Regeling vervallen per 14-10-2017

Regeling POP 3 subsidies provincie Overijssel

Geldend van 19-02-2016 t/m 25-03-2016

Algemene toelichting

§1. Inleiding

§1.1 Algemene inleiding

Op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor  plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van verordening (EU) nr. 1698/2005 van de Raad (PbEU L 347/487), verder: de POP verordening, heeft Nederland in december 2014 haar Plattelands¬ontwikkelingsprogramma 2014 - 2020 (POP3) bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 februari 2015 door de Commissie goedgekeurd. Het POP3 programma is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het POP3 programma. Het gaat daarbij met name om de verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008  van de Raad (PbEU L 347) en verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L347/320) en alle bij genoemde verordeningen behorende uitvoeringsverordeningen en controleverordeningen. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde POP3 programma slechts worden verstrekt op basis van een door een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling "Regeling POP3 subsidies" vormt, samen met nog vast te stellen openstellingsbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van POP3 subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).

In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 wordt per door het bestuursorgaan open te stellen maatregel de bij openstelling nader te bepalen en uit te werken voorwaarden en beperkingen weergegeven. In hoofdstuk drie worden de Leadermaatregelen beschreven en in hoofdstuk 4 volgen de slotbepalingen.

POP3 kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde POP-programma is de Regeling POP-subsidies ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van POP3 in Nederland (het goedgekeurde POP3 programma), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het POP-programma, vòòr gaan.

§1.2 Openstellingsbesluit

De maatregelen opgenomen in deze Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel kunnen door de Provincie opengesteld worden door middel van een openstellingsbesluit. In een openstellingsbesluit zal - naast het aanwijzen van de maatregel(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en het vaststellen van subsidieplafond(s) - onder meer aangegeven kunnen worden welke van de in deze regeling genoemde ‘facultatieve' selectiecriteria, nààst de in sommige gevallen altijd te hanteren selectiecriteria, in het concrete geval gehanteerd zullen worden, welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn en welke minimale puntenscore door een project behaald dient te worden om zo wie zo voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

§1.3 Selectie van projecten door middel van tenders

De selectie van projecten zal - met uitzondering van Leaderprojecten waarbij tendering niet verplicht is voorgeschreven - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode': alle binnen de in het openstellingsbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, gescoord. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen') zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer' afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de in de betreffende openstelling gehanteerde selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in het openstellingsbesluit. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor het aantal projecten dat voor subsidie in aanmerking komt hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, worden subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan kan door middel van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.

§2. Maatregelen

Het POP3 bestaat voornamelijk uit maatregelen die door de Provincies zullen worden uitgevoerd. De volgende voor onderhavige regeling relevante provinciale maatregelen en submaatregelen zijn in het programmadocument van Nederland opgenomen :

1. Maatregel inzake Kennisoverdracht en voorlichting (artikel 14 Verordening (EU) Nr.1305/2013)

Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en de markt worden opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk. Enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk.

2. Maatregel inzake investeringen (artikelen 17 lid 1 (a), (c) en (d) Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

Deze maatregel bestaat uit een vijftal submaatregelen:

a. fysieke investeringen nodig voor het ontwikkelen, beproeven en demonstreren van innovaties en voor de brede uitrol van innovaties;

b. fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers;

c. investeringen in infrastructuur

d. niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS (Programmatische Aanpak Stikstof); en

e. niet-productieve investeringen voor water .

Deze maatregelen dragen bij het versterken van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven en het concurrentievermogen van de landbouw en het bevorderd het gebruik van van innovatieve landbouwtechnologieën. Er wordt een link gelegd met duurzaamheid en innovatie door in te spelen op onderwerpen als milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, biodiversiteit en landschap.

3. Maatregel inzake samenwerking (artikel 35 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

Deze maatregel richt zich op het ontwikkelen en valideren van praktische kennis en technologie met een groep van koplopers, die met name resulteert in technische innovatie, productinnovatie, procesinnovatie, organisatie-innovatie, innovatie in businessconcepten en/of uiteindelijk in systeeminnovatie. Deze maatregel is op samenwerkingsvormen en bestaat uit de volgende submaatregelen: 

1) samenwerking met betrekking tot proefprojecten en de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen en technieken in de landbouw- en de voedingsmiddelensector en

2) de oprichting en werking van operationele groepen in het kader van het EIP voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw.

4. Maatregel inzake LEADER -lokale ontwikkeling (artikelen 32 tot en met 35 van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 en artikelen 42 tot en met 44 van Verordening (EU) Nr. 1305/2013)

LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar "license to produce". Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:

  • LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn;

  • LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen;

  • LEADER kan ondersteunen in ‘krimp' gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland;

  • LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;

  • LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.

Het resterende deel van de maatregelen genoemd in het POP3 programma betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen, waarvoor een separate provinciale regeling ontwikkeld is, òf zal door de Minister van Economische Zaken worden uitgevoerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de maatregelen inzake risicobeheer (artikelen 36 en 37 van de POP-verordening).

§ 3 Subsidieverlening op basis van selectiecriteria en tendering

POP3 subsidie kan slechts worden verstrekt indien een aangevraagde subsidie aantoonbaar effectief en efficiënt zal zijn. Om te kunnen bepalen of een te verlenen subsidie effectief en efficiënt zal zijn, zijn selectiecriteria geformuleerd. De in deze regeling opgenomen selectiecriteria per regeling zijn deels criteria die altijd toegepast dienen te worden en deels criteria die bij een bepaalde openstelling van toepassing verklaard kùnnen worden. Het is dus mogelijk dat in een bepaalde openstelling niet alle in deze regeling genoemde selectiecriteria gehanteerd worden. Het is daarentegen niet mogelijk dat niet in deze regeling genoemde selectiecriteria ‘toegevoegd' worden bij een openstelling: de bij de maatregelen in hoofdstuk 2 opgenomen criteria kunnen bij openstelling wel nader ingevuld of geconcretiseerd worden, maar er kunnen geen extra criteria toegevoegd worden. In geval van Leader zijn de selectiecriteria waarvan gebruik gemaakt wordt opgenomen in de goedgekeurde Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS).

Selectie van projecten zal - met uitzondering van Leader-projecten - plaatsvinden door middel van een tender. Alle gedurende een openstellingsperiode ingediende projecten worden - indien de aanvraag volledig is én aan de gestelde subsidiabiliteitscriteria (= eisen waaraan in ieder geval voldaan dient te zijn om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen, bijvoorbeeld: een jonge agrariër dient bij aanvraag nog geen 40 jaar te zijn. De aanvraag zal worden afgewezen zonder inhoudelijk naar de aanvraag te kijken, indien de aanvrager niet aan dit criterium voldoet) wordt voldaan - op basis van in het openstellingsbesluit bekend gemaakte selectiecriteria en wegingsfactoren van die selectiecriteria beoordeeld. Zie verder §1.3.

De doelgroep van een subsidie is afhankelijk van de maatregel die het betreft en de beleidsmatige doelstellingen die met de subsidieverlening worden nagestreefd. In deze regeling wordt bij veel maatregelen een breed scala aan mogelijke aanvragers genoemd. In een openstelling kan de doelgroep beperkt worden tot die groepen die - gelet op de beleidsmatige doelstellingen die met de betreffende openstelling nagestreefd worden - voor subsidie in het kader van de betreffende openstelling in aanmerking komen. Er kan indien gewenst een selectie van de in deze regeling genoemde doelgroepen plaatsvinden, toevoegen van extra - niet in deze regeling bij de betreffende maatregel genoemde - doelgroepen is niet mogelijk.

Om in het kader van een tenderregeling gelijke kansen voor alle aanvragers te garanderen is het noodzakelijk dat bij sluiting van de tender àlle voor het beoordelen van de aanvraag noodzakelijke gegevens bekend zijn. Een aanvraag dient te worden ingediend op een door GS beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Daarbij wordt expliciet voorgeschreven dat altijd het laatst beschikbaar gekomen aanvraagformulier gehanteerd dient te worden, om hierover misverstanden te voorkomen. Een onvolledig ingediende aanvraag dient vòòr de sluitingsdatum van de openstellingstermijn aangevuld te zijn om voor beoordeling in aanmerking te komen. Enige uitzondering die hierop gemaakt zou kunnen worden is het toestaan van het aanvullen van gegevens die niet noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag (zie verder bij de artikelsgewijze toelichting, artikel 1.7). Het indienen van ‘pro forma' aanvragen zonder dat inhoudelijke aanvulling van de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum plaatsvindt, is derhalve in het kader van deze regeling niet zinvol.

Subsidie zal geheel of gedeeltelijk geweigerd worden indien één van de weigeringsgronden van toepassing is. Het kan hierbij gaan om een weigeringsgronden als genoemd in artikel 3.35 AWB, in artikel 1.8 van deze regeling, in het van toepassing zijnde artikel van hoofdstuk 2 of 3 òf in het van toepassing zijnde openstellingsbesluit.

§ 4 Subsidiabele kosten en bijdragen in natura

In onderhavige regeling wordt per maatregel aangegeven welke kosten subsidiabel gesteld kunnen worden. Sommige kosten kunnen alleen onder voorwaarden subsidiabel gesteld worden. Zo mag in bepaalde projecten de kosten voor aankoop van grond, bebouwd of niet-bebouwd, subsidiabel gesteld worden, maar deze kosten zijn - tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie - voor maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten die in het project gemaakt worden subsidiabel.

