeld in Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 september 2007 (PbEU L263) is uitgerust met een motor die als hoofdaandrijving in de vrachtauto is geplaatst en uitsluitend Liquefied Bio Gas of Liquefied Natural Gas als motorbrandstof gebruikt;

  • l.

    MIAM: Meerjaren InvesteringsAgenda Mobiliteit met een overzicht van alle (beoogde) projecten en programma’s die een bijdrage leveren aan regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer;

  • m.

    mobiliteitsmanagement: alle activiteiten gericht op het afstemmen van vraag en aanbod van verkeer en vervoer gericht op het keuzeproces en bewustwording van de reiziger en goederen;

  • n.

    openbaar vervoer: vervoer per trein, bus, tram of regiotaxi dat wordt verzorgd door een vervoerder waaraan op grond van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend;

  • o.

    operational lease: de lessee betaalt voor het exclusieve gebruik van een vrachtauto gedurende een met de leasemaatschappij overeengekomen periode, waarbij de eigendom van de vrachtauto bij de leasemaatschappij blijft;

  • p.

    Samenwerkingsovereenkomst basismobiliteit : overeenkomst tussen provincie en in regioverband samenwerkende gemeenten waarbij de vervoerstaken van de regiotaxi worden overgedragen aan de regio’s;

  • q.

    snelfietsroute: een door Gedeputeerde Staten als zodanig aangewezen samenhangend geheel van voorzieningen, gebruik en infrastructurele werken ten behoeve van de fiets;

  • r.

    sociale veiligheid: objectieve veiligheid en het gevoel van veiligheid onder reizigers en personeel, ten aanzien van misdaad en wangedrag binnen het openbaar vervoer en bij halteplaatsen van het openbaar vervoer;

  • s.

    verlader: bedrijf dat dat goederen van het ene transportmiddel overlaadt in het andere;

  • t.

    vervoerder: de rechtspersoon die openbaar vervoer verricht, waaronder begrepen regiotaxi;

  • u.

    vrachtauto: de vrachtauto of vrachtauto’s waar een aanvraag om verlening van subsidie, een aanvraag om vaststelling van subsidie of een verstrekte subsidie betrekking op heeft. 

Paragraaf 5.2 Infrastructuurprojecten

Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    infrastructurele projecten waarvoor in het MIAM middelen beschikbaar zijn gesteld; en

  • b.

    infrastructurele projecten waarvoor in de bestedingsplannen BDU en de bestedingsplannen DU middelen beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 5.2.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen en aan ProRail B.V.

Artikel 5.2.3 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.1, onderdeel a, bedraagt ten hoogste 100% van de kosten.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 5.2.1, onderdeel b, bedraagt ten hoogste het bedrag dat in de bestedingsplannen BDU is opgenomen.

  • 3 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht erop worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de kosten.

Paragraaf 5.3 Openbaar vervoer en regiotaxi

Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het verrichten van:

  • a.

    openbaar vervoer;

  • b.

    vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning in de vorm van regiotaxi en de bijbehorende kosten voor het beheer van de regiotaxi.

Artikel 5.3.2 Criteria

Subsidie voor het verrichten van openbaar vervoer wordt slechts verstrekt voor de duur van de concessie of voor de duur van de overeenkomst tussen de provincie en de vervoerder.

Artikel 5.3.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a, wordt verstrekt aan vervoerders.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder b, wordt verstrekt aan gemeenten en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 3 In afwijking op het bepaalde in het tweede lid kan subsidie worden verstrekt aan een rechtspersoon waaraan de in het eerste lid genoemde aanvragers haar taak ten aanzien van de regiotaxi heeft overgedragen.

Artikel 5.3.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a, bedraagt ten hoogste het bedrag zoals is overeengekomen in de concessie. De subsidie wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder b, bedraagt ten hoogste het bedrag zoals is overeengekomen in artikel 8 van de Samenwerkingsovereenkomst basismobiliteit.

Paragraaf 5.4 Infrastructurele openbaarvervoervoorzieningen

Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de aanpassing of uitbreiding van infrastructuur en voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer in het gebied van de voormalige Stadsregio.

Artikel 5.4.2 Criteria

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die:

  • a.

    een bijdrage leveren aan de doelstellingen van het OV-beleid van de provincie, zoals vastgelegd in de OV-visie (PS 2016-374) en in het coalitieakkoord 2015-2019 “Ruimte voor Gelderland” d.d. 20 april 2015;

  • b.

    een aantoonbare meerwaarde hebben voor het gebruik en de functie van het regionale openbaar vervoer, die blijkt uit:

    • i.

      verlaging van de kosten dan wel verbetering van de opbrengsten;

    • ii.

      verbetering van de kwaliteit en uitstraling; of

    • iii.

      verbetering van de betrouwbaarheid van de dienstregeling; en

  • c.

    uitvoerbaar zijn.

Artikel 5.4.3 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 7 van de AsG worden aanvragen ingediend voor 1 maart van het jaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden.

  • 2 Aanvragen worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bij onderbesteding van het budget na 1 maart tot een tweede openstelling besluiten. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die in een tweede openstellingsperiode worden ingediend.

Artikel 5.4.4 Beoordelingscriteria infrastructurele openbaarvervoervoorzieningen

  • 1. Aan de activiteiten als bedoeld in artikel 5.4.2 wordt een score van maximaal 12 punten toegekend.

  • 2. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel i;

    • b.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel ii;

    • c.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel iii;

    • d.

      maximaal 3 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c.

  • 3. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het tweede lid aanhef en onder d, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien de uitvoering binnen een jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 3 punten;

    • b.

      indien de uitvoering binnen twee jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 2 punten;

    • c.

      indien de uitvoering binnen drie jaar gereed is na het besluit tot subsidieverlening 1 punt.

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er geen punten worden toegekend voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c; of

    • b.

      aan de activiteiten niet ten minste een score van 5 punten wordt toegekend.

Artikel 5.4.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 5.4.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de kosten.

Paragraaf 5.5 Sociale veiligheid

Artikel 5.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten ter verbetering van de sociale veiligheid.

Artikel 5.5.2 Criteria

Subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die plaatsvinden in gebieden waarvoor de provincie Gelderland bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000 verantwoordelijk is voor het openbaar vervoer.

Artikel 5.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan vervoerders.

Artikel 5.5.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten.

  • 2 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de subsidiabele kosten.

Paragraaf 5.6 Consumentenorganisaties

Artikel 5.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die ondernomen worden om de belangen van de OV-reiziger in Gelderland te behartigen in het kader van de Wet personenvervoer.

Artikel 5.6.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de organisatie die is aangewezen om de belangen te behartigen van de OV-reiziger in Gelderland in het kader van de Wet personenvervoer.

Artikel 5.6.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de kosten met een maximum van € 125.000 per jaar.

Paragraaf 5.7 Fietsvoorzieningen

Artikel 5.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de aanleg van fietsvoorzieningen in de voormalige Stadsregio;

  • b.

    de aanleg van fietsvoorzieningen in de provincie met uitzondering van de voormalige Stadsregio;

  • c.

    de aanleg van snelfietsroutes.

Artikel 5.7.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 5.7.3 Aanvraag

  • 1 Onverminderd artikel 7 van de AsG worden aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, onder a en b, ingediend voor 1 maart van het jaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden.

  • 2 Aanvragen als bedoeld in het eerste lid worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen bij onderbesteding van het budget voor aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, eerste lid, onder a en b, na 1 maart tot een tweede openstelling besluiten. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op aanvragen die in een tweede openstellingsperiode worden ingediend.

Artikel 5.7.4 Hoogte van de subsidie

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, onder a en b, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 35.000 en een maximum van € 500.000.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, onder c, bedraagt ten hoogste 90% van de kosten voor de realisatie van nieuwe snelfietsroutes.

  • 3 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de subsidiabele kosten.

Artikel 5.7.5 Beoordelingscriteria infrastructurele fietsvoorzieningen

  • 1. Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      het doel van de infrastructurele fietsvoorziening;

    • b.

      de lengte van de aan te leggen of te verbeteren infrastructurele fietsvoorziening;

    • c.

      het aantal fietsers per etmaal;

    • d.

      of er sprake is van een geheel nieuwe infrastructurele fietsvoorziening;

    • e.

      de mate van verbetering van de bestaande infrastructurele fietsvoorziening;

    • f.

      de mate waarin de infrastructurele fietsvoorziening wordt verkort;

    • g.

      de mate waarin de nieuwe infrastructurele fietsvoorziening wordt gescheiden van de overige infrastructuur;

    • h.

      de mate waarin kruisingen of oversteken worden gereduceerd; en

    • i.

      de mate waarin fietsongevallen in de periode 2010-2015 worden aangepakt.

  • 2. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 5 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e.

    • f.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder f;

    • g.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder g;

    • h.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder h;

    • i.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder i.

  • 4. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-werkverkeer 2 punten;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-verkeer en recreatief fietsverkeer 3 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-verkeer en schoolfietsverkeer 4 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening ten behoeve van woon-werkverkeer, recreatief en schoolfietsverkeer 5 punten.

  • 5. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte tot en met 100 meter 1 punt;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 100 en tot en met 500 meter 2 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 500 tot en met 1000 meter 3 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 1000 tot en met 2000 meter 4 punten;

    • e.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met een lengte vanaf 2000 5 punten.

  • 6. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening tot 200 potentiële fietsers per etmaal 1 punt;

    • b.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 200 en tot 500 fietsers per etmaal 2 punten;

    • c.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 500 en tot 1000 fietsers per etmaal 3 punten;

    • d.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 1000 en tot 2000 fietsers per etmaal 4 punten;

    • e.

      voor een infrastructurele fietsvoorziening met meer dan 2000 fietsers per etmaal 5 punten.

  • 7. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d, is 20 punten indien het een geheel nieuwe fietsvoorziening betreft;

  • 8. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening van 25 tot 50 cm: 5 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening van 50 tot 75 cm: 10 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een verbreding van de infrastructurele fietsvoorziening vanaf 75 cm: 15 punten.

  • 9. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder f, is 10 punten indien er sprake is van een verkorting van de infrastructurele fietsvoorziening;

  • 10. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder g, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een fietsstrook 3 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een aanliggende fietsverbinding 6 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een fietsstraat 9 punten;

    • d.

      indien er sprake is van een vrijliggend tweerichtingenfietspad 12 punten;

    • e.

      indien er sprake is van vrijliggende eenrichtingsfietspad aan weerszijde van de weg 15 punten;

  • 11. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder h, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van de vermindering van één kruising of oversteek 2 punten;

    • b.

      indien er sprake is van de vermindering van twee kruisingen of oversteken 4 punten;

    • c.

      indien er sprake is van de vermindering van drie kruisingen of oversteken 6 punten;

    • d.

      indien er sprake is van de vermindering van vier kruisingen of oversteken 8 punten;

    • e.

      indien er sprake is van de vermindering van vijf kruisingen of oversteken 10 punten.

  • 12. De hoogte van de score op het criterium genoemd in het eerste lid, aanhef en onder i, wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van één fietsongeval 3 punten;

    • b.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van twee fietsongevallen 6 punten;

    • c.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van drie fietsongevallen 9 punten;

    • d.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van vier fietsongevallen 12 punten;

    • e.

      indien er sprake is van een infrastructurele fietsvoorziening waarbij in de periode 2010-2015 sprake was van meer dan vier fietsongevallen 15 punten.

Artikel 5.7.6 Beoordelingscriteria pilotprojecten

  • 1. Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin het project vernieuwend is;

    • b.

      de mate waarin het project bijdraagt aan het provinciaal fietsbeleid;

    • c.

      de mate waarin het project gemonitord dan wel geevalueerd wordt.

  • 2. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 30 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 10 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 15 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 5 punten voor het criterium genoemd in het eerste lid aanhef en onder c.

Paragraaf 5.8 Mobiliteitsprojecten

Artikel 5.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor haalbaarheidsstudies, onderzoek, pilots en projecten gericht op gedragsbeïnvloeding met betrekking tot mobiliteit.

Artikel 5.8.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen:

    • i.

       voor zover de activiteit gericht is op de eigen organisatie en uitsluitend voor eigen gebruik is; of

    • ii.

      die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van mobiliteitsmanagement.

Artikel 5.8.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Paragraaf 5.9 Logistiek en Goederenvervoer

Artikel 5.9.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    haalbaarheids- en onderzoeksstudies voor multimodaal of efficiënt en schoon goederenvervoer;

  • b.

    investeringsprojecten infrastructuur ten behoeve van overslagvoorzieningen voor multimodaal goederenvervoer;

  • c.

    pilots of praktijkproeven voor multimodaal of efficiënt en schoon goederenvervoer.

Artikel 5.9.2 Criteria

 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de provincie Gelderland dan wel, in geval van een provinciegrensoverschrijdende goederenvervoerstroom, het eind- of beginpunt in Gelderland ligt;

  • b.

      de activiteiten passen binnen het strategisch uitvoeringsprogramma logistiek en Goederenvervoer;

  • c.

    voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in artikel 6.9.1, onder c, de beoogde innovatie een bijdrage of besparing oplevert voor de Gelderse logistieke sector.

Artikel 5.9.3 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 100.000.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 1.000.000.

  • 3 De subsidie als bedoeld in artikel 5.9.1, onder c, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van:

    • a.

      € 100.000 voor zover de subsidie betrekking heeft op transport over de weg;

    • b.

      € 200.000 voor zover de subsidie geen betrekking heeft op transport over de weg;

    • c.

      € 300.000 voor zover de activiteit wordt uitgevoerd door publiekrechtelijke rechtspersonen of publiekrechtelijke instellingen.

  • 4 Kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht worden voor ten hoogste 15% meegerekend in de subsidiabele kosten.

  • 5 Indien de activiteit als bedoeld in artikel 5.9.1, eerste lid, aanhef en onder a is opgenomen in een lijst met initiatieven als bedoeld in artikel 2.9.2, is het maximum als bedoeld in het eerste lid niet van toepassing.

Paragraaf 5.10 Beter Benutten Vervolg

Artikel 5.10.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten in het kader van Beter Benutten Vervolg.

Artikel 5.10.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover de projecten zijn opgenomen in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bestedingsplan.

Artikel 5.10.3 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.5, eerste lid onder b, zijn de kosten voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5.10.1 die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, subsidiabel.

  • 2 Artikel 1.3.6, vijfde lid, is niet van toepassing.

Artikel 5.10.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    de gemeente Arnhem;

  • b.

     de gemeente Nijmegen;

  • c.

     het ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • d.

     aan de dienst Rijkswaterstaat van het ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • e.

    VNO-NCW;

  • f.

    de gemeente Rheden.

Artikel 5.10.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de kosten.

Paragraaf 5.11 Impuls goederenvervoer LNG-vrachtauto’s

Artikel 5.11.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de koop of operational lease van een of meerdere LNG-vrachtauto’s.

Artikel 5.11.2 Subsidiabele kosten

  • 1 Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die voor de aanvrager volgen uit de koop- of operational leaseovereenkomst.

  • 2 Artikel 1.3.5, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Artikel 5.11.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan een vervoerder in de zin van artikel 1.1. van de Wet wegvervoer goederen of aan een verlader.

Artikel 5.11.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager blijkens het Handelsregister een vestiging heeft in de provincie Gelderland;

  • b.

    de aanvrager in geval van koop de eerste houder van het kenteken van de vrachtauto zal worden;

  • c.

    de aanvrager in geval van operational lease de eerste gebruiker van de vrachtauto zal worden;

  • d.

    de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor vervoer vanuit een of meer bedrijfslocaties binnen de provincie Gelderland; en

  • e.

    de aanvrager beschikt over een communautaire vergunning indien de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor beroepsvervoer en op de aanvrager geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is.

Artikel 5.11.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt maximaal € 8.000 per vrachtauto, tot een maximum van € 56.000 indien een aanvraag betrekking heeft op meerdere vrachtauto’s.

  • 2 Een aanvrager kan slechts éénmaal subsidie aanvragen.

Artikel 5.11.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien de door de aanvrager aangeschafte of geleasde vrachtauto voor 1 oktober 2016 op kenteken is gezet.

Artikel 5.11.7 Aanvraag subsidieverlening

  • 1 Onverminderd het bepaalde artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om verlening van subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een afschrift van de koop- of operational leaseovereenkomst;

    • b.

      een verklaring van de aanvrager dat:

      • i.

        de vrachtauto uitsluitend zal worden gebruikt door de aanvrager zelf;

      • ii.

        de vrachtauto zal worden gebruikt of mede gebruikt voor vervoer vanuit een of meer bedrijfslocaties binnen de provincie Gelderland;

    • c.

      ingeval van operational lease een verklaring van de de leasemaatschappij dat zij akkoord is met de aanvraag tot subsidie en dat zij zelf afziet van een aanvraag tot subsidie voor dit voertuig met dit kenteken.

  • 2 Indien sprake is van een subsidie als bedoeld in artikel 1.2.3, vierde lid, wordt bij de aanvraag om verlening van subsidie over de subsidie als bedoeld in artikel 1.2.3, vierde lid, de volgende gegevens verstrekt:

    • i.

      de instantie die verantwoordelijk is voor de toekenning van de subsidie;

    • ii.

      de naam en adres- en woonplaatsgegevens van de aanvrager van de subsidie;

    • iii.

      de datum en het kenmerk van de subsidie;

    • iv.

      de hoogte van de subsidie;

    • v.

      de datum en het kenmerk van de besluiten tot verstrekking van de subsidie, voor zover reeds genomen.

  • 3 Indien de vrachtauto zal worden gebruikt of mede zal worden gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de aanvrager verstrekt.

Artikel 5.11.8 Beslissing op de aanvraag

Artikel 25, eerste tot en met derde lid, van de AsG en artikel 1.3.1 zijn niet van toepassing.

Artikel 5.11.9 Bevoorschotting

Er wordt geen voorschot uitgekeerd.

Artikel 5.11.10 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

    • a.

      de feitelijke levering van de vrachtauto aan de subsidieontvanger plaatsvindt binnen zes maanden na verlening van de subsidie;

    • b.

      in geval van koop het kenteken van de vrachtauto met ingang van de dag van feitelijke levering van de vrachtauto op naam staat van de subsidieontvanger en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de subsidieontvanger blijft staan;

    • c.

      in geval van operation lease het kenteken met ingang van de dag van feitelijke levering van de vrachtauto op naam staat van de leasemaatschappij en tenminste drie jaar onafgebroken op naam van de leasemaatschappij blijft staan;

    • d.

      de subsidieontvanger de vrachtauto, onverminderd het bepaalde in artikel 1.4.7, tenminste drie jaar onafgebroken vanaf de datum van de subsidiebeschikking gebruikt;

    • e.

      de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten jaarlijks vóór 1 februari een afschrift van de jaarlijkse APK-rapporten verstrekt.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.4.4 meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten de volgende omstandigheden binnen twee weken nadat de omstandigheid heeft plaatsgevonden:

    • a.

      de vermelding van de subsidieontvanger in het Handelsregister is ingetrokken, of gegevens in verband met die vermelding zijn gewijzigd;

    • b.

      de tenaamstelling als bedoeld in artikel 25 van het Kentekenreglement van de vrachtauto is ingetrokken, of gegevens in verband met deze tenaamstelling zijn gewijzigd;

    • c.

      het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 van de vrachtauto is ingetrokken, of gegevens in dat kentekenbewijs zijn gewijzigd; of

    • d.

      de communautaire vergunning van de subsidieontvanger is ingetrokken, of gegevens in die vergunning zijn gewijzigd.

