Verordening van Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent subsidie (Algemene subsidieverordening Gelderland 2016)

Geldend van 17-06-2020 t/m 19-06-2020

Intitulé

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent subsidie (Algemene subsidieverordening Gelderland 2016)

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND

Gezien het voorstel van Gedeputeerde Staten PS2016-404 betreffende de vaststelling van de Voorjaarsnota 2016; Gelet op artikel 143 van de Provinciewet;

BESLUITEN

Vast te stellen de navolgende gewijzigde regeling: Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde regels wordt verstaan onder:

  • a.

    controleprotocol: instructie aan de subsidieontvanger voor het geven van aanwijzingen voor de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole;

  • b.

    provinciebestuur: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van beslissingen omtrent subsidie;

  • c.

    wet: Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    VwEU: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1 Deze verordening is van toepassing op alle besluiten van het provinciebestuur omtrent subsidie, tenzij bij of krachtens deze verordening, in een bijzondere subsidieverordening of in een besluit van Provinciale Staten anders is bepaald.

  • 2 Titel 4.2 van de wet en deze verordening zijn van toepassing op aanspraken op financiële middelen die op grond van deze verordening of een bijzondere verordening uitsluitend kunnen worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn ingesteld, tenzij in deze verordening, in nadere regels op grond van deze verordening of in een bijzondere subsidieverordening anders is bepaald.

  • 3 Deze verordening is niet van toepassing op besluiten omtrent subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO.

Artikel 3 Bevoegdheid Gedeputeerde Staten

  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten omtrent subsidie indien zij daartoe in deze verordening, in een bijzondere verordening of in een bijzonder besluit van ProvincialeStaten bevoegd zijn verklaard.

  • 2 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten omtrent subsidie als de begroting de subsidieontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt.

  • 3 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd afwijzend te beslissen op aanvragen om subsidie in incidentele gevallen als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onderdeel d, van de wet.

  • 4 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd een controleprotocol vast te stellen.

  • 5 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd ten aanzien van door hen te bepalen categorieën van kosten normbedragen vast te stellen.

  • 6 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd nadere regels vast te stellen.

Artikel 4 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen een of meerdere subsidieplafonds vast voor zover hun de bevoegdheid toekomt subsidie te verstrekken.

Artikel 5 Subsidieontvangers

  • 1 Subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen.

  • 2 Provinciale Staten kunnen in een bijzondere verordening of in een bijzonder besluit en Gedeputeerde Staten kunnen in nadere regels bepalen dat subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen kan worden verstrekt.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen of andere personen wier doelstellingen of feitelijke activiteiten in strijd zijn met fundamentele rechtsbeginselen.

Artikel 6 Per boekjaar verstrekte subsidies

  • 1 Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies van meer dan € 125.000, tenzij het provinciebestuur anders bepaalt.

  • 2 Afdeling 4.2.8 van de wet is niet van toepassing op subsidies waarbij een lening wordt verstrekt of een garantie wordt afgegeven.

  • 3 De subsidieontvanger heeft de toestemming van het provinciebestuur nodig voor handelingen als bedoeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 4 De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de wet.

  • 5 Artikel 4:76 van de wet is van overeenkomstige toepassing als de subsidieontvanger zijn inkomsten in overwegende mate ontleent aan subsidies, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

  • 6 Het provinciebestuur kan in bijzondere gevallen vrijstelling of ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in het vierde en vijfde lid.

  • 7 Artikel 28 is van overeenkomstige toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies.

Artikel 7 Aanvraag om subsidie

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend tenminste dertien weken voor de aanvang van de activiteiten, tenzij het provinciebestuur een andere termijn heeft bepaald. Het provinciebestuur kan aanvragen weigeren die buiten de termijn zijn ingediend.

  • 2 Indien een aanvraagformulier is vastgesteld, is de aanvrager om subsidie verplicht gebruik te maken van dit formulier bij het indienen van de aanvraag.

Artikel 8 Subsidiabele kosten

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt in verband met kosten die:

  • a.

    doelmatig zijn;

  • b.

    redelijkerwijs nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten;

  • c.

    rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de uitvoering van de subsidiabele activiteiten.

Artikel 9 Weigeringsgronden

  • 1 Het provinciebestuur weigert subsidie in ieder geval indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet zijn gericht op de provincie, niet ten goede komen aan de ingezetenen van de provincie of op een andere wijze niet het belang van de provincie dienen;

    • b.

      verstrekking van de subsidie zou leiden tot strijdigheid met Europese regels inzake staatssteun;

    • c.

      niet is voldaan aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in deze verordening, een bijzondere verordening, een bijzonder besluit of nadere regels.

  • 2 Het provinciebestuur kan subsidie in ieder geval weigeren indien:

    • a.

      is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • b.

      het provinciebestuur voor dezelfde subsidiabele activiteit eerder subsidie heeft verstrekt.

Artikel 10 Europese regelgeving

Het provinciebestuur kan van de bepalingen van deze verordening, een bijzondere verordening en nadere regels afwijken of die bepalingen buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van Europese regelgeving.

§ 2 Gewone en bijzondere programma’s

Artikel 11 Gewone programma’s

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot verstrekking van subsidie in het kader van de in de bijlage bij deze verordening genoemde programma’s.

Artikel 12 Bijzondere programma’s

  • 1 Provinciale Staten kunnen een bijzonder programma vaststellen.

  • 2 Het besluit van Provinciale Staten tot vaststelling van een bijzonder programma maakt melding van de grondslag voor het programma in deze verordening.

  • 3 Een bijzonder programma bevat een omschrijving van de doelen die met de uitvoering van het programma worden gediend en een financiële onderbouwing. Het bevat voorts de beoogde resultaten die naar verwachting met de uitvoering worden bereikt en een indicatie van de activiteiten die in dat verband worden uitgevoerd.

  • 4 Een bijzonder programma heeft een bepaalde duur. Provinciale Staten kunnen de duur van een programma verlengen indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Inclusief verlenging is de duur maximaal zeven jaar.

  • 5 Provinciale Staten stellen voor elk bijzonder programma vast aan welke partijen subsidie wordt verstrekt. Zij kunnen de bevoegdheid delegeren aan Gedeputeerde Staten.