Bij sommige maatregelen kunnen bijdragen in natura subsidiabel gesteld worden. Bijdragen in natura zijn alle in het project ingebrachte bijdragen voor werken, goederen, diensten, grond of onroerende goederen die NIET door facturen en betaalbewijzen of daaraan gelijk te stellen documenten gestaafd worden. Deze bijdragen dienen aan strikte eisen te voldoen, om de hoogte van de uitgaven toch controleerbaar te maken. De waarde die wordt toegekend aan de bijdrage in natura mag niet meer bedragen dan de kosten die gewoonlijk op de desbetreffende markt worden aanvaard. Voor enkele kostensoorten (inbreng eigen arbeid, vrijwilligerswerk) zijn standaardtarieven ontwikkeld die bij de inbreng van dat soort kosten gehanteerd moeten worden.

Bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel indien de verstrekte subsidie minder dan 100% van de subsidiabele kosten bedraagt én binnen het project ook voldoende àndere subsidiabele kosten gemaakt worden. De uit te betalen subsidie - berekend als % van de subsidiabele kosten inclusief de bijdrage in natura - kan nooit hoger zijn dan de subsidiabel gestelde kosten zònder die bijdrage in natura.

§ 5 Verplichtingen subsidieverkrijgers

Subsidieverkrijgers dienen aan alle in het subsidietoekenningsbesluit gestelde verplichtingen te voldoen. In artikel 1.17 worden de algemene verplichtingen weergegeven waaraan - indien de betreffende verplichting op het betreffende project van toepassing is - altijd moet worden voldaan. Naast deze algemene, subsidiegerelateerde, verplichtingen, kunnen ook specifieke verplichtingen opgelegd worden en op grond van artikel 1.18 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieverkrijger ook niet doelgebonden verplichtingen opleggen. 

§ 6 Financiële aspecten subsidie

Een subsidie geeft een direct financieel voordeel aan de subsidieverkrijger. Naast dit directe financiële voordeel ten gevolge van de subsidie, kan er ook sprake zijn van een financieel voordeel in de vorm van netto inkomsten die tijdens of na het uitvoeren van het project verkregen worden. Ook kan er sprake zijn van een vermogensvoordeel ten gevolge van de subsidie. In sommige gevallen dienen dit soort voordelen verrekend of vergoed te worden. De artikelen 1.19, 1.20 en 1.21 geven daar de voorschriften voor. Het gaat hierbij overigens alleen over rechtstreeks gegenereerde netto-inkomsten, waarmee géén rekening is gehouden op het tijdstip van goedkeuring van de actie. Met veel inkomsten, bijvoorbeeld kostenreductie dank zij de investering of inkomsten door het verkopen van bedrijfsgebouwen in het kader van een bedrijfsverplaatsing of het vragen van een bijdrage van agrarisch ondernemers die aan een cursus deel zullen nemen, zal bij de toekenning al rekening gehouden worden. Indien er verrekend zou moeten worden, gelden er verschillende uitzonderingen op het voorschrift tot verrekening. Zo hoeft bijvoorbeeld niet verrekend te worden indien het gaat om een concrete actie waarvan de totale subsidiabele kosten ten hoogste 50.000 euro bedragen. Ook concrete acties waarvoor voorschriften inzake staatssteun gelden, vallen buiten de plicht tot verrekening.

In sommige gevallen kan een toegekende subsidie worden verlaagd. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van onregelmatigheden. Verlaging is ook nà afronding van een project mogelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval indien niet wordt voldaan aan de instandhoudings-verplichting: een investering in infrastructuur of een productieve investering dient in principe gedurende 5 jaar na vaststelling van de subsidie - gebruiksklaar - in stand te worden gehouden. Indien aan deze verplichting niet wordt voldaan, zal de subsidie evenredig verlaagd worden.

Een ander financieel aspect betreft de bevoorschotting. Er bestaan twee soorten voorschotten, te weten een voorschot dat vòòr afronding van een project wordt verstrekt op basis van reeds uitgevoerde onderdelen van het project (‘bevoorschotting op basis van realisatie'). Dit soort voorschotten zijn - in POP-terminologie - tussentijdse betalingen waarbij nààst een voortgangsrapportage inzake het project, facturen en betaalbewijzen van de reeds verrichte projectonderdelen, of - indien van toepassing - bewijsstukken ten aanzien van de ingebrachte bijdrage(n) in natura - moeten worden overgelegd. Een dergelijk voorschot zal worden verlaagd indien bij de aanvraag voor de tussentijdse betaling té veel onjuiste facturen en betaalbewijzen overlegd worden. Op grond van EU-regelgeving dient een tussentijds voorschot te worden verlaagd met het bedrag van de onjuiste facturen en betaalbewijzen, indien het bedrag aan onjuiste facturen en betaalbewijzen meer bedraagt dan 10% van het bedrag aan ingediende facturen en betaalbewijzen van kosten die wel subsidiabel gesteld zijn. Dit betekent dat niet alleen de onjuiste facturen/betaalbewijzen niet worden vergoed, er wordt daarnaast een correctie van de betaling opgelegd ter hoogte van het bedrag dat onjuist gedeclareerd is. Deze maatregel is een verplichting opgelegd door de EU en is er op gericht aanvragers te bewegen voldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het indienen van declaraties. Van de verplichte correctie van de betalingsaanvraag kan worden afgezien, indien de aanvrager aan kan tonen dat zijn declaratie buiten zijn schuld onjuist was. Overigens is de bepaling inzake het verlagen van een betaling òòk van toepassing indien het verzoek om betaling geen verzoek tot tussentijdse betaling betreft, maar een verzoek om eindafrekening indien bij dat verzoek om eindafrekening facturen en betaalbewijzen overgelegd worden.

Naast tussentijdse betalingen, bestaan er ook voorschotten die worden aangevraagd vooruitlopend op de uitvoering van het project. De EU-regelgeving biedt slechts de mogelijkheid dit soort voorschotten te verlenen voor investeringsgerelateerde steun en voor plaatselijke groepen voor zover het daarbij gaat om functionerings- en dynamiseringskosten. Het voorschot kan maximaal 50% van de toegekende overheidsbijdrage bedragen. Een dergelijk voorschot kan slechts worden verleend indien er door de subsidieverkrijger een bankgarantie of daaraan gelijk te stellen zekerheid wordt verstrekt van 100% van het te verlenen voorschot.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 definities

  • 1

  • In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. bruto jaarloon: het in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gevonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten

  • b. grondgebruiker: gebruikgerechtigde van de grond;

  • c. inpassingsmaatregelen: maatregelen die noodzakelijk zijn om kavels goed bewerkbaar te maken en eventuele negatieve neveneffecten van de herverkaveling tegen te gaan;

  • d. landbouwer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 VEU in samenhang met de artikelen 349 en 355 VWEU, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  • e. landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • f. netto inkomsten: instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen of diensten, minus alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met een korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Besparingen op operationele kosten die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit worden als netto inkomsten gerekend;

  • g. niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • h. ELFPO: het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in VO (EU) 1305/2013

  • i. VO (EU) 1303/2013: Verordening  (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • j. VO (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

  • k. VO (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • l. Voorbereidingskosten: alle kosten die worden gemaakt voorafgaand aan het indienen van een subsidieaanvraag en die aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van (de ontwikkeling van) het projectplan noodzakelijk voor de subsidieaanvraag.

Artikel 1.2 toepassingsbereik

  • 2

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor activiteiten ten behoeve van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden waarvan de resultaten aantoonbaar ten goede komen aan het landelijk gebied, het platteland van Nederland of de agrarische sector.

  • 2. Tot het platteland van Nederland behoort het gehele grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners.

Artikel 1.3 openstelling

  • 3

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen een openstellingsbesluit vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde staten stellen per openstellingsbesluit vast:

    • a.

      één of meerdere subsidieplafonds;

    • b.

      per plafond een periode waarbinnen een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 3. In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde staten nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b.

      de thema's waarop een activiteit betrekking moet hebben;

    • c.

      de categorieën van begunstigden;

    • d.

      de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • e.

      de territoriale begrenzing van de openstelling;

    • f.

      een drempelbedrag met betrekking tot de subsidiabele kosten;

    • g.

      de maximale hoogte van de subsidie;

    • h.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie overgelegd moeten worden;

    • i.

      het indienen van een voortgangsrapportage

    • j.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

  • 4. In het openstellingsbesluit stellen Gedeputeerde staten vast:

    • a.

      de selectiecriteria;

    • b.

      het punten aantal dat per selectiecriterium behaald kan worden;

    • c.

      de wegingsfactor per selectiecriterium;

    • d.

      het minimaal aantal punten dat een aanvraag op basis van de selectiecriteria moet behalen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen.

Artikel 1.4 samenstelling subsidieplafond en subsidiepercentages

  • 4

  • 1. Een subsidieplafond bestaat uit:

    • a.

      financiering afkomstig uit ELFPO;

    • b.

      financiering afkomstig uit ELFPO  en provinciale middelen; of

    • c.

      provinciale middelen.