Artikel 5.11.11 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.3 word bij de aanvraag om vaststelling in ieder geval een afschrift van het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de Wegenverkeerswet van de vrachtauto verstrekt.

  • 2 Indien de vrachtauto wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor beroepsvervoer en op de subsidieontvanger geen vrijstelling op grond van artikel 4 van het Besluit wegvervoer goederen van toepassing is, wordt bij de aanvraag om vaststelling van subsidie een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning van de subsidieontvanger verstrekt.

Artikel 5.11.12 Indieningstermijn aanvraag subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.4.1, eerste lid, is de subsidieontvanger verplicht om binnen 26 weken na de beschikking tot verlening van de subsidie de aanvraag om vaststelling van subsidie in te dienen.

Artikel 5.11.13 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.Hoofdstuk 6 Regionale economie

Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Actieplan Vrijetijdseconomie: het actieplan zoals vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland van 22 mei 2012;

  • b.

    arbeidsmarktdiscrepantie: kwalitatief of kwantitatief verschil tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt;

  • c.

    arm’s length-voorwaarden: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen die niet afwijken van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, en die geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding behelzen. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en niet-discriminerende procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

  • d.

    basisvoorwaarden: voorwaarden waaraan een business case moet voldoen, zijnde duidelijkheid omtrent een beproefde techniek, aangetoonde marktkansen, een beschouwing van de financiering van de marktintroductie en de organisatorische inbedding van de marktintroductie;

  • e.

    bedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat waarbinnen daadwerkelijk economische activiteiten, niet zijnde primaire landbouwproductie, worden verricht;

  • f.

    bedrijfsverplaatsing: verplaatsing van een geheel bedrijf;

  • g.

    vervallen;

  • h.

    bedrijventerrein: terrein in gebruik van meer dan één bedrijf, dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening;

  • i.

    businessplan voor de fysieke bedrijfsomgeving: een uitgewerkt plan dat inzicht geeft in de knelpunten, investeringskansen op zowel publiek als privaat terrein, beoogde maatregelen inclusief begroting en een visie op toekomstig beheer en onderhoud van het desbetreffende bedrijventerrein;

  • j.

    circulaire: Circulaire schadevergoedingen, Staatscourant 1997, 246;

  • k.

    concept: een schriftelijke uitwerking van een innovatie met een onderbouwing ter voldoening aan ten minste één van de basisvoorwaarden;

  • l.

    vervallen;

  • m.

    vervallen;

  • n.

    economische spin-off: het realiseren van de additionele opbrengsten door het vergroten van bestedingen van bezoekers, deelnemers, media en de organisaties in Gelderland;

  • o.

    evenement: een bestaand één- of meerdaags sport- of cultuurevenement met een (boven)regionaal karakter dat georganiseerd wordt in Gelderland en past binnen het Gelders Evenementenbeleid 2013-2016; Beleef de Gelderse Streken;

  • p.

    evenementenkalender: een lijst van sportevenementen verspreid over een jaar of meerdere jaren;

  • q.

    experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • r.

    haalbaarheidsproject: haalbaarheidsproject: een project ten behoeve van een innovatie dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

  • s.

    haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • t.

    incubator: broedplaats die tot doel heeft om startende ondernemingen te ondersteunen in hun groei naar gezonde, goed draaiende ondernemingen, door hen huisvesting, seedcapital, administratie, technische ondersteuning, contacten en managementadvies te bieden;

  • u.

    industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede pilotlijnen, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie;

  • v.

    innovatie: het proces waarbij kennis en technologie, worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;

  • w.

    innovatieadviesproject: een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie, niet zijnde de aanvrager, ten behoeve van een innovatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatiesteun in de vorm van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nummers 94 en 95 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • x.

    innovatieprogramma Topsectoren: programma zoals bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZ-subsidies en gepubliceerd in Staatscourant 2015, 10567 en te raadplegen op www.op-oost.eu of daarvoor in de plaats tredende programma’s;

  • y.

    innovatieve onderneming: een onderneming

    • i.

        die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de huidige stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden; of

    • ii.

        waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10 % bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de toekenning van de steun of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant;

  • z.

    kennisinstelling: een instelling zoals bedoeld in artikel 3.4.1, eerste lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies of een daarvoor in de plaats tredende regeling;

  • aa.

    kernsport: atletiek, judo, tennis, hippische sport, volleybal en wielersport;

  • bb.

    kernsportbond:

    • i.

      atletiek: Koninklijke Nederlandse Atletiekunie en Koninklijke Wandel Bond Nederland;

    • ii.

      hippische sport: Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie;

    • iii.

      wielersport: Koninklijke Nederlandsche Wielerunie en Nederlandse Toerfietsunie;

    • iv.

      volleybal: Nederlanse Volleybalbond;

    • v.

      judo: Judobond Nederland;

    • vi.

      tennissport: Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond;

  • cc.

    maakindustrie: het met behulp van machines bedrijfsmatig bewerken van grondstoffen en produceren van halffabricaten en eindproducten voor de commerciële markt;

  • dd.

    maatschappelijke spin-off: de mate waarin de activiteit een stimulerend effect heeft op het bereiken van maatschappelijke doelen;

  • ee.

    marktintroductie: overgang van de eindfase van het innovatieproces naar de pioniersfase van ondernemerschap; fase waarin afnemers en producenten van innovatieve producten overeenkomsten aangaan;

  • ff.

    MKB-onderneming: een onderneming die behoort tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van artikel 2 van de bijlage bij de Aanbeveling (EG) nr. 2003/361 van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);

  • gg.

    multisportevenement: een sportevenement, dat bestaat uit wedstrijden tussen georganiseerde teams of individuele sporters in meer dan twee verschillende sporten.

  • hh.

    ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie;   startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten

  • ii.

    organisatie: degene die een sportevenement of programma van side events organiseert;

  • jj.

    Nationale Topevenementenkalender: Nationale Topevenementenkalender als bedoeld in het Beleidskader sportevenementen van de minister van VWS, bekendgemaakt op 17 maart 2015;

  • kk.

    potentiële kernsport: golf, gymnastiek, handbal, hockey, schaatsen (inclusief skeeleren), schermen, vrouwenvoetbal, waterpolo en zwemmen;

  • ll.

    primaire landbouwproductie: de in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de EU vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

  • mm.

    proeftuinen: fysieke of virtuele proefomgeving voor meerdere onafhankelijke ondernemingen en organisaties waar eindgebruikers van innovatieprojecten of innovatieprocessen in participeren teneinde te komen tot versnelde marktintroducties van een innovatief product;

  • nn.

    programma van side events: een plan tot uitvoering van twee of meer side events;

  • oo.

    programma: samenhangende reeks van projecten en activiteiten met een gezamenlijk doel;

  • pp.

    regiocontract: contract tussen enerzijds provincie en anderzijds regio's en steden in het kader van het Programma Stad en Regio;

  • qq.

    Regionale Bureaus voor Toerisme: organisaties ter bevordering van toerisme per regio zoals aangegeven op een als bijlage bij onderhavige subsidieregeling gevoegde kaart;

  • rr.

    Regionale Centra voor Technologie: de stichting Achterhoeks Centrum voor Technologie te Doetinchem, de stichting Platform Creatieve Technologie te Arnhem, de stichting RCT Rivierenland te Tiel, de stichting RCT Vallei te Ede, stichting Regionaal Nijmeegs Centrum voor Technologie te Nijmegen, stichting Innovatienetwerk Stedendriehoek te Apeldoorn, de stichting Veluws Centrum voor Technologie te Nunspeet;

  • ss.

    vervallen;

  • tt.

    side event: nevenactiviteit voor, tijdens of na het sportevenement, dat een duidelijke verbinding heeft met het sportevenement en gericht is op het vergroten van de maatschappelijk of economische spin-off van het sportevenement;

  • uu.

    sportbond: vereniging die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale bond;

  • vv.

    sportevenement: één- of meerdaags samenhangend geheel van sportwedstrijden, of een topsportwedstrijd indien binnen de betreffende kernsport geen samenhangend geheel van sportwedstrijden wordt georganiseerd;

  • ww.

    sporttalent: sporter, woonachtig in Gelderland, aan wie door NOC*NSF de Topsport Talentstatus is toegekend of door Stichting Topsport Gelderland de status van Gelders sporttalent;

  • xx.

    toeristische informatie: informatie ten behoeve van (dag)recreanten die ten minste bezienswaardigheden, horeca, natuur en landschap en dagrecreatieve mogelijkheden betreft;

  • yy.

    vrijetijdseconomie: de economie die bestaat uit ondernemingen die zich in hoofdzaak bezighouden met dienstverlening ten behoeve van (dag)recreanten en toeristen;

  • zz.

    WESP-methodiek: richtlijnen van de landelijke Werkgroep Evaluatie Sportevenementen;

  • aaa.

    S3-sector: de sectoren (Agro)Food, Health, High Tech Systemen & Materialen of Energie- en Milieutechnologie;

  • bbb.

     Regionaal multisporttalentencentrum: een organisatie gericht op de opleiding van een geselecteerde groep talenten in diverse sporten;

  • ccc.

    Regionaal Talentencentrum: een organisatie gericht op de opleiding van een geselecteerde groep talenten binnen een kernsport;

  • ddd.

    Long Term Athlete Development: model, toegepast door NOC/NSF en de stichting Topsport Gelderland, dat specifieke informatie bevat over training, competitie en herstel gebaseerd op de ontwikkeling van sporters op verschillende niveaus en in alle leeftijdsfasen;

  • eee.

    sporter met een beperking: sporter met een motorische, zintuiglijke of verstandelijke beperking of met psychosociale problematiek, waardoor hij wordt gehinderd in zijn handelingen en bewegingen.

  • fff.

    sportgenerieke knowhow: kennis en vaardigheden op de volgende deelgebieden: de mentale kant van prestatiegedrag, sportvoeding en gezonde leefstijl, krachttraining, sport medische kunde, combinatie school en sport, antidoping en communicatie en media;

  • ggg.

    sportparkorganisatie: een rechtspersoon zonder winstoogmerk, die het beheer voert over een terrein met gebouwen, velden en andere voorzieningen voor meer dan een sportvereniging

  • hhh.

    sportvereniging: een vereniging of andere rechtspersoon zonder winstoogmerk voor personen die met elkaar een of meer sporten beoefenen of hierbij nauw betrokken zijn

  • iii.

    topsporttalentschool: een school die beschikt over een licentie Topsporttalentschool als bedoeld in de Beleidsregel verstrekking licentie Topsporttalentschool VO van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • jjj.

    topsportvriendelijke school: een school voor voortgezet, middelbaar of hoger beroepsonderwijs of universiteit met een specifiek beleid gericht op topsport en onderwijs, op grond waarvan sporttalenten tijd en begeleiding krijgen om opleiding en sportcarrière te combineren;

  • kkk.

    tweederingskernsport: golf, gymnastiek, handbal, hockey, schaatsen (inclusief skeeleren), schermen, vrouwenvoetbal, waterpolo of zwemmen;

  • lll.

    uitvoeringsbeleid Gelderland Sport: het Uitvoeringsbeleid van Gedeputeerde Staten ter uitvoering van het programma Gelderland Sport! 2016-2019 (PS2015-589).

Paragraaf 6.2 Verbeteren positie van starters

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.3 Versnellen van innovaties in logistiek, vrijetijdseconomie en de creatieve sector

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.4 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie in logistiek, vrijetijdseconomie, land- en tuinbouw en de creatieve sector

Vervallen per 1 mei 2016

Paragraaf 6.5 Collectief onderzoek

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.6 Projectsubsidie

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.7 Onderzoeksinfrastructuur voor economische activiteiten

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie

Artikel 6.8.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor regionale projecten ter versterking van de vrijetijdseconomie, niet zijnde marketing en promotie;

  • 2 Subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van activiteiten ter uitvoering van de beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644) en Het Gelders evenementenbeleid 2013-2016; Beleef de Gelderse Streken (PS2013-477), zover deze betrekking hebben op de versterking van de vrijetijdseconomie.

Artikel 6.8.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

  • a.

    plaatsvindt in de sector vrijetijdseconomie;

  • b.

    bijdraagt aan de doelstellingen uit het Actieplan Vrijetijdseconomie;

  • c.

    is gericht op verhoging van de kwaliteit van de activiteiten van aanvrager, toeristische bezoekersaantallen of werkgelegenheid;

  • d.

    leidt tot meer toeristische bestedingen;

  • e.

    aanvrager voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste vier andere ondernemingen uit eenzelfde regio en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd; en

  • f.

    bijdraagt aan de bestaande regionale identiteit zoals die volgt uit het Actieplan Vrijetijdseconomie of aansluit bij de activiteiten uit het regiocontract.

Artikel 6.8.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor:

  • a.

    uitvoering van procesbegeleiding;

  • b.

    uitvoering van haalbaarheidsonderzoek;

  • c.

    investeringsbijdragen.

Artikel 6.8.4 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen in de sector vrijetijdseconomie.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.8.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000. Hiervan kan ten hoogste € 10.000,- worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.8.3, onder c.

Paragraaf 6.9 Samenwerkingsinitiatieven vrijetijdseconomie

Artikel 6.9.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      procesbegeleiding bij nieuwe samenwerkingsinitiatieven;

    • b.

      conceptontwikkeling van nieuwe producten of diensten;

    • c.

      haalbaarheidsonderzoek naar nieuwe producten of diensten.

  • 2 Subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van activiteiten ter uitvoering van de beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644) en Het Gelders evenementenbeleid 2013-2016; Beleef de Gelderse Streken (PS2013-477), zover deze betrekking hebben op de versterking van de vrijetijdseconomie.

Artikel 6.9.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de sector vrijetijdseconomie;

  • b.

    de subsidiabele activiteit bijdraagt aan de doelstellingen uit het Actieplan Vrijetijdseconomie;

  • c.

    de subsidiabele activiteit leidt tot meer toeristische bestedingen, hogere toeristische bezoekersaantallen of een toename van werkgelegenheid; en

  • d.

    aanvrager voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste twee andere ondernemingen en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.

Artikel 6.9.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen in de sector vrijetijdseconomie.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.9.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 15.000.

Paragraaf 6.10 Kwaliteitsverbetering routes voor wandelen, hardlopen, fietsen, mountainbiken, varen, paardrijden en mennen

Artikel 6.10.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verbeteren van de kwaliteit van regionaal dekkende routestructuren voor wandelen, hardlopen, fietsen, mountainbiken, varen, paardrijden of mennen;

  • b.

    het maken van nieuwe aanlegplaatsen voor recreatieve vaartuigen;

  • c.

    de aanleg van ontbrekende schakels tussen bestaande wandel-, fiets- of ruiterrroutes indien:

    • i.

      er binnen een straal van twee kilometer geen alternatieve mogelijkheden bestaan voor recreatief wandelen;

    • ii.

      er binnen een straal van vijf kilometer geen alternatieve mogelijkheden bestaan voor recreatief fietsen of paardrijden.

Artikel 6.10.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het onderhoud en beheer na uitvoering van de subsidiabele activiteit voor minimaal 5 jaar zijn verzekerd.

Artikel 6.10.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 6.10.1, onder a, komen de kosten voor aanleg, wijziging of onderhoud van infrastructurele kunstwerken niet in aanmerking;

Artikel 6.10.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag om subsidie onderbouwd hoe het bepaalde in artikel 6.10.2 geborgd is.

Artikel 6.10.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van €50.000.

Artikel 6.10.6 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      de aanleg van nieuwe wandel-, fiets- of ruiterroutes betreft;

    • b.

      reguliere onderhoudswerkzaamheden betreft; en

    • c.

      geheel of gedeeltelijk bestaat uit marketing en promotie.

  • 2. Subsidie zoals bedoeld in artikel 6.10.1, onder a, wordt geweigerd indien de activiteit wordt verricht in een gebied waarvoor in de tien jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag voor eenzelfde type routestructuur overheidssubsidie is verleend.

Paragraaf 6.11 Marketing en promotie vrijetijdseconomie

Artikel 6.11.1 Subsidiabele activiteit

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor generieke marketing en promotie van de provincie Gelderland of Gelderse regio's ter bevordering van de vrijetijdseconomie.

  • 2 Subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van activiteiten ter uitvoering van de beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644) en Het Gelders evenementenbeleid 2013-2016; Beleef de Gelderse Streken (PS2013-477), zover deze betrekking hebben op de versterking van de vrijetijdseconomie.

Artikel 6.11.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    Regionale Bureaus voor Toerisme;

  • b.

    Stichting Toerisme Gelderland.

Artikel 6.11.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 750.000.

Artikel 6.11.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien de activiteit niet past binnen het Actieplan Vrijetijdseconomie.

Paragraaf 6.12 Haalbaarheidsprojecten MKB

Artikel 6.12.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen het innovatieprogramma Topsectoren voor een van de volgende sectoren:

  • a.

    High Tech Systemen & Materialen;

  • b.

    Agri en Food;

  • c.

    Life Sciences and Health;

  • d.

    Chemie en Energie (inclusief Biobased Economy);

  • e.

    Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.

Artikel 6.12.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      innovatief is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie uniek is voor Nederland;

      • ii.

        de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven;

      • iii.

        de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen;

    • b.

      economisch perspectief heeft, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie marktperspectief heeft;

      • ii.

        het beoogde verdienmodel haalbaar is;

      • iii.

        het intellectueel eigendom beschermd kan worden;

      • iv.

        de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren; en

    • c.

      technisch-financieel uitvoerbaar is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de subsidiabele activiteit binnen de in artikel 6.12.8 gestelde termijn gerealiseerd kan worden;

      • ii.

        de uitvoerders vakbekwaam zijn om de subsidiabele activiteit uit te voeren;

      • iii.

        de risico’s voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt;

      • iv.

        de subsidiabele activiteit binnen het budget kan worden uitgevoerd;

      • v.

        de aanvrager in aanvulling op de subsidie de beschikking heeft over de financiële middelen voor de subsidiabele activiteit.

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 50 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, aanhef en onder c.

Artikel 6.12.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien de subsidiabele activiteit niet voor ten minste 60% van de subsidiabele kosten betrekking heeft op een haalbaarheidsstudie en voor ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten betrekking heeft op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager op grond van artikel 6.12.1 binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er voor enig criterium, genoemd in artikel 6.12.2, eerste lid, een score van minder dan 10 punten wordt toegekend; of

    • b.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 30 punten wordt toegekend.

Artikel 6.12.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover de subsidie betrekking heeft op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek komen in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en voor zolang zij voor het onderzoeksproject worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het onderzoeksproject worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkend boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • d.

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 2. Voor zover de subsidie betrekking heeft op een haalbaarheidsstudie komen de kosten van de studie in aanmerking.

Artikel 6.12.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.12.6 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend tenminste zeven weken voor de aanvang van de subsidiabele activiteit.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.12.2 wordt voldaan.

  • 3. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 11 april 2017.

Artikel 6.12.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 24.999.

Artikel 6.12.8 Verplichtingen

De subsidiabele activiteit is binnen twaalf maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

Artikel 6.12.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.12a Innovatieadviesprojecten MKB

Artikel 6.12a.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor een innovatieadviesproject passend binnen het innovatieprogramma Topsectoren voor een van de volgende sectoren:

  • a.