  • 6 Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Artikel 5, tweede lid, is niet van toepassing.

  • 7 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten omtrent subsidie ter uitvoering van een bijzonder programma.

§ 3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 13 Beslissing op de aanvraag

  • 1 Voorafgaande aan een subsidievaststelling wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2 In een bijzondere subsidieverordening, in een besluit van Provinciale Staten en in nadere regels kan worden bepaald dat alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven.

Artikel 14 Beslistermijn

  • 1 Het bestuursorgaan neemt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op de aanvraag om subsidieverlening.

  • 2 Indien subsidie wordt verstrekt door middel van onderlinge vergelijking van aanvragen neemt het bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag om subsidieverlening binnen dertien weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde termijn bedraagt 22 weken indien:

    • a.

      ten behoeve van het verlenen van subsidie een besluit nodig is van Provinciale Staten als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c, van de wet;

    • b.

      over de aanvraag advies wordt ingewonnen als bedoeld in afdeling 3.3 van de wet.

Artikel 15 Maximale duur periodieke subsidie

Het tijdvak dat wordt vermeld in beschikkingen tot verlening van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen, bedoeld in artikel 4:32 van de wet, is ten hoogste vier jaar. In bijzondere gevallen kan het provinciebestuur een langer tijdvak vaststellen.

Artikel 16 Aanvullende weigeringsgrond bij directe vaststelling

Indien alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, is artikel 4:35, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

§ 4 Verplichtingen

Artikel 17 Algemene bepalingen

  • 1 Het provinciebestuur kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 van de wet.

  • 2 Bij de toepassing van artikel 4:37, eerste lid, van de wet neemt het provinciebestuur het volgendein acht:

    • a.

      verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, aanhef en onder b en f, van de wet worden niet opgelegd bij een subsidie tot € 25.000;

    • b.

      verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet worden niet opgelegd bij een subsidie tussen € 25.000 en € 125.000, tenzij een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, wordt gevraagd.

Artikel 18 Vermogensvorming

  • 1 De subsidieontvanger is aan de provincie de door het provinciebestuur vastgestelde vergoeding voor vermogensvorming verschuldigd zoals bepaald in artikel 4:41 van de wet.

  • 2 Het provinciebestuur kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het eerste lid.

Artikel 19 Verplichtingen bij bijzondere programma’s

  • 1 Onverminderd de artikelen 17 en 18 brengt de ontvanger van subsidie in het kader van een bijzonder programma van meer dan € 125.000 eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen bepalen dat ten hoogste viermaal per jaar schriftelijk verslag over de inhoudelijke en financiële voortgang wordt uitgebracht.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat bij een of meerdere van de in het eerste lid bedoelde verklaringen een accountantsverklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat het controleprotocolis gevolgd.

  • 3 Artikel 27, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de controleverklaring als bedoeld in het tweede lid.

§ 5 Intrekking en wijziging

Artikel 20 Intrekking en wijziging

  • 1 Het provinciebestuur kan een subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen voor zover de subsidie leidt tot ongeoorloofde staatssteun.

  • 2 Het provinciebestuur kan een subsidie intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3 Ingeval van wijziging of intrekking van de subsidieverlening of susidievaststelling ten nadele van de subsidieontvanger kan het provinciebestuur bepalen dat over terug te betalen subsidiebedragen rente verschuldigd is.

§ 6 Betalingen

Artikel 21 Voorschotverlening

  • 1 Het provinciebestuur kan voorschotten verlenen.

  • 2 De voorschotten bedragen in totaal ten hoogste 80% van de verleende subsidie.

  • 3 In afwijking van het tweede lid bedragen de voorschotten in totaal ten hoogste 95% van de verleende subsidie indien de financiële verantwoording geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 4 In afwijking van het tweede lid bedragen de voorschotten voor per boekjaar verstrekte subsidies in totaal ten hoogste 100% van de voor het betreffende boekjaar verleende subsidie.

  • 5 In afwijking van het tweede lid bedragen de voorschotten voor subsidie ter uitvoering van een bijzonder programma in totaal ten hoogste 95% van de verleende subsidie.

  • 6 Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het tweede, derde en vijfde lid tot in totaal ten hoogste 100% van de verleende subsidie voorschotten verlenen.

Artikel 22 Verrekening

Het provinciebestuur is bevoegd een bestuurlijke geldschuld te verrekenen met een bestaande vordering.

§ 7 Vaststelling

Artikel 23 Algemene bepalingen omtrent vaststelling

  • 1 Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven waarin een bedrag is vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, stelt het provinciebestuur de subsidie vast op basis van de werkelijke baten en lasten van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover bij de verlening van de subsidie rekening is gehouden met door Gedeputeerde Staten vastgestelde normbedragen.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen bij het verstrekken van subsidie afwijken van de normbedragen.

Artikel 24 Termijn voor indiening aanvraag om vaststelling

  • 1 De subsidieontvanger dient binnen 13 weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij in nadere regels bij de verlening of in een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet een andere termijn is bepaald.

  • 2 Indien sprake is van subsidie die is verleend als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk, dient de subsidieontvanger in afwijking van het eerste lid binnen 12 maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in overeenkomstig het bepaalde in artikel 17a van de Financiele-verhoudingswet.

Artikel 25 Vaststelling van subsidies tot € 25.000

  • 1 Het provinciebestuur stelt een subsidie tot € 25.000 direct vast, tenzij sprake is van subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde.

  • 2 Het provinciebestuur stelt een subsidie tot € 25.000 ambtshalve vast binnen 13 weken na de vervulling van de opschortende voorwaarde indien sprake is van subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde.

  • 3 De artikelen 23 en 24 zijn niet van toepassing op subsidie als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 In bijzondere gevallen kan het provinciebestuur afwijken van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 26 Vaststelling van subsidies tussen € 25.000 en € 125.000

  • 1 De aanvraag om vaststelling van een subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 gaat vergezeld van een activiteitenverslag. Artikel 4:80 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien bij de beschikking tot verlening van een subsidie als bedoeld in het eerste lid is bepaald dat de aard van de activiteiten meebrengt dat hun kosten en opbrengsten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kan het provinciebestuur bepalen dat de subsidieontvanger aan de hand van een verklaring inzake de werkelijke kosten en opbrengsten kan aantonen dat de activiteiten zijn verricht.