  • 2. Indien een subsidieplafond deels of geheel bestaat uit financiering afkomstig uit ELFPO bestaan de in deze regeling genoemde subsidiepercentages voor 50% financiering afkomstig uit ELFPO en voor 50% uit nationale overheidsfinanciering.

Artikel 1.5 doelgroep

5

Indien op grond van deze regeling subsidie kan worden verstrekt aan landbouwondernemingen wordt de subsidie uitsluitend verstrekt aan ondernemingen die voldoen aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen (mkb)  als opgenomen in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (AGV).

Artikel 1.6 samenwerkingsverbanden

  • 6

  • 1. Indien bij of krachtens deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2. Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waarin onder meer door alle partijen wordt verklaard dat iedere partij hoofdelijk aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde subsidiebedragen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

    • c.

      gegevens waaruit blijkt dat de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen.

  • 3. Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

      berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de projectadministratie als bedoeld in artikel 1.17, onder g, te voeren;

    • c.

      kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband. Bij terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen zal de penvoerder van het project als eerste worden aangesproken.

Artikel 1.7 wijze van indienen van en vereisten aan een subsidieaanvraag

  • 7

  • 1. Een aanvraag om subsidie:

    • a.

      wordt ingediend bij Gedeputeerde staten;

    • b.

      wordt ingediend met gebruik making van de meest recente versie van een door Gedeputeerde staten beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Een aanvraag om subsidie bevat tenminste:

    • a.

      een begroting van de kosten van de activiteit;

    • b.

      een toelichting op de begroting;

    • c.

      een financieringsplan van de kosten van de activiteit;

    • d.

      een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      een overzicht van inkomsten die met de uitvoeringen van de activiteit gegenereerd worden;

    • f.

      een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

    • 1

      ) de doelstellingen van het project;

    • 2

      ) een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

    • 3

      ) de wijze van uitvoering van het project;

    • 4

      ) de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst;

    • 5

      ) de verwachte realisatietermijn van het project;

    • 6

      ) de verwachte resultaten van het project.

  • 3. Indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevings-effecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevings-effecten van de investering.

  • 4. Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een meerjarenbegroting met een liquiditeitsplanning per jaar;

    • b.

      een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

  • 5. Een aanvraag om subsidie van een onderneming bevat tevens een verklaring waaruit blijkt dat de onderneming geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) 702/2014.

Artikel 1.8 weigeringsgronden

  • 8

  • Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 Algemene wet bestuursrecht, wordt een subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a. voor dezelfde activiteit reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde openstellingsperiode;

  • b. voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of - bedrag;

  • c. de activiteit niet overwegend plaatsvindt in provincie Overijssel tenzij de activiteit of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komt of komen aan ingezetenen van provincie Overijssel, of de activiteit of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Overijssel dient of dienen;

  • d. met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • e. in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • f. een aanvraag minder scoort dan het minimum aantal punten als bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, onderdeel d;

  • g. de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, van Verordening (EU) 702/2014;

  • h. ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 1.9 personeelskosten

  • 9

  • 1. Werkelijk gemaakte personeelskosten worden per uur berekend door het meest recente bruto jaarloon te delen door 1.720 uren op basis van een werkweek van 40 uur, vermeerderd met een opslag van 43,5% voor de werkgeverslasten en een opslag van 15% voor de indirecte kosten.

  • 2. Indien er sprake is van een parttime dienstverband, worden de personeelskosten per uur naar rato berekend.

  • 3. Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar.

Artikel 1.10 kosten aankoop van gronden

  • 10

  • 1. Kosten van de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden zijn subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de bebouwde of onbebouwde gronden zijn gelegen in verwaarloosde gebieden of voormalige industriezones, zijn de kosten van de aankoop de gronden subsidiabel tot maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten, indien dit in een openstellingsbesluit is bepaald.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen in uitzonderlijke gevallen in een openstellingsbesluit een hoger percentage vaststellen voor de aankoop van bebouwde en niet bebouwde gronden in het kader van activiteiten ten behoeve van milieubehoud. Indien de bebouwde of niet bebouwde gronden zijn gelegen in Natura 2000 gebieden of onderdeel uit maken van Kader Richtlijn Water opgaven buiten de EHS én in het concrete geval ontbreken redelijke alternatieven om de milieudoelen te behalen, kan het subsidiepercentage, mits onderbouwd in de toekenningsbeschikking, verhoogd worden tot  30% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 1.11 berekeningswijze bijdragen in natura

  • 11

  • 1. Bijdragen in natura kunnen bestaan uit werken, goederen, diensten, grond en onroerend goed waarvoor geen door facturen of documenten met gelijkwaardige bewijskracht gestaafde contante betalingen zijn verricht.

  • 2. Bijdragen in natura zijn subsidiabel:

    • a.

      voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief de bijdragen in natura;

    • b.

      indien de aan de bijdrage in natura toegekende waarde niet hoger is dan de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard;

    • c.

      indien er een onafhankelijke beoordeling en verificatie van de waarde van de bijdragen in natura mogelijk is.

  • 3. Indien de bijdrage in natura bestaat uit de verstrekking van gronden of onroerende goederen is de bijdrage, in afwijking van het tweede lid, onderdeel c, slechts subsidiabel indien de waarde is getaxeerd en gecertificeerd door een onafhankelijke gekwalificeerde deskundige of een hiertoe gemachtigde officiële instantie.

  • 4. Bijdrage in natura in de vorm van verstrekking van gronden is subsidiabel tot maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten.

  • 5. Indien de bijdrage in natura bestaat uit gronden of onroerende goederen kan een contante betaling worden gedaan met het oog op een huurovereenkomst voor een nominaal bedrag per jaar dat niet meer bedraagt dan € 1,-.

  • 6. Indien de bijdrage in natura bestaat uit onbetaalde arbeid is de bijdrage slechts subsidiabel indien de werkelijke arbeidstijd voor de uitvoering van de activiteit gecontroleerd kan worden.

  • 7. De waarde van onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35,- per uur.

  • 8. De waarde van onbetaalde arbeid van vrijwilligers wordt gewaardeerd op € 22,- per uur.

Artikel 1.12 subsidiabiliteit van de kosten

  • 12

  • 1. Kosten zijn slechts subsidiabel indien zij gemaakt zijn nadat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid komen voorbereidingskosten ook voor subsidie in aanmerking indien zij gemaakt zijn binnen één jaar voordat de aanvraag om subsidie is ingediend, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

  • 3. De voorbereidingskosten kunnen uitsluitend bestaan uit:

    • a.

      kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • b.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • c.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • d.

      personeelskosten of inbreng eigen arbeid, voor zover deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden zoals bedoeld onder de leden a, b en c van dit artikel.

Artikel 1.13 niet-subsidiabele kosten

  • 13

  • 1. Subsidie wordt in ieder geval niet verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • b.

      kosten die reeds uit andere hoofde zijn gesubsidieerd tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of - bedrag;

    • c.

      kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, kosten van juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

    • d.

      vervangingsinvesteringen;

    • e.

      legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

    • f.

      reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger;

    • g.

      kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen;

    • h.

      verrekenbare of compensabele BTW;

    • i.

      kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde staten niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project of bovenmatig zijn.

  • 2. Indien de activiteit betrekking heeft op een investering in de landbouw wordt eveneens geen subsidie verstrekt voor de aankoop van:

    • a.

      landbouwproductierechten,

    • b.

      betalingsrechten;

    • c.

      dieren;

    • d.

      zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan.

Artikel 1.14 adviescommissie

  • 14

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen één of meer adviescommissies instellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 1.15 prioritering subsidieaanvragen

  • 15

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden op een prioriteitenlijst gerangschikt.

  • 2. De rangschikking wordt bepaald door toepassing van alle in het openstellingsbesluit geselecteerde selectiecriteria met de in hetzelfde openstellingsbesluit aangegeven weging van die criteria. Het totaal aantal punten dat na toepassing van deze criteria wordt behaald, bepaald de rangschikking.

  • 3. De aanvragen worden gehonoreerd op volgorde van de prioriteitenlijst.

  • 4. Indien meerdere aanvragen op dezelfde plaats op de prioriteitenlijst worden gerangschikt en door honorering van deze aanvragen het subsidieplafond wordt overschreden, wordt door middel van loting bepaald welke aanvraag als eerste wordt gehonoreerd.

Artikel 1.16 beslistermijn

Gedeputeerde staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 1.17  verplichtingen

  • 16

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      indien de subsidieontvanger aanbestedingsplichtig is op grond van de Aanbestedingswet, dienen de voorschriften uit de Aanbestedingswet in acht genomen te worden;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013 ;

    • c.

      in geval van investeringen de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      een investering gedurende vijf jaar gebruiksklaar in stand te houden, indien de activiteit een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat;

    • e.

      binnen twee maanden na ontvangst van de subsidiebeschikking te starten met de uitvoering van de activiteit, tenzij in het openstellingsbesluit of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • f.

      de activiteiten binnen drie jaar na ontvangst van de subsidiebeschikking te hebben voltooid, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • g.

      een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking , hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken:

    • 1

      ) een sluitende urenadministratie;

    • 2

      ) een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

    • 3

      ) bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • h.

      de administratie en de daartoe beherende bescheiden te bewaren tot 31 december 2028;

    • i.

      eenmaal per jaar een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten in te dienen, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • j.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht;

    • k.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen indien niet, niet tijdig of niet geheel zal worden voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn;

    • l.

      medewerking te verlenen aan met het toezicht op deze regeling belaste toezichthouders.

