Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard houdende regels omtrent algemene regels Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

Geldend van 28-08-2018 t/m 15-11-2019

Intitulé

Besluit van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard houdende regels omtrent algemene regels Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

Inleiding

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft de Algemene regels bij de Keur geactualiseerd en uitgebreid. In deze algemene regels staat wat er zonder vergunning is toegestaan op en aan het water in ons gebied.

In de periode van 9 oktober 2015 tot en met vrijdag 20 november 2015 hebben de Algemene regels ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Het college van Dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, gelet op de bepalingen in de Waterschapswet, het Algemeen reglement en op artikel 4.11 van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, besluiten:

I

Vast te stellen de Algemene regels behorende bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard 2016.

II

In te trekken de Algemene regels behorende bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard van 2009.

III

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016.

Algemene bepalingen

Artikel 3.7. eerste lid van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven die een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

A 1 Begripsomschrijvingen

In deze Algemene regels bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard wordt verstaan onder:

  • a

    beschoeiing: een oever verstevigende constructiein het talud van het waterlichaam ter voorkoming van het afkalven en instorten van de oever;

  • b

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften van toepassing zijn, zoals opgenomen in de legger; steiger: een constructie voor recreatieve doeleinden die gedeeltelijk over het water is geplaatst met steunpunten in het water;

  • c

    groot onderhoud aan de openbare weg: bijvoorbeeld bij het vervangen van de complete fundering van de weg of wanneer werkzaamheden in het profiel van de waterkering plaatsvinden, dan is sprake van groot onderhoud. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd;

  • d

    kernzone:geeft de ligging van het waterstaatswerk aan. Ook wel waterkering genoemd.

  • e

    klein onderhoud aan de openbare weg: het vervangen van de toplaag van de weg voor zover er geen sprake is van uitbreiding van de verharding, maar ook het plaatsten en onderhouden van RVV-borden, het onderhouden van wegmeubilair en het roven en aanvullen van de berm;

  • f

    kleine objecten: kleine objecten zijn bijvoorbeeld brievenbussen, afrasteringen, hekwerken, lantaarnpalen, verkeersborden en fietsenhekjes;

  • g

    t ijdelijke objecten: zijn bijvoorbeeld bankjes, speeltoestellen, schuilhutten voor vee en ongefundeerde schuurtjes die eenvoudig verwijderd kunnen worden;

  • h

    onttrekking: het via een onttrekkingsinrichting aan de bodem onttrekken van grondwater. Hieronder valt niet het onder vrij verval onttrekken van grondwater bij de ontwatering en afwatering van percelen, waarbij de ontwateringsmiddelen hoger liggen dan het oppervlaktewaterpeil;

  • i

    samenhangend geheel bij meerdere onttrekkings- en infiltratie inrichtingen : een inrichting of infiltratiewerk die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvindt en een samenhangend geheel vormt. Er is geen sprake van een samenhangend geheel wanneer: de invloedgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen; of er een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van een volgende onttrekking; of aangetoond is dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het natuurlijk niveau;

  • j

    steiger: een constructie voor recreatieve doeleinden die geheel boven het water is geplaatst met steunpunten in het water;

  • k

    vlonder: een constructie voor recreatieve doeleinden die gedeeltelijk over het water is geplaatst met een verankering in het achterliggende perceel. Hierbij staan geen steunpunten in het water;

  • l

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk.De waterkering wordt in de legger ook wel aangegeven als kernzone;

  • m

    werkzaamheden bij gebruik van percelen als tuin of bouwland: activiteiten als spitten, ploegen, eggen, frezen en andere grondroeringen en bewerkingen van maximaal 0,30 cm diep. Zaaien, poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen en bemesten.

A 2 Meldingen algemeen

  • 1. Bij een melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van de meldplichtige, en indien aanwezig, het email- adres;

    • b.

      een omschrijving van de voorgenomen handeling, de locatie en de wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie;

    • c.

      de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • d.

      bij de melding wordt een situatietekening of foto gevoegd waarop duidelijk de locatie van het uit te voeren werk, de aard van de werkzaamheden, de afmetingen van het object en dwarsprofielen ten opzichte van het waterstaatswerk staan afgebeeld;

    • e.

      indien de werkzaamheden worden uitgevoerd door een ander dan de melder: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer;

    • f.

      indien de melding wordt gedaan door een gemachtigde: zijn naam, adres, email-adres, woonplaats en telefoonnummer;

    • g.

      indien bij de werkzaamheden meerdere eigenaren direct betrokken zijn dient bij de melding een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en) te worden gevoegd.

  • 2. De melding wordt schriftelijk minimaal twee weken en maximaal één jaar vóór de aanvang van de werkzaamheden, ingediend bij het bestuur. Indien de uitvoering van de toegestane werken binnen een jaar na dagtekening van deze melding niet is gestart, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

A 3 Werkzaamheden overeenkomstig melding

  • 1. De vanaf artikel 1.1 genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de in de melding opgegeven gegevens.

  • 2. Alle wijzigingen, zowel tijdens of na de uitvoering, moeten schriftelijk aan het hoogheemraadschap worden voorgelegd. Het hoogheemraadschap kan verlangen dat voor een wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend.

  • 3. Alle ambtenaren van het hoogheemraadschap die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot de plaatsen, waar de werkzaamheden worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt.

A 4 Onderhoud

De onder de algemene regels aangebrachte werken met toebehoren (zoals dammen, duikers, beschoeiing, stuwen, en meetapparatuur als peilbuizen) dienen in goede staat te worden onderhouden zodat ze blijvend voldoen aan de in de melding opgegeven gegevens. Beschadigingen en verzakkingen worden direct hersteld. De in de keur genoemde onderhoudsverplichtingen zijn van toepassing op de werken.

A 5 Overgangsrecht

Vergunningen die zijn verleend voor werkzaamheden die vallen onder de werkingssfeer van deze algemene regels, vervallen op het moment van inwerkingtreding van deze algemene regels van rechtswege.

Wanneer sprake is van een werk waarbij zowel vergunningsplichtige als meldingsplichtige activiteiten zoals bedoeld in deze Algemene regels worden uitgevoerd, kan voor alle activiteiten gezamenlijk een vergunningaanvraag worden ingediend.

Voor de volgende volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard verboden activiteiten zijn algemene regels opgesteld:

  • 1. Het graven, verbreden of verlengen van oppervlaktewaterlichamen;

  • 2. Het dempen van oppervlaktewaterlichamen;

  • 3. Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen;

  • 4. Het aanbrengen van een dam met duiker in oppervlaktewaterlichamen;

  • 5. Het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard;

  • 6. Het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang;

  • 7. Het aanbrengen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang;

  • 8. Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen;

  • 9. Het plaatsen en hebben van een beschoeiing;

  • 10. Het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders;

  • 11. Het plaatsen en hebben van een onttrekkings- of uitstroomvoorziening;

  • 12. Het brengen in en of onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen;

  • 13. Het aanleggen, hebben en verwijderen van niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen en het maken van las-of aansluitgaten bij percelen binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering;

  • 14. Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en beschermingszone van een waterkering;

  • 15. Het gebruik van percelen in de beschermingszone van waterkeringen;

  • 16. Het verwijderen van beplantingen, objecten en erfverhardingen uit de kern- en beschermingszone van waterkeringen;

  • 17. Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszone van waterkeringen;

  • 18. Het uitvoeren van grondboringen en sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de kern- of beschermingszone van waterkeringen;

  • 19. Het onttrekken van grondwater via een onttrekkingsinrichting;

  • 20. Het gedeeltelijk dempen/ophogen van de oppervlaktewaterlichamen genaamd de Rotte en de Ringvaart, door het ophogen van de percelen waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur is gesitueerd;

  • 21. Infiltratie van hemelwater en onttrekking van grondwater voor een gietwatervoorziening;

  • 22. Het gebruik van percelen in de kernzone van de op bijgevoegde kaart aangegeven waterkeringen;

  • 23. Het houden van vee in de kernzone van de primaire waterkering;

  • 24. Het aanbrengen van beplanting in de kernzone van de primaire waterkering;

  • 25. Het aanbrengen van objecten in de kernzone van de primaire waterkering;

  • 26. Het aanleggen en hebben van een natuurvriendelijke oever;

  • 27. Het gebruik van de beschermingszone van de primaire waterkering in de Krimpenerwaard.