  • 3 Artikelen 23 is niet van toepassing op subsidies als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 In bijzondere gevallen kan het provinciebestuur afwijken van het eerste tot en met derde lid.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op subsidie die is verleend als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk. In dat geval is artikel 27 van toepassing.

Artikel 27 Vaststelling van subsidies vanaf € 125.000

  • 1 De aanvraag om vaststelling van een subsidie van € 125.000 of meer gaat vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag. Artikel 4:80 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de subsidieontvanger ingevolge een wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening, kan hij in plaats van het financieel verslag de jaarekening overleggen indien op grond daarvan de werkelijke kosten en opbrengsten van de gesubsidieerde activiteit kenbaar zijn.

  • 3 Het financieel verslag onderscheidenlijk de jaarrekening is voorzien van een accountantsverklaring, waaruit blijkt dat het controleprotocol is toegepast.

  • 4 Het provinciebestuur kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het derde lid.

Artikel 28 Beslistermijn

Het provinciebestuur beslist binnen 22 weken na ontvangst op de aanvraag om vaststelling. Indien de aanvraag tot vaststelling conform het bepaalde in artikel 24, tweede lid, wordt ingediend, beslist het provinciebestuur binnen 22 weken nadat de stukken, als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, door het provinciebestuur zijn ontvangen.

§ 8 Overige bepalingen

Artikel 29 Leningen en garanties

  • 1 Het provinciebestuur kan bepalingen die zijn gesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten voor zover het betreft subsidie waarbij een lening wordt verstrekt of een garantie wordt afgegeven, met uitzondering van de bepalingen van paragraaf 1.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 17, tweede lid, en artikel 20, eerste lid.

Artikel 30 Subsidie door andere bestuursorganen

  • 1 Indien het provinciebestuur subsidie verstrekt voor activiteiten waarvoor ook door andere bestuursorganen subsidie wordt verstrekt, kan het provinciebestuur afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en van bijzondere subsidieverordeningen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op subsidie die wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing als afwijking wenselijk is ter afstemming van de op de betrokken subsidies toepasselijke voorschriften, mits daardoor de belangen met het oog waarop de bepalingen waarvan wordt afgeweken zijn gesteld, niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 31 Waarderingssubsidies

  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd in incidentele gevallen waarderingssubsidie te verstrekken voor activiteiten die van provinciaal belang zijn waarvan het onderwerp niet in een subsidieregeling is geregeld.

  • 2 De subsidie bedraagt jaarlijks niet meer dan € 5.000 en kan een keer voor ten hoogste vier achtereenvolgende jaren worden verstrekt.

Artikel 32 Toezicht en handhaving

Gedeputeerde Staten wijzen ambtenaren aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.

Artikel 33 Register van subsidies

Gedeputeerde Staten houden een register bij van alle aan ondernemingen verstrekte subsidies en een opgave daarbij van de toepasselijke Europese regels inzake staatssteun.

Artikel 34 Evaluatieverslag

Het in artikel 4:24 van de wet bedoelde verslag wordt ten minste eenmaal in de vier jaren door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangeboden en gepubliceerd in het Provinciaal Blad.

§ 9 Slotbepalingen

Artikel 35 Intrekking bestaande verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • a.

    Algemene subsidieverordening Gelderland 1998;

  • b.

    Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011;

  • c.

    Subsidieregeling meerjarenprogramma’s Gelderland 2012;

  • d.

    Verordening Leningverstrekking Betuwse Bloem Gelderland 2012.

Artikel 36 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2 De in artikel 35 bedoelde verordeningen en en de daarop gebaseerde regels blijven van kracht op aanvragen om subsidie die zijn ingediend en besluiten omtrent subsidie die zijn genomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 37 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening Gelderland 2016.

Ondertekening

Provinciale Staten van Gelderland

Bijlage bij de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

Duurzame ruimtelijke ontwikkeling en waterbeheer

1. Programma 'Doelgericht Uitvoeren'; 2. De ontwikkeling en uitvoering van het provinciale ruimtelijke beleid indien daarmee een publiek belang wordt nagestreefd; 3. Prioritair Programma Gelderse Gebiedsontwikkeling 2012-2015 (PS2012-342); 4. Woningbouwprojecten die gerealiseerd worden door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap , indien de activiteit past binnen het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatieve Woonprogramma; 5. Impulsplan Wonen (PS2012-656); 6. SteenGoed Benutten (PS2015-398) 7. Leefbaarheid; 7a. Zoetwatervoorziening (Deltaprogramma);

Milieu energie en klimaat

8. Meerjarenprogramma Bodem en Ondergrond 2015-2020; 9. Beleidsnotitie 'Samen in versnelling' (PS2016-383) 10. Prioritair programma Energietransitie (PS2012-193) voor de sectoren energie- en milieutechnologie en biobased economy; 11. Woningisolatie (amendement 15A16 bij de Beleidsbegroting 2016 (PS2015-616)); 11a. Gelders Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid (GUOV) 2015-2018;

Vitaal platteland, natuurbeheer en ontwikkeling natuurgebieden

12. Beleidsuitwerking Natuur en Landschap (PS2012-401); 13. Opruimen van drugsafval; 14. Activiteiten van de faunabeheereenheden; 15. Innovatiekrediet Betuwse Bloem Innoveert;

Regionale bereikbaarheid en regionaal openbaar vervoer

16. Programma mobiliteit: a. het verrichten van openbaar vervoer, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000; b. het verrichten van voor een ieder openstaand personenvervoer per auto anders dan volgens een dienstregeling als bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000 (regiotaxi); c. (infrastructurele) openbaar vervoervoorzieningen; d. infrastructuurprojecten; e. activiteiten die de sociale veiligheid van het openbaar vervoer verbeteren; f. maatregelen, voorzieningen en activiteiten die het bovenlokale fietsnetwerk verbeteren, complementeren of het gebruik hiervan vergroten; g. activiteiten in het kader van het optimaliseren van de locatiebereikbaarheid gericht op de vraag uit de markt (mobiliteitsmanagement); h. activiteiten van consumentenorganisaties als bedoeld in artikel 27 van de Wet personenvervoer 2000; i. activiteiten die zijn opgenomen in het strategisch uitvoeringsprogramma logistiek en Gelderse motor 2016-2019.