  • 2. Een verslag omtrent de voortgang van de activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder i, bevat tenminste:

    • a.

      de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      de eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      de mate waarin de uitgevoerde activiteiten hebben bijgedragen aan de in het projectplan   beschreven doelstellingen;

    • d.

      de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • e.

      de eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

    • f.

      de financiële voortgang waarin tenminste is opgenomen:

    • 1

      ) een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

    • 2

      ) een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

    • 3

      ) de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteit.

Artikel 1.18 niet doel gebonden verplichtingen

Gedeputeerde staten kunnen aan een subsidieontvanger verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht opleggen.

Artikel 1.19 verrekening vermogensvoordeel

  • 17

  • 1. In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht kunnen Gedeputeerde staten bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is.

  • 2. De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3. De waarde van de onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door Gedeputeerde staten in overleg met de subsidieontvanger wordt aangewezen.

  • 4. De waarde van roerende goederen wordt bepaald op basis van hun boekwaarde, geldmiddelen, waaronder begrepen de banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

Artikel 1.20 verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

18

Indien de subsidie betrekking heeft op hoofdstuk 2 of paragrafen met betrekking tot Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties, Samenwerking voor innovaties of Samenwerking in het kader van het EIP van hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden, overeenkomstig artikel 65 van Vo (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.21 verrekening netto inkomsten na uitvoering

19

Indien de subsidie betrekking heeft op hoofdstuk 2 of paragrafen met betrekking tot Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties, Samenwerking voor innovaties of Samenwerking in het kader van het EIP van hoofdstuk 3 worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden overeenkomstig  artikel 61 van Vo (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.22 verlaging in verband met het niet voldoen aan de verplichting tot instandhouding van een investering in infrastructuur of een productieve investering

  • 1. Indien de subsidie betrekking heeft op een investering in infrastructuur of op een productieve investering verlagen Gedeputeerde staten de vastgestelde subsidie indien binnen vijf jaar na vaststelling van de subsidie:

    • a.

      de productieactiviteit wordt beëindigd of wordt verplaatst naar een locatie buiten het grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden

    • b.

      een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening plaatsvindt waardoor  een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt;

    • c.

      een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden plaatsvindt waardoor de oorspronkelijke doelstelling of doelstellingen van de investering of investeringen worden ondermijnd.

  • 2. De verlaging van de subsidie wordt naar rato berekend op basis van de periode waarvoor niet aan de vereisten wordt voldaan.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de productiecapaciteit wordt beëindigd wegens een niet-frauduleus faillissement.

Artikel 1.23 bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betalingen)

  • 20

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag voorschotten op basis van realisatie verlenen.

  • 2. Het voorschot wordt verleend op basis van werkelijke kosten en betalingen.

  • 3. Een aanvraag om een voorschot bevat tenminste facturen en betaalbewijzen, een verslag omtrent de voortgang als bedoeld in artikel 1.17, sub i en voor zover van toepassing:

    • a.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten

    • b.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng in natura;

    • c.

      bewijsstukken inzake afschrijvingskosten.

  • 4. De aanvraag om een voorschot heeft betrekking op minimaal 25% van de subsidie of minimaal € 50.000,-.

  • 5. Gedeputeerde staten beslissen binnen 13 weken op een aanvraag om voorschot.

Artikel 1.24 verlagen voorschot (sanctie)

  • 21

  • 1. Gedeputeerde staten stellen bij een verzoek om voorschot als bedoeld in artikel 1.23 vast welk bedrag op grond van deze regeling, het openstellingsbesluit of de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt.

  • 2. Indien het gevraagde bedrag aan voorschot meer dan 10% hoger is dan het onder het eerste lid berekende bedrag, wordt het onder het eerste lid berekende bedrag verlaagd.

  • 3. De verlaging is gelijk aan het verschil tussen het gevraagde bedrag aan voorschot en het onder het eerste lid berekende bedrag.

  • 4. Het voorschot wordt maximaal verlaagd tot nihil.

  • 5. Het voorschot wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat het verzoek om voorschot buiten zijn schuld facturen, betaalbewijzen of bewijsstukken bevat van kosten die niet subsidiabel zijn of indien Gedeputeerde staten anderszins van oordeel is dat de betrokken begunstigde geen schuld treft.

Artikel 1.25 voorschotten vooruitlopend op realisatie

  • 22

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen op verzoek voorschotten vooruitlopend op realisatie verlenen.

  • 2. Een voorschot vooruitlopend op realisatie kan slechts worden verleend indien er sprake is van investeringsgerelateerde steun of subsidie op grond van een regeling met betrekking tot  Voorbereiding en uitvoering van samenwerkingsactiviteiten van de lokale groep (LEADER).

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een voorschot verlenen voordat kosten zijn gemaakt en betaald door subsidieverkrijger, indien er een bankgarantie of een gelijkwaardige garantie voor 100% van het voorschot is gesteld.

  • 4. Een door een overheidsinstantie ter beschikking gestelde garantiefaciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan de in het derde lid bedoelde garantie, indien de instantie zich ertoe verbindt het door die garantie gedekte bedrag te betalen wanneer er geen recht op betaling van het voorschot wordt vastgesteld.

  • 5. Een voorschot kan maximaal 50% van de oorspronkelijk verleende subsidie bedragen.

  • 6. Gedeputeerde staten beslissen binnen 13 weken op een verzoek om een voorschot.

Artikel 1.26 Wijzigingsverzoeken

  • 23

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigingen.

  • 2. Een wijzigingsverzoek kan niet worden gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      leidt tot een activiteit die op grond van het openstellingsbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

      leidt tot een lager behaald aantal punten op basis van de selectiecriteria dan het minimum aantal punten om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de prioriteitenlijst dan de plaats waarop het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 1.27 subsidievaststelling

  • 24

  • 1. Subsidieontvanger is verplicht zijn aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk op de in de verleningsbeschikking genoemde uiterste datum voor het indienen van bedoelde aanvraag in te dienen;

  • 2. De aanvraag om vaststelling bevat tenminste:

    • a.

      een inhoudelijk en financieel verslag;

    • b.

      facturen en betaalbewijzen;

  • 3. Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt mededeling gedaan van alle aan het project gelieerde inkomsten, waaronder mede begrepen eventueel toegekende andere subsidies die op de gesubsidieerde activiteit of activiteiten betrekking hebben.

  • 4. Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.

  • 5. Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b.

      een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c.

      de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d.

      de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

  • 6. Gedeputeerde staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.

  • 7. Indien de aanvraag tot vaststelling tevens een verzoek om uitbetaling van de subsidie op basis van facturen en betaalbewijzen, gemaakte personeelskosten of geleverde inbreng in natura bevat, is artikel 1.24 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.28 wettelijke rente bij terugvordering.

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in de terugvorderingsopdracht voor de begunstigde vastgestelde betalingstermijn, die niet meer dan 60 dagen mag bedragen, en de datum van de terugbetaling dan wel verrekening.

Artikel 1.29 verlagingen

  • 25

  • 1. Gedeputeerde staten verlagen de verleende of vastgestelde subsidie indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de uitvoering van controles als bedoeld in artikel 48 en 49 van de Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.

  • 2. Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of een nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

Hoofdstuk 2 LEADER

2.1 Algemeen

2.1.1 algemeen

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      LAG: locale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van Vo (EG) nr. 1303/2013;

    • b.

      Lokale ontwikkelingsstrategie (LOS): een vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van Vo (EG) nr. 1303/2013.

  • 2. In een openstellingsbesluit inzake Leader kan door Gedeputeerde staten afgeweken worden van de algemene bepalingen als opgenomen in hoofdstuk 1 van deze verordening.

2.2 Regeling Lopende kosten en dynamisering LEADER

26

2.2.1 subsidiabele activiteit

  • Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a. beheer van de uitvoering van de Lokale Ontwikkelings Strategie (LOS);

  • b. promotie en voorlichting van de LOS.

2.2.2 aanvrager

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een LAG.

2.2.3 subsidievereiste

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van de Regeling POP3 subsidies wordt subsidie uitsluitend verstrekt indien de aanvraag past binnen een door Gedeputeerde staten goedgekeurde LOS.

  • 2. Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 16 december 2015 tot en met 15 februari 2016.

2.2.4 subsidiabele kosten

  • a. Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.1 sub a zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • i.

      operationele kosten en personeelskosten;

    • ii.

      opleidingskosten;

    • iii.

      kosten voor public relations;

    • iv.

      in afwijking van het bepaalde in artikel 1.13 van de Regeling POP3 subsidies, kosten voor financiële diensten,   waaronder begrepen kosten voor bankdiensten en financieringen;

    • v.

      kosten voor monitoring en evaluatie.

  • b. Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.1 sub b zijn de volgende kosten subsidiabel:

    • i.

      kosten voor het faciliteren van de uitwisseling tussen belanghebbenden;

    • ii.

      kosten voor het promoten van en verstrekken van informatie over de LOS

    • iii.

      kosten voor de ondersteuning van potentiële begunstigden bij de ontwikkeling van concrete projecten en het voorbereiden van aanvragen

2.2.5 hoogte subsidie

De steun van deze regeling bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van 25% van de totale publieke uitgaven voor de Lokale Ontwikkelings Strategie.