Algemene regel 1 Het graven, verbreden of verlengen van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 1.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, derde lid en vijfde lid van de Keur is vereist voor het graven, verbreden of verlengen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, mits deze niet gelegen zijn in de kern- en/of beschermingszone van de waterkering, en die zijn/worden aangesloten op het watersysteem dat door het hoogheemraadschap wordt beheerd, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    door het graven, verbreden of verlengen van het oppervlaktewater ontstaat geen directe verbinding tussen twee verschillende peilgebieden of een afwijkend peil binnen het peilgebied;

  • b.

    de breedte en de diepte van het te graven water voldoen aan de bepalingen in de legger van de overige watergangen;

  • c.

    de taludverhouding is 1:2 of flauwer;

  • d.

    kabels en leidingen liggen minimaal 1,00 meter uit het te verbreden of verlengde profiel (bodem en talud) van het oppervlaktewaterlichaam;

  • e.

    als het water aansluit op een hoofdwatergang en daarbij een doorgaande onderhoudsstrook doorkruist, moet de onderhoudsstrook van 5 meter in stand gehouden worden door de aanleg van een dam met duiker. Voor de aanleg van de dam met duiker is algemene regel nr. 4 van toepassing;

  • f.

    bij het verlengen van het oppervlaktewaterlichaam wordt het bestaande profiel van het water doorgetrokken;

  • g.

    kabels en leidingen liggen minimaal 1,00 meter uit het profiel (bodem en talud) van het te graven water;

Artikel 1.2 Melding

Degene die een oppervlaktewaterlichaam graaft, verbreedt, of verlengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Artikel 1.3 Compensatie

Het oppervlakte gegraven, verbrede of verlengde water mag binnen een termijn van vijf jaar na dagtekening van de ontvangstbevestiging van de melding, dienen als compensatie van toekomstige te vergunnen dempingen of toename van verhard oppervlak, in hetzelfde peilgebied.

Algemene regel 2Het dempen van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1 Reikwijdte

Deze Algemene regel is van toepassing op oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, mits deze niet gelegen zijn in de kern- of beschermingszone van de waterkering of bij natuurvriendelijke oevers en Kaderrichtlijn Wateren waterlichamen zoals opgenomen in het Waterbeheerplan.

Artikel 2.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en c van de Keur is vereist voor het dempen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het verlies aan waterberging wordt evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak, gecompenseerd door het graven van een nieuwe overige watergang en/ of het verbreden of verlengen van een overige watergang in hetzelfde peilgebied. Algemene regel 1 is van toepassing;

  • b.

    de compensatie wordt voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de demping uitgevoerd;

  • c.

    bij het aanleggen van een nieuw oppervlaktewaterlichaam of bij het verbreden of verlengen van een bestaand oppervlaktewaterlichaam worden de bepalingen van Algemene regel 1 in acht genomen;

  • d.

    de functie van eventueel aanwezige afvoeren van aanliggende percelen die (hemel)water lozen op het te dempen oppervlaktewaterlichaam dient in stand te blijven;

  • e.

    het te gebruiken materiaal voor de demping mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit. Daarom moet voordat tot demping wordt overgegaan een deugdelijke afdamming worden gemaakt.

Artikel 2.3 Melding

Degene die het oppervlaktewaterlichaam dempt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 3Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en artikel 3.1 tweede lid onder a en d van de Keur is vereist voor het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de doorstroming van het water wordt door de werkzaamheden niet belemmerd;

  • b.

    bij het graven van sleuven ten behoeve van de zinkers wordt de uitkomende baggerspecie niet in het oppervlaktewaterlichaam teruggebracht;

  • c.

    wanneer de kabel of leiding het oppervlaktewaterlichaam loodrecht doorkruist, is boven de kabel of leiding altijd een gronddekking van tenminste 1,30 meter aanwezig ten opzichte van de in de legger voorgeschreven profielen en bij grotere afmetingen ten opzichte van de aanwezige vaste bodem;

  • d.

    wanneer de kabel of leiding het oppervlaktewaterlichaam schuin kruist, is boven de kabel of leiding altijd een gronddekking van tenminste 3,00 meter aanwezig ten opzichte van de in de legger voorgeschreven profielen en ten opzichte van de aanwezige vaste bodem;

  • e.

    duikers worden onderlangs gekruist. Voor de eis van de diepteligging wordt gerekend met het profiel van het aangrenzende oppervlaktewaterlichaam;

  • f.

    de voorziening is voldoende stevig en op voldoende diepte aangelegd, zodat deze bestand is tegen de druk van het materieel dat van de onderhoudsstrook gebruik maakt

  • g.

    na de voltooiing van het werk worden het talud en het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam weer in oorspronkelijke staat gebracht en worden voorzieningen aangebracht zodat er geen uitspoeling van grond kan plaats vinden;

  • h.

    de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het onderhoud van de vergraven taluds tot 12 maanden na voltooiing van de werkzaamheden;

  • i.

    kabels en leidingen die niet worden verwijderd uit het oppervlaktewaterlichaam of de daarlangs gelegen beschermingszone blijven in beheer bij en eigendom van de betreffende vergunninghouder of beheerder. Wanneer zich in de toekomst een mogelijkheid voordoet om de kabels en leidingen te verwijderen, moet dit alsnog door en op kosten van de vergunninghouder/melder of beheerder direct worden uitgevoerd.

Artikel 3.2 Melding

  • 1. Degene die kabels of leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen legt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels. De situatietekening bij de melding bevat dwars- en lengte profielen (schaal 1: 100).

  • 2. Binnen 1 maand na de uitvoering van de werkzaamheden wordt de exacte ligging van de kabel of leiding digitaal aan Schieland en de Krimpenerwaard aangeleverd.

Artikel 3.3 Buiten gebruik stellen van kabels of leidingen

Als een kabel of leiding niet langer nodig is voor het doel waarvoor deze is aangelegd, wordt Schieland en de Krimpenerwaard hiervan op de hoogte gesteld. In overleg met Schieland en de Krimpenerwaard, verwijdert de initiatiefnemer de kabel of leiding.

Algemene regel 4Het aanbrengen van een dam met duiker in oppervlaktewaterlichamen

Artikel 4.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en artikel 3.1 tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, met uitzondering van de Bergse Plassen, Kralingse Plas, Zevenhuizerplas en de daarmee in open verbinding staande vaarten, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen dam met duiker dient ter ontsluiting van een perceel en het maximum van twee dammen per perceel nog niet is bereikt;

  • b.

    de dam met duiker in een watergang met een breedte op schouwpeil van 5 meter of minder heeft een duiker een minimale diameter van 0,60 meter;

  • c.

    de dam met duiker in een watergang met een breedte op het schouwpeil van 5 meter of meer heeft een duiker met een minimale diameter van 0,80 meter;

  • d.

    de minimale diameter van een duiker in de wegsloot ten noorden van de Kadijk Oost te Bergambacht en de wegsloot ten noorden van de Lageweg te Ouderkerk aan den IJssel bedraagt 0,80 meter.

  • e.

    de minimale diameter van een duiker in een overige watergang in de gemeente Capelle aan den IJssel en in de wegsloot ten noorden van de Kadijk West te Bergambacht, de wegsloot ten noorden van de Oudelandseweg te Ouderkerk aan den IJssel, de wegsloot ten noorden van de Bilwijkerweg te Stolwijk, de wegsloot ten noorden van de Korte Gouderakse Tiendweg te Gouderak en de wegsloot ten zuiden van de Korte- en Lange Gouderakse Tiendweg te Gouderak bedraagt 1,00 meter;

  • f.

    wanneer het een ontsluiting van een woonperceel of weiland betreft, bedraagt de totale duikerlengte maximaal 10 meter;

  • g.

    wanneer het een ontsluiting van een bedrijfsperceel betreft, bedraagt de totale duikerlengte maximaal 12 meter;

  • h.

    de vrije ruimte boven het waterpeil bedraagt één derde van de diameter van de duiker, gemeten vanaf schouwpeil;

  • i.

    de taluds aan de uiteinden van de duiker worden opgezet onder een helling van tenminste 1:1; de zijkanten van de dam worden voorzien van een deugdelijke (grond)kering, zodanig dat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de dam mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit;

  • j.

    de duikereinden steken tenminste 0,20 meter en maximaal 0,50 meter uit buiten de taluds van de dam, met voorwaarde g als uitgangspunt;

  • k.

    de duiker wordt open en schoon gehouden zodat deze over het volle doorstromingsprofiel dienst kan doen;

  • l.

    de duikerbuizen worden waterdicht op elkaar aangesloten en in een rechte lijn in het hart van het water gelegd;

  • m.

    de dam met duiker wordt niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) geplaatst;

  • n.

    de dam met duiker wordt op tenminste 10 meter afstand van een eventuele stuw geplaatst;

  • o.

    het verlies aan waterberging als gevolg van de aanleg van de dam met duiker wordt in Schieland evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak bij schouwpeil, volledig in hetzelfde peilgebied gecompenseerd door het verbreden van de bestaande overige watergang of het graven van een nieuwe overige watergang;

  • p.

    de compensatie wordt voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de aanleg van de dam met duiker uitgevoerd;

  • q.

    bij compensatie door het verbreden van de watergang of door het graven van nieuw water wordt een taludverhouding aangehouden van minimaal 1:2;

  • r.

    kabels en of leidingen worden in overleg met de eigenaar van de kabel en/of leiding voorafgaand aan het graven, verbreden en/of verlengen van het water minimaal 1,0 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water gelegd;

  • s.

    bij het aanleggen van een nieuw oppervlaktewaterlichaam watergang of bij het verbreden of verlengen van een bestaande watergang worden de bepalingen van algemene regel 1 in acht genomen.

