Regeling vervallen per 14-12-2021

Beleidsregel Bibob 2015 gemeente Best

Geldend van 29-12-2015 t/m 13-12-2021

Intitulé

Beleidsregel Bibob 2015 gemeente Best

Hoofdstuk 1 Algemeen

Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2015[Beleidsregel Bibob 2015 gemeente Best], vastgesteld door de burgemeester bij besluit van 22 december 2015 en het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 22 december 2015

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

overwegende, dat de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en Horecawet, artikel 30b van de Wet op de kansspelen, de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2:25 en 3.4 van de Algemene plaatselijke verordening.

Besluiten

vast te stellen de volgende:

Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2015.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

1.In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: de aanvraag om een beschikking bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • b.

    advies: het advies bedoeld in artikel 9 van de wet;

  • c.

    beschikkingen: alle besluiten waarop de wet kan worden toegepast;

  • d.

    bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;

  • f.

    overheid: rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld;

  • g.

    semi-overheid: rechtspersonen die met enig openbaar gezag zijn bekleed voor zover de aanvraag om een beschikking wordt ingediend in de uitoefening van hun publiekrechtelijke bevoegdheden.

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • i.

    Bibobtoets: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

  • j.

    Landelijk Bureau Bibob: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, als bedoeld in artikel 8 van de wet;

  • k.

    overheidsopdracht: een opdracht als bedoeld in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast;

  • l.

    rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Best;

  • m.

    RIEC: het Regionaal informatie- en expertisecentrum;

  • n.

    wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen

  • 1.

    Het bestuursorgaan zal de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking zoals vermeld in:

    • a.

      artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor de uitoefening van het horecabedrijf, met uitzondering van een dergelijke aanvraag ingediend door een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van die wet en waarvan de horeca-inrichting in eigen beheer van de rechtspersoon is en niet is verpacht aan een derde. Het bestuursorgaan kan van deze uitzondering afwijken en bij moverende redenen alsnog besluiten een bibobtoets toe te passen;

    • b.

      artikel 30a van de Drank- en Horecawet voor de melding van een wijziging leidinggevende op het aanhangsel bij de vergunning;

    • c.

      artikel 30b van de Wet op de Kansspelen voor het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten;

    • d.

      artikel 2:25 van de algemene plaatselijke verordening voor zover het betreft het organiseren van evenementen met betrekking tot vechtsporten, zoals free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Braziliaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Muay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten;

    • e.

      artikel 3:4 van de Algemene plaatselijke verordening voor de exploitatie van een seksinrichting en/of escortbedrijf.

  • 2.

    Het bestuursorgaan zal de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot aanvragen om een beschikking als bedoeld in:

    • a.

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit);

    • b.

      artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer);

    • c.

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets).

  • 3.

    De Bibobtoets met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a

blijft beperkt tot de aanvragen met een bepaalde bouwsom (zie bijlage 1) of aanvragen die vallen onder specifieke risicocategorieën of risicogebieden dan wel waarbij sprake is van cumulatie van aanvragen of bijzondere gevallen en wordt uitgevoerd volgens de toetsingscriteria die zijn opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze beleidsregel.

  • 4.

    De Bibobtoets met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder b blijft beperkt tot de inrichtingen die behoren tot de risicocategorie afval, vuurwerk, transportsector en automobielbranche, alsmede inrichtingen, waar bewerking, verwerking of recycling van afval of reststoffen een belangrijk onderdeel is van het productieproces, en betreft zowel de aanvraag van een vergunning als ook een wijzigingsvergunning.

  • 5.

    De Bibobtoets wordt in beginsel niet toegepast indien de aanvraag als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a afkomstig is van:

    • a.

      overheidsinstanties; definitie toegevoegd;

    • b.

      semioverheidsinstanties; definitie toegevoegd;

    • c.

      door de Minister van Volkshuisvestiging conform het Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning toegelaten woning(bouw)corporaties;

    • d.

      door het college van burgemeester en wethouders bij specifiek besluit aan te wijzen aanvragers (moet dan nog wel gebeuren), zoals Publiek-Private Samenwerkingsconstructies van particuliere ondernemingen en overheid in bijvoorbeeld de ontwikkeling van een schouwburg of een winkelcentrum.

  • 6.

    De Bibobtoets wordt niet toegepast indien de aanvraag als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder b afkomstig is van:

    • a.

      overheidsinstanties;

    • b.

      semioverheidsinstanties.

  • 7.