    High Tech Systemen & Materialen;

  • b.

    Agri en Food;

  • c.

    Life Sciences and Health;

  • d.

    Chemie en Energie (inclusief Biobased Economy);

  • e.

    Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.

Artikel 6.12a.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit:

    • a.

      innovatief is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie uniek is voor Nederland;

      • ii.

        de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven;

      • iii.

        de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen;

    • b.

      economisch perspectief heeft, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie marktperspectief heeft;

      • ii.

        het beoogde verdienmodel haalbaar is;

      • iii.

        het intellectueel eigendom beschermd kan worden;

      • iv.

        de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren; en

    • c.

      technisch-financieel uitvoerbaar is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de subsidiabele activiteit binnen de in artikel 6.12a.9 gestelde termijn gerealiseerd kunnen worden;

      • ii.

        de uitvoerders vakbekwaam zijn om de subsidiabele activiteit uit te voeren;

      • iii.

        de risico’s voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt;

      • iv.

        de subsidiabele activiteit binnen het budget kan worden uitgevoerd;

      • v.

        de aanvrager in aanvulling op de subsidie de beschikking heeft over de financiële middelen voor de subsidiabele activiteit.

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 50 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, eerste lid, aanhef en onder c.

Artikel 6.12a.3 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag, reeds verplichtingen is aangegaan jegens de derde(n) die aanvrager voor het innovatieadviesproject wil inschakelen.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd indien de aanvrager op grond van artikel 6.12a.1 binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond reeds subsidie heeft ontvangen.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 4. De subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      er voor enig criterium, genoemd in artikel 6.12a.2, eerste lid, een score van minder dan 5 punten wordt toegekend; of

    • b.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 30 punten wordt toegekend.

Artikel 6.12a.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor innovatieadviesdiensten en innovatieondersteuning zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, sub c van de Algemene groepsvrijstellingsverordening met uitzondering van kosten voor het leveren van goederen, het geven van cursussen of de verkoop van producten of diensten.

Artikel 6.12a.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 3. De aanvraag kan worden ingediend vanaf 9.00 uur op 11 april 2017.

Artikel 6.12a.6 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend tenminste zeven weken voor de aanvang van de subsidiabele activiteit.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waar uit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 6.12a.2 wordt voldaan.

  • 3. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de navolgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een ongetekende offerte van de kennisinstelling of adviesorganisatie die ten behoeve van de subsidiabele activiteit wordt ingeschakeld;

    • b.

      een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de kennisinstelling of adviesorganisatie die ten behoeve van de subsidiabele activiteit wordt ingeschakeld organisatorisch en financieel onafhankelijk is van de aanvrager.

Artikel 6.12a.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 6.12a.8 Verplichtingen

De subsidiabele activiteit is binnen twaalf maanden na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond.

Paragraaf 6.13 Collectief onderzoek

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.14 Projectsubsidie

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.15 Onderzoeksinfrastructuur voor economische activiteiten

Artikel 6.15.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur waarmee economische activiteiten worden verricht.

Artikel 6.15.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de sectoren Food, Health of Maakindustrie;

  • b.

    de infrastructuur wordt gebruikt voor industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

  • c.

    de prijs die voor de exploitatie of het gebruik van de infrastructuur wordt berekend, overeenstemt met een marktprijs; en

  • d.

    de toegang tot de infrastructuur open staat voor meerdere gebruikers en op transparante en niet-discriminerende basis wordt verleend. Ondernemingen die ten minste 10% van de investeringskosten van de infrastructuur hebben gefinancierd, kunnen preferente toegang krijgen op gunstigere voorwaarden.

Artikel 6.15.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

Artikel 6.15.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 300.000.

Artikel 6.15.5 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met artikel 26 en hoofdstuk I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.16 Proeftuinen ten behoeve van marktintroducties

Artikel 6.16.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het ontwikkelen van proeftuinen ten behoeve van marktintroducties door een innovatiecluster;

  • b.

    het generiek promoten van het Gelderse proeftuinklimaat;

  • c.

    het generiek promoten van het Gelderse ondernemingsklimaat voor innoverende ondernemingen.

Artikel 6.16.2 Criteria

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de sectoren Food, Health of Maakindustrie.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder c, wordt slechts verstrekt indien de aanvrager daarbij voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste één andere onderneming, kennisinstelling of publiekrechtelijke rechtspersoon en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.

Artikel 6.16.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder a, wordt verstrekt aan de onderneming die het innovatiecluster exploiteert (de clusterorganisatie).

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder b, wordt verstrekt aan Valleybureaus en Regionale Centra voor Technologie.

  • 3 Subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder c, wordt verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      privaatrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 6.16.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 200.000.

Artikel 6.16.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd indien de subsidiabele activiteit betrekking heeft op de realisatie, verkrijging, gebruik of beheer van onroerende zaken en infrastructuur.

Artikel 6.16.6. Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.16.1, onder a, slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 27 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.17 Ondersteunen innovatieve starters

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.18 Innovatieve starters Novio Tech Campus

Artikel 6.18.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    consulting, bijstand en opleiding ter bevordering van ondernemerschap;

  • b.

    huur van bedrijfsruimte.

Artikel 6.18.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de subsidiabele activiteit plaatsvindt in de sectoren Food, Health of Maakindustrie;

  • b.

    de aanvrager een startende onderneming is;

  • c.

    de aanvrager een innovatieve onderneming is; en

  • d.

    de aanvrager statutair en feitelijk is gevestigd op de Novio Tech Campus zoals aangeduid en begrensd door de gemeenteraad van Nijmegen in zijn besluit van 29 april 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan Nijmegen Goffert-Winkelsteeg-4 (NTC).

Artikel 6.18.3 Aanvrager

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 2 In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.18.4 Aanvraag

  • 1 In afwijking van artikel 7, eerste lid, AsG dient de aanvraag om subsidie te worden ingediend tenminste 4 weken voor de aanvang van de activiteiten.

  • 2 Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval een door de verhuurder en aanvrager ondertekende huurovereenkomst gevoegd waaruit blijkt dat de aanvrager voor een periode van ten minste drie jaren vanaf het moment van subsidieverlening bedrijfsruimte huurt op de Novio Tech Campus.

Artikel 6.18.5 Hoogte van de subsidie

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      75% van de kosten met een maximum van € 5.000 voor de subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 6.18.1, onder a;

    • b.

      50% van de kosten met een maximum van € 24.500 voor de subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 6.18.1, onder b.

  • 2 De subsidie als bedoeld in artikel 6.18.1, onder b, kan worden aangevraagd voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten kalenderjaren.

Artikel 6.18.6 Verplichtingen

De aanvrager van subsidie zoals bedoeld in artikel 6.18.1, onder b, is verplicht om vanaf het moment van subsidieverlening gedurende een periode van ten minste drie jaren statutair en feitelijk gevestigd te blijven op de Novio Tech Campus.

Artikel 6.18.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.3, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 6.19 Verkleinen arbeidsmarktdiscrepantie sectoren Food, Health of Maakindustrie

Vervallen per 1 mei 2016

Paragraaf 6.20 Ondersteuning Valleybureaus als innovatiecluster

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.21 Aanjagen en stimuleren van regionale gebiedsontwikkeling

Vervallen per 13 juli 2016

Paragraaf 6.22 Herstructurering van een bedrijventerrein

Artikel 6.22.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een herstructureringsplan voor een bedrijventerrein;

  • b.

    de uitvoering van maatregelen op het bedrijventerrein, zoals omschreven in het herstructureringsplan.

Artikel 6.22.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.22.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien er sprake is van door ondernemers en gemeente gesignaleerde ruimtelijke knelpunten op een bedrijventerrein die het optimaal functioneren van bedrijven op het bedrijventerrein bemoeilijken.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.22,1 onder b, wordt slechts verstrekt indien

    • a.

      sprake is van aantoonbare betrokkenheid van betrokken ondernemers bij de uitvoering van de maatregelen; en

    • b.

      aan de activiteit een herstructureringsplan ten grondslag ligt dat de volgende elementen bevat:

      • i.

        een beschrijving van de ruimtelijke knelpunten op het bedrijventerrein;

      • ii.

        de uit te voeren maatregelen;

      • iii.

        een financieringsplan; en

      • iv.

        een planning van de uitvoering.

Artikel 6.22.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 6.22.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a.

    50% van de kosten tot een maximum van €25.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.22.1,onder a;

  • b.

    50% van de kosten tot een maximum van €500.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.22.1, onder b.

Artikel 6.22.5 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.5 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    regulier onderhoud; en

  • b.

    de aanleg van of onderhoud aan de riolering.

Paragraaf 6.23 Bedrijfsverplaatsingen

Artikel 6.23.2 Subsidiabele activiteiten

[vervallen]

Artikel 6.23.3 Criteria

[vervallen]

Artikel 6.23.4 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 6.23.5 Aanvrager

[vervallen]

Artikel 6.23.6 Hoogte van de subsidie

[vervallen]

Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving

Artikel 6.24.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een haalbaarheidsonderzoek naar de oprichting van een rechtspersoon die het beheer van een bedrijventerrein als statutair doel heeft;

  • b.

    het opstellen van een haalbaarheidsonderzoek naar de uitvoering van energiebesparende maatregelen op een bedrijventerrein.

Artikel 6.24.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 6.24.1, onder a, wordt slechts verstrekt indien aanvrager daarbij voor gezamenlijke rekening en risico samenwerkt met ten minste één onderneming of gemeente en de voorwaarden voor de samenwerking schriftelijk zijn vastgelegd.

Artikel 6.24.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten en ondernemingen voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.24.1, onder a;

  • b.

    aan rechtspersonen die het beheer van een bedrijventerrein als statutair doel hebben voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.24.1, onder b.

Artikel 6.24.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a.

    50% van de kosten met een maximum van € 50.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.24.1, onder a;

  • b.

    50% van de kosten met een maximum van € 25.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.24.1, onder b.

Paragraaf 6.25 Economische impact - Sportevenementen

Artikel 6.25.1 Evenementenkalender

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen een evenementenkalender vast.

  • 2. Op aanvraag van de organisator wordt een sportevenement op de kalender geplaatst als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      het evenement heeft betrekking op een kernsport;

    • b.

      het evenement wordt in Gelderland uitgevoerd;

    • c.

      het evenement houdt in:

      • 1e.

        een Europees of wereldkampioenschap;

      • 2e.

        een Nederlands kampioenschap, dat aan een of meer van de volgende vereisten voldoet:

        • i

          tenminste 50% van de deelnemers is 21 jaar of jonger;

        • ii

          het betreft een kampioenschap waarin bedrijven tegen elkaar uitkomen in één of meer takken van sport, die op een hoog niveau worden beoefend;

        • iii

          het betreft een kampioenschap voor sporters met een beperking, niet zijnde een verstandelijke beperking; of

      • 3e.

        een vergelijkbare internationale of nationale wedstrijd waarin sporters op het hoogste competitieniveau tegen elkaar uitkomen en die, voor zover het een nationale wedstrijd betreft, voor het eerst wordt gehouden en niet als eenmalig evenement is bedoeld;

    • d.

      aannemelijk is dat aan de volgende vereisten wordt voldaan:

      • 1e.

        het evenement trekt tenminste 3.000 deelnemers en bezoekers in Gelderland;

      • 2e.

        het evenement wordt voor tenminste de helft bekostigd met private middelen;

      • 3e.

        het evenement heeft een aanzienlijke positieve economische en maatschappelijke impact binnen de provincie Gelderland; en

      • 4e.

        in samenhang met het evenement wordt een programma van side events uitgevoerd dat voldoet aan de subsidievereisten, genoemd in artikel 6.25.5, derde lid onder b tot en met e;

    • e.

      aannemelijk is dat het evenement in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport past.

  • 4. Op aanvraag van de organisator wordt een multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking op de kalender geplaatst, als het een nationaal of internationaal karakter heeft en voldoet aan de voorwaarde van het tweede lid, onder e, alsmede door aanvrager aannemelijk wordt gemaakt dat:

    • a.

      het aantal deelnemers meer dan 500 bedraagt;

    • b.

      het aantal bezoekers meer dan 500 bedraagt, en

    • c.

      het aantal gemeenten, zorg- en andere maatschappelijke organisaties en sportverenigingen uit de regio, dat actief bij de organisatie betrokken is, tenminste vier bedraagt.

  • 4. Op aanvraag van de organisator wordt een evenement, dat betrekking heeft op een tweederingskernsport, op de kalender geplaatst, als:

    • a.

      het evenement voldoet aan de vereisten van het tweede lid, onder b, d en e;

    • b.

      het evenement een Nederlands, Europees of wereldkampioenschap inhoudt; en

    • c.

      in geval het een Nederlands kampioenschap betreft, gebruik wordt gemaakt van accommodatie die met subsidie van de provincie tot stand is gebracht.

  • 5. Een sportevenement dat een activiteit inhoudt voor sporters met een beperking, niet zijnde een verstandelijke beperking, wordt op de kalender geplaatst als het voldoet aan de vereisten, vermeld in het tweede lid, onder a tot en met e, met dien verstande dat de vereisten ten aanzien van de economische impact en de bekostiging met private middelen niet van toepassing zijn.

  • 6. Een aansprekend internationaal evenement, dat niet voldoet aan een of meer vereisten, vermeld in het tweede tot en met vijfde lid, kan niettemin op de kalender worden geplaatst als het uitzonderlijk van aard en omvang is en aannemelijk is dat het een grote positieve economische en maatschappelijke impact voor de provincie Gelderland zal hebben.

  • 7. Het vereiste van het tweede lid, onder d, 2e, is niet van toepassing op evenementen als bedoeld in het tweede lid, onder c, 3e,, indien het een nationale wedstrijd betreft, die voor het eerst wordt gehouden en niet als eenmalig evenement is bedoeld, mits aannemelijk is dat alleen voor het eerste evenmeent niet aan het vereiste kan worden voldaan.

Artikel 6.25.2 Aanvraag en besluit plaatsing op evenementenkalender

  • 1. De aanvraag voor plaatsing van een sportevenement op de evenementenkalender wordt uiterlijk negen maanden voorafgaande aan de uitvoering van het evenement ingediend. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen van deze termijn ontheffing verlenen.

  • 2. Gedeputeerde Staten nemen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing omtrent plaatsing. Zij kunnen deze termijn eenmaal met maximaal acht weken verlengen.

Artikel 6.25.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de uitvoering van een sportevenement;

  • b.

    de uitvoering van een programma van side events;

  • c.

    de uitvoering van een of meer side events als bedoeld in artikel 6.25.5, vierde lid.

Artikel 6.25.4 Aanvraag subsidie

  • 1. De aanvraag bevat een beschrijving van de side events, waaruit blijkt dat deze betrekking hebben op twee of meer themagebieden, genoemd in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport. Indien de aanvraag één side event betreft als bedoeld in artikel 6.25.5, vierde lid, bevat deze een beschrijving waaruit blijkt dat het side event betrekking heeft op een van de themagebieden.

  • 2. Als de aanvraag voor een programma van side events door een ander dan de organisator van het sportevenement wordt ingediend, wordt bij de aanvraag een verklaring de organisator overgelegd, waaruit blijkt dat deze met de aanvraag instemt.

Artikel 6.25.5 Criteria

  • 1. Subsidie voor de uitvoering van een sportevenement wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het evenement op de evenementenkalender staat;

    • b.

      in samenhang met het evenement een programma van side events wordt uitgevoerd, dat voldoet aan de vereisten van het derde lid, onder b tot en met e; en

    • c.

      het evenement voldoet aan de vereisten van artikel 6.25.1, tweede lid onder a, b en c en voorts aan devereisten genoemd in artikel 6.25.1, tweede lid onder d.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing voor multisportevenementen en andere sportevenementen voor sporters met een verstandelijke beperking.

  • 3. Subsidie voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het programma samenhangt met een sportevenement dat op de evenementenkalender staat, waarvoor geen subsidie wordt verleend op grond van artikel 6.25.3, onder a;

    • b.

      de aanvraag wordt ingediend door de organisator van het evenement dan wel een ander met instemming van de organisator;

    • c.

      het programma wordt uitgevoerd in Gelderland;

    • d.

      het programma activiteiten omvat binnen twee of meer themagebieden, genoemd in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport, die zorgen voor een aanzienlijke positieve economische en maatschappelijke impact van het evenement binnen de provincie Gelderland; en

    • e.

      de activiteiten zoveel mogelijk worden verspreid over andere gemeenten in Gelderland dan de gemeente of de gemeenten waarin het sportevenement plaatsvindt.

  • 4. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een of meer side events, die samenhangen met een op de Nationale Topevenementenkalender opgenomen evenement dat buiten Gelderland wordt gehouden, inhoudende een Europees of wereldkampioenschap. De vereisten van het derde lid, onder b tot en met e, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Subsidie voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events kan ook worden verstrekt wanneer het programma samenhangt met twee of meer sportevenementen van dezelfde organisator, als:

    • a.

      de evenementen op de evenementenkalender staan en daarvoor geen subsidie wordt verleend; en

    • b.

      het programma voldoet aan de vereisten van het derde lid, onder b tot en met e.

Artikel 6.25.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement bedraagt voor een Nederlands kampioenschap:

    • a.

      in 2017: maximaal € 75.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 55.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 20.000;

    • b.

      in 2018: maximaal € 65.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 45.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 20.000;

    • c.

      in 2019: maximaal € 55.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 35.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 20.000.

  • 2. De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement bedraagt voor een Europees kampioenschap maximaal € 150.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 120.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 30.000.

  • 3. De subsidie voor de uitvoering van een sportevenement voor een wereldkampioenschap maximaal € 200.000, waarvan voor het sportevenement ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 160.000 en voor het programma van side events ten hoogste 50% van de kosten daarvan met een maximum van € 40.000.

  • 4. Voor de subsidie voor vergelijkbare wedstrijden als bedoeld in artikel 6.25.1, tweede lid onder c, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.25.7 Hoogte subsidie side events

  • 1. De subsidie voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van het programma met een maximum van:

    • a.

      € 20.000 voor een Nederlands kampioenschap;

    • b.

      € 30.000 voor een Europees kampioenschap;

    • c.

      € 40.000 voor een wereldkampioenschap;

    • d.

      € 20.000 voor een vergelijkbare wedstrijd als bedoeld in artikel 6.25.1, tweede lid onder c.

  • 2. Indien voor een evenement meer aanvragen voor uitsluitend de uitvoering van een programma van side events worden ingediend, bedraagt de subsidie voor de programma’s tezamen niet meer dan het bedrag genoemd in het eerste lid onder a, b, c of d.

  • 3. De subsidie voor de uitvoering van een of meer side events als bedoeld in artikel 6.25.5, vierde lid, bedraagt in totaal bij een Europees kampioenschap maximaal € 20.000 en bij een wereldkampioenschap maximaal € 25.000.

  • 4. De subsidie voor de uitvoering van een programma van side events als bedoeld in artikel 6.25.5, vijfde lid, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, tot ten hoogste de som van de bedragen, die volgens het eerste lid voor de evenementen afzonderlijk zouden kunnen worden verkregen.