  • t.

    wanneer een dam met duiker wordt geplaatst voor de ontsluiting van een perceel naar de openbare weg, wordt er toestemming gevraagd aan de wegbeheerder;

  • u.

    in de Krimpenerwaard mag het oppervlak te dempen water voor de aanleg van de dam met duiker niet groter zijn dan 60 vierkante meter. Bij een groter te dempen oppervlak wordt het verlies aan waterberging geheel gecompenseerd;

  • v.

    de werken worden in goede staat onderhouden. Dit betekent dat in ieder geval beschadigingen en/of verzakkingen direct worden hersteld.

Artikel 4.2 Melding

Degene die de dam met duiker plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 5Het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard

Artikel 5.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard, genoemd in bijlage A, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen dam met duiker dient ter ontsluiting van een perceel met een maximum van één dam met duiker per perceel;

  • b.

    de plaatsing wordt uitgevoerd overeenkomstig principetekening 1 “dam met duiker”;

  • c.

    de minimale diameter van de duiker bedraagt 3,00 meter;

  • d.

    de totale duikerlengte bedraagt maximaal 10 meter;

  • e.

    de vrije ruimte boven het waterpeil bedraagt minimaal 110 centimeter, gemeten vanaf het schouwpeil;

  • f.

    de taluds aan de uiteinden van de duiker worden opgezet onder een helling van tenminste 1:1; de zijkanten van de dam worden voorzien van een deugdelijke (grond)kering zodanig dat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de dam mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit;

  • g.

    de duikereinden steken tenminste 0,20 meter en maximaal 0,50 meter uit buiten de taluds van de dam;

  • h.

    de duiker wordt open en schoon gehouden zodat deze over het volle doorstromingsprofiel dienst kan doen;

  • i.

    het oppervlaktewaterlichaam in de duiker en tot op een afstand van 5,00 meter ter weerszijden daarvan, wordt op de in de legger voorgeschreven afmetingen onderhouden;

  • j.

    de duiker wordt in een rechte lijn in het hart van het water gelegd;

  • k.

    de dam met duiker wordt niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) geplaatst;

  • l.

    de dam met duiker wordt op tenminste 10 meter afstand van een eventuele stuw geplaatst;

  • m.

    de uiteinden van de duiker mag geen scherpe of uitstekende delen hebben in verband met de veiligheid van schaatsers;

  • n.

    het oppervlak te dempen water voor de aanleg van de dam met duiker mag niet groter zijn dan 60 vierkante meter. Bij een groter te dempen oppervlak wordt het verlies aan waterberging geheel gecompenseerd.

Artikel 5.2 Melding

Degene die de dam met duiker in een hoofdwatergang in de Krimpenerwaard plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 6Het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang

Artikel 6.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, met uitzondering van de Bergse Plassen, Kralingse Plas, Zevenhuizerplas en de daarmee in open verbinding staande vaarten, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de afstand tussen de onderkant van de brug en het schouwpeil bedraagt minimaal 0,35 meter;

  • b.

    de brughoofden tasten de stabiliteit van de oever niet aan;

  • c.

    de bestaande doorstromingsbreedte van het oppervlaktewaterlichaam wordt gehandhaafd;

  • d.

    op de oeverlijn onder de brug en twee meter ter weerszijden van de brug wordt een deugdelijke (grond)kering aangebracht zodat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de brug mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit;

  • e.

    de brug niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (bijvoorbeeld een brug, dam met duiker of stuw) wordt aangebracht.

Artikel 6.2 Melding

Degene die een brug over een overige watergang aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 7 Het aanbrengen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang

Artikel 7.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het hebben en aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie hoofdwatergang, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen brug dient ter ontsluiting van een perceel met een maximum van één brug per perceel;

  • b.

    de minimale afstand tussen het schouwpeil en de onderkant van een brug in de Krimpenerwaard en in de polder Esse- Gans- en Blaardorp in Schieland bedraagt 0,65 meter en de minimale afstand tussen het schouwpeil en de onderkant van een brug in het overige deel van Schieland bedraagt 1,00 meter;

  • c.

    de minimale doorvaartbreedte van een brug in de Krimpenerwaard bedraagt 2,00 meter. Deze minimale doorvaartbreedte geldt voor de hoofdwatergangen in de Krimpenerwaard zoals aangegeven op tekening 1 Algemene regel bruggen Krimpenerwaard (zie bijlage).

  • d.

    bij bruggen over watergangen in Schieland worden geen steunpunten of landhoofden in het water aangebracht;

  • e.

    de minimale waterdiepte onder een brug komt overeen met de diepte van de betreffende watergang zoals in de legger van watergangen is opgenomen;

  • f.

    brughoofden mogen de stabiliteit van de oevers niet aantasten;

  • g.

    op de oeverlijn onder de brug en twee meter ter weerszijden van de brug wordt een deugdelijke (grond)kering aangebracht zodat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de brug mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit;

  • h.

    de doorstroming van het water wordt door de brug niet verstoord. Daartoe wordt drijvend vuil e.d. regelmatig door de melder/eigenaar van de brug verwijderd;

  • i.

    bruggen worden niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (bijvoorbeeld een brug, dam met duiker of stuw) aangebracht;

  • j.

    de oppervlakte te dempen water voor de aanleg van de eventuele landhoofden in de Krimpenerwaard is niet groter dan 60 m². Bij een groter te dempen oppervlak dient het verlies aan waterberging in zijn geheel te worden gecompenseerd;

  • k.

    wanneer bruggen dienen ter ontsluiting naar de openbare weg dient hiervoor toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

  • l.

    het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam onder en tot 5 meter ter weerszijden van de brug wordt door en op kosten van de houder van de brug gedaan (ook als deze verplichting zich buiten de eigen perceelgrenzen uitstrekt).

Artikel 7.2 Melding

Degene die een brug over een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel 3.1 van deze Algemene regels.

Algemene regel 8 Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 8.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het verwijderen van objecten en kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en uit beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het object/kunstwerk inclusief bijbehorende werken en of landhoofden volledig wordt verwijderd uit het water en/of de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    het plaatselijke profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt hersteld, nadat het kunstwerk/object is verwijderd;

  • c.

    eventueel aanwezige kabels en leidingen worden, in overleg met de kabel of leiding eigenaar, minimaal 1,30 meter onder het leggerprofiel van het oppervlaktewaterlichaam gebracht ( bij het ontbreken van een leggerprofiel worden de vaste bodem en taluds van het water als uitgangspunt gehanteerd);

  • d.

    het talud ter plaatse van het verwijderde object/kunstwerk wordt ingezaaid met graszaad;

  • e.

    bij eventuele verzakkingen van het talud tijdens of na de werkzaamheden, wordt op aanwijzing van het hoogheemraadschap, oeverbescherming geplaatst.

Artikel 8.2 Melding

Degene die een object/kunstwerk verwijderd uit een oppervlaktewaterlichaam of uit de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 9 Het plaatsen van een beschoeiing

Artikel 9.1 Reikwijdte

Deze Algemene regel is van toepassing op het plaatsen van een beschoeiing, met uitzondering van oppervlaktewaterlichamen gelegen in (Kaderrichtlijn water waterlichamen), en in kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of oppervlaktewaterlichamen die in onderhoud zijn bij het hoogheemraadschap, zie Algemene regel 22.

Artikel 9.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het plaatsen van een beschoeiing, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de beschoeiing wordt in Schieland maximaal 15 cm boven of schouwpeil in het talud van het water geplaatst;

  • b.

    de beschoeiing mag in de Krimpenerwaard en in de polder Esse- Gans- en Blaardorp in Schieland worden doorgetrokken tot aan het maaiveld, met uitzondering van locaties waar het hoogteverschil tussen het schouwpeil en het maaiveld 0,60 meter of minder is;

  • c.

    de beschoeiing volgt de bestaande oeverlijn;

  • d.

    de beschoeiing steekt niet boven het maaiveld uit;

  • e.

    de beschoeiing bestaat uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal en de beschoeiing aan de achterzijde wordt voorzien van anti-worteldoek;

  • f.

    de beschoeiing wordt op deugdelijke wijze wordt verankerd in het achterliggende perceel, zodanig dat er geen vervormingen kunnen plaatsvinden;

  • g.

    de beschoeiing wordt niet aangebracht bij een natuurvriendelijke oever met een taludverhouding van 1:3 of flauwer, de stabiliteit van de oever is reeds door de flauwe taludverhouding gewaarborgd.

  • h.

    bestaande beschoeiing dient bij het plaatsten van een nieuwe beschoeiing te worden verwijderd. Het plaatsen van nieuwe beschoeiing vòòr oude beschoeiing is niet toegestaan.