    Als bij een aanvraag vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet zal het bestuursorgaan de Bibobtoets in beginsel toepassen met betrekking tot elke aanvraag om een beschikking, zoals vermeld in:

    • a.

      artikel 2.1 eerste lid, aanhef, en onder e, van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer), niet behorend tot de risicocategorieën en gevallen als bedoeld in artikel 2.1, vierde lid;

    • b.

      artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor de uitoefening van het horecabedrijf, ingediend door een para commerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en horecawet en waarvan de horeca-inrichting in eigen beheer van de rechtspersoon is en niet is verpacht aan een derde.

Artikel 2.2 Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 2.1

  • 1. Het bestuursorgaan zal, naast de in artikel 2.1, eerste lid aangeduide aanvragen bij een aanvraag voor de in artikel 2.1, tweede lid genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibobtoets, als vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 2. Als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau Bibob blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking in de twee jaar voorafgaande aan de datum van indiening van een aanvraag genoemd in artikel 2.1 door het Bureau Bibob een advies is uitgebracht of een aanvraag om een advies door het Bureau Bibob in behandeling is genomen dan moet worden over gegaan tot toepassing van de wet Bibob.

Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

  • 1. Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • a. de verleende beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het college na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied;

  • b. de verleende beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het college genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een Bibobtoets;

  • c. vanuit eigen informatie of informatie verkregen van een of meer partners binnen het samenwerkingsverband RIEC of van het Openbaar Ministerie informatie als bedoeld in artikel 26 van de wet er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet Bibob;

  • d. bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibobtoets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene in de gemeente Best een soortgelijke beschikking is verleend.

  • 2. In geval aan betrokkene als bedoeld in het vorige lid, aanhef en onder d, in meer gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuursorgaan het RIEC om coördinatie in de Bibobtoets verzoeken.

Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties.

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij aanbestedingen

[Gereserveerd]

Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij vastgoed

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Intrekking beleidsregel

De “Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob voor de horeca- en prostitutiebranche, coffeeshops, smart- en growshops en speelautomatenhallen met bijbehorende toelichting” van 21 september 2011 en de “Bibob-beleidslijn betreffende de aanvraag om een Omgevingsvergunning-Bouwactiviteit met bijbehorende toelichting” van 16 april 2013 worden ingetrokken.

Artikel 4.2 Datum inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt de dag na bekendmaking(28 december 2015) daarvan in werking op 29 december 2015.

Artikel 4.3 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als "Beleidsregel Bibob 2015"

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 22 december 2015
door het college van burgemeester en wethouders van Best
de gemeentesecretaris de burgemeester, C. Noordman A. van Aert
Aldus vastgesteld op 22 december 2015
door de burgemeester van Best
de burgemeester,
A.van Aert

Bijlage 1: toepassingscriteria geldend voor de uitvoering van de Bibobtoetsing bij de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit).

Uitgaande van het doel van de Wet Bibob, het waarborgen van de integriteit van het bestuursorgaan en het voorkomen van ongewild faciliteren van criminele activiteiten en daarmee het tegenhouden van vergunningen waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt, zal de uitvoering van de Bibobtoetsing plaatsvinden bij aanvragen, die vallen onder één van de hierna genoemde gevallen:

A. Bouwsom

In geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning-bouwactiviteit, waarbij sprake is van een bouwsom van meer dan € 500.000,- (exclusief btw). De bouwsom wordt door de gemeente berekend.

B. Risicocategorieën

Indien de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw) en waarbij sprake is van een of meerdere onderstaande risicocategorieën:

Risicocategorieën

  • 1.

    Inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet: - logies wordt verstrekt (waaronder hotels, kamerverhuurbedrijven, pensions), - dranken worden geschonken (waaronder horecabedrijven), of - rookwaren of spijzen (waaronder coffeeshops) voor directe consumptie worden verstrekt;

  • 2.

    Voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden (waaronder prostitutiebedrijven, darkrooms, seksbioscopen, sekswinkels, erotische massagesalons);

  • 3.

    Een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte (waaronder escortbedrijven);

  • 4.

    Inrichtingen die in het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smartshops, headshops of growshops;

  • 5.

    Inrichtingen die zijn bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen (waaronder speelautomatenhallen en gamecenters);

  • 6.

    Afvalbewerkings- en verwerkingsbedrijven;

  • 7.

    Wisselkantoren;

  • 8.

    Kapsalons;

  • 9.

    Cadeauwinkels;

  • 10.