Artikel 6.25.8 Hoogte subsidie overige evenementen

  • 1. De subsidie voor de uitvoering van een nationaal of internationaal multisportevenement of ander sportevenement voor sporters met een verstandelijke beperking en een eventueel programma van side events bedraagt maximaal € 160.000.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor de uitvoering van sportevenementen als bedoeld in artikel 6.25.1, zesde lid, met het daarmee samenhangende programma van side events wordt door Gedeputeerde Staten per evenement bepaald. Zij overleggen daarover tevoren met Provinciale Staten of de betrokken statencommissie.

Artikel 6.25.9 Weigeringsgrond

Subsidie voor een sportevenement of voor uitsluitend een programma van side events of een of meer side events als bedoeld in artikel 6.25.5, vierde lid, wordt geweigerd als dit niet voldoet dan wel deze niet voldoen aan het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

Artikel 6.25.10 Aanvraag vaststelling

In afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG, dient de subsidieontvanger binnen negen maanden na afloop van de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

Artikel 6.25.11 Verplichtingen

  • 1. Behoudens ontheffing van Gedeputeerde Staten legt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor de uitvoering van een sportevenement een rapport over, waarin de resultaten van een onderzoek staan beschreven naar de economische impact van het sportevenement voor het bedrijfsleven in Gelderland. Het onderzoek moet zijn uitgevoerd met toepassing van de WESP-methodiek volgens de meest actuele richtlijn. Deze verplichting geldt niet als de activiteit een sportevenement voor sporters met een beperking betreft.

  • 2. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accommodatie of locatie waar het sportevenement wordt georganiseerd, toegankelijk is voor mensen met een beperking.

  • 3. De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf in de praktijk te evalueren.

Paragraaf 6.26 Open clubs en vitale sportparken

Artikel 6.26.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de ontwikkeling van sportverenigingen tot open club en van sportparken tot vitaal sportpark overeenkomstig het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het uitvoeren van een verkenning naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van een of meer sportverenigingen of sportparken naar een of meer open clubs of vitale sportparken;

    • b.

      het opstellen van een ontwikkelplan voor een of meer open clubs of vitale sportparken;

    • c.

      het realiseren van een of meer open clubs of vitale sportparken.

  • 3. Subsidie wordt voorts verstrekt voor het uitvoeren van een programma gericht op de totstandkoming van open clubs en vitale sportparken overeenkomstig het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport.

Artikel 6.26.2 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.26.1, tweede lid, kan alleen worden verstrekt aan een sportvereniging of een sportparkorganisatie.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan subsidie als bedoeld in artikel 6.26.1, tweede lid onder b en c, ook worden verstrekt aan een samenwerkingsverband zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid, waarin vijf of meer partijen, waarvan tenminste een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een organisatie uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven samenwerken met het doel een of meer open clubs of vitale sportparken te realiseren.

  • 3. Subsidie voor een programma als bedoeld in artikel 6.26.1, derde lid, wordt alleen verstrekt aan een sportbond, een gemeente of een openbaar lichaam op grond van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten.

Artikel 6.26.3 Aanvraag voor het uitvoeren van een verkenning

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het uitvoeren van een verkenning een beschrijving van de wijze waarop en de middelen waarmee de haalbaarheid wordt verkend van een, in een gezamenlijke ambitieverklaring vast te leggen, samenwerking van tenminste vijf partijen, waarvan minimaal een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven die ten doel heeft een of meer open clubs of vitale sportparken tot ontwikkeling te brengen.

  • 2. Bij de aanvraag wordt een brief aan het gemeentebestuur overgelegd waaruit blijkt dat de gemeente over de activiteit is geïnformeerd.

Artikel 6.26.4 Aanvraag voor het opstellen van een ontwikkelplan

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het opstellen van een ontwikkelplan een beschrijving van de wijze waarop en de middelen waarmee door tenminste vijf samenwerkende partijen, waarvan tenminste een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven, een plan wordt opgesteld voor het gezamenlijk realiseren van een of meer open clubs of vitale sportparken.

  • 2. Bij de aanvraag worden voorts de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een intentieovereenkomst van de partijen, waaruit blijkt dat zij willen samenwerken met het oog op het inhet eerste lid aangegeven doel, tenzij de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon als bedoeld inartikel 6.33.2, tweede lid;

    • b.

      een brief van het gemeentebestuur waaruit blijkt dat de gemeente de activiteit ondersteunt; en

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop sporters en andere personen met een beperking dan wel een of meer organisaties, die zich de behartiging van de belangen van personen met een beperking ten doel stellen, bij de activiteit zijn betrokken.

Artikel 6.26.5 Aanvraag voor het realiseren van een open club of vitaal sportpark

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het realiseren van een open club of vitaal sportpark:

    • a.

      een projectplan waarin is beschreven op welke wijze en met welke middelen een of meer open clubs of vitale sportparken worden gerealiseerd door tenminste vijf samenwerkende partijen waarvan tenminste een sportvereniging of sportparkorganisatie en tenminste een partij uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven;

    • b.

      een beschrijving van het profiel, de rol en de inbreng van elk van de partijen;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop de continuïteit van de open club of het vitale sportpark gedurende tenminste drie jaar na vaststelling van de subsidie wordt gewaarborgd; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop sporters en andere personen met een beperking dan wel een of meer organisaties, die zich de behartiging van de belangen van personen met een beperking ten doel stellen, bij de activiteit zijn betrokken.

  • 2. Bij de aanvraag worden voorts de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een samenwerkingsovereenkomst waaruit blijkt dat de partijen gezamenlijk een of meer open clubs of, tenzij de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6.26.2, tweede lid;

    • b.

      een brief van het gemeentebestuur waaruit blijkt op welke wijze en met welke middelen de gemeente de activiteit ondersteunt.

Artikel 6.26.6 Aanvraag voor een programma

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag van subsidie voor een programma:

    • a.

      een projectplan waarin is beschreven op welke wijze en met welke middelen aanvrager met tenminste tien sportverenigingen of sportparkorganisaties samenhangende activiteiten als bedoeld in artikel 6.33.1, tweede lid, uitvoert;

    • b.

      een beschrijving van de stand waarin de ontwikkeling van de betrokken sportverenigingen en sportparkorganisaties naar een open club of vitaal sportpark zich bij de aanvraag bevindt en welke resultaten worden beoogd aan einde van projectperiode;

    • c.

      als het programma de realisering van een of meer open clubs of vitale sportparken omvat, een beschrijving van de wijze waarop de continuïteit daarvan gedurende tenminste drie jaar na vaststelling van de subsidie wordt gewaarborgd; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop sporters en andere personen met een beperking dan wel een of meer organisaties, die zich de behartiging van de belangen van personen met een beperking ten doel stellen, bij de activiteit zijn betrokken.

  • 2. Bij de aanvraag worden voorts de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een samenwerkingsovereenkomst waaruit blijkt dat de aanvrager met tenminste tien sportverenigingen of sportparkorganisaties en met tenminste zes partijen uit de sector onderwijs, cultuur, recreatie, zorg of welzijn of het bedrijfsleven samenwerkt aan het tot stand brengen en in stand houden van open clubs en vitale sportparken overeenkomstig het projectplan; en

    • b.

      een brief van het betrokken gemeentebestuur of de betrokken gemeentebesturen, waaruit blijkt op welke wijze en met welke middelen de gemeente de in het programma opgenomen activiteiten ondersteunt.

Artikel 6.26.7 Procesbegeleiding

Als de aanvraag voorziet in gebruikmaking van professionele procesbegeleiding, moet daaruit blijken dat hiervoor deskundigen worden ingezet, die over de kennis en ervaring beschikken die benodigd is voor de ontwikkeling van een open club of vitaal sportpark.

Artikel 6.26.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    voor het uitvoeren van een verkenning ten hoogste € 10.000;

  • b.

    voor het opstellen van een ontwikkelplan ten hoogste € 24.999;

  • c.

    voor het realiseren van een of meer open clubs of vitale sportparken ten hoogste € 75.000;

  • d.

    voor de uitvoering van een programma ten hoogste € 150.000.

Artikel 6.26.9 Criteria

  • 1. Subsidie voor het uitvoeren van een verkenning wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de kosten van de activiteit tenminste voor 25% worden gedragen door de aanvrager en de partijen waarmee wordt samengewerkt alsmede eventueel door derden; en

    • b.

      de activiteit binnen zes maanden na verstrekking van de subsidie is gerealiseerd.

  • 2. Subsidie voor het opstellen van een ontwikkelplan wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de kosten van de activiteit tenminste voor 50% worden gedragen door de aanvrager en de partijen waarmee wordt samengewerkt alsmede eventueel door derden; en

    • b.

      het ontwikkelplan binnen een jaar na verlening van de subsidie gereed is.

  • 3. Subsidie voor het realiseren van een of meer open clubs of vitale sportparken wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de kosten van de activiteit tenminste voor 50% worden gedragen door de aanvrager en de partijen waarmee wordt samengewerkt alsmede eventueel door derden; en

    • b.

      de open club of open clubs dan wel het vitale sportpark of de vitale sportparken binnen drie jaar na verlening van de subsidie is dan wel zijn gerealiseerd.

  • 4. Subsidie voor de uitvoering van een programma wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de kosten van het programma tenminste voor 50% worden gedragen door de aanvrager en de partijen waarmee wordt samengewerkt alsmede eventueel door derden; en

    • b.

      het programma binnen drie jaar na verlening van de subsidie is gerealiseerd.

  • 5. Op aanvraag van de subsidieontvanger kunnen Gedeputeerde Staten de in de voorgaande leden genoemde termijnen eenmalig verlengen.

Artikel 6.26.10 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 55 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6.26.11 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.5. komen kosten voor de nieuwbouw of verbouw van sport- of andere accommodaties niet voor subsidie in aanmerking, met uitzondering van de kosten van beperkte aanpassingen, die noodzakelijk zijn voor het realiseren van maatschappelijke of ruimtelijke functies van de open club of het vitale sportpark. Ten hoogste 30% van de subsidie mag voor beperkte aanpassingen worden aangewend.

Artikel 6.26.12 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de activiteit niet in overeenstemming is met het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport;

  • b.

    aanvrager al eerder subsidie krachtens deze paragraaf heeft verkregen;

  • c.

    aanvrager of een sportvereniging of sportparkorganisatie, waarmee wordt samengewerkt, heeft deelgenomen aan een activiteit waarvoor eerder subsidie krachtens deze paragraaf is verstrekt; of

  • d.

    aanvrager of een sportvereniging of sportparkorganisatie, waarmee wordt samengewerkt, heeft deelgenomen aan een vergelijkbare activiteit waarvoor krachtens een andere paragraaf van deze regeling of een andere regeling van de provincie subsidie is verstrekt.

Artikel 6.26.13 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger zal de kennis en ervaring, die hij met de gesubsidieerde activiteit of activiteiten heeft opgedaan, tijdens en na de uitvoering eigener beweging en op verzoek van Gedeputeerde Staten tot twee jaar na afloop van de subsidieperiode delen met organisaties in Gelderland op het terrein van sport, onderwijs, cultuur, welzijn en zorg.

  • 2. De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeeerde Staten ingesteld onderzoek dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf te evalueren.

Paragraaf 6.27 Onderwijs- en arbeidsmarktbeleid

Artikel 6.27.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    arbeidsmarktdiscrepanties: kwalitatief of kwantitatief verschil tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zoals weergegeven in de Provinciale en regionale discrepantieanalyses Gelderland;

  • b.

    organiserend Vermogen: samenwerkingsverband tussen afgevaardigden vanuit Onderwijs, Ondernemers en Overheid, met als doelstelling een bijdrage leveren aan de regionale arbeidsmarkt;

  • c.

    regionaal uitvoeringsplan organiserend vermogen onderwijs en arbeidsmarkt: plan, inclusief provinciale matrix, waarin beschreven staat hoe het organiserend vermogen vorm geeft aan de subsidiabele activiteiten zoals beschreven in artikel 6.27.2, lid 1, aanhef en onder b;

  • d.

    Nationaal Techniekpact 2020: het op 13 mei 2013 door onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers, jongeren, topsectoren, regio’s en Rijk gesloten techniekpact;

  • e.

    regionaal zorgpact: overeenkomst gesloten door onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers, jongeren en regio’s, waarin afspraken worden gemaakt over verkleining van arbeidsmarktdiscrepanties;

  • f.

    duurzame inzetbaarheid: situatie waarbij werknemers in hun arbeidsleven doorlopend over daadwerkelijk realiseerbare mogelijkheden alsmede over de voorwaarden beschikken, om in huidig en toekomstig werk met behoud van gezondheid en welzijn te blijven functioneren;

  • g.

    gebiedsopgaven: opgave van de provincie om aan zes deelgebieden van Gelderland, te weten de Achterhoek, de Veluwe, de regio Arnhem/Nijmegen, Food Valley (Ede/Wageningen en omgeving), de Stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer en Zutphen en omgeving), de Gelderse Corridor (het gebied van de A15, de Betuwelijn en de grote rivieren), extra aandacht te besteden.

Artikel 6.27.2 Subsidiabele activiteiten 

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      activiteiten die bijdragen aan het verkleinen van arbeidsmarktdiscrepanties door te investeren in duurzame inzetbaarheid van personeel door:

      • i.

        het stimuleren van behoud van vakbekwame mensen in de regio;

      • ii.

        het afstemmen van onderwijs en praktijk; of

      • iii.

        te investeren in flexibilisering van de (toekomstige) beroepsbevolking;

    • b.

      activiteiten als uitwerking van het Nationaal Techniekpact 2020 door:

      • i.

        meer leerlingen te laten kiezen voor een techniekopleiding;

      • ii.

        meer leerlingen en studenten met een technisch diploma ook aan de slag te laten gaan in een technische baan; of

      • iii.

        mensen die werken in de techniek, te behouden voor de techniek en mensen met een technische achtergrond die met ontslag bedreigd worden of al langs de kant staan, elders in te zetten in de techniek;

    • c.

      activiteiten als uitwerking van een regionaal uitvoeringsplan organiserend vermogen onderwijs en arbeidsmarkt, te weten:

      • i.

        het aanjagen van activiteiten in het kader van het Nationaal Techniekpact 2020;

      • ii

          een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van onderwijs- en arbeidsmarktprojecten in de regio;

      • iii.

        het stimuleren van nieuwe onderwijs- en arbeidsmarktconcepten in de regio;

      • iv.

        het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking of de ontwikkeling van een regionaal zorgpact; en

      • v.

        het verbinden van de hiervoor genoemde activiteiten aan de gebiedsopgaven.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt indien voor de betreffende activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van de Europese subsidieregeling INTERREG.

Artikel 6.27.3 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      bij de voorbereiding en uitvoering van de activiteiten één of meerdere ondernemingen of brancheorganisaties betrokken zijn;

    • b.

      alle bij de activiteiten betrokken partijen een reële bijdrage leveren.

  • 2 Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder c, wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      minimaal vijf activiteiten worden georganiseerd, ondersteund of uitgevoerd, die verband houden met de uitwerking van het Nationaal Techniekpact 2020;

    • b.

      minimaal vijf activiteiten op het gebied van het realiseren van onderwijs- en arbeidsmarktprojecten in de regio worden ondersteund;

    • c.

      minimaal één activiteit wordt uitgevoerd om nieuwe onderwijs- en arbeidsmarktconcepten te stimuleren; of

    • d.

      vijf activiteiten worden uitgevoerd die grensoverschrijdende samenwerking stimuleren of een bijdrage leveren aan de ontwikkeling of uitvoering van regionale zorgpacten.

Artikel 6.27.4 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, wordt verstrekt aan ondernemingen, onderwijs- en kennisinstellingen, gemeenten of samenwerkingsverbanden.

Artikel 6.27.5 Subsidiabele kosten

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.6, eerste lid, wordt voor aanvragen onder artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, de vaste uursystematiek toegepast.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van investeringen in materiële vaste activa.

     

Artikel 6.27.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, bedraagt maximaal €200.000.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de subsidie voor kosten:

    • a.

      genoemd in artikel 1.3.7, onder a ten hoogste 100%;

    • b.

      genoemd in artikel 1.3.7 onder b, c en d ten hoogste 75%.

  • 3. Indien de activiteit als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b is opgenomen in een lijst met initiatieven als bedoeld in artikel 2.9.2, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing.

  • 4. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder c, bedraagt jaarlijks maximaal voor de volgende gebieden:

    • a.

      Achterhoek: € 76.800;

    • b.

      Food Valley: € 93.600;

    • c.

      Noord Veluwe: € 51.600;

    • d.

      Rivierenland: € 67.800;

    • e.

      Stedendriehoek: € 114.600;

    • f.

      Arnhem: € 92.400;

    • g.

      Regio Liemers: € 21.600;

    • h.

      Nijmegen: € 81.600.

Artikel 6.27.7 Aanvraag 

  • 1 Onverminderd artikel 1.2.3, wordt bij de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 6.27.2, eerste lid, aanhef en onder a en b, in elk geval een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst verstrekt, waaruit de gezamenlijke aanpak blijkt voor het verrichten van de activiteiten.

  • 2 In de aanvraag geven de betrokken partijen aan op welke wijze zij hun kennis en bevindingen delen.

Artikel 6.27.8 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen op de in de aanvraag beschreven wijze of een door Gedeputeerde Staten te bepalen wijze.

Paragraaf 6.28 Regionale talentenondersteuning

Artikel 6.28.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten of doorontwikkelen van een Regionaal Talentencentrum.

Artikel 6.28.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het Regionaal Talentencentrum:

  • a.

    gericht is op het opleiden van talenten;

  • b.

    minimaal de sportgenerieke leerlijnen van NOC/NSF toepast;

  • c.

    tijdens de opleiding structureel aandacht besteedt aan de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van talenten;

  • d.

    een programma aanbiedt dat past binnen het meerjarenopleidingsplan van de betreffende kernsportbond;

  • e.

    een stabiel management heeft;

  • f.

    gedurende drie jaar wordt uitgevoerd; en

  • g.

    positief is beoordeeld door de stichting Topsport Gelderland.

Artikel 6.28.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een kernsportbond.

Artikel 6.28.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval:

  • a.

    een schriftelijke verklaring van de stichting Topsport Gelderland verstrekt waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld; en

  • b.

    aangegeven op welke wijze wordt bijgedragen aan een stabiel management.

Artikel 6.28.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 60.000.

Artikel 6.28.6 Weigeringsgrond

  • 1 Per Regionaal Talentencentrum wordt slechts een maal subsidie verstrekt.

  • 2 Subsidie wordt voorts geweigerd indien de aanvrager op basis van deze paragraaf reeds tweemaal subsidie heeft ontvangen.

Paragraaf 6.29 Regionaal multisporttalentencentrum

Artikel 6.29.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het oprichten van een regionaal multisporttalentencentrum.

Artikel 6.29.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het Regionaal multisporttalentencentrum:

  • a.

    is gericht op het opleiden van talenten;

  • b.

    de sportgenerieke leerlijnen van NOC/NSF toepast;

  • c.

    tijdens de opleiding structureel aandacht besteedt aan de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van talenten;

  • d.

    is gericht op minimaal drie sporten;

  • e.

    het sportprogramma heeft afgestemd met onderwijs;

  • f.

    een stabiel management heeft;

  • g.

    gedurende minimaal drie jaar wordt uitgevoerd; en

  • h.

    positief is beoordeeld door de stichting Topsport Gelderland.

Artikel 6.29.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 60.000.