Artikel 9.3 Melding

Degene die een beschoeiing aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 10 Het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders

Artikel 10.1 Reikwijdte

Deze Algemene regel is van toepassing op het aanbrengen en hebben van steigers of vlonders (hierna te noemen: steigers) in tuinen in particulier gebruik grenzend aan water, met uitzondering van de met rood aangegeven wateren op de bijgevoegde kaart “steigers en vlonders” en met uitzondering van locaties binnen een straal van 100 meter van een oppervlaktewatergemaal.

Artikel 10.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    een steiger mag maximaal 2,00 meter uit de oeverlijn uitsteken;

  • b.

    een minimale breedte van 2,00 meter breedte uit het hart van de watergang resteert;

  • c.

    de steiger sluit aan op het perceel dat in eigendom is van de initiatiefnemer of behoort bij de woning van de initiatiefnemer;

  • d.

    de steiger is gemaakt van deugdelijk, niet-uitlogend materiaal en wordt zodanig onderhouden;

  • e.

    de afstand van de onderzijde van de steiger ten opzichte van het gemiddelde waterpeil (schouwpeil) bedraagt minimaal 0,35 meter;

  • f.

    de lengte van de steiger- (parallel aan de oeverlijn gemeten) is maximaal 6,00 meter;

  • g.

    de constructie is zodanig aangelegd dat de kans op ophoping van drijfvuil minimaal is (alleen palen, maximaal zes);

  • h.

    het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam onder en tot 1,00 meter ter weerszijden van de steiger wordt door en op kosten van de houder van de steiger gedaan (ook als deze verplichting zich buiten de eigen perceelgrenzen uitstrekt);

  • i.

    er wordt een minimale afstand aangehouden van 10,00 meter ten opzichte van kunstwerken (stuwen, dammen, duikers, bruggen);

  • j.

    de oever wordt voorzien van een deugdelijke oeverconstructie, zie voor vereisten beschoeiing Algemene regel 9.

Artikel 10.3 Melding

Degene die een vlonder of een steiger aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 11 Het plaatsen en hebben van een onttrekkings- of uitstroomvoorziening

Artikel 11.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het plaatsen en hebben van een voorziening voor het lozen of onttrekken van water in oppervlaktewaterlichamen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de voorziening in het talud van het waterlichaam is afdoende gefundeerd en verzonken in het talud en buiten het profiel van het waterlichaam aangebracht overeenkomstig principetekening 1 (plaatsen uitstroom voorziening) of door middel van een leiding;

  • b.

    de voorziening belemmert de (eventueel ter plaatste in de legger aangewezen) beschermingszone of onderhoudsstrook niet;

  • c.

    de voorziening is voldoende stevig en op voldoende diepte aangelegd, zodat deze bestand is tegen de druk van het materieel dat van de onderhoudsstrook gebruik maakt;

  • d.

    de voorziening wordt duidelijk gemarkeerd;

  • e.

    de bij deze Algemene regel gevoegde principetekening 1 “Uitstroomvoorziening” respectievelijk nr. 2 “Onttrekkingsconstructie”, is als uitgangspunt gebruikt voor de uitvoering;

  • f.

    na het aanbrengen van de voorziening worden de taluds van het waterlichaam weer in de oorspronkelijke staat gebracht en worden er voorzieningen getroffen tegen uitspoeling van de grond;

  • g.

    een tijdelijke lozings- of onttrekkingsvoorziening wordt niet langer behouden dan voor het doel noodzakelijk; er wordt een constructie gebruikt die binnen 24 uur uit het oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone kan worden verwijderd;

  • h.

    de initiatiefnemer verwijdert de tijdelijke lozings- of onttrekkingsvoorziening uit de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam als dit noodzakelijk is voor beheer- en onderhoudswerkzaamheden.

Artikel 11.2 Buiten gebruik stellen van een voorziening voor het lozen in of het onttrekken van water uit oppervlaktewateren

Als een voorziening niet langer nodig is voor het doel waarvoor deze is aangelegd, wordt deze door de initiatiefnemer verwijderd.

Artikel 11.3 Melding

Degene die een onttrekkings- of uitstroomvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 12Het brengen in, of het onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen

Artikel 12.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.3 van de Keur is vereist voor het brengen van water in of het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam met een lozings- of onttrekkingsvoorziening, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang of boezemwatergang wordt maximaal 500 m³/uur gebracht;

  • b.

    uit een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang of boezemwatergang wordt maximaal 100 m³/uur onttrokken;

  • c.

    in een oppervlaktewaterlichaam met de functie overige watergang wordt maximaal 100 m³/uur gebracht;

  • d.

    uit een oppervlaktewaterlichaam met de functie overige watergang wordt maximaal 50 m³/uur onttrokken;

  • e.

    door de activiteit ontstaat geen wateroverlast of - tekort;

  • f.

    drijvende constructies zijn voorzien van duidelijk zichtbare drijvers op het wateroppervlak;

  • g.

    de activiteiten belemmeren de watertoevoer of afvoer niet (ontoelaatbaar);

  • h.

    de taluds en bodem van het oppervlaktewaterlichaam zijn op doelmatige wijze beschermd tegen uitspoeling en inzakking;

  • i.

    de initiatiefnemer beëindigt de activiteit direct indien sprake is van een calamiteit als genoemd in artikel 3.5 van de Keur.

Algemene regel 13Het aanleggen, hebben en verwijderen van niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen en het maken van las-of aansluitgaten bij percelen binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering

Artikel 13.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a en d van de Keur is vereist voor het aanleggen en hebben of verwijderen van kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen, het maken van las- of aansluitgaten en het realiseren van korte omleggingen van het hoofdnet, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de kabel of leiding wordt rechtstreeks in een te graven sleuf gelegd, met een maximale afdekking boven de kabel of leiding van 1,00 meter. Er wordt niet dieper en breder uitgegraven dan strikt noodzakelijk is;

  • b.

    vrijvervalleidingen worden samengesteld uit buizen en hulpstukken van hoogwaardig PVC (klasse 34 of SN8), PE40 SDR6, PE80 SDR13,6 of gelijkwaardig, waarbij de leidingkoppelingen voorzien worden van rubberen afdichtingsringen;

  • c.

    andere leidingen dan vrijvervalleidingen hebben een maximale diameter van 110 millimeter en een maximale druk van 3 bar en worden uit één stuk uitgevoerd in HDPE (PE80/100);

  • d.

    de kabel of leiding heeft een maximale tracélengte van 50 meter vanaf het aan te sluiten object binnen de waterkeringszones en beschermingszones van de waterkering;

  • e.

    las-, of aansluitgaten of handholes zijn niet groter dan strikt noodzakelijk met een maximum van 1,00 meter bij 2,00 meter. Alle uit ontgravingen vrijkomend puin wordt afgevoerd;

  • f.

    de sleuven in lagen van 20 cm worden goed verdicht. Grondaanvullingen mogen alleen plaatsvinden met door het hoogheemraadschap goedgekeurde klei. Eventueel ontstane lagen worden tot het oorspronkelijke maaiveld aangevuld;

  • g.

    direct na de voltooiing van de werkzaamheden wordt het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving afgewerkt en bekleed en wordt direct voorzien van de oorspronkelijke steenbekleding/verharding of bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel dat is afgestemd op het type waterkering;

  • h.

    de werkzaamheden beperken zich tot maximaal twee dagen;

  • i.

    voor kabels en leidingen die worden gelegd in de openbare weg wordt toestemming gevraagd van de wegbeheerder;

  • j.

    wanneer door het hoogheemraadschap wordt bepaald dat verwijdering van een buiten gebruik te stellen leiding onevenredige schade oplevert aan de waterkering, dan mag de leiding blijven liggen indien deze volledig waterdicht wordt volgeschuimd;

  • k.

    werkzaamheden in het buitentalud van de primaire waterkering vinden alleen plaats in de periode van 15 april tot 1 oktober.

Artikel 13.2 Buiten gebruik stellen van kabels en leidingen

Kabels en leidingen die niet worden verwijderd uit de waterkering blijven in beheer bij en eigendom van de betreffende vergunninghouder of beheerder. Wanneer zich in de toekomst een mogelijkheid voordoet om de kabels en leidingen te verwijderen, moet dit alsnog door en op kosten van de vergunninghouder of beheerder direct worden uitgevoerd.

Artikel 13.3 Melding

Degene die kabels en leidingen aanlegt en heeft ten behoeve van huisaansluitingen, las- of aansluitgaten maakt en korte omleggingen van het hoofdnet realiseert of deze verwijdert, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 14 Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern en/of beschermingszone van een waterkering

Artikel 14.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    er vindt geen wijziging plaats van een kelder, fundering of vloerpeil, uitgezonderd aanvullingen van kruipruimtes of vervanging van (houten) vloeren door plaatvoeren;

  • b.

    er vindt geen grondroering plaats;

  • c.

    de stabiliteit van de waterkering wordt niet nadelig beïnvloed.