    Belwinkels;

  • 11.

    Internetcafés;

  • 12.

    Niet-geregistreerde uitzendbureaus;

  • 13.

    Transportondernemingen;

  • 14.

    Autohandel (verkoop en verhuur);

  • 15.

    Sloopbedrijven;

  • 16.

    Sportscholen;

  • 17.

    Beauty-, welness- en saunabedrijven;

  • 18.

    Import- en exportbedrijven (handelsondernemingen; schoenen, kleren, onderdelen);

  • 19.

    Vastgoedbedrijven;

  • 20.

    Vrijplaatsen (locaties waar en/of groepen waartegen een effectief overheidsoptreden wordt belemmerd, leidend tot een maatschappelijk ongewenste situatie, waarbij aanwijzingen bestaan voor het aanwezig zijn van strafbare gedragingen waaronder (fiscale) fraude en waarbij we spreken over handhavingsknelpunten. De belemmering betreft soms een bestaande of vermeende dreiging, soms een sociaal-culturele hindernis);

  • 21.

    Vuurwerkbranche.

NB.: Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Deze risicocategorieën kunnen, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het college van burgemeester en wethouders worden aangepast.

C. Bijzondere gevallen

Vanaf de 4e aanvraag op jaarbasis van dezelfde aanvrager en/of betrokkene met een bouwsom van meer dan € 50.000,- en minder dan € 500.000,-.

In geval reeds is beginnen met de realisatie van een vergunningplichtig bouwwerk, zonder dat daarvoor de vereiste vergunning is aangevraagd ende bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw).

D. Risicogebied

indien de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw) en de aanvraag een locatie betreft die gelegen is in een door het college aangewezen risicogebied.

NB.: Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Deze risicocategorieën kunnen, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het college van burgemeester en wethouders worden aangepast.

Bijzondere omstandigheden

Naast de hiervoor genoemde gevallen waarbij als regel een zogenoemde bibob-toets plaatsvindt, kan de Wet Bibob (binnen de mogelijkheden van de wet) ook in bijzondere gevallen worden ingezet als instrument in het kader van de handhaving van (lokaal) beleid. Om die reden zal, naast de hiervoor aangeduide gevallen, ook een bibob-toets mogelijk zijn bij aanvragen van vergunningen, waarbij op basis van feiten en omstandigheden, of gebaseerd op (aanvullend) lokaal beleid, gemotiveerd een risico-inschatting conform de Wet Bibob in dat geval geboden is.

De burgemeester is via deze beleidslijn gemandateerd hiertoe dit besluit te nemen, gezien zijn/haar betrokkenheid en informatiewinning in het driehoeksoverleg.

1 Algemeen

1.1 Inleiding

Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door ondermeer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

1.2 De Wet Bibob algemeen

De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, er sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.

Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur(Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.

De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in Wet Bibob en Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, zijn er per 1 juli 2013 o.a. een aantal aanvullingen/wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.

1.3 De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013

In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 zijn allereerst de wettelijke veranderingen vanuit andere onderliggende wet- en regelgeving verwerkt. Het betreft bv artikel 30a Drank- en Horecawet (DHW) i.c. de invoering van een aanhangsel bij de reguliere vergunning voor het uitoefenen van het horeca- of slijtersbedrijf, alsmede ook koppeling van de wet aan onderdelen binnen de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (WABO).

Toepassingsbereik

Daarnaast is het toepassingsbereik uitgebreid met de volgende onderdelen:

Gemeentelijke vergunningen en ontheffingen:tot 1 juli 2013 regelde de Wet Bibob in artikel 7 en het Besluit Bibob in artikel 4 de inrichtingen, waarvoor een daarop van toepassing verklaarde gemeentelijke vergunning onder het Bibobbeleid kon vallen. Deze limitatieve opsomming is nu losgelaten. Dit betekent dat in beginsel elke gemeentelijke vergunning, die voorgeschreven wordt voor een inrichting of bedrijf, voortaan onder het Bibobbeleid kan vallen. Voorwaarde daarbij is wel, dat dit specifieke onderdeel in het lokale Bibobbeleid, goed gemotiveerd kan worden.

Verbetering van de informatiepositie.

De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 betekent ook een duidelijke verandering in de zienswijze omtrent het verloop van de Bibobtoetsing. Tot dan toe was de benadering dat het overheidsorgaan in beperkte mate een vooronderzoek (het zogenaamde eigen huiswerk) deed en aansluitend voor de verdere beoordeling van niet-transparante aanvragen, daarvoor een adviesverzoek deed bij het Landelijk Bureau Bibob.