Artikel 6.29.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval:

  • a.

    een schriftelijke verklaring van de stichting Topsport Gelderland verstrekt waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld; en

  • b.

    aangegeven op welke wijze wordt bijgedragen aan een stabiel management.

Artikel 6.29.5 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie wordt niet verstrekt aan een kernsportbond en de stichting Topsport Gelderland.

  • 2 Subsidie wordt geweigerd indien op basis van deze paragraaf reeds subsidie is verstrekt voor de oprichting van een multisporttalentencentrum in de betreffende regio.

Paragraaf 6.30 Versterken jeugdopleiding

Artikel 6.30.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan het versterken van de jeugdopleiding van een vereniging binnen een Gelderse kernsport.

Artikel 6.30.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten betrekking hebben op de verbetering van jeugdopleidingen van minimaal acht verenigingen binnen een Gelderse kernsport;

  • b.

    de activiteiten betrekking hebben op de toepassing van de methodiek Long Term Athlete Development;

  • c.

    bij de uitvoering van de activiteit minimaal twee bestuurders van de vereniging betrokken zijn en minimaal drie door de betreffende bond gecertificeerde jeugdtrainers ingezet worden; en

  • d.

    de activiteit positief is beoordeeld door de stichting Topsport Gelderland.

Artikel 6.30.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 28.000 per aanvraag op basis van maximaal € 3.500 per jeugdopleiding.

Artikel 6.30.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan kernsportbonden, gemeenten en openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 6.30.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag in elk geval een schriftelijke verklaring van de stichting Topsport Gelderland verstrekt waaruit blijkt dat de betreffende subsidiabele activiteit positief is beoordeeld.

Paragraaf 6.31 Talenten als ambassadeur

Artikel 6.31.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor activiteiten die talenten met een status de mogelijkheid geven om als ambassadeur van de sport op te treden op scholen, evenementen en bijeenkomsten met het bedrijfsleven.

Artikel 6.31.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de activiteiten betrekking hebben op de ontwikkeling van de presentatievaardigheden van talenten met een status om als ambassadeur van de sport op te treden;

  • b.

    de activiteiten betrekking hebben op de toepassing in basis- en voortgezet onderwijs in Gelderland, op sportevenementen van de Gelderse sportevenementenkalender en op bijeenkomsten met het bedrijfsleven;

  • c.

    scholing van het talent met een status als ambassadeur van de sport door de stichting TopsportGelderland heeft plaatsgevonden; en

  • d.

    de activiteit betrekking heeft op inzet van minimaal tien talenten met een status als ambassadeur van de sport op scholen, evenementen of bijeenkomsten met het bedrijfsleven, waarbij elk talent met een status minimaal drie keer wordt ingezet.

Artikel 6.31.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 6.31.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan kernsportbonden en de stichting Topsport Gelderland.

Paragraaf 6.32 Samenwerking Gelderland – Lubelskie

Artikel 6.32.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten betreffende samenwerking, educatie en ondersteuning aangaande het Herinneringscentrum Sobibor;

  • b.

    uitwisselingen rond prioritaire thema’s in het kader van de samenwerking tussen de regio Lubelskie en de provincie Gelderland.

Artikel 6.32.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit past binnen de doelstellingen in de samenwerkingsovereenkomst van 14 maart 2014 tussen de provincie Gelderland en de regio Lubelskie voor de periode 2014-2017 of daarvoor in de plaats tredende samenwerkingsafspraken.

Artikel 6.32.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 25.000.

Paragraaf 6.33 Evenwichtige vorming sporttalenten

Artikel 6.33.1 Subsidiabele activiteit en subsidieperiode

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de vorming van sporttalenten door overdracht van sportgenerieke knowhow die van belang is voor een evenwichtige ontwikkeling als sporter en leerling of student en deskundigheidsbevordering van docenten op het gebied van overdracht van sportgenerieke knowhow.

  • 2. Subsidie wordt per leerjaar verstrekt voor ten hoogste twee leerjaren, zijnde 2017-2018 en 2018-2019.

Artikel 6.33.2 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan Topsporttalentscholen en topsportvriendelijke scholen.

Artikel 6.33.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de vorming betrekking heeft op tenminste drie van de deelgebieden van sportgenerieke knowhow;

  • b.

    de vorming deugdelijk wordt ingepast in het les- en sportprogramma van de sporttalenten;

  • c.

    de vorming wordt aangeboden aan tenminste 30 leerlingen of studenten;

  • d.

    aan de deskundigheidsbevordering wordt deelgenomen door tenminste 5 docenten;

  • e.

    de activiteit in het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport past.

Artikel 6.33.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten tot een maximum van € 10.000,- per leerjaar.

Artikel 6.33.5 Subsidiabele kosten

Uitsluitend kosten verbonden aan de inzet van deskundigen zijn subsidiabel.

Artikel 6.33.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 omvat de aanvraag het volgende:

    • a.

      een projectvoorstel waarin in elk geval is beschreven:

      • 1.

        op welke wijze de vorming wordt ingepast in het schoolprogramma en het les- en sportprogramma van de sporttalenten;

      • 2.

        op welke wijze het aanbod van sportgenerieke knowhow wordt afgestemd op de behoeften van de sporttalenten en aansluit bij de specifieke leerlijnen voor sportgenerieke thema’s, vastgesteld door NOC*NSF;

      • 3.

        op welke wijze de deskundigheidsbevordering wordt afgestemd op de behoeften van de docenten;

    • b.

      een opgave van het aantal te vormen sporttalenten;

    • c.

      een opgave van het aantal te scholen docenten; en

    • d.

      de intentieverklaring dat de gesubsidieerde activiteit na de subsidieperiode wordt voortgezet.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid onder c, omvat de aanvraag altijd een planning van de uitvoering van de activiteiten.

  • 3. Aanvrager legt bij de aanvraag een advies over van de Stichting Topsport Gelderland over de doeltreffendheid van het projectvoorstel.

  • 4. Indien de aanvraag wordt ingediend door een topsportvriendelijke school, wordt bij de aanvraag het document overgelegd, waarin de visie en het beleid van aanvrager is vastgelegd gericht op topsport en onderwijs.

Artikel 6.33.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de in te zetten deskundigen over de deskundigheid en praktijkervaring beschikken die noodzakelijk is voor de vorming en deskundigheidsbevordering, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger werkt mee, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, aan door of namens Gedeputeeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop is gericht de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking krachtens deze paragraaf in de praktijk te evalueren.

Hoofdstuk 7 Cultuur en erfgoed

Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    artistieke productie: creatie, ontwikkeling of uitvoering van een uiting op het terrein van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    begeleider: persoon die de professional begeleidt in zijn artistieke ontwikkeling en die aantoonbaar in staat is tot deze begeleiding;;

  • c.

    cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;

  • d.

    duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevorderd;

  • e.

    erfgoed: onroerende zaak, niet zijnde een woonhuis, die door de Rijksoverheid of een gemeente is aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;

  • f.

    festival: een evenement op het terrein van cultuur of erfgoed, dat gericht is op de samenhangende presentatie van meerdere uitingen op het gebied van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media en literaire cultuur of op het gebied van erfgoed;

  • g.

    functioneel gebruik van een erfgoed: gebruik dat bijdraagt aan de instandhouding van een erfgoed

  • h.

    gemeentelijk monument: onroerende zaak die door de gemeente is aangewezen als beschermd monument op grond van een gemeentelijke verordening;

  • i.

    grote musea: musea die cultuursubsidies krijgen van het ministerie van OCW en die een bijdrage leveren aan de basisinfrastructuur voor cultuur (BIS)

  • j.

    historische molen: een door wind, water of ros aangedreven krachtwerktuig inclusief het bouwwerk, geschikt of bedoeld voor een historisch maal- productieactiviteitbedrijf;

  • k.

    historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;

  • l.

    middelgrote musea: musea met een vaste personele bezetting gelijk aan of groter dan 3 FTE, vrijwilligers niet meegerekend;

  • m.

    professional: artistiek talent wonende in Gelderland, op het gebied van muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur, dat zijn talent bewezen heeft blijkend uit diploma’s of curriculum vitae;

  • n.

    kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan 3 FTE, vrijwilligers niet meegerekend.

Paragraaf 7.2 Producties en festivals

Artikel 7.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    kwaliteit van de productie of het festival: de kwaliteit van de artistieke dan wel de cultuurhistorische uitgangspunten en visie op de creatie, ontwikkeling en uitvoering van de productie of het festival, het vakmanschap van de uitvoerenden en inhoudelijke beschrijving van de productie of het festival;

  • b.

    toegankelijkheid van de productie of het festival: de mate waarin de productie of het festival past bij de beoogde doelgroep en de wijze waarop de aanvrager deze doelgroep wil bereiken door de keuze van plaats, promotie en toegangsprijs;

  • c.

    cultureel ondernemerschap: de mate waarin de aanvrager de artistieke doelstellingen bereikt met een optimale inzet van middelen.

Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het maken van een productie op het gebied van muziek, theater, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    het maken van een productie op het gebied van beeldende kunst of vormgeving;

  • c.

    het organiseren van een festival op het gebied van muziek, theater, film, nieuwe media of literaire cultuur; of

  • d.

    het organiseren van een festival op het gebied van erfgoed.

Artikel 7.2.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de productie of het festival een bovenlokaal karakter heeft.

Artikel 7.2.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten, met een maximum tot €25.000 per jaar per productie of festival.

  • 2. De subsidie kan voor maximaal twee jaar verleend worden.

Artikel 7.2.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2, aanhef en onder a, b en c, wordt verstrekt aan de producenten of organisatoren van de productie of het festival die afkomstig zijn uit Gelderland of Overijssel.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.2.2, aanhef en eerste lid onder d, wordt verstrekt aan organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland.

  • 3. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 4. Een aanvrager kan één aanvraag per jaar indienen.

  • 5. Voor een productie of een festival kan één keer subsidie worden verstrekt.

Artikel 7.2.6 Aanvraag

  • 1. De aanvragen voor 2017 kunnen worden ingediend voor 1 maart 2017. De aanvragen voor de overige jaren kunnen worden ingediend voor 1 oktober voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

    • a.

      een plan waarin beschreven wordt de wijze waarop de productie of het festival tot stand gaat komen of georganiseerd wordt, op welke doelgroep de productie of het festival zich richt, hoe de promotie plaatsvindt, alsmede de locatiekeus;

    • b.

      informatie waarop de te verwachten artistieke kwaliteit van de productie of het festival gebaseerd is;

    • c.

      een beschrijving van de toegankelijkheid van de productie of het festival; en

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager blijk geeft van cultureel ondernemerschap.

Artikel 7.2.7 Wijze van verdeling

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 2. De rangorde wordt bepaald door toepassing van de in artikel 7.2.8 opgenomen selectiecriteria met de daaraan gegeven weging van die criteria. Het totaal aantal punten dat na toepassing van deze criteria wordt behaald, bepaalt de plaats in de rangorde.

Artikel 7.2.8 Selectiecriteria

  • 1. Bij de verdeling van de beschikbare middelen gelden de volgende selectiecriteria:

    • a.

      de kwaliteit van het festival of de productie;

    • b.

      de toegankelijkheid van de productie of het festival; en

    • c.

      cultureel ondernemerschap.

  • 2. De weging van de criteria als bedoeld in het eerste lid is:

    • a.

      onderdeel a: 40;

    • b.

      onderdeel b: 40; en

    • c.

      onderdeel c: 20.

Artikel 7.2.9 Adviescommissie

  • 1. Aanvragen worden voor advies voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten voor deze regeling ingestelde adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie toetst de ingediende subsidieaanvragen en brengt aan Gedeputeerde Staten, aan de hand van de in artikel 7.2.8 opgenomen criteria en wegingsfactoren een advies uit over de in artikel 7.2.7 bedoelde rangorde.

Artikel 7.2.10 Verplichtingen

Een impressie van de productie of het festival wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.

Artikel 7.2.11 Weigeringsgrond

Voor het maken van een productie of het organiseren van een festival waar sprake is van een herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling, wordt geen subsidie verstrekt.

Artikel 7.2.12 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.3 Talentontwikkeling van professionals

Artikel 7.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden of laten begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.

Artikel 7.3.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    er een plan is waarin beschreven staat welke ontwikkelstap wordt beoogd en hoe de professional hierin begeleid wordt;

  • b.

    de ontwikkelstap past binnen de beoogde ontwikkeling van de professional;

  • c.

    in het plan van het ontwikkeltraject blijkt dat evaluatie en borging van het ontwikkeltraject belangrijke elementen vormen van de begeleiding;

  • d.

    het ontwikkeltraject leidt tot een artistieke productie; en

  • e.

    de artistieke productie geen herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling betreft.

Artikel 7.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten met een maximum van €5.000 indien de aanvrager een professional is.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de kosten, met een maximum van €5000 per begeleide professional indien de aanvrager een begeleider is of de rechtspersoon waarbij de begeleider werkzaam is, met een totaal maximum tot €25.000.

Artikel 7.3.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een professional, een begeleider of de rechtspersoon waarbij de begeleider werkzaam is.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 3. Aan instellingen die in het beleidsprogramma “Beleef het mee” (PS 2016-382) zijn benoemd als behorend tot de Gelderse Basis, wordt geen subsidie verstrekt.

Artikel 7.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

  • a.

    diploma’s en curriculum vitae van de betreffende professional en de begeleider; en

  • b.

    een plan voor het ontwikkeltraject.

Artikel 7.3.6 Verplichtingen

  • 1. De artistieke productie moet binnen 2 jaar gerealiseerd of uitgevoerd zijn.

  • 2. Een verslag van de begeleiding en de artistieke productie moet binnen twee maanden na afronding van de productie geplaatst worden op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk geluid, of op een ander door de provincie aan te wijzen forum.

Paragraaf 7.4 Functioneel gebruik erfgoed

Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de kosten van het uitvoeren van onderzoek naar het verbeteren van het functioneel gebruik van erfgoed; of

  • b.

    de kosten van restauratie van erfgoed.

Artikel 7.4.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    met de restauratie het functioneel gebruik van dat erfgoed verbetert of bestendigt;

  • b.

    de voor de uitvoering van de activiteiten noodzakelijke omgevingsvergunning is verleend of voor de start van de activiteiten is aangevraagd;

  • c.

    het erfgoed zijn cultuurhistorische waarde behoudt;

  • d.

    de activiteiten een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving als gevolg zullen hebben;

  • e.

    de activiteiten duurzaam worden uitgevoerd;

  • f.

    het erfgoed beleefbaar is;

  • g.

    door de activiteiten leegstand wordt voorkomen of opgeheven; en

  • h.

    er een sluitende investerings- en exploitatiebegroting is.

Artikel 7.4.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, bedraagt maximaal 75% van de kosten, met een minimum van €3.000 en een maximum van €50.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, bedraagt maximaal 60% van de kosten, met een minimum van €25.000 en een maximum van €500.000.

  • 3. Per aanvrager wordt maximaal €500.000 subsidie per jaar verstrekt.

Artikel 7.4.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van of de rechthebbende op een erfgoed.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 7.4.5 Vooroverleg

Voordat een aanvraag wordt ingediend voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, kan een vooroverleg plaatsvinden aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

Artikel 7.4.6 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen jaarlijks worden ingediend tot 1 oktober.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b:

    • a.

      een projectplan waarin de criteria van artikel 7.4.2 zijn uitgewerkt en onderbouwd;

    • b.

      indien de aanvraag wordt ingediend door een rechthebbende niet zijnde de eigenaar, van een erfgoed, een verklaring van de eigenaar van het erfgoed waaruit blijkt dat hij instemt met de activiteiten; en

    • c.

      een afschrift van de verleende omgevingsvergunning of een bewijs dat deze is aangevraagd.

Artikel 7.4.7 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.5 wordt geen subsidie verstrekt voor de kosten van het exploiteren of beheren van een erfgoed.

Artikel 7.4.8 Verplichtingen

  • 1. Het onderzoek als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, is binnen twee jaar na datum van de verleningsbeschikking uitgevoerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2. De activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, zijn binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking gerealiseerd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 3. Bij werkzaamheden aan een erfgoed wordt voldaan aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden, of de daarvoor in de plaats tredende voorschriften.

  • 4. Werkzaamheden aan een erfgoed worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw of een aannemer die zijn restauratiedeskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

  • 5. Indien de werkzaamheden betrekking hebben op groenvoorzieningen, dan worden deze uitgevoerd door een erkend hovenier, dan wel door een hovenier die zijn deskundigheid in de praktijk bewezen heeft.

  • 6. Bij de uitvoering van de werkzaamheden worden een of meerdere leerwerkplaatsen gerealiseerd. 7. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het zesde lid.

Artikel 7.4.9 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder b, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.5 Instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening op grond waarvan eigenaren van gemeentelijke monumenten subsidie kunnen aanvragen voor de instandhouding daarvan.

Artikel 7.5.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de gemeente op het moment van het indienen van de aanvraag, een geldende verordening heeft voor het verstrekken van subsidies aan eigenaren van gemeentelijke monumenten voor de instandhouding van die monumenten; en

  • b.

    de gemeente voor het onder a bedoelde doel een budget heeft opgenomen in de vastgestelde begroting.

Artikel 7.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 7.5.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen worden ingediend voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het budget als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b, is vastgelegd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden aanvragen voor 2017 ingediend voor 1 maart 2017.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 7.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag wat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.

  • 2. De procentuele bijdrage gebaseerd op de uitkomst van lid 1 bedraagt maximaal 100%, waarbij tevens geldt dat de hoogte van de subsidie per gemeente nooit meer dan €200.000 bedraagt.

Artikel 7.5.6 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager is verplicht om in de subsidieverordening als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, bepaald te hebben dat:

    • a.

      de subsidie aangevraagd wordt door de eigenaar van het monument waaraan de subsidie ten goede komt;

    • b.

      de subsidie uitsluitend wordt verstrekt voor de instandhouding van monumenten;

    • c.

      geen subsidie wordt verstrekt voor instandhouding van monumenten die in eigendom zijn van de gemeente, de Staat of een provincie.

  • 2. De activiteiten waarvoor de gemeente subsidie verstrekt, dienen beschreven te staan in de Lijst Subsidiabele Kosten en Werkzaamheden ten behoeve van de berekening van de subsidiabele instandhoudingskosten (PB 2006/18 ) of daarvoor in de plaats vastgestelde lijst.

  • 3. De gemeente dient te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.

  • 4. De gemeente dient te bepalen dat werkzaamheden aan een gemeentelijk monument worden uitgevoerd door een erkend aannemer werkzaam in de restauratiebouw of een aannemer die zijn restauratiedeskundigheid in de praktijk heeft bewezen.

Paragraaf 7.6 Historische molens en stoomgemalen

Artikel 7.6.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.

Artikel 7.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de historische molen of het stoomgemaal:

  • a.

    is aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument; en

  • b.

    draaivaardig is.

Artikel 7.6.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van historische molens of stoomgemalen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 7.6.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.

Artikel 7.6.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per historische molen of stoomgemaal €2.000 per jaar.

Artikel 7.6.6 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt indien:

  • a.

    de historische molen of stoomgemaal in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem is gelegen; of

  • b.

    voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 7.5.

Paragraaf 7.7 Cultuur- en erfgoedpacten

Artikel 7.7.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma 2017-2020 dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie.