Artikel 14.2 Melding

Degene die interne verbouwingen van bestaande panden uitvoert en dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 15Het gebruik van percelen in de beschermingszone van de waterkeringen

Artikel 15.1 Reikwijdte

De volgende werkzaamheden vallen onder deze algemene regel:

Het hebben en aanbrengen van (opgaande hout) beplanting; het aanbrengen van erfverharding; het plaatsen, hebben en houden van tijdelijke en of kleine objecten; hetgebruik van percelen als tuin of bouwland in de beschermingszone van de waterkeringen.

Artikel 15.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 tweede lid onder a en b van de Keur is vereist voor de in artikel 15.1 genoemde werkzaamheden en het plaatsen, hebben en houden van tijdelijke objecten in de beschermingszone van waterkeringen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen erfverharding is kleiner dan 500 meter;

  • b.

    de constructie van de (half)verharding inclusief fundering reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

  • c.

    door de werkzaamheden wordt de stabiliteit van de waterkering niet nadelig beïnvloed;

  • d.

    tijdelijke objecten worden niet ingegraven (met uitzondering van de stellaag), de eventuele stellaag reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld.

Algemene regel 16Het verwijderen van beplantingen, tijdelijke objecten en erfverhardingen uit de kern- en beschermingszone van waterkeringen

Artikel 16.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a en b van de Keur is vereist voor het verwijderen van beplantingen, objecten en erfverharding uit de kern- en beschermingszone van waterkeringen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    beplanting, objecten of erfverharding worden volledig uit de kern- of beschermingszone van de waterkering verwijderd, inclusief boomstobben en overige bijbehorende werken;

  • b.

    direct na het verwijderen van beplanting, tijdelijke objecten of erfverharding, wordt het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving afgewerkt en bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel dat afgestemd is op het type waterkering;

  • c.

    alle voor het uitvoeren van de werken nodige grondaanvullingen mogen alleen plaatsvinden met door Schieland en de Krimpenerwaard goed te keuren (klei) grond welke mechanisch moet worden verdicht. Een laag mag, na verdichting, niet dikker zijn dan maximaal 0,20 meter;

  • d.

    werken in het buitentalud van de primaire waterkering mogen alleen worden uitgevoerd in de periode van 15 april tot 1 oktober.

Artikel 16.2 Melding

Degene die beplantingen, objecten en erfverharding in de kernzone van waterkering verwijdert, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 17 Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- of beschermingszone van waterkeringen

Artikel 17.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- of beschermingszone van een waterkering, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de RVV-borden worden aangebracht op palen, zonder betonnen voet met inachtneming van de richtlijnen “Besluit administratieve bepalingen in het wegverkeer”;

  • b.

    het bij het roven vrijkomende materiaal wordt van de berm afgevoerd;

  • c.

    bij het uitvullen van de wegberm wordt gebruik gemaakt van puingranulaat of grond.

Algemene regel 18 Het uitvoeren van grondboringen en sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de kern- of beschermingszone van de waterkeringen

Artikel 18.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a en c van de Keur is vereist voor het uitvoeren van grondboringen en sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de kern- of beschermingszone van de waterkeringen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    grondboringen hebben een maximale diameter van Ø 15 cm;

  • b.

    sonderingen worden niet seismisch uitgevoerd;

  • c.

    grondboringen of sonderingen worden tenminste 1,00 meter uit de insteek van de wateren uitgevoerd;

  • d.

    op locaties of taluds met een verminderde draagkracht (boezemkaden) mag het totaal gewicht van de te gebruiken voertuigen of materieel niet groter zijn dan 8 ton;

  • e.

    materieel wordt niet verankerd;

  • f.

    niet meer in gebruik zijnde peilbuizen worden uit de zones van de waterkering verwijderd;

  • g.

    bij verwijdering van de grondboring of sondering wordt het boorgat/sondeergat volledig gevuld met zwelklei, voor een blijvend waterdichte afdichting.

Artikel 18.2 Melding

Degene die een grondboringen of sonderingen uitvoert en of peilbuizen aanbrengt of verwijderd in de kern- of beschermingszones van waterkeringen, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 19 Het onttrekken van grondwater via een onttrekkingsinrichting

Artikel 19.1 Reikwijdte

Deze algemene regel geldt voor het onttrekken van grondwater binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, als de onttrekking aan de hierna genoemde grenswaarden voldoet of als uit een effectenstudie blijkt dat de invloed op de omgeving binnen de marges blijft zoals die in artikel 19.1, tweede lid zijn genoemd. De initiatiefnemer laat een effectenstudie uitvoeren, voordat met de onttrekking wordt gestart. De effectenstudie is een onderdeel van de melding. Zodra met de onttrekking wordt gestart worden de effecten gemonitord, indien dit op basis van de effectenstudie noodzakelijk is (zie artikel 19.2 e.v.).

Geen watervergunning volgens artikel 3.4, eerste lid, van de Keur is vereist voor het onttrekken van grondwater binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard binnen de volgende grenswaarden en/of effecten:

  • 1.

    De te onttrekken hoeveelheid grondwater bedraagt gemiddeld over een etmaal minder dan 5 m3 per uur.

  • 2.

    De te onttrekken hoeveelheid grondwater is gemiddeld over een etmaal gelijk aan of groter dan 5 m3 per uur. Daarbij blijkt uit een effectenstudie dat de gevolgen van deze onttrekking zich beperken tot:

    • a.

      een extra droogstand van (delen van) houten funderingen gedurende 70 dagen of korter;

    • b.

      een hoekverdraaiing van bebouwing, niet zijnde aangewezen monumenten, van minder dan 1:600;

    • c.

      een hoekverdraaiing van aangewezen monumenten van minder dan 1:1200;

    • d.

      geen verlaging onder de laagst bekende grondwaterstand in gebieden met een hoge of middelhoge trefkans op archeologische resten in de bodem;

    • e.

      het optreden van zetting van regionale of primaire waterkeringen van minder dan of gelijk aan 20 mm;

    • f.

      het optreden van zetting op infrastructuur en/of leidingen van minder dan 10 mm, tenzij de beheerder van de infrastructuur en/of leidingen goedkeurt dat de zetting groter of gelijk is aan 10 mm;

    • g.

      een hoekverdraaiing van leidingen van minder of gelijk aan 1:600, tenzij de beheerder van de leidingen een hoekverdraaiing groter 1:600, maar minder dan 1:300 goedkeurt;

    • h.

      een hoekverdraaiing van railinfrastructuur van minder of gelijk aan 1:600 en een zetting van maximaal 10 mm over een lengte van 36 meter, tenzij de beheerder van de railinfrastructuur toestemming verleent aan een zetting groter dan 10 millimeter over 36 meter of meer;

    • i.

      een grondwaterstandverlaging ter plaatse van landbouwpercelen met een duur van 5 dagen of minder, of er treed geen risico op schade aan landbouwgewassen, tenzij er wel een risico is waarbij de onttrekker een regeling heeft getroffen met mogelijke gedupeerden;

    • j.

      de grondwaterstand in natuurgebieden wordt alleen verlaagd buiten het groeiseizoen;

    • k.

      een grondwaterstand in stadsparken en bij monumentale bomen die niet langer dan 5 dagen onder de laagst bekende grondwaterstand verlaagd wordt tijdens het groeiseizoen.

    • l.

      een bodemdaling van minder dan 50 mm.

  • 3.

    De onttrekking vindt plaats in het kader van het aanleggen, hebben en onderhouden van bronnen ten behoeve van brandblusvoorzieningen.

  • 4.

    De vrijstelling van de watervergunningplicht van de onder het eerste, tweede of derde lid van dit artikel genoemde onttrekking geldt niet voor de volgende situaties:

    • a.

      een permanente onttrekking vanuit het eerste watervoerende pakket in de door provincie aangewezen gebieden voor strategische zoetwatervoorziening of milieubeschermingsgebieden voor drinkwatervoorziening;

    • b.

      een tijdelijke onttrekking vanuit het eerste watervoerende pakket van de door de provincie aangewezen milieubeschermingsgebieden voor grondwater waarbij meer dan 50.000 m3 per jaar wordt onttrokken;

    • c.

      de onttrekking van grondwater voor het gebruik als koelwater in de gemeenten Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Lansingerland, Waddinxveen, Zoetermeer en Zuidplas.

    • d.

      de onttrekking van grondwater met het doel om ondergrondse delen van bouwwerken droog te houden.

Artikel 19.2 Voorwaarden

Voor de onttrekkingen waarvoor geen watervergunning volgens artikel 3.4 eerste lid van de Keur is vereist, gelden de volgende bepalingen:

Monitoring van effecten

  • 1.

    Bij het gebruik van verticale onttrekkingsbronnen wordt een peilbuis of meetput geplaatst om de grondwaterstand te bepalen;

  • 2.

    Bij spanningsbemalingen wordt een peilbuis of meetput geplaatst om de stijghoogte te bepalen;

  • 3.