In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 is er voor gekozen om bestuursorganen in eerste aanleg al zoveel mogelijk in positie te brengen om tot een meer diepgaande beoordeling van de aanvraag te kunnen komen.

De informatiepositie voor het openbaar bestuur is in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 verbeterd. Om bestuursorganen beter eigen onderzoek te kunnen laten doen, is de mogelijkheid tot het opvragen van justitiële en strafvorderlijke gegevens uitgebreid.

Politiegegevens:

Het bestuursorgaan kan bij de politie informatie opvragen over de betrokkene(n) bij het toepassen van de Wet Bibob. Dit is nu mogelijk voor alle aanvragen om vergunningen en subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties, waarop de Wet Bibob van toepassing is. Hiervoor is artikel 4.3 eerste lid van het Besluit politiegegevens (Bpg) gewijzigd.

Tot 1 juli 2013 was dit alleen mogelijk voor specifieke vergunningen, zoals de Drank- en

Horecawetvergunning.

Justitiële en strafvorderlijke gegevens:

Het bestuursorgaan kan van betrokkene(n) justitiële en strafvorderlijke gegevens opvragen. Hiervoor is artikel 15 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) gewijzigd. Ook hier geldt dat dit voor alle vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties, waar de Wet Bibob op van toepassing is verklaard, mogelijk wordt. In beginsel kunnen daarbij alle justitiële en strafvorderlijke gegevens worden verstrekt.

De uitbreiding van het verstrekken van informatie door politie en justitie geldt daarbij alleen ten aanzien van de betrokkene(n).

In de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 wordt met betrokkene(n) bedoeld: de aanvrager van een beschikking, de subsidieontvanger, de vergunninghouder, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan. Indien een aanvraag een rechtspersoon betreft, worden alle natuurlijke personen binnen deze rechtspersoon aangeduid als betrokkene.

Landelijk Bureau Bibob (Bureau Bibob):

Bestuursorganen kunnen bij het Bureau Bibob informatie opvragen of over de betrokkene in de afgelopen twee jaar eerder een advies is uitgebracht en zo ja, welke conclusie het advies had (ernstig gevaar, mindere mate van gevaar, geen gevaar). Als het adviesverzoek niet tot een advies heeft geleid, bijvoorbeeld omdat de betrokkene de aanvraag uit eigen beweging heeft ingetrokken, kan het Landelijk Bureau Bibob dat ook melden.

RIEC:

Een andere uitbreiding betreft het feit, dat het bestuursorgaan direct vanaf de start van de Bibobtoetsing daarin ondersteuning kan krijgen vanuit het RIEC. De nieuwe wet zorgt ervoor dat ook het RIEC toegang heeft tot alle Bibobinformatie, inclusief het adviesrapport van het Landelijk Bureau Bibob. Het RIEC mag deze informatie alleen gebruiken voor haar ondersteunende taak; de informatie mag door haar niet gebruikt worden voor andere doeleinden (bijvoorbeeld de integrale aanpak van casussen).

De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 geeft de mogelijkheid om in de eigen onderzoeksfase een aanvraag om een vergunning of overheidsopdracht te bespreken in het samenwerkingsverband RIEC. Voorwaarde hierbij is wel dat het bestuursorgaan deel uitmaakt van het samenwerkingsverband (i.c. convenantpartner is van het RIEC).

Dit betekent dat het bestuursorgaan de informatie, die het bestuursorgaan verkregen heeft in het kader van het eigen onderzoek, in beginsel mag delen in RIEC-verband ten behoeve van de ondersteuning bij het toepassen van de Wet Bibob. De partners in het RIEC mogen deze informatie niet zelfstandig gebruiken, er blijft een geheimhoudingsplicht gelden. De verkregen informatie mag alleen gebruikt worden ter ondersteuning aan het bestuursorgaan bij het toepassen van de Wet Bibob.

Handelsregister:

Bestuursorganen krijgen de mogelijkheid om in het Handelsregister te zoeken op natuurlijke personen. Dit kan handig zijn om te achterhalen bij welke ondernemingen een betrokkene(n) nog meer actief is. Hiervoor is artikel 28 lid 3 van de Handelsregisterwet aangepast.

1.4 Algemeen toepassingsbereik Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013

De Wet Bibob en het daarbij behorende Besluit Bibob bieden de mogelijkheid tot toepassing door bestuursorganen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen enerzijds haar status als publiekrechtelijk orgaan en anderzijds haar status als privaatrechtelijke partij.