Artikel 7.7.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager samen met één of meer andere gemeenten uitvoering geeft aan de subsidiabele activiteit;

  • b.

    het programma de gezamenlijke doelen en resultaten van de samenwerkende gemeenten, gericht op de versterking van de cultuur- en erfgoedparticipatie beschrijft;

  • c.

    het programma beschrijft hoe de gemeenten de in onderdeel b genoemde doelen met inzet van cultuur of erfgoed willen realiseren;

  • d.

    het programma beschrijft hoe de provincie wordt geïnformeerd over de voortgang en resultaten; en

  • e.

    de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin vast hebben gelegd in een overeenkomt.

Artikel 7.7.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.

Artikel 7.7.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen worden ingediend voor de samenwerking in de periode tot en met 2020.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

    • a.

      een intergemeentelijk programma dat is gericht op de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie;

    • b.

      een overeenkomst waarin de samenwerkende gemeenten hun afspraken inzake het intergemeentelijk programma en hun samenwerking daarin hebben vastgelegd.

Artikel 7.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per gemeente ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van €15.000 per jaar.

Paragraaf 7.8 Versterken maatschappelijke rol kleine musea

Artikel 7.8.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector; of

  • b.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en geschiedenis in de regio, niet zijnde festivals als bedoeld in artikel 7.2.1, aanhef en onder d.

Artikel 7.8.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder a, wordt slechts verstrekt indien

het museum geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

Artikel 7.8.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan kleine musea.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.8.1, aanhef en onder b, wordt ook verstrekt aan historische organisaties, niet zijnde musea.

Artikel 7.8.4 Aanvraag

Aanvragen kunnen een keer per kalenderjaar worden ingediend.

Artikel 7.8.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €10.000.

Artikel 7.8.6 Verplichtingen

De resultaten van de activiteit worden binnen twee maanden na afronding geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl , ondersteund met beeld en zo mogelijk met geluid.

Paragraaf 7.9 Versterken maatschappelijke rol middelgrote en grote musea

Artikel 7.9.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die vernieuwend zijn voor een museum op een of meer van de volgende aspecten:

    • i.

      het versterken van de inhoudelijk museale kwaliteit met betrekking tot vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

    • ii.

      het vergroten van het publieksbereik door maatregelen op het gebied van toegankelijkheid, bedrijfsvoering, automatisering, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid;

    • iii.

      het versterken van het netwerk door samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen in de gemeente of in de regio aan te gaan of door samen te werken met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijd- of welzijnssector;

  • b.

    het organiseren van grote spraakmakende tentoonstellingen in Gelderland; of

  • c.

    activiteiten die betrekking hebben op het versterken van de Gelderse identiteit en het beleefbaar maken van de Gelderse geschiedenis.

Artikel 7.9.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien het museum geregistreerd staat in het Museumregister.

Artikel 7.9.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, wordt verstrekt aan middelgrote musea.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, wordt verstrekt aan middelgrote en grote musea en aan historische organisaties niet zijnde musea.

Artikel 7.9.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen een keer per kalenderjaar worden ingediend.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een marketingplan, waarin de wijze wordt beschreven waarop de PR, marketing en communicatie over de activiteiten plaatsvindt.

Artikel 7.9.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 25% van de kosten met een maximum van €100.000.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 7.9.1, aanhef en onder c, bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van €100.000.

Artikel 7.9.6 Verplichtingen

De activiteit wordt geplaatst op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo nodig geluid.

Artikel 7.9.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 8 Kwaliteit van het openbaar bestuur

Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur   

Artikel 8.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bestuurskracht: het vermogen van een gemeente of regio om nu en in de toekomst:

    • i.

       wettelijke taken uit te voeren en de kwaliteit van de lokale leefomgeving te versterken;

    • ii.

      regionale ontwikkelingen mogelijk te maken ter versterking van de ruimtelijke en economischestructuur van de regio;

  • b.

    bestuurskrachtonderzoek: onderzoek naar versterking van de bestuurskracht van een gemeente of een regio;

  • c.

    bestuurskrachttraject: traject waarbij de provincie gemeenten of regio’s ondersteuning biedt bij het bevorderen van duurzame bestuurskracht;

  • d.

    Programma Sterk Bestuur: programma zoals weergegeven in de PS-brief van 8 juli 2015, P2015-0375;

  • e.

    subregionaal: een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling.

Artikel 8.1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 11 van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het laten uitvoeren van een bestuurskrachtonderzoek;

  • b.

    het laten uitvoeren van een onderzoek naar de gewenste vorm van gemeentelijke samenwerking of gemeentelijke herindeling;

  • c.

    het realiseren van een innovatief instrument ter versterking van de bestuurskracht;

  • d.

    het opstellen van een regionale, subregionale of lokale visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie; of

  • e.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een onderzoek als bedoeld onder a, b of d in de ambtelijke organisatie; of

  • f.

    het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten voor het opstellen van een regionale visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.

Artikel 8.1.3 Criteria

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit is gericht op een duurzame en toekomstbestendige versterking van de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s;

    • b.

      de activiteit past binnen het Programma Sterk Bestuur;

    • c.

      de activiteiten, bedoeld in artikel 8.1.2, onder a tot en met d, worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij.

  • 2 Een activiteit als bedoeld in het eerste lid kan ook worden uitgevoerd in aan Gelderland grenzende gemeenten, indien deze activiteit bijdraagt aan een duurzame en toekomstbestendige versterking van de bestuurskracht van de Gelderse gemeenten of regio’s.

Artikel 8.1.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten in Gelderland;

  • b.

    samenwerkingsverbanden tussen gemeenten waarvan het merendeel in Gelderland ligt; of

  • c.

    openbare lichamen als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, waarvan het merendeel van de deelnemers bestaat uit Gelderse gemeenten.

Artikel 8.1.5 Inhoud aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 8.1.4, onder b, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling of een bij privaatrechtelijke overeenkomst geregelde samenwerking, een door de betrokken colleges vastgestelde verklaring en beschrijving van de samenwerking verstrekt.

Artikel 8.1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1 De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder a tot en met e, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, met een maximum van € 35.000.

  • 2 De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2, aanhef en onder f, bedraagt ten hoogste 50% van de kosten, met een maximum van € 5.000.

Artikel 8.1.7 Weigeringsgrond

  • 1 Subsidie als bedoeld in artikel 8.1.2 wordt geweigerd indien:

    • a.

      aan de aanvrager subsidie is verleend voor een andere activiteit, genoemd in artikel 8.1.2, die nog niet is afgerond; of

    • b.

      de activiteit niet verenigbaar is met een reeds ingezet herindelingsontwerp, herindelingsadvies of een herindelingsregeling als bedoeld in de Wet algemene regels herindeling.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, kan subsidie worden verleend voor een activiteit als genoemd in artikel 8.1.2, onderdeel c, indien een andere activiteit waarvoor subsidie is verleend nog niet is afgerond.

  • 3 Subsidie kan worden geweigerd indien reeds aan een of meer betrokken gemeenten een subsidie voor hetzelfde bestuurskrachttraject is verleend.

Artikel 8.1.8 Verplichtingen

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht de activiteit binnen een jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening uit te voeren.

  • 2 De kennis die of het systeem dat wordt verkregen uit de ontwikkeling van het instrument als bedoeld in artikel 8.1.2, onderdeel c, dient voor een ieder beschikbaar te worden gesteld. 

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1

De volgende regelingen en beleidsregels worden ingetrokken:

  • a.

    Regels Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011;

  • b.

    Regels subsidieverstrekking SmpG Cultuur en Erfgoed 2013;

  • c.

    Regels asbest eraf, zonnepanelen erop Gelderland;

  • d.

    Nadere regels loonkosten Subsidieregeling meerjarenprogramma’s Gelderland 2008;

  • e.

    Nadere regels loonkosten Subsidieregeling meerjarenprogramma's Gelderland 2012;

  • f.

    Herziene regels subsidieverstrekking economie 2013;

  • g.

    Herziene regels energiebesparing en hernieuwbare energie 2013;

  • h.

    Regels subsidieverstrekking sociaal-economisch beleid 2011;

  • i.

    Regels subsidieverstrekking Sociaal en Jeugd 2011;

  • j.

    Beleidsregel recessie;

  • k.

    Subsidieregeling voor ontruiming en vernietiging van krotstandplaatsen voor woonwagens 1998;

  • l.

    Regels subsidieverstrekking klimaat 2011;

  • m.

    Nadere regels subsidieverordening jeugdzorg provincie Gelderland 2010;

  • n.

    Beleidsregel subsidieverstrekking ontgroening en vergrijzing;

  • o.

    Uitvoeringsregels cultuur Gelderland 2006;

  • p.

    Regels subsidieverstrekking archieven 2011;

  • q.

    Regels subsidieverstrekking cultuur 2011;

  • r.

    Nadere regels Subsidieregeling sociaal beleid Gelderland 2004;

  • s.

    Regels subsidieverstrekking groenblauwe diensten;

  • t.

    Regels subsidieverstrekking Programma Thuisgeven in Gelderland 2011;

  • u.

    Uitvoeringsregeling stadsvernieuwingsfonds Gelderland 1998;

  • v.

    Beleidsrichtlijnen Subsidieverordening vernieuwing landelijk gebied 1998;

  • w.

    Beleidsregels voor het opstellen van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997;

  • x.

    Regels subsidieverstrekking activiteiten ruimtelijke kwaliteit;

  • y.

    Regels subsidieverstrekking Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 Gelderland;

  • z.

    Beleidsregels verlagen subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 Gelderland.

Artikel 9.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regels Ruimte voor Gelderland 2016.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2 De in artikel 9.1 bedoelde regelingen blijven van kracht op aanvragen om subsidie die zijn ingediend en besluiten omtrent subsidie die zijn genomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland
 

Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 4.8 Inrichting Gelders Natuurnetwerk

Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 4.8 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 4.8.1 onder b tot en met e, van de Regels Ruimte voor Gelderland 2016

PAS- of Natura 2000 herstelmaatregelen

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Kleinschalig plaggen en/of vrijstellen venoever

m2 

€ 4

Lokale drukbegrazing met schapen of vee

ha 

€ 90

Verwijderen organische sedimenten

ha 

€ 13.000

Bodem geschikt maken voor kieming jeneverbes (door plaggen) 

ha 

€ 11.000

Opschonen vennen 

ha 

€ 22.000

Bekalken van inzijggebied of na plaggen 

ha 

€ 160

Belemen van heischrale graslanden 

ha 

€ 160

Verwijderen strooisellaag 

ha 

€ 8.000

Maaien en afvoeren (met bosmaaier) 

ha 

€ 2.500

Planten bosplantsoen 

ha 

€ 11.000

Bosopslag verwijderen in herstellend hoogveen of galigaanmoeras 

ha 

€ 45.000

Bosopslag verwijderen/kappen en afvoeren o.a. ten behoeve van: 

 

 

  -Ingrijpen boomsoortensamenstelling

 

 

  -Ontwikkeling van corridors/windwerking

 

 

  -Omvorming dennenbos op oude bosgronden

 

 

  -Terugdringen beuk in eikenbossen

 

 

  -Bosrandenbeheer

ha 

€ 2.000

Verwijderen exoten kleinschalig (grote dichtheid

ha 

€ 27.000

Verwijderen exoten grootschalig (> 100 ha) 

ha 

€ 2.000

Verwijderen exoten: Japanse Duizendknoop 

m2

€ 10

Verondiepen/dempen van sloten (met grond uit het gebied) 

m

€ 4

Overige herstelmaatregelen in bestaande natuur ten behoeve van Natura 2000, soortenbescherming en herstel natte landnatuur 

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Uitvoeren van inrichtingsmaatregelen binnen bestaande natuur 

ha 

€ 6.000

 

Toelichting bij Regels Ruimte voor Gelderland 2016

Algemene toelichting

Relatie Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij tevens stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.

De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt mede met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 bevat een bijlage waarop de programma’s zijn opgenomen voor de uitvoering waarvan Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om subsidies te verstrekken en derhalve ook nadere regelste stellen. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.

De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten omtrent subsidie indien zij daartoe in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Indien Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 tevens bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Ruimte voor Gelderland 2016 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten omtrent subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies ten aanzien waarvan Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 8 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.

Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.

Staatssteun

Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • a.

    er is sprake van een steunmaatregel die een voordeel verschaft, in welke vorm dan ook;

  • b.

    dit voordeel wordt direct of indirect bekostigd uit overheidsmiddelen;

  • c.

    hierdoor worden één of meer specifieke ondernemingen begunstigd;

  • d.

    dit vervalst de mededinging of dreigt dat te doen; en

  • e.

    hierdoor wordt de handel tussen de Europese lidstaten ongunstig beïnvloed.

Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.

Er is geen sprake van staatssteun als er geen economische activiteiten worden gesubsidieerd of als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit is het geval bij de paragrafen 2.4, 2.7, 3.2, 3.6, 3.7, 4.3, 4.6, 4.11, 5.6, 6.11, 6.28, 6.30, 6.31, 6.32, 6.33, 7.5, 7.6, 7.7, 7.8 en 8.1.

De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 2.11 en 5.3.

De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 2.6, 5.2, 5.4, 5.5, 5.7 en 5.10.

In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw de-minimisverordening en de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (PbEU 2014, C 204/01). Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2, 2.3, 4.5, 4.7, 4.10, 6.12, 6.15, 6.16, 6.18, 6.26, 7.2, 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder b) en 7.9.

In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 4.4, 4.8 en 4.9. Voor aanvragen onder de paragrafen 2.8, 2.9 en 6.25 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.

Voor alle overige paragrafen geldt dat indien de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.5, 2.10, 3.3, 3.4, 4.2, 4.13, 5.8, 5.9, 6.8, 6.9, 6.10, 6.12a, 6.22, 6.24, 6.27, 6.29, 7.3 en 7.4 (artikel 7.4.1, aanhef en onder a) geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.3, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.3.2, zesde lid Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in de betrokken regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende actiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die ten minste 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast. Om die reden is het zesde lid opgenomen.

Artikel 2.2.1, onder e Fort Asperen - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531771; Fort de Nieuwe Steeg - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531807; Fort Vuren - gemeente Lingewaal - Complexnummer 531890; Werk op de Spoorweg bij de Diefdijk - gemeente Geldermalsen - Complexnummer 531760; Batterij onder Poederoijen - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531925; Batterij onder Brakel - gemeente Zaltbommel - Complexnummer 531918; Fort Everdingen - gemeenten Vianen en Culemborg - Complexnummers 531650 en 531840.

Artikel 2.4.1 Procesbegeleidingsactiviteiten kunnen zijn: • Het opstellen van een gezamenlijk programma van eisen van het collectief • Het opstellen schetsontwerp en bouwkostenraming • Het opstellen van het projectplan • Het begeleiden en ondersteunen van het collectief in overleg met betrokken partijen in deze haalbaarheidsfase • Het bewaken van een kostenbegroting, planning en kwaliteit

Paragraaf 2.5 Beleef de Waal

Met de subsidieverstrekking wordt beoogd doelstellingen van het project Beleef de Waal te realiseren. De doelen van het project Beleef de Waal zijn: • het invulling geven aan de belevingsdoelen van WaalWeelde (recreatie en toerisme, cultuur en cultuurhistorie); • het versterken van de beleefbaarheid en beleving van de rivier de Waal en haar oevers; • het ondersteunen van de ontwikkeling van duurzame vormen van toerisme langs de Waal; • als bijeffect het creëren van draagvlak voor herinrichtingsprojecten en gebiedsontwikkelingen die de komende jaren langs de Waal worden uitgevoerd.

De subsidies zijn gericht op het verder uitbouwen en versterken van de samenwerking tussen initiatiefnemers in het gebied, op het ondersteunen van initiatieven op het gebied van toerisme die passen in een duurzame ontwikkeling van het gebied en passen bij de versterking van de beleefbaarheid en de beleving van de Waal en haar oevers.

Artikel 2.5.1, eerste lid, onder a Vertierplekken geven een gelegenheid om bij de Waal te recreëren en de rivier te beleven. De minimale inrichting van de vertierplekken sluit aan bij het streven naar duurzaam toerisme waarbij zorg voor bestaande natuur- en cultuurwaarden nadrukkelijk een plaats krijgt. Een vertierplek is dus nadrukkelijk niet een recreatieplek met voorzieningen zoals speelvoorzieningen, steigers, badhokjes, zitmeubilair en dergelijke.

Artikel 2.5.1, eerste lid, onder b Het subsidiëren van producten en arrangementen bevordert de samenwerking tussen recreatieondernemers en levert daarmee een bijdrage aan een duurzame toeristisch-economische ontwikkeling in het gebied. Te denken valt aan een overnachtingsarrangement waarbij de exploitant in samenwerking met andere ondernemers een georganiseerde fietstocht met picknick aanbiedt of een wandelroute van meerdere dagen met diverse overnachtingen en een aanbod van lunches & diners tegen gereduceerd tarief bij diverse gelegenheden die de wandelaars onderweg tegenkomen. De betrokkenheid van lokale ondernemers draagt bij aan de duurzaamheid van de toeristische sector.

Artikel 2.5.1, eerste lid, onder c Verspreid over de Waal zijn er meerdere veerverbindingen. Subsidies worden verstrekt voor het opzetten en ontwikkelen van samenwerkingsverbanden tussen ondernemers die het doel hebben in het gebied bij en tussen twee veerverbindingen een interessant vrijetijdsaanbod voor inwoners van Gelderland en toeristen te creëren.

Artikel 2.5.1, eerste lid, onder d Voor een duurzame toeristisch-economische ontwikkeling in het gebied is een langdurige betrokkenheid van gemeenten, personen en rechtspersonen noodzakelijk. Een subsidie wordt daarom alleen verleend aan rechtspersonen waarvan aangenomen kan worden dat zij een langdurige verbinding met het WaalWeeldegebied bewerkstelligen en zo zullen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Voor andere rechtspersonen dan gemeenten geldt dat zij niet per se gevestigd hoeven te zijn in het WaalWeeldegebied. Wanneer uit de doelstellingen en activiteiten van de rechtspersoon blijkt dat zij een bijdrage kunnen leveren aan Beleef de Waal, komen zij in aanmerking voor subsidie. Te denken valt aan rechtspersonen in de sector van de vrijetijdseconomie (bijvoorbeeld campinghouder, fietsen- of kanoverhuurbedrijf) die net buiten het WaalWeeldegebied gevestigd zijn en die toeristische activiteiten willen ontplooien in het gebied.

Artikel 2.5.4.eerste lid, onder a Draagvlak voor de activiteiten bij het plaatselijk bestuur is van belang bij het ontwikkelen van een duurzame vrijetijdseconomie. Daarom wordt een schriftelijke verklaring van een betrokken college gevraagd, waarin wordt uitgesproken dat het college positief staat tegenover de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Een verklaring is niet vereist wanneer het een subsidie voor de ontwikkeling of het opzetten van een samenwerkingsverband betreft, omdat dit niet een activiteit is die zich in de openbare ruimte afspeelt en dus geen betrokkenheid van het gemeentebestuur vereist.

Artikel 2.6.2 Paragraaf 2.6 heeft tot doel de aanleg van tweesterren pleisterplaatsen te stimuleren. Daarom moet op de betreffende locatie nog niet alle voorzieningen als bedoeld in artikel 2.6.2, onder d, onderdelen i tot en met iv, aanwezig zijn. Na afloop van de subsidiabele activiteit moeten deze wel aanwezig zijn.