Regionale economie

17. Beleidsuitwerking Land- en Tuinbouw (PS2011-644) voor wat betreft sanering van asbestdaken van gebouwen gelegen op de bedrijfslocatie van een agrarische onderneming of van gebouwen gelegen op een voormalige agrarische bedrijfslocatie of een voormalig agrarisch bedrijfsblok; 18. Gelderland Sport! 2016-2019/2020 (PS2016-589); 19. Beleidskader economie: ‘Werken aan de economie van de toekomst. Circulair, Innovatief en Internationaal’ (PS2016-385); 20. Prioritair programma topsectoren en innovatie (PS2012-191) voor de sectoren Food, Health en de Maakindustrie; 21. Beleidsuitwerking Lange termijnvisie economie (PS2011-644); 22. Gelders evenementenbeleid 2013-2016: 'Beleef de Gelderse Streken' (PS2013-477); 23. Operationeel Programma EFRO 2014-2020 Oost-Nederland; 24. Samenwerking Gelderland-Lubelskie; 25. Gelders Beleidsprogramma Onderwijs en Arbeidsmarkt 2020-2023 (PS2019-639).

Cultuur en erfgoed

26. Gelderland Cultuurprovincie! 2013-2016 (PS2012-457); 27. Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017-2020 ‘Beleef het mee’ (PS2016-382);

Kwaliteit van het openbaar bestuur

28. Programma Sterk Bestuur in Gelderland.

Toelichting bij Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

Algemene toelichting

De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor subsidieontvangers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Vanuit die doelstellingen zijn bijvoorbeeld bepalingen van toepassing omtrent subsidieplafonds en het begrotingsvoorbehoud, maar ook bepalingen die zien op de behandeling van aanvragen, advisering, de voorbereiding en de motivering van besluiten.

Het uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht is dat subsidieverlening plaatsvindt op wettelijke grondslag. Deze verordening voorziet in een wettelijke grondslag voor het merendeel van de provinciale subsidies. Daarnaast kan subsidie worden verstrekt op grond van een bijzondere subsidieverordening. In bijzondere situaties kunnen subsidies ook worden verstrekt zonder wettelijke grondslag, namelijk in incidentele gevallen of als de begroting de ontvanger en het maximale subsidiebedrag vermeldt. Vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag behoren dergelijke subsidies alleen in bijzondere gevallen te worden verstrekt.

Deze verordening geldt in beginsel voor alle subsidies die door bestuursorganen van de provincie worden verstrekt. In dat verband kan gedacht worden aan projectsubsidies, programmatische subsidies, boekjaarsubsidies, begrotingssubsidies, leningen en garanties. Meestal wordt subsidie verstrekt door Gedeputeerde Staten, in een enkel geval door Provinciale Staten of een ander bestuursorgaan. Voor het uitwerken van beleid in criteria voor subsidieverlening zijn nadere regels vereist. In nadere regels kunnen uiteenlopende onderwerpen worden geregeld, zoals de maximale hoogte van de subsidie en aan subsidie verbonden verplichtingen. De subsidie zelf, dat wil zeggen de aanspraak op financiële middelen, wordt op vastgelegd in een beschikking tot subsidieverlening. In het kielzog daarvan komen veelal ook andere besluiten aan de orde, zoals bevoorschotting en vaststelling. De Algemene wet bestuursrecht bevat daarover diverse bepalingen, evenals over bijvoorbeeld wijziging en intrekking van subsidies.

Voor subsidieverlening zijn Europese mededingingsregels, en dan vooral regels omtrent staatssteun, van belang. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verbiedt het verstrekken van overheidssteun aan ondernemingen, tenzij er een vrijstelling van toepassing is of indien de steun vooraf is goedgekeurd. Het Europese recht bevat regels om ongeoorloofde staatssteun tegen te gaan. Bij het verstrekken van subsidie zijn provinciale bestuursorganen gebonden aan die regels. Ten aanzien van bepaalde onderwerpen voorziet deze verordening in een regeling met het oog op het Europese recht. Voor het overige zal het Europese recht vooral invloed hebben op de nadere regels, met name bij criteria voor subsidieverlening en de maximale subsidiebedragen of –percentages.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het provinciebestuur is de benaming voor het bevoegde provinciale bestuursorgaan. De term sluit aan bij de terminologie in de Provinciewet. Onder beslissingen omtrent subsidie kunnen besluiten tot verlening of weigering van subsidie vallen, maar bijvoorbeeld ook het buiten behandeling laten van een aanvraag, het toekennen van een voorschot of het vaststellen van nadere regels. De Provinciewet, de Algemene wet bestuursrecht, deze verordening of bijzondere verordeningen bepalen welk bestuursorgaan bevoegd is.

Artikel 2

Het eerste lid regelt dat deze verordening van toepassing is op alle subsidies van provinciale bestuursorganen. Doorgaans zijn Gedeputeerde Staten bevoegd om subsidie te verlenen. Verder regelt het eerste lid dat de bevoegdheid om deze verordening niet toe te passen berust bij Provinciale Staten. Andere bestuursorganen hebben alleen die bevoegdheid door Provinciale Staten krachtens delegatie is overgedragen, zoals bijvoorbeeld is geregeld in artikel 10 over Europese regelgeving.

In het tweede lid wordt vastgelegd dat de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht en deze verordening ook van toepassing zijn op aanspraken op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan publiekrechtelijke rechtspersonen. Dat betekent dat dergelijke aanspraken worden aangemerkt als subsidie en dat de regels voor subsidies daarop van toepassing zijn. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn de Staat, provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsbevoegdheid van het tweede lid, kunnen financiële aanspraken ook contractueel worden vastgelegd. Daarvoor kan aanleiding bestaan als de subsidieregels te zwaar of niet passend zijn. Als verstrekking aan zowel publiekrechtelijke rechtspersonen als aan andere (rechts)personen kunnen worden gedaan, brengt artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mee dat de financiële relatie kwalificeert als subsidie. De subsidie wordt dan immers niet uitsluitend aan publiekrechtelijke rechtspersonen verstrekt. Een tweede voorwaarde is dat er een wettelijk voorschrift is, ofwel een subsidieverordening, waar de subsidie op wordt gebaseerd. Dat betekent dat financiële aanspraken die worden gebaseerd op een begrotingsbesluit (artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht) in alle gevallen subsidies zijn. Een begrotingsbesluit is immers geen wettelijke voorschrift.