Toepassing van het Bibobinstrumentarium vanuit de positie van publiekrechtelijk orgaan kan bij:

1.de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake een

vergunning, toekenning, erkenning of ontheffing als bedoeld in:

  • a.

    artikel 7 van de Wet Bibob: een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf;

  • b.

    artikelen 3 en 30a van de Drank- en Horecawet;

  • c.

    artikel 6 van de Opiumwet;

  • d.

    artikel 3, eerste lid, van de marktverordening voor het wegvervoer, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen en artikel 7.1, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen;

  • e.

    artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000;

  • f.

    artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • g.

    artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo, voor zover dat onderdeel

betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet;

  • h.

    artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van die wet, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob kan worden geweigerd;

  • i.

    artikel 70l van de Woningwet;

  • j.

    artikel 4.3, derde lid, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet;

  • k.

    artikelen 9.2.2.3 en 11.2 van de Wet milieubeheer, voor zover die artikelen betrekking hebben op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.2.3 onderscheidenlijk artikel 11.2 van de Wet milieubeheer is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob, kan worden geweigerd dan wel ingetrokken;

  • l.

    artikelen 30b en 30h van de Wet op de kansspelen;

  • m.

    artikel 3:1 van de Algemene douanewet, voor zover dat artikel betrekking heeft op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3:1 van de Algemene douanewet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken

  • n.

    artikel 14, eerste lid van de Wet strategische diensten;

  • o.

    artikelen 7, eerste lid, 30 en 33 van de Huisvestingswet;

  • 2.

    de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake een subsidie.

Toepassing van het Bibobinstrumentarium vanuit haar positie van betrokkene in privaatrechtelijke transacties kan bij:

  • 1.

    de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor

    zover het een overheidsopdracht betreft in de bij algemene maatregel van bestuur

    aangewezen sectoren;

  • 2.

    het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

1.5 Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente

Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • 1.

    de beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Drank- en Horecawet:

    • a.

      de vergunning voor de uitoefening van het horeca- en slijtersbedrijf;

    • b.

      melding van een leidinggevende tot wijziging van het aanhangsel behorende bij de vergunning genoemd onder a;

  • 2.

    vergunning ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting;

  • 3.

    vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten in een horecabedrijf;

  • 4.

    vergunningen vanuit de Huisvestingswet:

    • a.

      huisvestingsvergunning;

    • b.

      vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte;

    • c.

      vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten;

  • 5.

    vergunningen en ontheffingen op grond van gemeentelijke verordeningen;

  • 6.

    omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten;

  • 7.

    omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten:

    • a.

      vergunningplichtige inrichtingen binnen aangewezen sectoren;

    • b.

      omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM);

  • 8.

    beschikking tot het toekennen van subsidies.

Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde

  • 1.

    voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;

  • 2.

    het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

1.6 Waarom een beleidsregel?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.

Door het vaststellen en implementeren van een beleidsregel biedt het bestuursorgaan meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidsregel staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna de Bibobtoets) zal plaatsvinden.

Voor de burger wordt door de beleidsregel voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidsregel een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.

In de gevallen, waarin toepassing van het Bibobinstrumentarium beperkt zal worden tot aangewezen branches of gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren is het noodzakelijk, dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. In de modelbeleidsregel is daarbij op onderdelen al een suggestie gedaan.

In de hier toe te passen beleidsafweging kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van bestuurlijke rapportages en bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. De Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC's) kunnen bij deze beleidsafweging een adviserende en ondersteunende rol vervullen.

Juist in deze categorie binnen de modelbeleidsregel kan er dus sprake zijn van een wat grotere beleidsdiversiteit tussen gemeenten.

1.7 Algemene uitgangspunten Beleidsregel Bibob 2015

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Ook in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 blijven deze beginselen belangrijke uitgangspunten. De Bibobtoetsing geldt daarbij als ultimum remedium. Dit betekent dat het bestuursorgaan eerst de toepasbaarheid van haar bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) en de reguliere weigerings- en intrekkingsgronden uit de onderliggende wet- en regelgeving dient te onderzoeken. Van belang hierbij is bijvoorbeeld de eis "niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn".