Paragraaf 2.11 Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden

Algemeen

De middelen voor deze subsidieregeling ontvangt de provincie van het Rijk. Dat gebeurt op grond van de Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. De contractpartners, waaronder de provincie Gelderland, krijgen op grond van deze overeenkomst een decentralisatie-uitkering zoetwatermaatregelen, ook wel Deltafondsmiddelen Zoetwater of Klimaatgelden genoemd. Deze middelen zijn bedoeld voor uitvoering van de klimaat-projecten die zijn opgenomen in “Wel goed water geven!”, het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.

De provincie Gelderland ontvangt over de periode 2016 – 2021 in totaal € 8.347.000 aan Deltafondsmiddelen Zoetwater. De provincie heeft het op zich genomen om met gebruikmaking van een subsidieregeling daarvan conform de bestuursovereenkomst € 880.000 beschikbaar te stellen aan Waterschap Vallei en Veluwe, € 2.220.000 aan Waterschap Rijn en IJssel en in totaal ruim € 1,0 miljoen aan veertien Gelderse en drie Utrechtse gemeenten (zie artikel 2.11.8 voor de verdeling). Paragraaf 2.11 voorziet hierin.

Subsidieverlening geschiedt onder voorwaarde dat de Rijksbijdrage ter beschikking wordt gesteld. De bevoorschotting houdt gelijke tred met het uitbetalingsritme van het Rijk aan de provincie, met uitzondering van subsidies tot €25.000. De provincie verleent de subsidie en stelt deze vast. Het RBO rapporteert over de voortgang en de eindresultaten aan het Rijk.

Artikel 2.11.3

In de overeenkomst is afgesproken dat Gelderland ook de Rijksbijdrage ontvangt voor en beschikbaar stelt aan drie Utrechtse gemeenten. Onderdeel a van dit artikel maakt dat mogelijk.

Artikel 2.11.4

Subsidies tot €25.000 worden direct vastgesteld, daarom geldt hiervoor niet de opschortende voorwaarde uit het eerste lid van dit artikel.

Artikel 2.11.5

De Rijksbijdrage is op grond van de overeenkomst bedoeld voor activiteiten die worden uitgevoerd in de periode 2016-2021. Onderhavige regels, op basis waarvan aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend, zijn echter na 1 januari 2016 in werking getreden. Kosten gemaakt vanaf 1 januari 2016 worden daarom expliciet subsidiabel geacht.

Artikel 2.11.6

Namens een groep van meerdere gemeenten kan één gemeente penvoerder zijn, maar bijvoorbeeld ook de regio.

Artikel 2.11.7

De activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2016-2021 en daarbij is het mogelijk dat een aanvrager pas na enkele jaren subsidie aanvraagt. Als uiterste datum voor het indienen van een aanvraag geldt 1 juli 2021, omdat wordt aangenomen dat maatregelen die na deze datum worden aangevraagd niet meer in 2021 kunnen worden opgeleverd. Het is tevens mogelijk dat een waterschap of gemeente niet (direct, in een keer) de maximale subsidie aanvraagt.

Artikel 2.11.8

In dit artikel zijn de maximale subsidiebedragen per subsidieontvanger opgenomen. De subsidiebedragen per gemeente zijn vastgesteld naar rato van het bod (toegezegde eigen investering) per individuele gemeente. Subsidies tot €25.000 worden direct vastgesteld, daarom geldt hiervoor niet de jaarlijkse bevoorschotting uit het tweede lid van dit artikel.

Artikel 2.11.9

Het is niet verplicht om binnen een bepaalde termijn na subsidieverlening dan wel –vaststelling te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

Artikel 2.11.10

Er geldt een uiterste datum voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Op een aanvraag om vaststelling van de subsidie die eerder is ingediend wordt, gelet op de jaarlijkse bevoorschotting conform de kasreeks voor de Rijksbijdrage, besloten naar beschikbaarheid van de Rijksbijdrage op dat moment.

Paragraaf 3.6 Bodemverontreinigingsgegevens op orde

Artikel 3.6.2 Hiermee wordt bedoeld de bodeminformatie op orde krijgen door invoeren volgens een uniform format in één systeem voor het kunnen uitwisselen en delen van bodemdata, zodat uitwisseling kan plaatsvinde nmet het provinciale bodeminformatiesysteem Squit Ibis.

Paragraaf 3.7 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingArtikel 3.7.1, onderdeel a Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een ruimtelijke visie (omgevingsvisie of omgevingsplan) of bestemmingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan:    i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of    ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waarbodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond.

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen Artikel 4.1.1 Onder k wordt bedoeld bos- en landgoederen die deel uitmaken van de cultuurhistorie van Gelderland. Bos- en landgoederen kennen verschillende verschijningsvormen die samenhangen met de ontstaansgeschiedenis. Op het goed kan uitsluitend bos voorkomen. Maar een goed kan ook bestaan uit een combinatie van bos en agrarische percelen, met lanen en bijvoorbeeld een poel. Op bos- of landgoederen komt veelal een buitenplaats voor of andere bij het karakter van de onroerende zaak passende opstallen, maar dat is niet altijd het geval.

Voorbeelden van cultuurhistorische landschapselementen onder m zijn bijvoorbeeld steilranden, grafheuvels, kerkenpaden, legakkers, terpen, wielen en kolken.

Landschapselementen bedoeld onder jj zijn bijvoorbeeld een bos van geringe omvang, heggen, hagen, houtwallen en lanen.

Paragraaf 4.2 Landschap en Landgoederen Artikel 4.2.1 Regulier onderhoud en beheer worden niet ondersteund. Achterstallig onderhoud wordt in beperkte mate ondersteund, namelijk als de activiteit bijdraagt aan een provinciale doelstelling en onmogelijk rendabel kan worden uitgevoerd. Met achterstallig onderhoud worden bedoeld: werkzaamheden die aanvullend op het reguliere beheer en onderhoud nodig zijn voor de instandhouding van het landschapselement.

Subsidie voor aanleg van eenvoudige openbare onverharde paden als bedoeld in het eerste lid, onder d, is bedoeld om de toegankelijkheid en de mate waarin het landschap beleefd kan worden te vergroten. Het openbaar toegankelijk maken van het landschap is het primaire doel. Eenvoudige onverharde paden zijn paden die niet zijn voorzien van klinkers, asfalt, beton, puin, grind en dergelijke. Voorbeelden zijn zandpaden, graspaden of paden enkel voorzien van een toplaag van houtsnippers ter bevordering van de toegankelijkheid voor voetgangers.

In het eerste lid onder e worden met kleine recreatieve voorzieningen eenvoudige voorzieningen bedoeld waarmee het recreatief medegebruik op landgoederen wordt vergroot, zoals een bankje of een parkeervoorziening.

De aanleg van eenvoudige loopbruggen onder f wordt ondersteund met als doel de toegankelijkheid en het recreatief medegebruik van het landschap te vergroten.

In veel landschapsplannen is betrokkenheid en participatie als bedoeld onder g een instrument om tot groene prestaties te komen. Activiteiten die daaraan bijdraagt kunnen worden gesubsidieerd. Denk bijvoorbeeld aan een informatieavond voor vrijwilligers die aan de slag willen in het landschap, of een interactief proces om samen met bewoners tot afspraken over realisatie van het landschapsplan te komen. Ook educatieve activiteiten om jongeren mee te nemen in het verhaal over het landschapkunnen worden gesubsidieerd.

Artikel 4.2.2 In een landschapsplan als bedoeld in het eerste lid, onder a, worden bestaande kwaliteiten van een landschap benoemd en de mogelijkheden geïnventariseerd om die kwaliteiten te behouden en te versterken door landschapsinrichting en beheer. Activiteiten die voortvloeien uit een landschapsplan dragen aantoonbaar en voor de lange termijn bij aan het behoud en versterking van de in het plan opgenomen landschappelijke kernkwaliteiten en zijn daarom subsidiabel.

Ten aanzien van houtopstanden, rijbeplanting en hoogstamfruitgaarden zijn in het eerste lid, onder b, aanvullende voorwaarden opgenomen zodat deze landschapselementen onder de beschermende werking van de Boswet vallen en de instandhouding voor de lange termijn is geborgd. Voor hagen en heggen gelden geen aanvullende eisen omdat hagen en heggen karakteristiek kunnen zijn zonder een bepaalde minimale omvang.

Een poel moet voor de lange termijn in stand te houden zijn. Omdat bij een diepe grondwatertrap de poel opdroogt, wordt in het eerste lid, onder c, de voorwaarde gesteld van een grondwatertrap 3 of minder. Dat betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich op 20 cm onder maaiveld bevindt en de gemiddelde laagste grondwaterstand op 90 cm beneden maaiveld of daarmee vergelijkbare situaties.

De achtergrond van het eerste lid, onder d, is dat als het aanleggen van heggen en hagen binnen de EHS een provinciale doelstelling is, dit is gevat in het Natuurbeheerplan. Ondersteuning daarvan vindtplaats vanuit andere regelingen.

Het Normenboek Natuur, Bos en Landschap van Alterra wordt gehanteerd om met initiatiefnemers op gelijke wijze subsidieafspraken te kunnen maken. In het Normenboek staan tijd- en kostennormen voor maatregelen die in natuur, bos en landschap worden uitgevoerd. Het Normenboek is te bestellen op de website www.normenboek.nl. en is in te zien bij de provincie. De normen zijn marktconform en worden elke 2 jaar geactualiseerd. Voor de aanvraag dient de jaargang van de datum van de subsidieaanvraag te worden gebruikt. Wij nodigen landgoedeigenaren uit planmatig aan landschapskwaliteiten te werken. Daarom dient een landgoedvisie of landgoedplan als bedoeld in het tweede lid als basis voor de aanvraag. In het plan wordt een beeld geschetst van de activiteiten die nu en in de toekomst nodig zijn om op het goed de voorkomende kwaliteiten voor de lange termijn in stand te houden of verder te versterken. Er worden geen verdere voorwaarden gesteld aan het plan.

Artikel 4.2.3 Kosten die worden gemaakt voor natuurontwikkeling binnen de EHS zoals bedoeld in het Natuurbeheerplan Gelderland, met uitzondering van kosten die worden gemaakt voor de aanleg en voor het wegwerken van achterstallig onderhoud aan poelen.

Bestaande landschapsplannen en landgoedplannen dienen als basis voor een subsidieaanvraag. Er wordt geen nadere uitwerking gevraagd.

Artikel 4.2.5 De Nationale Landschappen zijn symbolen van de diversiteit van het Gelderse landschap, daarom hebben ze in de regeling ruimere mogelijkheden in de vorm van een hoger subsidiepercentage.

De regeling ondersteunt in het tweede lid gemeenten die planmatig uitvoering willen geven aan hun landschapsplannen. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vierjaar. Met de ondergrens nodigen we gemeenten uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderlandte kunnen bedienen.

De regeling ondersteunt in het derde lid landgoedeigenaren die planmatig uitvoering willen geven aan hun landgoedplannen. Zij kunnen rekenen op 75% subsidie. Het is mogelijk om afspraken te maken voor een planperiode van maximaal vier jaar. Met de ondergrens nodigen we eigenaren uit om voor die periode een behoorlijke ambitie vast te leggen. De bovengrens is bedoeld om met de beschikbare middelen een groot deel van Gelderland te kunnen bedienen.Paragraaf 4.3 Faunavoorzieningen

Voorbeelden van faunavoorzieningen zijn: a. amfibiën- en dassentunnels; b. herpetoducten; c. verkeersmaatregelen bij gelijkvloerse oversteken, waaronder snelheidsverlaging en waarschuwingssystemen; d. vispassages; e. loopplanken; f. faunauittreeplaatsen.

Paragraaf 4.4 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders natuurnetwerk Artikel 4.4.1 Subsidie is beschikbaar voor de verwerving van een natuurambitieterrein of voor de beëindiging van een pachtovereenkomst die nog van toepassing is op een natuurambititieterrein. Daarnaast is het mogelijk om subsidie te verkrijgen op de waarde daling van gebouwen als verwerving van deze gebouwen onlosmakelijk en aantoonbaar gekoppeld is aan de verwerving van het natuurambitieterrein.

Artikel 4.4.2 Subsidie op de waardedaling van gebouwen wordt slechts verstrekt als het natuurambitieterrein waar de gebouwen aan zijn gekoppeld tenminste 20 ha bedraagt en door Gedeputeerde Staten een natuurontwikkelplan is vastgesteld voor een gebied waarbinnen het betreffende natuurterrein met gebouwen liggen.

Artikel 4.4.4 In lijn met het besluit van de Europese Commissie van 13 juli 2011 (N308/2010) kan op grond van de regeling in beginsel aan eenieder subsidie worden verleend die duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt dat hij duurzaam natuurbeheer kan en zal verrichten. Dat betekent dat een aanvrager over voldoende deskundigheid moet beschikken of externe deskundigheid moet inschakelen. Voor de vraag wie in aanmerking komt voor subsidie, is onder meer van belang welk type natuurbeheer is voorgeschreven. Complexe natuurbeheertypen stellen hogere eisen dan eenvoudiger typen. In voorkomend geval zal van een aanvrager een nadere onderbouwing van zijn aanvraag worden verlangd om te bepalen of die aanvrager aan de regeling op dit onderdeel voldoet, bijvoorbeeld in de vorm van een plan van aanpak. Met de Europese Commissie zijn Gedeputeerde Staten van oordeel dat de regeling een goed evenwicht bevat tussen de behoefte aan rechtszekerheid en de wens geen aanvragers op voorhand uit te sluiten.

Artikel 4.4.7 Op grond van het eerste lid, onder a, is de subsidieontvanger verplicht het verworven terrein direct na verwerving of pachtvrij maken als natuur te beheren. De wijze van beheer is mede afhankelijk van het natuurdoeltype en het daarbij behorende gebruik. Mits daardoor het gebruik conform natuurbeheertype niet in gevaar komt, kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn met de regeling op dit punt.

Voorts is de subsidieontvanger op grond van het eerste lid, onder c, verplicht het verworven terrein binnen twee jaar na verwerving of pachtvrij maken overeenkomstig het beheertype te beheren. Bij dit beheer kan beperkt afgeleid landbouwkundig gebruik verenigbaar zijn mits daardoor het voorgeschreven natuurbeheertype niet in gevaar komt. Voor zover noodzakelijk worden in de beschikking tot subsidieverlening hieromtrent verplichtingen opgenomen.

Voor het wijzigen van de bestemming staat in het eerste lid, onder f, geen termijn. Indien het uit een oogpunt van doelmatigheid aangewezen is om een bestemmingswijziging te koppelen aan een algehele wijziging, kan daar ruimte voor zijn. Gedeputeerde Staten hechten eraan dat het GNN ook in de bestemmingsplannen is verankerd, dus los van privaatrechtelijke bedingen ten aanzien van het gebruik.

In het achtste lid wordt met een gescheiden boekhouding het volgende bedoeld. De Europese Commissie heeft in haar besluit van 13 juli 2011 (N308/2010) de aankoop van terreinen voor de realisering van het GNN gekwalificeerd als DAEB. Daarbij heeft zij als eis opgenomen dat wanneer een onderneming activiteiten verricht die zowel binnen als buiten de werkingssfeer van de DAEB vallen, in de interne boekhouding de kosten en de inkomsten die met die DAEB verband houden, en die welke met andere diensten verband houden, gescheiden moeten worden aangegeven alsmede de parameters voor de toerekening van die kosten en inkomsten. Deze eis is gebaseerd op de DAEB-kaderregeling (Mededelingvan de Commissie van 11 januari 2011, PbEU 2012, C8/15) en op Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie van 16 november 2006, PbEG 2006, L318 (Transparantierichtlijn) die op dit onderdeel is geïmplementeerd in artikel 25b van de Mededingingswet. Uit deze bepalingen volgt dat de afgescheiden boekhouding zodanig is ingericht dat: a. de registratie van de lasten en baten van de DAEB gescheiden is van de overige activiteiten. De Transparantierichtlijn spreekt over interne rekeningen die voor verschillende activiteiten gescheiden moeten zijn. Dat dienen afzonderlijke en betrouwbare rekeningen te zijn; b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend; en c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de administratie wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.

Het doel hiervan is om te waarborgen dat de uit andere activiteiten resulterende kosten niet aan de DAEB inzake grondverwerving kunnen worden toegerekend. Op grond van artikel 25b, eerste lid, van de Mededingingswet bestaat de verplichting om de onder a, b en c genoemde gegevens ten minste vijf jaar te bewaren, gerekend vanaf het einde van het boekjaar waar de gegevens betrekking op hebben. Bovengenoemde verplichtingen gelden ook voor andere DAEB’s dan die in verband met grondverwervingvoor realisatie van het GNN.Paragrafen 4.8 en 4.9 Inrichting en functieverandering natuur

Per 1 januari 2016 is de Subsidieverordening kwaliteitsimpuls natuur en landschap Gelderland (SKNL) ingetrokken als separate subsidieverordening. Vanaf deze datum gelden voor functieverandering en inrichting van nieuwe en bestaande natuur de paragrafen 4.8 en 4.9.

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen ten aanzienvan de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000, de PAS-gebiedsanalyse en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur. Artikel 4.8.1 (inrichting) De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Nieuwe natuur aan te leggen in het kader van de Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS) of Natura 2000 vallen onder deze activiteit. Daarnaast is subsidie mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor: PAS-maatregelen, onderzoek en monitoring zoals in de PAS-gebiedsanalyse van de afzonderlijk PAS-gebieden is beschreven, voor Natura 2000 maatregelen, soortenbeschermingsmaatregelen en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Artikel 4.8.2 Criteria Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, indien uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt. Voor programma aanvragen is de begrenzing als nieuwe natuur op de ambitiekaart het criterium voor het aanvragen van een subsidie. Artikel 4.8.4 Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag dient dan wel een verklaring gevoegd zijn waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur. Artikel 4.8.8 De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd. Artikel 4.8.10 Indien de ontvanger een subsidie voor PAS maatregelen ontvangt is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten voor PAS-maatregelen in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. De reden hiervoor is dat de uitvoering van PAS-maatregelen wordt beschouwd als niet-economische activiteiten waarbij van staatssteun geen sprake is. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft als doel deze activiteiten te kunnen onderscheiden van andere activiteiten van de aanvrager.Paragraaf 4.9 Functieverandering ten behoeve van het Gelders NatuurnetwerkArtikel 4.9.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Artikel 4.9.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met eenmaximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

Artikel 4.9.7 Indien functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen ten behoeve van natuurrealisatie.

Artikel 4.9.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur tenminste in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet ten minste 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de bestemmingsplan inhoudende dat de grond wordt bestemd als natuur.

Artikel 4.9.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.

Algemeen bij hoofdstukken 3 en 6

Het economisch beleid van de provincie Gelderland is beschreven in de Economische visie "Een concurrerende, innovatieve en duurzame Gelderse economie" die op 9 november 2011 is vastgesteld door provinciale staten. In vervolg daarop is in april 2012 het economisch beleid voor de Gelderse topsectorenHealth, Food, EMT en de Maakindustrie vastgelegd in de prioritaire Programma's Topsectoren en Innovatie en Energietransitie. Deze regeling strekt mede ter uitvoering van dat beleid.