2.2.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.1 voor de tenderperiode genoemd in artikel 2.2.3 tweede lid vast op € 1.567.181.

Het subsidieplafond wordt als volgt onderverdeeld:

€ 450.000 voor de LAG Zuidwest Twente;

€ 375.000 voor de LAG Salland;

€ 225.000 voor de LAG Noordoost Salland;

€ 517.181 voor de LAG Noord Overijssel.

Hoofdstuk 3 Maatregelen

3.1. Regeling Niet productieve investeringen water

27

28

29

30

31

32

33

Artikel 3.1.1 subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in het landelijk gebied van Overijssel die betrekking hebben op de (her)inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen.

Artikel 3.1.2 aanvrager

  • Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a. landbouwers;

  • b. grondeigenaren;

  • c. grondgebruikers;

  • d. landbouworganisaties;

  • e. natuur- en landschapsorganisaties;

  • f. provincies;

  • g. waterschappen;

  • h. gemeenten;

  • i. samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 3.1.3 subsidiabele kosten

  • In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a. de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b. de kosten van tweedehands installaties tot maximaal de marktwaarde;

  • c. de kosten van tijdelijk ingehuurde adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • d. de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • e. de kosten van haalbaarheidsstudies;

  • f. computersoftware;

  • g. niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

  • h. personeelskosten gemaakt voor additioneel personeel voor de duur van het project.

Artikel 3.1.4 hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 3.1.5 criteria

  • 1. De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW);

    • -

      doelen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen;

    • -

      zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel.

    • b.

      De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

    • c.

      De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn; op basis van de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die zijn opgenomen in de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015).

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen als bedoeld in het artikel 3.1.1, met een duidelijk en direct effect op agrarische activiteiten.

  • 3. De minimale subsidiabele kosten per project bedragen €100.000,-.

Artikel 3.1.6 selectiecriteria

  • Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 van de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel de volgende criteria:

  • a. de kosteneffectiviteit, hetgeen blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten;

  • b. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.1.5 lid 1 sub a.;

  • c. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.1.5 lid 1 sub b.;

  • d. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.1.5 lid 1 sub c.;

  • e. ligging in voorkeursgebied klimaat; zoals aangegeven op kaart 1 en 2 in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

  • f. ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn; (stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter "stikstof totaal" niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater) zoals opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die onderdeel zijn van de Omgevingsvisie Overijssel;

  • g. samenwerking, hetgeen blijkt uit een samenwerkingsovereenkomst met één of meerdere partijen voor minimaal de projectperiode.

Artikel 3.1.7 puntenmethodiek

  • Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.1.6 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • a. Het aantal te behalen punten voor het criterium uit:

    • artikel 3.1.6 sub a. bedraagt maximaal 2 punten;

    • artikel 3.1.6 sub b. bedraagt maximaal 15 punten;

    • artikel 3.1.6 sub c. bedraagt maximaal 15 punten;

    • artikel 3.1.6 sub d. bedraagt maximaal 5 punten;

    • artikel 3.1.6 sub e. bedraagt 2 punten;

    • artikel 3.1.6 sub f. bedraagt 4 punten;

    • artikel 3.1.6 sub g. bedraagt 2 punten.

  • b. Het criterium uit artikel 3.1.6 sub a. dient een minimumscore van 1 punt te behalen.

  • c. Projecten dienen een minimumscore van 16 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 3.1.8 verplichting

Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

3.2. Regeling Fysieke watergerelateerde investeringen voor innovatie van agrarische  ondernemingen

34

Artikel 3.2.1 subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen:

    • a.

      voor het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties in agrarische ondernemingen; of

    • b.

      voor de bredere uitrol van innovaties.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema's: 

    • a.

      een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • b.

      klimaat adaptatie;

    • c.

      behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit gericht op het waterbeheer.

Artikel 3.2.2 aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door landbouwers of groepen van landbouwers.

Artikel 3.2.3 subsidiabele kosten 

  • In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a. de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b. de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c. de kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d. kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e. de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f. de kosten van haalbaarheidsstudies;

  • g. de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • h. bijdragen in natura;

  • i. personeelskosten;

  • j. niet verrekenbare of compensabele BTW.

Artikel 3.2.4 hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 40% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 3.2.5 criteria

  • 1. De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW);

    • -

      doelen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen.

    • -

      doelen tot het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel.

    • b.

      De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

    • c.

      De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn; zoals blijkt uit de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel. 

  • 2. De minimale subsidiabele kosten per project bedragen €100.000,-.

Artikel 3.2.6 Selectiecriteria

  • Gedeputeerde staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

  • a. de kosteneffectiviteit van de activiteit, hetgeen blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten;

  • b. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.2.5 lid1 sub a.;

  • c. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.2.5 lid 1 sub b.;

  • d. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit artikel 3.2.5 lid 1 sub c.;

  • e. ligging in voorkeursgebied klimaat; zoals aangegeven op kaart 1 en 2 in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

  • f. ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn; (stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter "stikstof totaal" niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater) zoals opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die onderdeel zijn van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015);

  • g. de mate waarin de investering bijdraagt aan innovatie en modernisering van het landbouwbedrijf of de landbouwsector.

Artikel 3.2.7 puntenmethodiek

  • Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.2.6 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • a. Het aantal punten voor het criterium uit:

    • artikel 3.2.6  sub a. bedraagt maximaal 2 punten;

    • artikel 3.2.6  sub b. bedraagt maximaal 15 punten;

    • artikel 3.2.6  sub c. bedraagt maximaal 15 punten;

    • artikel 3.2.6  sub d. bedraagt maximaal 5 punten;

    • artikel 3.2.6  sub e. bedraagt 2 punten;

    • artikel 3.2.6  sub f. bedraagt 4 punten;

    • artikel 3.2.6  sub g. bedraagt maximaal 5 punten.

  • b. Projecten dienen een minimumscore van 19 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • c. De criteria uit artikel 3.2.6 sub a. en g. dienen elk een minimumscore van 1 punt te behalen.

Artikel 3.2.8 Samenstelling subsidieplafond

In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.

Artikel 3.2.9 verplichting

Aanvragers dienen in aanvulling op artikel 1.23 bij de eerste aanvraag tot bevoorschotting op basis van realisatie de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

3.3. Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties waterbeheer

35

Tendersystematiek (artikel 3.3.8 en 3.3.9)

36

Artikel 3.3.1 subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties en tevens het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan een groep van landbouwondernemers op het gebied van waterbeheer.

  • 2. De activiteiten hebben als doel het informeren over innovaties en modernisering, en tevens het bevorderen van de toepassing rond één of meerdere van de volgende thema's:

    • a.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • b.

      klimaatadaptatie;

    • c.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit gericht op het waterbeheer.

Artikel 3.3.2 aanvrager 

Subsidie kan worden aangevraagd door degene die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert aan een groep van landbouwondernemers op het gebied van waterbeheer en daarvoor aantoonbaar voldoende is gekwalificeerd.

Artikel 3.3.3 aanvraag

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving, waaruit blijkt dat de aanvrager voldoende gekwalificeerd is om de activiteit uit te voeren.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 bevat de aanvraag om subsidie een omschrijving van het aantal demonstraties, trainingen, workshops en coachingstrajecten en het aantal deelnemers per onderdeel;

  • 3. Indien het voornemen is om voor deelname aan een subsidiabele activiteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen dan dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag.

Artikel 3.3.4 subsidiabele kosten

  • In aanvulling op artikel 1.12 zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a. personeelskosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

  • b. kosten en reiskosten van procesbegeleiders en adviseurs;

  • c. materiaalkosten;

  • d. huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

  • e. kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

  • f. kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit;

  • g. bijdrage in natura.

Artikel 3.3.5 niet subsidiabele kosten

  • Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b. kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c. inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de subsidiabele activiteit deel te nemen.

Artikel 3.3.6 hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten voor het thema zoals benoemd onder artikel 3.3.1 tweede lid aanhef en onder b.

  • 2. De subsidie bedraagt 80 % van de subsidiabele kosten voor de thema's zoals benoemd onder artikel 3.3.1 tweede lid aanhef en onder a en c.

  • 3. Indien er bij een subsidieaanvraag sprake is van een combinatie van thema's, als benoemd onder artikel 3.3.1 tweede lid, geldt het percentage van het thema met het laagste subsidiepercentage zoals bepaald in het eerste en tweede lid van dit artikel.

Artikel 3.3.7 criteria

  • 1. De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW):

    • -

      doelen zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen.

    • -

      doelen tot het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

    • b.

      De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

    • c.

      De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn; zoals blijkt uit de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel. 

  • 2. De minimale subsidiabele kosten per project bedragen €25.000.