Het derde lid regelt de verhouding tot subsidieverstrekking in het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling EFRO. Op subsidies ter uitvoering van het EFRO-programma 2014-2020 is de Uitvoeringswet EFRO van toepassing. Krachtens die wet zijn Gedeputeerde Staten aangewezen als managementautoriteit, het orgaan dat bevoegd is voor het verstrekken van subsidies. Omdat de Uitvoeringswet EFRO is bedoeld als exclusief wettelijk kader, is in het derde lid bepaald dat deze verordening niet van toepassing is op besluiten omtrent subsidies die worden genomen op grond van de Uitvoeringswet EFRO.

Artikel 3

In beginsel komt de bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent subsidie op grond van de Provinciewet toe aan Provinciale Staten. Die bevoegdheid wordt in het eerste lid bij Provinciale Staten gelaten, tenzij zij wordt gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Voorbeelden daarvan zijn artikel 11, eerste lid, en artikel 12, zevende lid, van deze verordening. Indien Provinciale Staten zelf beslissen over verlening van subsidie, dan zijn het Gedeputeerde Staten die op grond van artikel 158, eerste lid, aanhef en onder b van de Provinciewet bevoegd zijn voor de voorbereiding en de uitvoering van dergelijke besluiten. Daarbij moet onder andere worden gedacht aan het opvragen van aanvullende gegevens bij de aanvraag, het verdagen van een beslissing op de aanvraag, het verstrekken en het terugvorderen van voorschotten, het sluiten van uitvoeringsovereenkomsten en het vaststellen van de subsidie. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van de subsidie blijft in die gevallen evenwel bij Provinciale Staten.

Het tweede lid regelt de bevoegdheid voor Gedeputeerde Staten om alle besluiten omtrent subsidie te nemen in die gevallen waarin Provinciale Staten met toepassing van artikel 4:23, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht in de provinciale begroting de naam van de ontvanger hebben vastgelegd en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Op grond van het derde lid zijn Gedeputeerde Staten bevoegd een aanvraag om incidentele subsidie af te wijzen, dat wil zeggen een subsidie waarvoor geen subsidieregeling is vastgesteld. Is er wel een regeling dan is subsidie niet incidenteel, ongeacht of de aanvraag voldoet aan de criteria van die regeling. Een aanvraag die niet voldoet aan de criteria van een subsidieregeling zal moeten worden afgewezen. Gedeputeerde Staten zijn op grond van het derde lid alleen bevoegd tot het afwijzen van een verzoek om incidentele subsidie. Voor het toewijzen van een incidentele subsidie zijn Provinciale Staten bevoegd.

Het vierde lid geeft aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om een controleprotocol vast te stellen dat wordt toegepast bij de verantwoording en de vaststelling van subsidie.

Gedeputeerde Staten kunnen op grond van het vijfde lid voor categorieën van kosten normbedragen vaststellen. Die kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op personeelskosten.

Het zesde lid bevat de delegatie aan Gedeputeerde Staten van de bevoegdheid nadere regels te stellen. Daarin kunnen bijvoorbeeld afbakening van de subsidiabele activiteiten, criteria voor subsidieverlening, aanvullende weigeringsgronden, de wijze van verdeling van middelen, de hoogte van de subsidie, verplichtingen van de subsidieontvanger en regels over egalisatiereserve worden vastgelegd. Ook kunnen in nadere regels bijvoorbeeld eisen aan een aanvraag en de wijze van indiening van aanvragen worden vastgelegd.

Artikel 4

Het subsidieplafond is volgens artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Het subsidieplafond beoogt met andere woorden de aanspraken op geldmiddelen te beperken. Artikel 4:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat een subsidieplafond slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld. Artikel 4 van deze verordening voorziet daarin door te bepalen dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn een subsidieplafond vast te stellen voor zover hun de bevoegdheid toekomt subsidies te verstrekken. In de praktijk worden voor afzonderlijke subsidiabele activiteiten meestal afzonderlijke plafonds vastgesteld.

Artikel 5

Rechtspersonen zijn limitatief opgesomd in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Er zijn zowel privaatrechtelijke (bijvoorbeeld stichtingen en naamloze vennootschappen) als publiekrechtelijke rechtspersonen (zoals gemeenten en waterschappen). In de meeste gevallen zijn ontvangers van provinciale subsidie rechtspersoon. Als hoofdregel heeft daarom te gelden dat rechtspersonen subsidie kunnen ontvangen. Mocht er reden zijn om ook andere personen dan rechtspersonen voor subsidie in aanmerking te laten komen, dan kan daartoe worden besloten. Landbouwsubsidie wordt bijvoorbeeld veelal verstrekt aan natuurlijke personen of maatschappen, die beide geen rechtspersoonlijkheid bezitten. Het derde lid biedt de grondslag om bijvoorbeeld organisaties die aanzetten tot vreemdelingenhaat van subsidie uit te kunnen sluiten.

Artikel 6

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een regeling voor per boekjaar verstrekte subsidies. Die worden vaak verstrekt ter bekostiging van structurele activiteiten. Door het eerste lid is die afdeling van toepassing op boekjaarsubsidies die in totaal, dus gedurende de volledige duur van de subsidie, meer dan € 125.000 bedragen. Subsidie als bedoeld in afdeling 4.2.8 wordt uitsluitendverstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid. Rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid en natuurlijke personen zijn derhalve uitgezonderd van deze regeling. In het eerste lid wordt ten slotte de bevoegdheid vastgelegd een uitzondering te maken, die is bedoeld voor de gevallen waarin toepassing van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht niet doelmatig is.

In het derde lid wordt vanuit een oogpunt van beheersing van risico´s toepassing gegeven aan artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, dat een toestemmingsvereiste mogelijk maakt voor een aantal handelingen die van invloed kunnen zijn op de vermogenspositie van de subsidieontvanger.

Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht geeft een aantal eisen voor de inhoud van het financiële verslag. Omdat ontvangers van provinciale boekjaarsubsidie meestal ook andere inkomsten hebben, is in het vijfde lid gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 4:77 van de Algemene wet bestuursrecht om artikel 4:76 van die wet van overeenkomstige toepassing te laten zijn. Daarmee wordt de kwaliteit van de financiële verslaglegging verbeterd.

Artikel 7

Voor een goede beoordeling van aanvragen is een termijn van 13 weken realistisch. Door de mogelijkheid aanvragers toe te staan een kortere termijn aan te houden tussen het indienen van de aanvraag en de aanvang van de activiteiten, is flexibiliteit gewaarborgd. Het is aan de aanvrager om te zorgen voor een kwalitatieve en volledige aanvraag. Indien aanvullende informatie moet worden gevraagd, dan kan de situatie zicht voordoen dat nog geen beslissing is genomen op de aanvraag terwijl de aanvrager al wel een aanvang wil maken met de activiteiten. In die situatie ligt het risico daarvan bij de aanvrager. De termijn van 13 weken wordt tevens aangehouden in artikel 4:60 van de Algemene wet bestuursrecht inzake boekjaarsubsidies.

Het werken met een aanvraagformulier leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de aanvraag. Dat bevordert de snelheid waarmee op de aanvraag kan worden beslist. De wijze van indiening van aanvragen en de exacte eisen die aan een aanvraag worden gesteld, kunnen worden uitgewerkt in nadere regels. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen aanvragen om verschillende subsidies, zoals subsidies in verband met gewone programma’s en subsidies in verband met bijzondere programma’s. Het elektronisch indienen van een aanvraag leidt in de regel tot snellere besluitvorming; ook daar kan in nadere regels uitwerking aan worden gegeven.

Artikel 8

Voor het bepalen van de subsidiabele kosten is de hoofdregel dat zij doelmatig zijn en redelijkerwijs nodig voor de uitvoering van de subsidiabele activiteiten. Daarnaast moeten de kosten direct zijn toe te kennen aan de activiteiten. Voor zover de kosten niet aan deze randvoorwaarden voldoen kan de provincie besluiten in zoverre subsidie niet toe te kennen. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels over de subsidiabele kosten vaststellen.

Artikel 9

Dit artikel somt enkele verplichte en enkele facultatieve weigeringsgronden op. In nadere regels kunnen aanvullend andere weigeringsgronden worden opgenomen.

Artikel 10

Het artikel regelt de (uitzonderlijke) situatie dat de provinciale subsidieregelgeving niet kan worden toegepast vanwege Europese regelgeving. In het bijzonder moet daarbij gedacht worden aan regels omtrent staatssteun. In die situatie wijkt de provinciale regelgeving, door daarvan af te wijken of door bepalingen ervan buiten toepassing te laten. Het plaatst deze verordening in een juiste verhouding tot het Europese recht. Indien sprake is van subsidieverlening ten laste van Europese middelen, dan zal vanwege de specifieke Europeesrechtelijke kaders veelal een zelfstandige verordening worden voorgesteld, die dus naast deze verordening zal komen te staan.

Artikel 11

Provinciale Staten stellen beleidsprogramma’s vast en middelen beschikbaar voor de uitvoering daarvan. Dat zijn in de terminologie van deze verordening gewone programma’s, waarmee het onderscheid wordt gemaakt ten opzichte van bijzondere programma’s waarvoor deze verordening in artikel 12 eveneens een regeling biedt. Door het opnemen van een programma in de bijlage bij deze verordening, ontstaat voor Gedeputeerde Staten de bevoegdheid over te gaan tot het verstrekken van subsidies binnen de kaders van dat programma. Gedeputeerde Staten zijn op grond van deze verordening bevoegd om nadere regels te stellen die meer vorm en inhoud geven aan het programma.

Artikel 12

Dit artikel geeft een regeling voor bijzondere programma’s. Het belangrijkste voorbeeld is het programma Stad en Regio 2012-2015/2017. Op grond van het eerste lid zijn alleen Provinciale Staten bevoegd om een bijzonder programma vast te stellen. Om duidelijkheid te verkrijgen over de aard van het programma, wordt de grondslag (dus dit artikel van deze verordening) in het besluit van Provinciale Staten tot vaststelling van het programma vermeld. Er is vanwege de flexibiliteit geen definitie gegeven van een bijzonder programma, wel zijn in het derde lid de minimale vereisten genoemd die voor een bijzonder programma gelden. Provinciale Staten beslissen per bijzonder programma aan welke partijen subsidie wordt verstrekt. Desgewenst kan het aanwijzen van partijen ook op een later tijdstip plaatsvinden, bijvoorbeeld als er eerst een procedure wordt gevolgd voor de selectie van de aanvragers. De meest voor de hand liggende ontvangers in het kader van een bijzonder programma zijn gemeenten, regio’s, waterschappen en eventueel andere overheden. Het is ook mogelijk dat stichtingen, verenigingen en andere rechtspersonen ontvanger zijn, maar de ontvanger zal doorgaans in staat en bereid moeten zijn een forse eigen bijdrage te leveren. Met een bijzonder programma zijn bovendien substantiële middelen gemoeid. De bevoegdheid om ontvangers aan te wijzen kan worden gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Dat is bijvoorbeeld zinvol in de situatie waarin aanvragers na een selectieprocedure worden aangewezen, of als gedurende de looptijd van een bijzonder programma aanvullend ontvangers worden aangewezen.

Een bijzonder programma heeft bepaalde duur, die inclusief eventuele verlengingen maximaal zeven jaar is. Verlenging zal alleen aan de orde zijn als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. De beslissing daarover is aan Provinciale Staten. Een verlenging kan betrekking hebben op een geheel programma en op onderdelen daarvan. Per jaar worden de geprogrammeerde middelen in de begroting daadwerkelijk beschikbaar gesteld. Subsidieverlening vindt daarom plaats onder voorbehoud van jaarlijkse vaststelling van de begroting.

Op basis van het zesde lid komen alleen rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid voor subsidie in aanmerking, omdat die meer zekerheid bieden als partij bij subsidieverlening. Het zevende lid artikel legt de bevoegdheid tot uitvoering van een bijzonder programma bij Gedeputeerde Staten. Hieronder vallen onder andere de bevoegdheid subsidie te verlenen, vast te stellen, te wijzigen en in te trekken, bevoorschotting, monitoring en het afsluiten van uitvoeringsovereenkomsten. De informatie die tussentijds beschikbaar komt, geeft Provinciale Staten inzicht in de mate waarin de beoogde resultaten en de doelen worden gehaald.