Indien een Bibobtoetsing toch noodzakelijk blijkt, kan de nadruk in eerste aanleg gelegd worden op het z.g. "eigen onderzoek". Vanuit de versterking van de informatiepositie kan dit in een aantal gevallen al leiden tot een zelfstandige beslissing van het bestuursorgaan zonder het inwinnen van advies bij het landelijk Bureau Bibob.

Vanuit de risicoprofielen van de verschillende sectoren, waarop de Bibobwetgeving van toepassing kan worden verklaard, is voorts zoveel mogelijk gekozen voor een meer risicogerichte inzet van het Bibobinstrumentarium. Dit betekent dat er enerzijds nog sprake is van een generieke toepassing (bijvoorbeeld bij de horecasector) maar er in andere sectoren gekozen wordt voor een nadere beperking van de toepassing vanuit specifiek geformuleerde risicofactoren.

Administratieve lasten

Het toepassen van de Bibobtoetsing zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager; deze zal namelijk meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen.

Tot 1 juli waren bestuursorganen vrij in het hanteren van Bibobvragenformulieren. Dit leidde tot enige diversiteit op dit vlak binnen bestuursorganen. Om daarin tot eenduidigheid te komen en enige beperking op te leggen in de te stellen vragen, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie bij de invoering van de Evaluatie- en uitbreidingswet 2013, landelijk de daarvoor te hanteren vragenformulieren vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat door elk bestuursorgaan vanaf 1 november 2013 dezelfde Bibobvragenformulieren gebruikt dienen te worden.

Naast de administratieve lasten voor de aanvrager, is er ook sprake van extra administratieve lasten voor het bestuursorgaan. De hiervoor genoemde landelijke vaststelling van het Bibobvragenformulier kan hierin al enige beperking betekenen. Een verdere beperking is in de beleidsregel ingevoerd door de toepassing per sector mede afhankelijk te laten zijn van specifiek benoemde risicofactoren. Bij de omgevingsvergunning-bouwactiviteit zijn daarbij bijvoorbeeld toepassingsbeperkingen opgelegd vanuit enerzijds het aspect bouwsom en anderzijds specifieke gebruiksvormen bouwwerk. De specifiek op deze vergunning van toepassing te verklaren beperkingen zijn opgenomen in bijlage 1 bij de beleidsregel. Deze beperking leidt er in de praktijk toe, dat gemiddeld minder dan 5% van het totale aantal aanvragen om een omgevingsvergunning bouwactiviteit daadwerkelijk onderdeel van een Bibobtoetsing worden.

Eenduidig Bibobbeleid

De kracht van het Bibobinstrumentarium neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de bestuursorganen zo veel mogelijk eenduidig zijn. Het RIEC kan daarbij een sterke ondersteunende en coördinerende rol vervullen. Met deze modelbeleidsregel wordt een aanzet gegeven tot meer eenduidigheid van Bibob-beleid van de bestuursorganen binnen de omgeving van de politie-eenheid Oost Brabant. Dit in aansluiting op het daartoe strekkende besluit van het regionaal veiligheidscollege Oost Brabant van mei 2013.

2. Beleidsregel Bibob 2015

Algemeen

In de Beleidsregel Bibob 2015 is rekening gehouden met de uitbreiding op toepassingsmogelijkheden, zoals vermeld in de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013. Vervolgens is gekozen voor een beperking van de toepassing van het Bibobinstrumentarium bij beschikkingen van de bestuursorganen van de gemeente als publiekrechtelijk rechtspersoon. Voor de toepassing van het Bibobinstrumentarium in de positie van gemeente als privaatrechtelijke partij (bij aanbestedingen en vastgoed) zullen op een later moment voorstellen worden gedaan. Deze zullen worden begeleid met adviezen voor de zorgvuldige inrichting van het algemeen kader in deze.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

In artikel 2.1, eerste lidzijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag, uitgezonderd de paracommercie, een Bibobtoets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de betreffende bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder meer:

  • a.

    zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • b.

    grootschalig gebruik van z.g. cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor z.g. "witwaspraktijken";

  • c.

    bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het z.g. "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen;

  • d.

    betrokkenheid vanuit criminele organisaties in de voorbereiding en uitvoering van de activiteit.

Als het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibobtoets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, vanuit een oogpunt van terugdringing van administratieve lasten, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel ten aanzien van de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.

In artikel 2.1, tweede lid zijn vervolgens de beschikkingen genoemd, waarbij de toepassing van het Bibobinstrumentarium in artikel 2.1, derde lid wordt beperkt vanuit risico-indicatoren bij specifieke branches en gebieden.