    Een monitoringsverplichting geldt indien uit de effectenstudie blijkt dat als gevolg van de onttrekking een of meer van de volgende situaties zich voordoet:

    • a.

      droogstand van (delen van) houten funderingen van meer dan 5 dagen;

    • b.

      hoekverdraaiing aan bebouwing en monumenten;

    • c.

      in gebieden met een hoge of middelhoge trefkans op archeologische resten in de bodemtreedt een lagere grondwaterstand op dan de laagst bekende grondwaterstand of dan het lokaal oppervlaktewaterpeil;

    • d.

      er treedt zetting op ter plaatse van infrastructuur, leidingen en/of waterkeringen van meer dan 10 mm;

    • e.

      er treedt een hoekverdraaiing op van railinfrastructuur of leidingen;

    • f.

      er treden zettingen op ter plaatse van railinfrastructuur;

    • g.

      de grondwaterstandsverlaging ter plaatse van landbouwgewassen duurt langer dan vijf dagen;

    • h.

      de grondwaterstandsdaling tot beneden de laagste bekende grondwaterstand ter plaatse van openbaar groen in stadsparken en monumentale bomen duurt langer dan vijf dagen;

    • i.

      een bodemdaling treedt op van meer dan 10 mm;

    • j.

      een grondwateronttrekking in het 1e watervoerend pakket is groter dan 50.000 m3 per jaar, op locaties waar brak grondwater in het eerste watervoerende pakket aanwezig is.

    • k.

      de hoeveelheid verplaatst grondwater ter plaatse van een bodemverontreinigingslocatie is groter dan 1000 m3, tenzij de verplaatsing het gevolg is van het saneren van die locatie;

  • 4.

    Alleen de omvang van het werkelijk effect hoeft te worden gemonitord voor elk van die situaties, die in artikel 19.2 derde lid, onderdeel a t/m k zijn genoemd.

  • 5.

    Het is verboden om meer effecten dan 19.1, tweede lid te veroorzaken. Het voordoen van deze situatie wordt binnen 1 werkdag gemeld aan HHSK

  • 6.

    De effectmonitoring bestaat uit het doen van een nulmeting, tussentijdse metingen en een eindmeting.

  • 7.

    De monitoringsgegevens worden op verzoek, bij permanente onttrekking jaarlijks, en binnen een maand na afloop van de onttrekking gerapporteerd aan HHSK.

Vrijstelling voor het uitvoeren van hoeveelheidmetingen

  • 8.

    Een vrijstelling voor het doen van hoeveelheidsmetingen zoals bedoeld in artikel 6.11, tweede lid, van het Waterbesluit geldt alleen in de volgende gevallen:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid is minder dan 12.000 m3 per jaar, en:

    • b.

      De grondwateronttrekking vindt niet plaats in het 1e watervoerende pakket in de door provincie aangewezen gebieden voor strategische zoet grondwatervoorraden, en;

    • c.

      De grondwateronttrekking vindt niet plaats in het 1e watervoerende pakket in de milieubeschermingsgebieden voor grondwater.

  • 9.

    Indien er geen meld- of meetverplichting is, dan geldt een vrijstelling voor het doen van opgave van de onttrokken hoeveelheid zoals bedoeld in artikel 6.11, vierde lid van het Waterbesluit.

Uitvoeringsvoorschriften voor onttrekkingen ten behoeve van bouwputten, grondsaneringen en sleuven

  • 10.

    De grondwateronttrekking wordt afgestemd op de aard en voortgang van de werkzaamheden.

  • 11.

    Het stabiliteit voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in NEN 9997-1+C1;

  • 12.

    Bij spanningsbemaling bedraagt de maximale afwijking van de voor een verticale stabiliteit benodigde stijghoogte 0,20 meter.

  • 13.

    De freatische grondwaterstand wordt maximaal 0,50 meter verlaagd onder de ontgravingsdiepte.

  • 14.

    De te onttrekken hoeveelheid grondwater wordt bepaald op basis van actuele meetwaarden van de grondwaterstand of stijghoogte.

 

Beheren van de onttrekkingsvoorzieningen

  • 15.

    Uiterlijk vier weken na het beëindigen van bluswerkzaamheden wordt het gebruik van een brandblusvoorziening gemeld aan het hoogheemraadschap. Hierbij wordt de tijdsspanne waarin de bron is gebruikt gerapporteerd;

  • 16.

    Bij het aanleggen en beheer van de voorziening voor de onttrekking/infiltratie wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 17.

    binnen drie maanden na de beëindiging van de onttrekking wordt een met de hand geboord of gespoten boorgat verwijderd en afgedicht. Putten met een diameter van 5 cm of meer worden gedicht met waterdicht schoon opvulmateriaal. 

Artikel 19.3 Melding

  • 1. Degene die grondwater onttrekt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

  • 2. In afwijking van het vorige lid, geldt een vrijstelling voor het doen van een melding aan het bestuur als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit, indien de hoeveelheid te onttrekken water niet meer bedraagt dan 1 m3 per uur gemiddeld over een etmaal.

  • 3. In aanvulling op de gegevens gevraagd in artikel A2 van deze Algemene regels, voldoet de melding ook aan de eisen zoals gesteld in artikel 6.19 en 6.27 van de Waterregeling.

  • 4. Indien er een monitoringsverplichting geldt op basis van artikel 19.2, bevat de melding tevens een monitoringsplan.

Artikel 19.4 Overgangsrecht

  • 1. Voor grondwateronttrekkingen die onder de werkingssfeer van deze algemene regel vallen en waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van deze algemene regel een watervergunning in werking en onherroepelijk is, worden de voorschriften van die vergunning aangemerkt als maatwerkvoorschriften voor de looptijd van de vergunning. Bij wijziging van de activiteiten is een effectenstudie nodig om opnieuw te bepalen of de onttrekking vergunningplichtig of meldingsplichtig is.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden de gegevens die in de vergunningaanvraag staan, aangemerkt als onderdeel van de maatwerkvoorschriften.

  • 3. Indien op het tijdstip dat deze algemene regel in werking treedt, nog niet beslist is op de aanvraag van een watervergunning, wordt de vergunningaanvraag aangemerkt als een melding overeenkomstig hoofdstuk A5 bij deze algemene regel, voor zover het een onttrekking betreft die valt onder de werkingssfeer van deze algemene regel.

  • 4. Voor onttrekkingen waarvoor voor de inwerkingtreding van deze algemene regel een melding is gedaan en geaccepteerd, blijven de regels gelden zoals die op het tijdstip van melden van kracht waren, tenzij er een wijziging in de onttrekking plaatsvindt.

Algemene regel 20 Het gedeeltelijk dempen/ophogen van de oppervlaktewaterlichamen genaamd de Rotte en de Ringvaart, door het ophogen van de percelen waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur is gesitueerd.

Artikel 20.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 .1 eerste lid onder a , b en c van de Keur is vereist als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het ophogen van boezemlanden waarop bestaande bebouwing en bijbehorende infrastructuur ( wegen, parkeerplaatsen en toegangspaden) is gesitueerd en de ophoging vindt plaats op de boezemlanden van het boezemsysteem van de Rotte en de Ringvaart (boezemlanden gelegen tussen de kernzoneringen van de boezemkades);

  • b.

    nieuwe bebouwing, het aanleggen van nieuwe verharding, het aanleggen van nieuwe boezemlanden of het vergroten van de bestaande droogvallende boezemlanden (inpolderen dan wel het laten afkalven van oevers, waardoor het afvoerend profiel wordt belemmerd in het boezemsysteem), is niet toegestaan.

Artikel 20.2 Melding

Degene die een demping van het boezemsysteem veroorzaakt door het ophogen van bestaande infrastructuur/bebouwing, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 21 Infiltratie van hemelwater en onttrekking van grondwater voor een gietwatervoorziening

Artikel 21.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.4 eerste lid van de Keur is vereist voor het gebruik van infiltratievoorzieningen voor ondergrondse opslag van gietwater bij glastuinbouwbedrijven, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het te infiltreren hemelwater is afkomstig is van een bedrijf met biologische teelt, of;

  • b.

    het te infiltreren hemelwater wordt aantoonbaar niet gemengd met waterstromen die door teeltactiviteiten verontreinigd kunnen zijn, of;

  • c.

    bij menging van hemelwater en andere waterstromen (die door teeltactiviteiten verontreinigd kunnen zijn) worden zuiveringstechnieken voor de verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen met een minimaal rendement van 80% toegepast (overeenkomstig de uitgangspunten van rapport GTB-1222, Wageningen UR) op de waterstroom die ondergronds wordt opgeslagen, of andere technische voorzieningen met een gelijkwaardig rendement;

  • d.

    het bedrijf dat infiltratievoorzieningen voor ondergrondse opslag niet langer gebruikt meldt dit binnen twee weken na de beëindiging;

  • e.

    op jaarbasis wordt per infiltratiepunt maximaal 70.000 m3 hemelwater geïnfiltreerd;

  • f.

    op jaarbasis wordt per infiltratiepunt maximaal 50.000 m3 water uit de ondergrondse hemelwateropslag onttrokken;

  • g.

    de kwaliteit van het te infiltreren water hoeft niet gemeten te worden.