Artikel 3.3.8 selectiecriteria

  • Gedeputeerde staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 de volgende criteria:

  • a. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de kennisoverdracht met betrekking tot de doelen uit artikel 3.3.7 lid 1 sub a.;

  • b. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de kennisoverdracht met betrekking tot de doelen uit artikel 3.3.7 lid 1 sub b.;

  • c. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de kennisoverdracht met betrekking tot de doelen uit artikel 3.3.7 lid 1 sub c.;

  • d. de doelgroep van landbouwondernemers op het gebied van waterbeheer aantoonbaar overwegend afkomstig uit voorkeursgebied klimaat; zoals aangegeven op kaart 1 en 2 in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

  • e. de doelgroep van landbouwondernemers op het gebied van waterbeheer aantoonbaar overwegend afkomstig uit een voorkeursgebied nitraatrichtlijn; (stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter "stikstof totaal" niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater) zoals opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandsbeoordeling, die onderdeel zijn van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015);

  • f. de mate waarin de over te dragen kennis praktisch toepasbaar is en aansluit op de behoefte en ontwikkelingen in de landbouw;

  • g. de mate waarin de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerd en regelmatig getraind personeel en dit inzet voor de activiteit.

  • h. de kosteneffectiviteit van de activiteit;

  • i. de mate waarin de doelgroep zelf bijdraagt aan de activiteit;

  • j. het innovatieve karakter van de over te dragen kennis.

Artikel 3.3.9 puntenmethodiek

  • Na sluiting van de indieningtermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld op basis van de selectiecriteria uit artikel 3.3.8 en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

  • a. Het aantal punten voor het criterium uit:

    • artikel 3.3.8 sub a. bedraagt maximaal 15 punten;

    • artikel 3.3.8 sub b. bedraagt maximaal 15 punten;

    • artikel 3.3.8 sub c. bedraagt maximaal 5 punten;

    • artikel 3.3.8 sub d. bedraagt 2 punten;

    • artikel 3.3.8 sub e. bedraagt 4 punten;

    • artikel 3.3.8 sub f. bedraagt maximaal 5 punten;

    • artikel 3.3.8 sub g. bedraagt maximaal 5 punten;

    • artikel 3.3.8 sub h. bedraagt maximaal 2 punten;

    • artikel 3.3.8 sub i. bedraagt maximaal 5 punten;

    • artikel 3.3.8 sub j. bedraagt maximaal 5 punten.

  • b. De criteria uit artikel 3.3.9 sub f., g., h., i. en j. dienen elk een minimumscore van 1 punt te behalen.

  • c. Projecten dienen een minimumscore van 30 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 3.3.10 verplichting

Indien een prijs moet worden betaald om aan de subsidiabele activiteit te kunnen deelnemen is de subsidieontvanger verplicht om bij de berekening van de prijs die aan deelnemers in rekening wordt gebracht rekening te houden met de te ontvangen subsidie.

Artikel 3.3.11 Samenstelling subsidieplafond

In afwijking van artikel 1.4 lid 2 bestaan de in deze regeling opgenomen subsidiepercentages voor 100% uit ELFPO middelen.

3.4. Regeling Fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers

37

Artikel 3.4.1 lijst van investeringen

  • In aanvulling op artikel 1.3 stellen Gedeputeerde Staten een lijst (zie Bijlage 1) op van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven. Deze lijst  bevat geen investeringen die slechts of hoofdzakelijk gericht zijn op de verbetering van de rentabiliteit van een landbouwbedrijf.

Artikel 3.4.2 activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor investeringen die zijn opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 3.4.1. (zie Bijlage 1 Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven)

  • 2. Indien de fysieke investering een onroerend goed betreft, wordt uitsluitend subsidie verstrekt indien:

    • a.

      de investering op eigen grond van het landbouwbedrijf plaats vindt; of

    • b.

      er voor de investering het recht van opstal is verleend indien een derde eigenaar is van de grond waarop de investering plaats vindt.

Artikel 3.4.3 begunstigden

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan jonge landbouwers.

  • 2. Een jonge landbouwer is een persoon die bij het indienen van de aanvraag om subsidie niet ouder is dan 40 jaar, een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond heeft of over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf beschikt en die:

    • a.

      zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigt;  en

    • b.

      hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf heeft wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico's worden genomen.

  • 3. Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is sprake als de jonge landbouwer:

    • a.

      op basis van de statuten of een schriftelijke door alle maten of vennoten ondertekende overeenkomst tenminste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-; en

    • b.

      ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 4. Van daadwerkelijke, langdurige zeggenschap als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is geen sprake indien:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het derde  lid, onderdeel a, door elk der partijen eenzijdig kan worden opgezegd.

  • 5. Indien de investering waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt gedaan om te voldoen aan de normen van de Europese Unie voor landbouwproductie, wordt in afwijking van het tweede lid subsidie verstrekt aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen, uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de betrokken landbouwer zich als bedrijfshoofd heeft gevestigd

Artikel 3.4.4 aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.7, tweede lid, bevat de aanvraag om subsidie:

    • a.

      de gemaakte keuze voor de wijze waarop de subsidie berekend wordt;

    • b.

      KVK nummer van het landbouwbedrijf;

    • c.

      de notariële akte van overdracht van aandelen of van de oprichting van de bv en het aandelenregister of de door alle maten getekende maatschapsakte met vermelding van alle maten;

    • d.

      een projectplan als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid onder f, waarin opgenomen een beschrijving van de investeringen per categorie waaruit blijkt dat de betreffende investering voldoet aan de omschrijving van de categorie genoemd in de lijst.

  • 2. Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van het landbouwbedrijf onder de verschillende bedrijfshoofden bevat de aanvraag om subsidie tevens een accountantsverklaring. De accountantsverklaring betreft een rapport van feitelijke bevindingen (COS 4400) over gegevens van het eigen vermogen van de onderneming en de verdeling daarvan onder de bedrijfshoofden.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op artikel 1.3 nadere regels stellen omtrent de in het tweede lid bedoelde accountantsverklaring.

  • 4. Per landbouwbedrijf wordt slechts één aanvraag om subsidie in behandeling genomen.

Artikel 3.4.5 weigeringsgronden

  • Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt subsidie geweigerd indien er op grond van deze paragraaf reeds subsidie is verstrekt voor het landbouwbedrijf of er op grond van hoofdstuk 2, titel 6 paragraaf 2 van de Regeling LNV subsidies of de Subsidieregeling jonge Agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit reeds een subsidie is verstrekt aan de aanvrager.

Artikel 3.4.6 subsidiabele kosten

  • 1. Subsidie voor wordt verstrekt voor:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      de kosten van architecten en ingenieurs;

    • d.

      de kosten van adviseurs duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      de kosten van haalbaarheidsstudies.

  • 2. In afwijking van artikel 1.12, tweede lid van de regeling, wordt geen subsidie verstrekt voor voorbereidingskosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 3.4.7 hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten indien het landbouwbedrijf volledig bestaat uit jonge landbouwers.

  • 2. Indien er naast jonge landbouwers ook niet- jongelandbouwers bedrijfshoofd zijn in het landbouwbedrijf wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid verlaagd met 20% per niet- jongelandbouwer. De verlaging bedraagt maximaal 80%.

  • 3. Indien de subsidieaanvrager kiest voor de berekening van de subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid , 30% van de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers.

  • 4. De subsidie bedraagt maximaal € 20.000,-.

  • 5. Indien toepassing van dit artikel er toe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 10.000,- wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 6. Het minimum bedrag  aan subsidiabele kosten per fysieke investering, als bedoeld in artikel 3.4.1 is € 20.000,-.

  • 7. Indien de subsidie wordt verlaagd op basis van het aantal niet-jonge-landbouwers als bedoeld in artikel 3.4.7 lid 2 van de regeling wordt de subsidie verlaagd op basis van het aantal niet-jonge-landbouwers ten tijde van de aanvraag om subsidie.

  • 8. Indien de subsidie wordt berekend op basis van het eigen vermogen als bedoeld in artikel 3.4.7 lid 3 van de regeling wordt de subsidie berekend op basis van het aandeel van het eigen vermogen ten tijde van de aanvraag om subsidie.

Artikel 3.4.8 rangschikking

Gedeputeerde Staten stellen per fysieke investering op de lijst als bedoeld in artikel 3.4.1 een punten aantal vast.

Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 het punten aantal als bedoeld in het eerste lid en rangschikken op basis van het gemiddelde van de investeringscategorieën.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1

  • 38

  • 1. Met het toezicht op deze regeling zijn belast aangewezen ambtenaren van RVO.nl en de NVWA.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen naast de toezichthouders als bedoeld in het eerste lid, andere toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de besteding van de verstrekte subsidies en de naleving van aan subsidieontvangers opgelegde verplichtingen.

Artikel 4.2

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij is geplaatst.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel.

Bijlage 1 Lijst fysieke investeringen

Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven

Nummer

Investeringscategorie

Score

1

Zonnepanelen

6

2

Windmolen

4

3

Mestvergister (inclusief mestverwerkingsinstallatie als extra mogelijke kosten, levert geen extra score op)

6

4

Warmte kracht werkend op biomassa

6

5

Warmte kracht regulier, niet geschikt voor biomassa

4

6

Kleine windturbine (zonder vergunning)

6

7

Systemen voor precisie bemesting en/of gewasbescherming inclusief GPS/GIS apparatuur

8

8

Mestscheidingsinstallatie (inclusief mestverwerkingsinstallatie, levert geen extra score op)

6

9

Machines voor niet kerende grondbewerking

10

10

Machine voor spitten en zaaien tegelijk

10

11

GPS voor koeien en automatische selectiepoort weiden

7

12

Koematras, waterbed

6

13

Varkensvriendelijke vloeren

6

14

Open water voorzieningen voor pluimvee, inclusief aanleg waterleidingen e.d.