Het gaat daarbij om:

a.artikel 2.1, tweede lid aanhef en onder a: de omgevingsvergunning bouwactiviteit:

Uitgangspunt is daarbij geweest, dat een Bibobtoets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden maar dat de toepassing beperkt zou dienen te blijven tot de gevallen waarin sprake is van een financiële investering van redelijke omvang dan wel het betrokken bouwwerk op enigerlei wijze een faciliterende rol kan vervullen in bedrijfsmatige activiteiten die een vergroot risico in zich hebben voor criminele invloeden. Dit laatste kan ingegeven zijn door branche- en/of omgevingskenmerken.

In de bijlage bij deze modelbeleidsregel is hierin een voorzet gedaan. De daarin genoemde risico-indicatoren komen overeen met de duiding, die op dit punt eerder is gebeurd binnen de bestuurlijke omgeving van de regio Zuidoost Brabant alsmede ook binnen de z.g. B-5 gemeenten. De uiteindelijke keuze voor beperking van het toepassingsbereik kan plaatsvinden in regionaal overleg, waarbij door het RIEC een coördinerende en ondersteunende rol kan worden vervuld.

b.artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder b: de omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milieubeheer:

De reguliere toepassing blijft vooralsnog beperkt tot de inrichtingen, die vallen onder de in artikel 2.1, vierde lid genoemde risicocategorie. De Bibobtoets zal in alle gevallen worden uitgevoerd bij zowel de aanvraag om een vergunning als ook bij een revisie- en een veranderingsvergunning.

De algemene toepassing van de Bibobtoets zal vooralsnog beperkt worden tot de in de beleidsregel aangegeven bijzondere omstandigheden i.c. handhavingsbeschikking of aanwezige specifieke informatie.

Op de Bibobtoets in de gevallen sub a. en b. wordt in artikel 2.1, zesde en zevende lid een uitzondering gemaakt namelijk als sprake is van aanvragen afkomstig van overheidsinstanties, semioverheidsinstanties, woningcorporaties en Publiek-Private Samenwerkingsverbanden (zogenaamde PPS-constructies), wordt de Bibobtoets niet uitgevoerd. De semioverheid is een particulier opgezette onderneming waarin de overheid met kapitaal en als garant deelneemt. Kenmerken van semioverheid zijn dat sprake is van wettelijke taken en/of het dienen van een uitgesproken publiek belang, en dat ze (grotendeels) worden gefinancierd door de overheid. Door deze financiële afhankelijkheid kan de overheid in grote mate toezicht houden en invloed uitoefenen op de instellingen.

Naast deze regeling voor inzet van het Bibobinstrumentarium in alle daarvoor benoemde gevallen, wordt in artikel 2.1, achtste lid de mogelijkheid geboden om een Bibobtoets uit te voeren in de gevallen, die niet vallen onder de hier geduide reguliere toepassing maar waarin specifieke omstandigheden kunnen nopen tot deze toetsing.

c.artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder c: de omgevingsvergunning beperkte milieutoets:

De toepassing van de Bibobtoets bij deze vergunning zal in beginsel beperkt blijven tot de gevallen, waarin specifieke informatie daartoe aanleiding vormt.

d.artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder d: de aanvraag voor nader te benoemen vergunningen conform lokale verordeningen:

De Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob 2013 biedt de mogelijkheid om elke vergunning, die gekoppeld wordt aan een lokale verordening, onder Bibobbeleid te voegen. Voorwaarde daarbij is wel dat de inzet van dit instrument op deze lokale vergunning goed gemotiveerd kan worden. Deze verruiming in de wet biedt dus de mogelijkheid om een mogelijk integriteitsrisico bij reeds bestaande andere beschikkingen vanuit lokale verordeningen onderdeel te maken van het gemeentelijk Bibobbeleid. Dit geldt ook voor activiteiten, waarbij de invoering van een vergunningsplicht zou kunnen bijdragen in het beter beheersbaar maken van ondervonden problematiek daarin. In overleg met RIEC-partners zullen de daarvoor in aanmerking komende andere evenementvergunning(en) worden vastgesteld, die vervolgens door de burgemeester worden aangewezen als vergunning waarvoor de Bibobtoets geldt (artikel 2.1,vijfde lid)

De inmiddels als risicovol te duiden evenementenvergunning voor vechtsportgala's is opgenomen onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder g in de beleidsregel. Dit betekent dat voor deze vergunning bij elke aanvraag een Bibobtoetsing zal plaatsvinden.