Artikel 21.2 Melding

Het bedrijf dat dat gebruik gaat maken van infiltratievoorzieningen voor ondergrondseopslag meldt zich twee weken voor ingebruikname van de voorzieningen bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Bij de melding moeten de gegevens zoals genoemd in artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling worden verstrekt.

Artikel 21.3 Zorgplicht

Indien na de aanleg van nieuwe infiltratiepunten blijkt dat er zich schade voordoet bij derden moeten hiervoor maatregelen worden genomen, zodat de schade zich niet meer voordoet.

Artikel 21.4 Overgangsrecht

  • 1. Voor de bedrijven die eerder een vergunning hebben gekregen voor een infiltratie van hemelwater geldt de vergunningaanvraag als melding. Deze vergunningen vervallen op het moment van inwerkingtreding van deze Algemene regel van rechtswege.

  • 2. Voor bedrijven die op het moment van inwerkingtreding van deze Algemene regel nog niet aan de voorwaarde 1 van deze algemene regel voldoen, geldt een termijn van twee jaren vanaf deze inwerkingtreding om aan deze voorwaarde te voldoen.

Algemene regel 22 Het gebruik van percelen in de kernzone van de op bijgevoegde kaart aangegeven waterkeringen

Artikel 22.1 Reikwijdte

  • 1. In deze Algemene regel wordt een onderscheid gemaakt tussen:

    • (A) particuliere tuinen; en

    • (B) overige percelen op kades.

  • 2. Voor de kades met particuliere tuinen wordt nog onderscheid gemaakt tussen:

    • A1)

      Tuinen op een hoog risico kades (rode lijn Bijlage B): Dit zijn de kades langs boezems de Gouwe, Schie, Vlist, Gekanaliseerde Hollandsche IJssel, Ringvaart en de Rotte (inclusief berging Eendragtspolder). Uitzondering op deze indeling is de hoge (oostelijke) kant van de Ringvaart. Het hoogteverschil is hier kleiner, waardoor deze kades in categorie (A2) vallen.

    • A2)

      Tuinen op andere kades (zwarte stippellijn Bijlage B): Dit zijn de kades waarbij de risico’s voor het achterland kleiner zijn. Voorbeelden zijn kades langs de Vaart van de polder Bleiswijk, de zomerkades langs de gekanaliseerde Hollandsche IJssel, kades bij enkele ondiepe polders en kades die geen direct waterkerende functie hebben zoals het grootste deel van de Landscheiding.

  • 3. Bij percelen waarbij het water niet direct grenst aan de waterkering, wordt met de ‘waterlijn’ de buitenkruinlijn bedoeld.

Artikel 22.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a, b en c van de Keur is vereist voor het gebruik van percelen in de kernzone van de op bijgevoegde kaart aangegeven boezemwaterkeringen en overige waterkeringen, als voldaan is aan het bepaalde in het derde en vierde lid van deze Algemene regel en aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de inrichting van de kade leidt niet tot het versneld uitspoelen van het buitentalud;

  • b.

    de waterkering is vanaf het water zichtbaar en inspecteerbaar;

  • c.

    op en bij de kade wordt niet met zwaar materieel gewerkt;

  • d.

    beschadigingen aan de kade worden onmiddellijk hersteld;

  • e.

    indien er een kavelpad ligt ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergang door het hoogheemraadschap, wordt dit kavelpad/onderhoudsstrook van 5 meter in stand gehouden;

  • f.

    alle aangebrachte werken worden verwijderd zodra het hoogheemraadschap dit (schriftelijk) vraagt. Bijvoorbeeld voor het verrichten van periodiek onderhoud. De eigenaar/ gebruiker houdt hiermee rekening bij het aanbrengen van de voorzieningen;

  • g.

    er wordt een periode van minimaal 5 jaar tussen ophogingen aangehouden.

Artikel 22.3 Inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen

  • 1. Voor het inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen geldt dat in de eerste 5,00 meter uit de doorgaande waterlijn is toegestaan:

    • a.

      ophoging met klei tot maximaal 50 cm en niet hoger dan de kruin van de waterkering;

    • b.

      ophoging met klei van de kruin van de waterkering met maximaal 20 cm;

    • c.

      het plaatsen van wegneembare objecten zoals bloempotten, hekwerken, schuttingen, brievenbussen, bankjes, speeltoestellen, en opstallen zoals tuinhuisjes;

    • d.

      het aanbrengen van verharding / bestrating (met uitzondering van vlonders) op een laag van maximaal 10 centimeter stelzand;

    • e.

      het aanbrengen van een beschoeiing. De beschoeiing wordt in goede staat gehouden volgens de voorwaarden in de algemene regel nr. 9 over beschoeiing;

    • f.

      alleen in de op de kaart met zwarte stippellijn aangegeven waterkeringen is ook andere beplanting dan gras (maximale hoogte van 2 meter) toegestaan. Hiervoor zijn ondiepe grondbewerkingen toegestaan.

  • 2. Voor het inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen geldt dat tussen de 5,00 meter en 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn is toegestaan hetgeen in het eerste lid van dit artikel is toegestaan, plus:

    • a.

      het aanplanten van struiken, hagen en heesters;

    • b.

      ophogingen met ander materiaal dan klei met maximaal 50 cm.

  • 3. Voor het inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen is vanaf 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn tot einde van de beschermingszone al wat in het eerste en tweede lid van dit artikel is toegestaan, plus het aanplanten van bomen.

Artikel 22.4 Inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan particuliere tuinen

  • 1. Voor het inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan een particuliere tuin zoals agrarisch gebruik (veelal weide) of openbaar groen, is in de eerste 5,00 meter uit de doorgaande waterlijn toegestaan:

    • a.

      het aanbrengen van wegneembare hekwerken op voorwaarde dat deze het onderhoud en inspectie niet hinderen;

    • b.

      het beweiden met schapen;

    • c.

      het aanbrengen van een kavelpad van elementenverharding op een laag van maximaal 10 centimeter stelzand.

  • 2. Voor het inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan een particuliere tuin zoals agrarisch gebruik (veelal weide) of openbaar groen is tussen 5,00 meter en 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn toegestaan alles wat in het eerste lid van dit artikel is toegestaan, plus het beweiden door andere dieren dan schapen.

  • 3. Voor het inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan een particuliere tuin zoals agrarisch gebruik (veelal weide) of openbaar, is vanaf 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn tot einde van de beschermingszone het voorgaande (eerste en tweede lid van dit artikel) toegestaan, plus het aanbrengen vanniet gefundeerde wegneembare opstallen (zoals schuurtjes, hooibergen)en beplanting (uitgezonderd bomen).

Algemene regel 23 Het houden van vee op in de kernzone van de primaire waterkering

Artikel 23.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, eerste lid onder c van de Keur is vereist voor beweiding met vee in de kernzone van de primaire waterkering als wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    beweiden met schapen is op de gehele waterkering toegestaan;

  • b.

    beweiden met andere dieren dan schapen vindt slechts plaats vanaf 0,5 m uit de (beneden) binnenteenlijn;

  • c.

    het vee (en eventuele afrastering) worden direct verwijderd indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- en onderhoud of anderszins in het belang is van de zorg voor de waterkering;

  • d.

    het vee (inclusief schapen) wordt niet gestald op de waterkering;

  • e.

    het aantal dieren en/of de begrazingsduur worden aangepast aan de groeisnelheid van het gras;

  • f.

    de beweiding wordt gestaakt als het gras korter is dan 2 cm;

  • g.

    zo nodig wordt de waterkering hersteld met erosiebestendige klei en ingezaaid met een dijkenmengsel;

  • h.

    niet afgegraasde vegetatie wordt gemaaid;

  • i.

    schade aan de waterkering wordt voorkomen door bijvoorbeeld drinkgelegenheden regelmatig te verplaatsen.

Algemene regel 24 Het aanbrengen van beplanting in de kernzone van de primaire waterkering

Artikel 24.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, eerste lid onder b van de Keur is vereist voor het aanbrengen van beplanting als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de beplanting aangebracht wordt in een particuliere tuin;

  • b.

    de beplanting wordt op een maximale hoogte van 2 meter onderhouden;

  • c.

    beplanting is aan de buitendijkse zijde toegestaan op vlakke delen, bijvoorbeeld aangeheeld land, op minimaal 5 meter vanaf de taluds;

  • d.

    beplanting is aan de binnendijkse zijde toegestaan op vlakke delen, niet zijnde bermen en/of kruin, op minimaal 0,50 meter vanaf de taluds;

  • e.

    de beplanting belemmert de inspectie van de waterkering niet. Medewerkers van het hoogheemraadschap moeten (onder andere vanaf de weg) de dijk kunnen inspecteren op zwakke plekken. ‘Dichte’ beplanting is dus niet toegestaan;

  • f.

    indien noodzakelijk voor het uitvoeren van periodiek onderhoud aan de waterkering, wordt de beplanting door de eigenaren verwijderd.