6


Noot
1

[Toelichting: In dit artikel zijn de belangrijkste begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. De definities sluiten daar waar mogelijk aan bij de definities zoals gehanteerd in de van toepassing zijnde EU-regelgeving. Mocht er strijdigheid bestaan tussen de definitie van een begrip in de van toepassing zijnde EU-verordeningen en de begripsbepaling in deze regeling, dan wel begrippen niet in de begripsbepalingen van deze regeling gedefinieerd zijn, dan worden de begrippen geacht te zijn gedefinieerd conform de van toepassing zijnde EU-definities.]

Noot
2

[Toelichting: POP subsidie kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die ten goede komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland van Nederland of de agrarische sector. Het gaat hierbij slechts om het deel van Nederland dat in de Europese Unie gelegen is, de overzeese gebieden van Nederland vallen niet onder deze regeling. Onder het platteland van Nederland wordt daarbij verstaan: het grondgebied van Nederland met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners. Woonkernen met meer dan 30.000 inwoners worden geacht ‘stedelijk gebied' te zijn. Activiteiten worden geacht ten goede te komen aan een duurzame ontwikkeling van het platteland indien de activiteit zelf of de resultaten van de activiteit ten goede komen aan het platteland en/of de agrarische sector.]

Noot
3

[Toelichting: In het openstellingsbesluit worden de subsidieplafonds vastgelegd, maar kunnen daarnaast ook de in deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema's, subsidiabele kosten en selectiecriteria, nader ingevuld worden zodat bij openstelling duidelijk is waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers' de begunstigden kunnen zijn, maar in een openstellingsbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders' , ‘biologische boeren' of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft'. En de subsidiabele activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht', maar dat kan in een openstellingsbesluit nader gericht worden tot bv. ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie'. Ook kan de Provincie Overijssel er voor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Bijvoorbeeld: afschrijvingskosten kunnen op grond van sommige artikelen subsidiabel gesteld worden, maar de Provincie Overijssel kan er voor kiezen om die kosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.

Dit betekent dat de in deze regeling genoemde mogelijkheden de maximale mogelijkheden weergeven, welke ingeperkt kunnen worden in een openstellingsbesluit. In die zin is openstelling per ‘submaatregel' mogelijk. Wat niet mogelijk is, is dat er in een openstellingsbesluit nieuwe, niet in deze regeling genoemde, onderdelen - bijvoorbeeld een andere doelgroep of een andere subsidiabele activiteit - toegevoegd worden.

Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze regeling meestal algemene criteria zijn, die in het algemeen nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingsbesluit. Met name het criterium ‘de bijdrage aan in een openstellingsbesluit nader omschreven beleidsdoelen' biedt de provincie de mogelijkheid bij openstelling van een maatregel voldoende sturingsmogelijkheden te hebben om te kunnen sturen op het bereiken van de provinciale beleidsdoelstellingen.

Bij alle maatregelen wordt het selectiecriterium ‘kosteneffectiviteit' gebruikt. Met dit selectiecriterium wordt beoogd toepassing gegeven aan artikel 49 van Vo 1305/2013, waarin onder meer is bepaald dat de selectiecriteria borg dienen te staan voor een beter gebruik van financiële middelen. Met deze kosteneffectiviteit wordt bedoeld: in welke mate draagt de subsidie bij aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit POP te subsidiëren) projecten, kan - kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin off van het te subsidiëren project) - er sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin off, grote (beleids)effecten sorteert. Als voorbeeld: een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst' voor een bepaald beleidsdoel genereert, zal naar verwachting hoger op dit selectiecriterium scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin off effect.]

Noot
4

[Toelichting: Een subsidieplafond is het totaalbedrag dat bij een openstelling voor subsidieaanvragers beschikbaar wordt gesteld. POP-subsidies bestaan - in het algemeen - uit 50% nationaal overheidsgeld en een bijdrage van 50% die afkomstig is uit het door de EU aan Nederland beschikbaar gestelde bedrag aan middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Provincies zijn in het kader van onderhavige regeling aangewezen als beheerder van het ELFPO-budget. Provincies kunnen in een openstellingsbesluit slechts ELFPO-budget beschikbaar stellen, kunnen naast het ELFPO-budget òòk de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen òf kunnen - indien daar in het POP programma voor de betreffende maatregel in is voorzien - alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering').

Indien een Provincie slechts ELFPO-middelen beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor (ELFPO)subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.]

Noot
5

[Toelichting: In hoofdstuk 2 worden per maatregel de doelgroep of doelgroepen gedefinieerd. In dit artikel wordt bepaald dat een landbouwonderneming in het kader van deze regeling een MKB-bedrijf dient te zijn. Grote landbouwondernemingen, met meer dan 250 werknemers, komen in het kader van deze regeling niet voor subsidie in aanmerking.]

Noot
6

[Toelichting: In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Naast de in dit artikel benoemde vereisten, kunnen ook in de artikelen in hoofdstuk 2 of 3 én in het openstellingsbesluit aanvullende eisen aan samenwerkingsverbanden worden gesteld.]

Noot
7

[Toelichting: Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier. Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij slechts een gedeelte van de voorgeschreven informatie wordt aangeleverd en niet alle voorgeschreven informatie vòòr de sluitingsdatum van de tender is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen') zullen niet in behandeling genomen worden. Dit om rechtsongelijkheid tussen aanvragers te voorkomen. Enige uitzondering hierop vormen gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar niet essentieel zijn voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kàn derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de tender, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.

De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin ook wordt aangegeven wat de doelstelling(en) van het project is/zijn, of er een relatie is met andere projecten / of het project onderdeel uitmaakt van een groter programma en wat de doelstellingen daarvan zijn en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling' wordt bedoeld: het beleidsdoel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: meer fietsers in de gemeente). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 25 km fietspad is aangelegd of verbeterd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (meer fietsers in de gemeente) is bereikt.

Indien een aanvraag betrekking heeft op een investering, dient op grond van artikel 45 Verordening (EU) nr. 1305/2013 1e lid "de investering voorafgegaan te worden door een beoordeling van de te verwachten milieueffecten overeenkomstig het recht dat specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu". Dit betekent dat investeringen waarvoor voorafgaand aan de investering een milieu- of omgevingsvergunning verkregen moet zijn, die vergunning verkregen moet zijn vòòr er vanuit ELFPO voor die investering betalingen gedaan kunnen worden. Indien er geen milieu- of omgevingsvergunning verplicht is, bijvoorbeeld omdat de betreffende investering op grond van de Omgevingswet slechts gemeld hoeft te worden, dient de aanvrager een beperkte effectverkenning met een eigen oordeel aan te leveren, op grond waarvan blijkt dat er geen sprake is van een investering die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zal hebben voor het milieu. De zwaarte van de verkenning zal afhangen van het soort/type investering.

Een belangrijk aandachtspunt voor de Europese Commissie is het punt ‘redelijkheid van kosten'. Indien er bij een project geen sprake is van een aanbestedingstraject zal door het Betaalorgaan in het algemeen worden vereist dat een aanvrager - ter onderbouwing van de redelijkheid van de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd en als toelichting op de begroting- drie offertes aan de aanvraag toevoegt, op basis waarvan het Betaalorgaan de redelijkheid van de opgevoerde kosten kan bepalen.

Onderdeel van de aan te leveren gegevens is ook het aanleveren van informatie over subsidies of vergoedingen / bijdragen die voor dezelfde subsidiabele activiteiten van andere bestuursorganen, private organisaties of personen afkomstig zijn. Deze gegevens zijn enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een sluitende begroting, anderzijds kan op basis van deze gegevens ook worden bezien of er wellicht sprake zou kunnen zijn van cumulatie van subsidies of cumulatie met andere vormen van steun.

Aanvragen zullen vaak elektronisch ingediend kunnen worden. Als elektronisch indienen kàn, verdient elektronisch indienen van aanvragen sterk de voorkeur. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het echter niet mogelijk elektronisch indienen van aanvragen te verplichten.]

Noot
8

[Toelichting: In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden. Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem (zie onder §1.3) en het in geval van dreigende overschrijding van het subsidieplafond en het toepassen van loting in de groep van ‘projecten met dezelfde score', is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteit meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal - tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.

Er zijn projecten waarvan het effect in meerdere provincies ‘neerslaat' of neer kan slaan. In dat geval kunnen provincies in onderling overleg besluiten over de financiering van het project. Die besluitvorming zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat één provincie subsidie verstrekt, maar een deel van de benodigde financiering (naar rato) van een andere provincie verkrijgt. In geval van investeringen zal het in het algemeen zo zijn dat de plaats van de investering leidend is: subsidie voor een investering door een bedrijf in provincie x, maar het grondgebied waar de investering geplaatst wordt is in provincie y, zal aangevraagd kunnen worden bij provincie y. Door middel van fysieke controles dan het daadwerkelijke gebruik van de investering gecontroleerd kunnen worden.