Voor het beoordelen van subsidieaanvragen zijn naast deze regels ook de Algemene subsidieverordening Gelderland en Subsidieverordening Vitaal Gelderland kaders die gelden voor de toekenning van subsidies. Deze regels zijn de juridische vertaling van het beleid dat is vastgelegd in: a. het Prioritair Programma Topsectoren en Innovatie, vastgesteld door PS op 12 april 2012 (PS2012-191); b. het Prioritair Programma Energietransitie, vastgesteld door PS op 12 april 2012 (PS2012-193) c. de lange termijnvisie Economie, van 9 november 2011 (PS2011-644); d. de statennotitie Instrumentarium 1e en 2e fase innovatieproces van 2 oktober 2012 (2012-016170); e. de statennotitie Actieplan Vrijetijdseconomie van 22 mei 2012 (2012-008498).

Paragraaf 6.8 Kwaliteitsverbetering en meeropbrengst ondernemingen vrijetijdseconomie

Uit de analyse die gemaakt is voor het Actieplan Vrijetijdseconomie is gebleken dat er een kwaliteitsverbetering nodig is van het Gelders vrijetijdsaanbod. Het Gelders marktaandeel daalt en de bestedingen liggen onder het landelijk gemiddelde. De noodzaak tot kwaliteitsverbetering speelt in de vier regio'sin Gelderland in meer of mindere mate. De noodzaak van kwaliteitsverbetering heeft niet betrekking op bestaande individuele bedrijven maar op aansluiting van het aanbod bij de vraag. Dat Gelderland bestaat uit vier regio's met hun eigen identiteit leidt tot een divers aanbod en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Gelderland. Deze subsidie is bedoeld voor regionale initiatieven van het bedrijfsleven die aansluiten bij de identiteit van de regio en diversiteit van het Gelders aanbod. De initiatieven moeten gericht zijn op kwaliteitsverbetering, vernieuwing, verhoging van het economisch rendement en samenwerking. De subsidies kunnen worden aangevraagd door het (toeristisch) bedrijfsleven.

Paragraaf 6.9 Samenwerkingsinitiatieven vrijetijdseconomie

Betere samenwerking tussen bedrijven in de vrijetijdssector en tussen de vrijetijdssector en andere sectoren kan bijdragen aan kwaliteitsverbetering van het vrijetijdsproduct en de ontwikkeling van nieuwe product-marktcombinaties. Het tot stand brengen van die samenwerking kost tijd en geld. Met deze subsidie wordt bijgedragen aan de kosten van die samenwerking. Subsidie is mogelijk voor kosten van haalbaarheidsonderzoeken gericht op nieuwe product-markt-combinaties en kosten van procesbegeleiding voor samenwerkingsactiviteiten. Voorwaarde is dat de activiteiten bijdragen aan de Gelderse toeristische infrastructuur, gericht zijn op het trekken van meer bezoekers en creëren van meer werkgelegenheid.

Paragraaf 6.24 Samenwerking fysieke bedrijfsomgeving 

De provincie wil de samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de overheid stimuleren teneinde de kwaliteit van bedrijventerreinen te behouden en te verbeteren. Een goede samenwerking voorkomt dat bedrijventerreinen verloederen en dat er (nogmaals) herstructurering plaats moet vinden. Daarnaast wil de provincie de samenwerking stimuleren ten behoeve van duurzaamenergiegebruik op bedrijventerreinen.

Hoofdstuk 7 Cultuur en Erfgoed

Art. 7.1.1.

Onderdeel a (artistieke productie): er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) met een hoge artistieke kwaliteit of cultuurhistorische waarde. Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager deze zeggingskracht en oorspronkelijkheid denkt te realiseren. Daarvoor is het noodzakelijk dat in de aanvraag duidelijk wordt gemaakt vanuit welke inhoudelijke visie de productie gestalte krijgt. Het vakmanschap van de kunstenaar bestaat niet alleen uit ambachtelijke vaardigheden. Vakmanschap van een kunstenaar is méér dan ambacht, namelijk door de specifieke ingreep van (een) specifieke kunstenaar(s) op materiaal. Dat materiaal kan bestaan uit verf, steen, muziek, taal of wat in de kunsten ook maar als grondstof gebruikt kan worden (ook oorspronkelijk werk van een ander). De specifieke greep van de kunstenaar is wat hij of zij met dat materiaal doet, te vertellen heeft, vorm wil geven, tot uitdrukking wil brengen, met een publiek wil delen: zijn artistieke visie. De combinatie van zijn ambachtelijke vaardigheden en visie vormen het vakmanschap van de kunstenaar. Sterker, dit is wat hem kunstenaar maakt en een kunstwerk doet creëren, in plaats van een producent die een product maakt. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.

Onderdeel e (erfgoed): er wordt hier naast het ‘rode’ gebouwde erfgoed ook begrepen het ‘groene’ erfgoed (beschermde historische tuinen, parken, vestingwerken, begraafplaatsen e.d., en archeologische monumenten). ‘Erfgoed - niet zijnde een woonhuis-’: hieronder worden verstaan de particulier bewoonde woonhuizen die geacht worden rendabel te zijn zoals gedefinieerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van de BRIM-regeling 2013 (Besluit rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten).

Onderdeel l (artistiek talent): of er sprake is van professioneel en bewezen artistieke talent wordt beoordeeld op basis van een diploma aan een erkende kunstvakopleiding. Daarnaast kan artistiek talent ook aangetoond worden op basis van een curriculum vitae waaruit ervaring blijkt met de artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van culturele uitingen op het terrein van de genoemde kunstdisciplines. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het leveren van een bijdrage aan artistiek hoogwaardige producties, zoals het deelnemen aan tentoonstellingen in gerenommeerde instellingen e.d.

Artikel 7.2.1, onderdelen a en b

Er wordt bijgedragen aan producties (voorstellingen, tentoonstellingen, uitvoeringen) met een hoge artistieke kwaliteit of cultuurhistorische waarde. Artistieke kwaliteit blijkt uit het vakmanschap van de deelnemers en de oorspronkelijkheid en de te verwachten zeggingskracht van het project. Het is dan ook van groot belang dat in de beschrijving van de productie voldoende inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze de aanvrager vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid integreert in zijn werk. Zeggingskracht ontstaat uit het vakmanschap plus wat wel de ‘noodzaak' of ‘urgentie' van een productie genoemd wordt.

Artikel 7.2.1, onderdelen c en d

Festivals bieden een podium aan zowel gevestigde als zich ontwikkelende talenten. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van de gepresenteerde uitingen, maar vooral ook om de samenhang daartussen: wat is het concept, de achterliggende (artistieke of cultuurhistorische gedachte) van het festival?

Artikel 7.2.7, onderdeel c

Cultureel ondernemerschap is meer dan alleen het halen van geld “uit de markt”. Initiatiefnemers in de culturele sector realiseren op allerlei creatieve manieren hun artistieke en cultuurhistorische doelstellingen, binnen de, vaak beperkte, middelen, die zij ter beschikking hebben. Zij doen dit bijvoorbeeld door samenwerkingsverbanden aan te gaan, bijdragen in natura te regelen, cross-overs te realiseren, waardoor ook andere subsidiemogelijkheden ontstaan etc. Cultureel ondernemerschap wordt dan ook niet in enge zin gedefinieerd als bijvoorbeeld – het deel eigen inkomsten of inkomsten uit sponsoring. In plaats daarvan krijgt de sector zelf de mogelijkheid om aan laten geven hoe zij hun cultureel ondernemerschap invult en wat dit betekent voor de artistiek- of cultuurhistorische zakelijke kant van hun productie.

Artikel 7.3.4

In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.

Artikel 7.4.1.

Onderdeel b. Regulier onderhoud en beheer van een erfgoed zijn hier uitgesloten. Het gaat om restauratie Op zichzelf staande activiteiten op het vlak van herbestemming, verduurzaming of onderhoud zijn uitgesloten van deze regeling.

Artikel 7.4.2.

Onderdeel c. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre de aanwezige cultuurhistorische waarden van een erfgoed behouden blijven en zo optimaal mogelijk worden ingepast in het project. Daarbij geldt als voorwaarde dat het erfgoed een monumentenstatus heeft.

Onderdeel d. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project zal bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een erfgoed staat nooit op zichzelf en heeft de potentie om de directe omgeving een positieve impuls te geven op het woon-, werk-, en verblijfsklimaat. Een goede inpassing en uitstraling naar de omgeving is hier dus van belang.

Onderdeel e. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre het project de eventuele mogelijkheden van verduurzaming benut en inpast in het project. Dit kan breed zijn, variërend van energiebesparende en –opwekkende maatregelen tot hergebruik van grondstoffen, duurzame omgang met water en bodem en toepassing van duurzame en/of hergebruik van materialen in de uitvoering. Hierbij geldt een motiveringsplicht bij de aanvrager. Indien in de aanvraag geen verduurzamingsmaatregelen zijn opgenomen dient de aanvrager aannemelijk te maken dat inpassing daarvan in de gegeven situatie onmogelijk is.

Onderdeel f. Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten. Ten eerste de maatschappelijke toegankelijkheid. We vinden het van groot belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen meegenieten van het Gelders erfgoed via openstelling van het erfgoed. Ook de participatie van burgers, het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers en/of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt zijn beoordelingsaspecten. De mogelijkheden hiertoe variëren per project. Ook hier geldt een motiveringsplicht. Indien bovengenoemde aspecten van beleefbaarheid in de aanvraag niet of slechts beperkt zijn ingevuld, zal de aanvrager aannemelijk moeten maken dat dat in het gegeven project niet inpasbaar is.

Onderdeel h. Bij dit criterium beoordelen we in ieder geval een de begroting van de geraamde investeringen. Deze begroting moet sober en doelmatig zijn opgesteld. Daarnaast dient een bestekplan van de geraamde werkzaamheden te zijn bijgevoegd en een haalbaarheids- en risicoanalyse van de investering. Tenslotte een motivering waaruit blijkt dat een provinciale cofinanciering het sluitstuk is na maximaal gedane inspanningen om de begroting op eigen kracht rond te krijgen. Daarbij dient aannemelijk gemaakt te zijn dat de exploitatie- en beheerkosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden. Bestendig gebruik moet dus aannemelijk gemaakt worden, op basis van een exploitatiebegroting. Bij aanvragen die betrekking hebben op monumentale groenstructuren dient een instandhoudingsplan te worden bijgevoegd.

Artikel 7.4.5.

Voordat een subsidieaanvraag wordt ingediend kan een vooroverleg plaatsvinden. Wij raden dit sterk aan. Op deze manier kan de provincie in het vooroverleg een gericht advies geven m.b.t. het indienen van een volledige en passende aanvraag. Resultaat van het vooroverleg kan natuurlijk ook zijn dat indienen van een aanvraag niet zinvol zal zijn. Dit overleg wordt gevoerd aan de hand van een door de beoogde aanvrager ingevuld vooroverlegformulier.

Artikel 7.4.8, tweede lid

Met erkende bedrijven bedoelen wij in deze regeling de in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijven (www.monumentenwacht-gld.nl), dan wel bedrijven die zijn aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie (www.vakgroeprestauratie.nl).

Artikel 7.4.8, zesde lid

Het organiseren van leerwerkplekken voor vakopleidingen in de restauratiebouw vinden wij van groot belang. Voor dit aspect geldt een motiveringsplicht voor de aanvrager indien in het project geen leerlingwerkplaatsen zijn opgenomen.

Artikel 7.7.3

De penvoerende gemeente is de gemeente die namens de samenwerkende gemeenten de aanvraag doet en voor de provincie de gemeente is waarmee de subsidie wordt vastgesteld en afgerekend.

Een project bevat een bovenlokaal component als er buiten de gemeentelijke grens een doelgroep wordt bereikt en/of kennis en kunde wordt gedeeld met andere geïnteresseerden buiten de gemeente.

Paragraaf 8.1 Programma Sterk Bestuur 

Algemeen

Deze subsidieregeling heeft tot doel de bestuurskracht van Gelderse gemeenten en regio’s te versterken. Daarmee wil Gelderland vanuit haar wettelijke taak voor de kwaliteit van het openbaar bestuur in de provincie bijdragen aan de verhoging van die kwaliteit.

Artikel 8.1.2

In dit artikel worden de activiteiten opgesomd waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Deze activiteiten zijn gericht op het verbeteren van de bestuurskracht binnen de eigen organisatie, het bevorderen of intensiveren van intergemeentelijke samenwerking, of een bredere oriëntatie op de bestuurlijke/ambtelijke toekomst van de betrokken gemeenten. Bestuurlijke fusie (gemeentelijke herindeling) mag niet op voorhand worden uitgesloten en dient mee te worden genomen in het onderzoek naar de mogelijkheden.

De activiteiten moeten leiden tot een product dat behulpzaam is bij de bestuurlijke afweging en besluitvorming door gemeenten over intergemeentelijke samenwerking en/of de bestuurlijke toekomst. Hieronder worden ook activiteiten begrepen die zijn gericht op gemeentelijke herindeling en de strategische partnerkeuze in het geval van ambtelijke of bestuurlijke fusie. Belangrijk is dat de onderzoeken voor bestuurskracht of samenwerking/herindeling zoals genoemd onder a t/m d worden uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij om objectiviteit zoveel mogelijk te waarborgen. Dit geldt niet voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie in de ambtelijke organisatie genoemd onder e, of het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten onder f. Deze bijeenkomsten kunnen door de partijen zelf worden uitgevoerd of georganiseerd.

Onder subregionaal wordt verstaan een samenwerking van twee of meer gemeenten, niet zijnde een gemeenschappelijke regeling op grond van de Wgr.

Bij het instrument, zoals genoemd in sub c van dit artikel, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een app ter bevordering van het informeren van raadsleden. Ook een innovatieve vorm van samenwerken kan hier onder worden geschaard. De nadruk ligt op het aanwenden van vernieuwende manieren voor de versterking van de bestuurskracht.

De activiteiten moeten leiden tot bestuurlijke besluitvorming door de bevoegde bestuursorganen en respectievelijk tot:

a. een bestuurlijk rapport waaruit duidelijk blijkt hoe bestuurskrachtig de gemeente of een eventuele samenwerking van gemeenten is;

b. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak met voorstellen en aanbevelingen voor een nieuwe inrichting van de intergemeentelijke samenwerking op strategisch niveau;

c. het in gebruik nemen van het gerealiseerde instrument;

d. een bestuurlijk rapport waaruit de toekomstige visie op de bestuurlijke en ambtelijke organisatie van de gemeente blijkt;

e. een bestuurlijk rapport met daarin een plan van aanpak voor de implementatie van de resultaten van een uitgevoerd onderzoek in de ambtelijke organisatie; dan wel

f. één of meerdere incidentele regionale bijeenkomsten voor raadsleden of maatschappelijke organisaties met bijbehorende verslaglegging in het kader van het opstellen van een nieuwe visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie.

Artikel 8.1.3

In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, moeten voldoen. Indien aan een van de activiteiten niet wordt voldaan, wordt de aanvraag om subsidie geweigerd. Voor een duidelijker beeld van hetgeen wordt gevraagd onder sub b van dit artikel verwijzen wij naar de statenbrief ‘Programma Sterk Bestuur - reactie van het college op het advies van de commissie De Graaf’ (PS2015-375 – 8 juli 2015).

De subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd door een externe en onafhankelijke partij om zo een onafhankelijk advies te kunnen verkrijgen. Dit geldt niet voor het organiseren van regionale, subregionale of lokale bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten kunnen door zowel externe partijen als de aanvragers zelf worden uitgevoerd. Indien er twijfel bestaat over de onafhankelijkheid van de externe partij kan de subsidieaanvraag worden geweigerd. Ook voor het opstellen van een plan van aanpak voor de implementatie van de onderzoeksresultaten wordt die eis niet gesteld.

In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen waarbij de aanvrager dient aan te geven in hoeverre en op welke manier zij inwoners en maatschappelijke instellingen betrekt bij de gesubsidieerde activiteit. Vanuit Sterk Bestuur vinden wij het van belang dat ook deze partijen op enig manier worden meegenomen in het proces.

Wij kunnen ons voorstellen dat een subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in een aan Gelderland grenzende gemeente. Wij zien hierin geen probleem mits wordt voldaan aan de criteria van het eerste lid.

Artikel 8.1.4

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan Gelderse gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en openbare lichamen. Het is wel mogelijk om subsidie aan te vragen voor activiteiten waar ook één of meerdere gemeenten uit andere provincies aan deelnemen, zolang het merendeel zich in Gelderland bevindt. De subsidie dient altijd aangevraagd te worden door een Gelderse gemeente.

Artikel 8.1.5

Wanneer er geen sprake is van een samenwerkingsverband dat publiekrechtelijk of privaatrechtelijk is geformaliseerd, dient er een samenwerkingsverklaring door alle deelnemende partijen te worden ondertekend. Dit voorkomt dat er op een later tijdstip door een andere gemeente voor het zelfde bestuurskrachttraject subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8.1.6

Als maximale subsidie wordt een bedrag van €35.000 aangehouden. Hierbij is tevens de regel van toepassing dat deze subsidie maximaal 50% van de totale kosten bedraagt. De totale kosten van het onderzoek of het opstellen van het plan van aanpak kunnen wel hoger zijn, maar de bijdrage zal dan niet hoger zijn dan €35.000. Een bijdrage van minimaal 50% van de subsidieaanvrager achten wij van belang omdat daarmee ook het wederzijds belang en verantwoordelijkheid tot uitdrukking komen. Bovendien behoudt een gemeenteraad, samenwerkingsverband of openbaar lichaam, als de aanvrager van de subsidie, ook zijn controlerende functie en eigen verantwoordelijkheid voor het lokale/regionale bestuur.

Voor het organiseren van een regionale, subregionale of lokale bijeenkomst voor het opstellen van een (regionale) visie op de toekomstige bestuurlijke of ambtelijke organisatie achten wij een maximale bijdrage van €5.000 voldoende.

Artikel 8.1.7

Voor een weigering van de subsidieaanvraag volstaat het van toepassing zijn van één van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden.

Een aanvrager kan per keer slechts voor één van de in artikel 8.1.2 genoemde subsidiabele activiteiten subsidie aanvragen. Pas als deze activiteit volledig is afgerond, kan opnieuw een aanvraag voor subsidie worden ingediend. Het innovatieve instrument als genoemd in artikel 8.1.2 onder c is hier een uitzondering op. Een aanvraag voor deze activiteit kan ook naast een andere activiteit uit artikel 8.1.2 worden ingediend.

In beginsel geldt dat voor ieder bestuurskrachttraject slechts eenmaal subsidie kan worden verleend. Hier kan in enkele gevallen van worden afgeweken.

Artikel 8.1.8

Aan de subsidieontvanger wordt de verplichting opgelegd om de activiteit binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening af te ronden. Hiermee wordt afgeweken van de algemene termijn gesteld in artikel 15 van de AsG. Wij hebben hiervoor gekozen om tijdig resultaat te bereiken. Een termijn van één jaar is volgens ons een reële termijn om de subsidiabele activiteiten uit artikel 8.1.2 uit te voeren.

Indien een innovatief instrument, zoals genoemd in artikel 8.1.2 onder c, wordt ontwikkeld dient de techniek of werkvorm beschikbaar te worden gesteld aan andere Gelderse gemeenten zodat ook andere Gelderse gemeenten van deze vorm gebruik kunnen maken. Er wordt hier niet gevraagd om het beschikbaar stellen van de persoonlijke of geheime gegevens.