Algemene regel 25 Het aanbrengen van objecten in de kernzone van de primaire waterkering

Artikel 25.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, eerste lid onder c van de Keur is vereist voor het aanbrengen van kleine of tijdelijke objecten in de kernzone van de primaire waterkering, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het object veroorzaakt geen schade aan de aangrenzende grasmat;

  • b.

    objecten belemmeren de inspectie van de waterkering niet. Medewerkers van het hoogheemraadschap moeten (onder andere vanaf de weg) de dijk kunnen inspecteren op zwakke plekken;

  • c.

    op locaties die door de objecten niet meer eenvoudig bereikbaar zijn voor het hoogheemraadschap, wordt het gras door de eigenaar van de objecten onderhouden;

  • d.

    schade aan de waterkering, met name aan de grasmat wordt voorkomen, bijvoorbeeld door speeltoestellen regelmatig te verplaatsen;

  • e.

    indien noodzakelijk wordt de waterkering hersteld met erosiebestendige klei en ingezaaid met een dijkenmengsel;

  • f.

    indien noodzakelijk voor het uitvoeren van periodiek onderhoud aan de waterkering worden de objecten door de eigenaren verwijderd.

Aanvullend voor kleine objecten:

  • g.

    de aanwezige grasmat of verharding sluit goed (zonder hoogteverschil of kale plekken) aan op het object (of de betonvoet);

  • h.

    objecten hebben vanaf maaiveld tot 50 cm hoogte een maximale diameter van 0,15 meter;

  • i.

    op vlakke delen mogen objecten worden gefundeerd met een betonvoet of vergelijkbaar met maximale afmeting 30x30x30 cm;

  • j.

    hekwerken en afrasteringen zijn niet hoger dan 1,0 meter en zijn voor minimaal 70% open;

  • k.

    de minimale onderlinge afstand tussen objecten bedraagt 1,0 meter.

Aanvullend voor tijdelijke objecten:

  • l.

    objecten hebben een oppervlak van maximaal 6 m2;

  • m.

    alle objecten gezamenlijk beslaan maximaal 10% van het perceeldeel binnen de kernzone;

  • n.

    tijdelijke objecten worden op vlak terrein aangebracht. Binnendijks geldt daarbij een minimale afstand van 2 meter van taluds. Buitendijks geldt daarbij een minimale afstand van 5 meter van de taluds.

Artikel 25.2 Melding

Degene die tijdelijke objecten aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 26 Het aanleggen en hebben van een natuurvriendelijke oever

Artikel 26.1 Reikwijdte

Deze algemene regel geldt voor oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang en de functie hoofdwatergang. Dit met uitzondering van die wateren die door het hoogheemraadschap vanaf de kant worden onderhouden en als langs het oppervlaktewaterlichaam een waterkering aanwezig is, (http://www.schielandendekrimpenerwaard.nl/over-ons/) -waterpeil/leggers-oppervlaktewatersystemen-, of - waterkeringen-1/leggers-waterkeringen-).

Artikel 26.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3 eerste lid onder a en b van de Keur is vereist voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever langs oppervlaktewaterlichamen, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever wordt door of namens de melder onderhouden, zodanig dat deze blijft voldoen aan het streefbeeld, (zie bijlage 1);

  • b.

    ontgraving van de oever (nat + droog) is maximaal 8 meter breed, (zie principetekening tekening natuurvriendelijke oevers);

  • c.

    de natuurvriendelijke oever wordt buiten het leggerprofiel aangelegd, (zie principetekening tekening natuurvriendelijke oevers);

  • d.

    profiel van de aan te leggen natuurvriendelijke oever voldoet aan de door het hoogheemraadschap beschikbaar gestelde set van toegestane standaardprofielen (streefbeeldvegetatie en onderhoudsplan; zie bijlage 2).

  • e.

    de natuurvriendelijke oever dient voldoende stevig te zijn zodat uitspoeling in het

  • f.

    doorstroomprofiel wordt voorkomen; zo nodig dient het talud met natuurlijke materialen (beplantingen, natuursteen, onderwaterbeschoeiing e.d.) te worden verankerd;

  • g.

    resten van oeververdedigingen volledig worden verwijderd indien deze geen structurele functie hebben voor de instandhouding van de taluds;

  • h.

    vooroeververdedigingen zijn toegestaan indien:

    • De vooroeververdediging niet in het oorspronkelijke natte profiel van het oppervlaktewater wordt aangebracht;

    • De vooroeververdediging maximaal 10 cm boven het laagwaterpeil uitsteekt;

    • De minimale afstand tussen vooroeververdediging en de waterkant 1,00 m bedraagt;

    • In de vooroeververdediging minimaal om de 50 m openingen zijn aangebracht van minimaal 1,00 m breed en 0,30 cm diep (gemeten t.o.v. laagwaterpeil).

Artikel 26.3 Melding

Degene die een natuurvriendelijke over aanlegt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

Algemene regel 27 Algemene regel bestaande opmalingen

Artikel 27.1 Reikwijdte

Deze algemene regel is van toepassing op bestaande opmalingen in het beheergebied van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, met uitzondering van werken in waterkeringen of waterscheidingen.

Onder bestaande opmalingen wordt verstaan:

  • -

    opmalingen die bestonden minimaal 3 maanden voor de inwerkingtreding van deze algemene regel en

  • -

    opmalingen die zijn toegestaan bij de inwerkingtreding van het vigerende peilbesluit.

Artikel 27.2 Voorwaarden

  • 1.

    Geen watervergunning volgens artikel 3.1, 1e lid sub g van de Keur is vereist voor de instandhouding van bestaande opmalingen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het (afwijkende) waterpeil wordt gehandhaafd op het huidige niveau, of op een peil gebracht dat minder afwijkt van het peilbesluit;

    • b.

      de oppervlakte/gebied van het afwijkende waterpeil blijft gelijk of wordt verkleind;

    • c.

      bijbehorende voorzieningen zoals pompen en stuwen zijn deugdelijk geconstrueerd;

    • d.

      de voorzieningen worden in goede staat onderhouden;

    • e.

      onnodig verlies van water en energie wordt voorkomen.

 

  • 2.

    De vrijstelling vervalt als het belang daarvan door wijziging van de functie of inrichting van het gebied komt te vervallen.

 

  • 3.

    De vrijstelling vervalt met de inwerkingtreding van een nieuw peilbesluit, tenzij het hoogheemraadschap in samenhang daarmee besluit dat de vrijstelling – mogelijk onder nader te stellen eisen of beperkingen – van kracht blijft.

Ondertekening

Bijlagen bij deze Algemene regels
1. Principetekening 1 Dam met duiker;
2. Tekening nr. 1  Algemene regel duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard;
3. Bijlage A Dammen met duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard;
4. A Kaart Steigers en Vlonders, B Principetekening Steigers en Vlonders;
5. Tekening nr.1 Algemene regel bruggen Krimpenerwaard;
6. Principetekening 1 Uitstroomvoorziening;
7. Principetekening 2 Onttrekkingsconstructie;
8. Indeling kades AR 22;
9. Bijlage 1 Streefbeeld natuurvriendelijke oevers;
10. Bijlage 2 Streefbeeld vegetatie en onderhoud natuurvriendelijke oevers;
11. Principetekening Natuurvriendelijke oevers.

Bijlage 1 Streefbeeld natuurvriendelijke oevers

Streefbeeld natuurvriendelijke oevers

Bijlage 2 Streefbeeldvegetatie en onderhoudsplan natuurvriendelijke oevers

Streefbeeldvegetatie en onderhoudsplan natuurvriendelijke oevers

Bijlage A Dammen met duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard

Dammen met duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard

Bijlage Indeling kades AR 22

Indeling kades AR 22

Bijlage Principetekening 1 Dam met duiker

Principetekening 1 Dam met duiker

Bijlage Principetekening 1 Uitstroomvoorziening

Principetekening 1 Uitstroomvoorziening

Bijlage Principetekening 2 Onttrekkingsconstructie

Principetekening 2 Onttrekkingsconstructie

Bijlage Principetekening 2 Vlonders

[vervallen]

Bijlage Principetekeningen natuurvriendelijke oevers AR 26

Principetekeningen natuurvriendelijke oevers AR 26

Bijlage Tekening nr. 1 Algemene regel bruggen Krimpenerwaard

Tekening nr. 1 Algemene regel bruggen Krimpenerwaard

Bijlage Tekening nr. 1 Algemene regel duikers hoofdwatergangen Krimpenerwaard

Tekening nr. 1 Algemene regel duikers hoofdwatergangen Krimpenerwaard

Bijlage Principetekening steiger algemene regel 10

Principetekening steiger algemene regel 10

Bijlage Kaart steigers en vlonders

Kaart steigers en vlonders