Artikel 13

De hoofdregel is dat subsidie in twee stappen wordt verstrekt. Eerst wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven, die een voorwaardelijke aanspraak op subsidie doet ontstaan. Na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, wordt nagegaan of de activiteiten zijn verricht en of daarbij aan de voorwaarden bij de subsidie is voldaan. Daarna wordt de subsidie vastgesteld. Door vaststelling ontstaat een onvoorwaardelijke aanspraak op de subsidie. In bepaalde gevallen kan de subsidieverlening achterwege blijven en kan de subsidie meteen worden vastgesteld, bijvoorbeeld als de activiteiten al zijn verricht. Het tweede lid biedt daarvoor de basis.

Artikel 14

De beslistermijn bedraagt maximaal 13 weken, die ofwel begint te lopen na indiening van de aanvraag dan wel na afloop van de periode waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend. Indien een aanvraag onvolledig is, wordt de beslistermijn opgeschort met toepassing van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht. Gezien de benodigde proceduretijd bedraagt de beslistermijn bij subsidies waarvoorProvinciale Staten een besluit moeten nemen maximaal 22 weken. Dat is ook de maximale beslistermijn indien advies wordt gevraagd van een wettelijke adviseur als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemenewet bestuursrecht.

Artikel 15

Op grond van artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen verleend voor een bepaald tijdvak. In dit artikel wordt als regel bepaald dat dit tijdvak maximaal vier jaar bedraagt. Op die manier wordt periodiek onderzoek gestimuleerd naar de wenselijkheid van voortzetting van de subsidie. In bijzondere gevallen kan een langere termijn worden vastgesteld.

Artikel 16

Artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een aantal gronden voor weigering van verlening van subsidie. Teneinde deze gronden ook toe te kunnen passen bij subsidies die meteen worden vastgesteld (dus zonder voorafgaande verlening), is artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 17

Artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht somt acht standaardverplichtingen op die het provinciebestuur aan de subsidieontvanger kan opleggen. Daarnaast kan het provinciebestuur op grond van artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Hierbij geldt als eis dat de verplichting bij of krachtens wettelijke voorschrift wordt opgelegd indien de subsidie is gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Als dat niet het geval is, met name bij subsidies zonder wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c (de zogenaamde begrotingssubsidies), kunnen dergelijke doelgebonden verplichtingen worden opgelegd bij de subsidiebeschikking. Ten slotte vormt artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht de grondslag om ook verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. Voor dergelijke verplichtingen geldt dat die alleen mogen worden opgelegd voor zover dat bij wettelijk voorschrift is bepaald. Het eerste lid van artikel 17 voorziet voor zover noodzakelijk in de grondslag voor alle verplichtingen, die kunnen worden opgelegd door het provinciebestuur. Het tweede lid beoogt de verplichtingen bij kleinere subsidies beperkt te houden. Overige verplichtingen worden uitgewerkt in de nadere regels.

Artikel 18

Deze bepaling strekt tot uitwerking van artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat artikel biedt de mogelijkheid om een vergoeding te vragen van de subsidieontvanger, indien die dankzij de subsidie vermogensvoordeel heeft behaald. De Algemene wet bestuursrecht somt de gevallen op waarin dat toegestaan is. Een wettelijk voorschrift is vereist voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding. Uitwerking vindt plaats in nadere regels.

Artikel 19

Kenmerkend voor bijzondere programma’s zijn onder andere hun langere duur en de substantiële bedragen die ermee gemoeid zijn. Het is wenselijk om risico’s aan de zijde van de provincie te beperken en om goed en tijdig te worden geïnformeerd over de voortgang. Om die redenen is het van belang dat Gedeputeerde Staten op regelmatige basis informatie ontvangen over de activiteiten en de daarmee samenhangende uitgaven. Indien nodig wordt een accountantsverklaring gevraagd over de tussentijdse verantwoording.

Artikel 20

In de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht zijn gronden voor intrekking en wijziging opgenomen van subsidie die nog niet is vastgesteld. Op grond van artikel 4:50, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen die gronden worden aangevuld. Het eerste lid bevat een intrekkings- en wijzigingsbevoegdheid met het oog op het tegengaan van ongeoorloofde staatssteun. De rente die op grond van het vierde lid verschuldigd is, wordt ingeval van terugvordering van ongeoorloofde staatssteun berekend met toepassing van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen or de toepassing van artikel 93 van het EG-verdrag.

Artikel 21

De basis voor bevoorschotting is artikel 4:95, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarin is bepaald dat het bestuursorgaan, vooruitlopend op de vaststelling van de verplichting tot betaling van een geldsom, een voorschot kan verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld. Vaak worden opeenvolgende voorschotten verleend, waarbij telkens een deel van de subsidie als voorschot wordt uitbetaald. Er gelden op grond van dit artikel maximale percentages voor voorschotten, afhankelijk van het soort subsidie. Die zijn hoger ingeval van verantwoording volgens het principe van Single audit, single information (derde lid) en bij bijzondere programma’s (vijfde lid). Volledige bevoorschotting is altijd mogelijk bij exploitatiesubsidies die per boekjaar worden verleend. Alleen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen ook bij andere soorten subsidie tot ten hoogste 100% van de verleende subsidie voorschotten worden verleend. Uit de aard van deze bevoegdheid volgt dat daar terughoudend mee moet worden omgegaan.

Artikel 22

Dit artikel is aanvullend op de specifieke verrekeningsmogelijkheden bij subsidies die in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen. Op grond van artikel 4:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen worden teruggevorderd en verrekend met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak. Daarnaast kunnen op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht betaalde voorschotten worden verrekend met de geldsom die is betaald aan de subsidieontvanger voor de betreffende subsidiabele activiteit. Op grond van dit artikel kan het provinciebestuur ook verrekenen met andere vorderingen.