In artikel 2.1, achtste lid wordt de toepasbaarheid mogelijk gemaakt voor daartoe benoemde beschikkingen, waarbij sprake is van specifieke omstandigheden. Hieronder valt dus ook de toepassing van het Bibobinstrumentarium bij het gemeentelijk subsidiebeleid.

Artikel 2.2

voorziet in de mogelijkheid om toch een Bibobtoets te kunnen laten plaatsvinden in gevallen, waarin de toepasbaarheid in eerste aanleg is beperkt tot specifieke criteria. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanvraag van een omgevingsvergunning bouwen, waarbij de onderhavige bouwsom lager is dan de bouwsom, die geldt voor reguliere Bibobtoetsing.

Artikel 2.3

voorziet in de mogelijkheid om alsnog een Bibobtoets te laten uitvoeren voor een reeds verleende beschikking. De noodzaak hiertoe kan ontstaan vanuit specifieke informatie op een specifieke uitgegeven beschikking.

Bij een weigering om de Bibobvragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding wordt het een weigering overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de Wet Bibob en wordt het beschouwd als een ernstig gevaar als genoemd in artikel 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning wordt als gevolg daarvan ingetrokken.

Hoofdstuk 3 Privaatrechtelijke transacties

De toepassing van de Wet Bibob bij privaatrechtelijke transacties wordt in deze beleidsregel nog niet opgenomen. Reden hiervoor is het feit, dat in dit soort transacties de overheid niet als overheidsorgaan optreedt maar als private partij. Dit betekent dat zij daarin te maken krijgt met de regels van het verbintenissenrecht. Daarin is niet automatisch de koppeling met de toepassing van de Wet Bibob geregeld. De juridische kaders waarin de gemeente wil acteren bij haar privaatrechtelijke handelingen zullen dus eerst vooraf goed geformuleerd moeten worden. Pas als dit goed is uitgewerkt, kan beleidsmatig ook de inzet van het Bibobinstrumentarium worden ingevoerd. De verwachting is dat daarvoor in de loop van 2015 voorstellen zullen worden aangereikt door de Bestuurlijke werkgroep Bibob.

3. Uitvoering

3.1 Eigen onderzoek

In de in deze beleidsregel bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibobvragenformulieren dienen in te vullen en inleveren bij het bestuursorgaan. De Bibobvragenformulieren zijn bij Ministeriele Regeling van 24 juni 2013 vastgesteld en uiterlijk 1 november 2013 ingevoerd.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibobvragenformulieren en alle daarin gevraagde (kopieën van) documenten onderdeel uit van de aanvraag.

Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan ook nog een advies bij het Bureau Bibob worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd;

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en);

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten;

  • d.

    de Officier van Justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen.

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan ondersteuning gevraagd worden aan het RIEC. Dit kan vanaf de start van de aanvraag tot en met de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.

3.2 Informatieplicht

  • 1.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau Bibob. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau Bibob.

  • 2.

    In geval een van het Bureau Bibob ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de Wet Bibob.

3.3 Adviestermijn

  • 1.

    Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau Bibob, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau Bibob in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, eerste lid van de wet. Die termijn bedraagt acht weken.

  • 2.

    Indien het Bureau Bibob het advies niet binnen de in het eerste lid van artikel 15 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15, derde lid van de wet, dat is vier weken.

  • 3.

    Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in punt 2.

  • 4.

    De verlenging van de adviestermijn van het Bureau Bibob, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau Bibob in gevallen als bedoeld in artikel 15, tweed lid van de wet (verzoek om aanvullende informatie dor het Bureau Bibob), leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

3.4 Beschikking

  • 1.

    Het bestuursorgaan kan overgaan tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau Bibob blijkt, dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 2.

    Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag om de beschikking op grond van de wet, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te brengen.

  • 3.

    Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor bezwaar en beroep.

  • 4.

    Het bestuursorgaan, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

4. Tot slot

De Bibob Beleidsregel 2015 is bedoeld voor het actualiseren van het huidige lokale Bibobbeleid en de daaraan gekoppelde uitvoeringsprocedure aan de recente wetswijzigingen. Zij omvat dus nog geen uitbreidingen in toepassingsbereik vanuit de per 1 juli 2013 van kracht geworden Evaluatie- en uitbreidingswet 2013. Uitbreiding van het huidige Bibob-beleid zal vanuit de bestuurlijke werkgroep Bibob verder worden voorbereid.