Artikel 23

Een subsidie wordt vastgesteld op basis van de werkelijke lasten en baten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Op die manier wordt voorkomen dat meer subsidie wordt gegeven dan feitelijk nodig is voor de uitvoering van de activiteiten. Voor bepaalde categorieën kosten kunnen Gedeputeerde Staten normbedragen vaststellen op grond van artikel 3, vijfde lid. Ten aanzien daarvan zijn niet de werkelijke kosten maatgevend, maar de normbedragen. Het derde lid maakt het mogelijk om van de normbedragen af te wijken. Dat zal slechts bij hoge uitzondering het geval zijn en uit de aard van deze bevoegdheid zal dat goed gemotiveerd moeten worden, mede met het oog op de rechtsgelijkheid ten aanzien van andere subsidieontvangers.

Artikel 24

De termijn van 13 weken van het eerste lid is normaal gesproken voldoende voor de vaststelling van subsidies. Een uitzondering daarop zal in de regel alleen worden gemaakt voor boekjaarsubsidies. De financiële jaarstukken die nodig zijn voor de vaststelling daarvan zijn meestal niet binnen 13 weken na afloop van het boekjaar beschikbaar. In de verleningsbeschikkingen zal op dit onderdeel maatwerk worden geleverd. Voorts kan in een uitvoeringsovereenkomst een andere termijn worden vastgelegd. In het tweede lid wordt een langere termijn toegestaan voor subsidieontvangers die provinciale subsidie hebben ontvangen als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk.

Artikel 25

Als uitwerking van het Rijksbreed kader vereenvoudiging en uniformering financieel beheer rijkssubsidies is in het eerste lid bepaald dat subsidies tot € 25.000 meteen worden vastgesteld, dat wil zeggen dat er geen aparte verleningsbeschikking aan de vaststelling vooraf gaat. Indien subsidie wordt verstrekt onder opschortende voorwaarde, zal wel een verleningsbeschikking worden genomen. Het tweede lid bepaalt dat in dat geval de subsidieontvanger niet zelf een aanvraag om vaststelling behoeft in te dienen. Het provinciebestuur stelt dan ambtshalve binnen 13 weken na vervulling van de voorwaarde de subsidie vast. De Europese staatssteunregels kunnen in de weg staan aan vaststelling zonder verlening. In dat geval wordt toepassing gegeven aan artikel 10 van deze verordening. De afwijkingsmogelijkheid van het vierde lid is bedoeld voor bijzondere gevallen waarin het niet voor de hand ligt om de subsidie direct vast te stellen. Van deze bevoegdheid zal terughoudend gebruik worden gemaakt.

Artikel 26

Subsidies tussen € 25.000 en € 125.000 worden vastgesteld op het niveau van de verlening, indien de activiteiten zijn verricht of de vooraf afgesproken prestaties zijn gehaald. Vaststelling kan daarom in beginsel plaatsvinden op basis van een activiteitenverslag. In bepaalde, in het tweede lid omschreven gevallen kan worden toegestaan dat in plaats van een activiteitenverslag aan de hand van een overzicht van de werkelijke baten en lasten wordt aangetoond dat de activiteiten zijn verricht. Indien vaststelling conform de verlening zou leiden tot ongeoorloofde staatssteun, biedt artikel 10 de bevoegdheid daar een passende voorziening voor te treffen. De afwijkingsmogelijkheid in het vierde lid is bedoeld voor bijzondere gevallen en zal restrictief worden toegepast.

Artikel 27

De hoofdregel bij subsidies vanaf € 125.000 is dat die worden vastgesteld op basis van de werkelijke lasten en baten van de activiteiten. Verantwoording wordt afgelegd door middel van een activiteitenverslag en een financieel verslag. Het financieel verslag wordt gestaafd door een accountantsverklaring die is opgesteld met inachtneming van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld protocol. Het is een subsidieontvanger toegestaan om in plaats van een financieel verslag de jaarrekening te overleggen, mits die aan bepaalde voorwaarden voldoet. Die voorwaarden zijn noodzakelijk voor het benodigde inzicht in de lasten en baten.

Artikel 29

Leningen en garanties vallen onder het subsidiebegrip. Niet alle bepalingen van deze verordening of van nadere regels zijn in alle gevallen toepasbaar bij subsidies in de vorm van leningen of garanties. Daarom is voorzien in de bevoegdheid bepalingen buiten toepassing te laten.

Artikel 30

Met een ander bestuursorgaan in het eerste lid wordt gedoeld op bijvoorbeeld organen van de Rijksoverheid. Het tweede lid regelt de verhouding tussen subsidieverlening op grond van de Uitvoeringswet EFRO enerzijds en provinciale cofinanciering bij EFRO-projecten anderzijds. In beide gevallen zijn Gedeputeerde Staten het bevoegde orgaan, alleen verschilt de grondslag voor die bevoegdheid. Het tweede lid maakt inhoudelijke en procedurele afstemming mogelijk tussen EFRO-subsidie en provinciale cofinanciering.

Artikel 31

Het gaat bij waarderingssubsidies om activiteiten die niet onder het bereik van een subsidieregeling vallen en waarvoor door het beschikbaar stellen van een beperkte bijdrage de waardering van de provincie tot uitdrukking wordt gebracht. Het betreft incidentele gevallen, niet om een vaste stroom van subsidies of een vaste, duidelijk af te bakenen groep van ontvangers waarvoor het is aangewezen dat een programma wordt vastgesteld.

Artikel 32

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht komen aan toezichthouders bevoegdheden toe met betrekking tot het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, waaronder verplichtingen die aan een subsidie zijn verbonden. Het uitoefenen van toezicht kan een inperking meebrengen van de rechten van de subsidieontvanger. Daarom is een wettelijke grondslag nodig voor aanwijzing.

Artikel 33

Het register wordt bijgehouden met het oog op de informatie die periodiek ter kennis van de Europese Commissie moet worden gebracht over toegekende staatssteun. De opzet van het register wordt afgestemd met de eisen die voortvloeien uit de Europese regelgeving.

Artikel 34

Op grond van artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht geldt een evaluatieplicht, die ziet op de doeltreffendheid en de effecten van subsidie in de praktijk. De periode waarover verslag wordt gedaan, is gesteld op vier jaar. Daarmee stemt een verslagperiode overeen met de gebruikelijke looptijd van programma’s.