Op grond van de EU-regelgeving dienen subsidies in het algemeen een stimulerend effect te hebben. Een stimulerend effect van een subsidie is niet aanwezig indien de subsidiabele onderdelen van het project al zijn afgerond vòòr een subsidieaanvraag ingediend is. Maar ook indien een project al is begonnen voor de subsidieaanvraag is ingediend, is het de vraag of er sprake is van een stimulerend effect door de subsidie. Een project mag dan ook pas gestart worden als een subsidie aanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project. Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. De kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van het specifieke project. Het kan hierbij overigens NIET gaan om de inzet van eigen personeel van een organisatie, indien de voorbereidende activiteiten feitelijk reguliere werkzaamheden voor dit personeel betreffen.

Voorbereidingskosten zijn op grond van artikel 1.12 subsidiabel, mits ze zijn gemaakt binnen een redelijke termijn voorafgaand aan het project. Die redelijke termijn is in zijn algemeenheid gesteld op 1 jaar vòòr de aanvraag is ingediend, maar in een openstellingsbesluit kunnen GS van die termijn van 1 jaar afwijken.

Omdat in geval van POP-subsidies er sprake kàn zijn van een POP-subsidieplafond dat slechts uit ELFPO-budget bestaat en een POP-subsidie waarbij ELFPO wordt toegekend alleen rechtmatig verleend wordt indien er ook eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag - op het moment van beschikken - niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie- beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.

Overigens is ook de weigeringsgrond genoemd in artikel 4.35, 1e lid, onder a van de Algemene Wet Bestuursrecht is in dit geval onverminderd van toepassing. Dit betekent dat indien de uitvoering van de activiteit naar het oordeel van gedeputeerde staten technisch, financieel, organisatorisch of economisch niet haalbaar is, de subsidie geweigerd kan worden.]

Noot
9

[Toelichting: Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens de methode beschreven in dit artikel. Deze berekeningswijze is, voor wat betreft het aantal uren bij een voltijds dienstverband, verplicht voorgeschreven vanuit de van toepassing zijnde EU-verordeningen. De toeslag voor werkgeverslasten en de opslag voor indirecte kosten zijn zogenaamde standaardschalen van eenheidskosten. Indirecte kosten zijn daarbij alle kosten die niet direct toe te rekenen zijn aan de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, bijvoorbeeld bureaukosten. Overigens zijn personeelskosten (waarbij sprake is van de inzet van personeel waaraan salaris wordt uitbetaald) iets anders dat de kosten van eigen arbeid (aanvrager stopt zelf tijd in een project, maar indien de aanvrager niet in loondienst is en dus geen ‘loon' krijgt, is er geen sprake van personeelskosten) én iets anders dan kosten van vrijwilligers. Deze laatste twee kostenposten zijn geregeld in artikel 1.11.

Aan de te vergoeden kosten voor personeel kàn in een openstellingsbesluit een maximum gesteld worden. Maar ook als er geen maximum gesteld wordt, geldt als algemeen uitgangspunt de redelijkheid van kosten. Loonkosten zijn dan ook gemaximeerd tot een uurtarief dat redelijk is gelet op de aard van de te verrichten werkzaamheden én het aantal te declareren uren is gemaximeerd op het aantal uren dat redelijkerwijs, gelet op de verrichtte of te verrichten werkzaamheden, aan de werkzaamheden besteed wordt. Hierbij is tevens van toepassing dat personeel, op jaarbasis, nooit meer uren kan declareren dan genoemd aantal van 1720 uur.

Bij de berekening van personeelskosten wordt uitgegaan van het meest recente bruto jaarloon. Bij de aanvraag van subsidie zal dit de kosten betreffen van het jaarloon voorafgaand aan de subsidieaanvraag, van een personeelslid van het niveau waarop personeel ingezet wordt in het project. Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten.]

Noot
10

[Toelichting: Indien het in het kader van een project noodzakelijk is om gronden aan te kopen, mogen de kosten voor de aankoop van die gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project bedragen, tenzij er een uitzondering op deze 10% regeling van toepassing is op grond van de leden 2 of 3 van dit artikel.

Praktijkvoorbeeld: Een project omvat de aanleg van een fietspad met EU-subsidiabele inrichtingskosten van € 810.000 waarvoor in totaal 2 ha grond moet worden aangekocht ad € 140.000,-  De totale projectkosten bedragen dus € 950.000,- Als de aankoopkosten tot 10% over de totale subsidiabele kosten mogen bedragen, vormen de aanlegkosten van € 810.000 dus 90% van de totale subsidiabele kosten. De totale subsidiabele kosten bedragen in dit voorbeeld dan teruggerekend (100/90 x € 810.000,- =) € 900.000, waarvan € 90.000,- grondkosten. De overige € 50.000,- grondkosten zijn niet EU-subsidiabel.]

Noot
11

[Toelichting: Indien bij een maatregel genoemd in hoofdstuk 2 of 3 bijdragen in natura subsidiabel gesteld worden, worden in dit artikel de voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan om een bijdrage in natura vergoed te kunnen krijgen.]

Noot
12

[Toelichting: Kosten zijn slechts subsidiabel als de kosten worden gemaakt nadat een aanvraag om subsidie ingediend is. Uitzondering daarop vormen de zogenaamde voorbereidingskosten, zijnde kosten die aantoonbaar gemaakt zijn om te komen tot een projectplan. Het gaat hierbij met name om kosten van bijvoorbeeld adviseurs of haalbaarheidsstudies. Indien eigen personeel ten behoeve van een project wordt ingezet, zijn de voorbereidingsactiviteiten die het personeel heeft uitgevoerd slechts subsidiabel, indien die activiteiten aantoonbaar ten behoeve van het project gemaakt zijn én niet het reguliere werk van het betreffende personeel betreffen.]

Noot
13

[Toelichting: Bij de maatregelen genoemd in hoofdstuk 2 en 3 worden de subsidiabele kosten benoemd. Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.]

Noot
14

[Toelichting: Subsidieaanvragen zullen, met uitzondering van aanvragen onder Leader, worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Er kan daarbij sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie,  van een adviescommissie bestaande uit deskundigen of een combinatie van beide. Indien gekozen wordt voor een deskundigen adviescommissie, zal de commissie voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht. ]

Noot
15

[Toelichting: Zoals beschreven in §1.3 worden projecten die worden geselecteerd door middel van het toepassen van tendering op basis van in het openstellingsbesluit aangegeven selectiecriteria en weging daarvan - al dan niet na advisering door een adviescommissie -, van een puntentotaal voorzien. Projecten worden op basis van dit puntentotaal gerangschikt op een prioriteitenlijst.

Projecten die niet voor subsidie in aanmerking komen omdat niet is voldaan aan één of meerdere subsidiabiliteitscriteria of de voorgeschreven minimale totaalscore niet wordt behaald, worden niet op de prioriteitenlijst opgenomen.

Subsidie wordt slechts verstrekt aan projecten opgenomen op de prioriteitenlijst, voor zover het subsidieplafond subsidiëring toelaat. Bij overschrijding van het subsidieplafond en een gelijk aantal punten op de selectiecriteria, treedt de procedure van loting, als beschreven in §1.3, in werking.]

Noot
16

[Toelichting: Aan een subsidieverkrijger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd. Om te voorkomen dat projecten die nog niet uitvoeringsgereed zijn al wel meedoen in een tender en beslag leggen op een deel van het beschikbare budget, wordt een termijn ‘binnen twee maanden na subsidietoekenning starten met het project' gehanteerd. Van deze termijn kan overigens in het openstellingsbesluit of de toekenningsbeschikking afgeweken worden.

Een vanuit het oogpunt van controle belangrijke verplichting is de verplichting tot het voeren van een inzichtelijke administratie. Die administratie dient tot 5 jaar nà de formele afsluiting van het POP3 op 31 december 2023, dus tot 31 december 2028, bewaard te worden.

Onder een sluitende urenadministratie en een volledig inkoopdossier wordt verstaan wat deze begrippen in het normale taalgebruik betekenen, namelijk een administratie zoals bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteem van waaruit het ingezette aantal uren ten behoeve van het project inzichtelijk is resp. een dossier waarin alle documenten die betrekking hebben op de aankoop van een bepaalde investering overzichtelijk bijeen gebracht zijn.

In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht'), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kàn worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten'). Of de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wòrdt is niet controleerbaar en dus ook geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft. ]

Noot
17

[Toelichting: Voor zover het verstrekken van een subsidie leidt tot vermogensvorming, kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 4.41, tot verrekening van het vermogensvoordeel worden overgegaan, mits dit - in geval van een subsidie op basis van een wettelijk voorschrift - bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit artikel strekt ertoe die bevoegdheid te creëren. ]

Noot
18

[Toelichting: Op grond van artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die tijdens de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren waarmee tijdens de goedkeuring van die actie geen rekening is gehouden, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. Onder netto-inkomsten worden òòk begrepen besparingen die worden behaald als gevolg van de investeringen (zie de definitie in artikel 1.1). In artikel 65, lid 8 van verordening (EU) nr. 1303/2013 worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000,- bedragen.]

Noot
19

[Toelichting: Op grond van artikel 61 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 dient bij projecten die na de uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, in bepaalde gevallen een verrekening van die inkomsten plaats te vinden. In genoemd artikel worden verschillende uitzonderingen benoemd, onder meer is bepaald dat verrekening niet hoeft plaats te vinden indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 1.000.000,- bedragen.]

Noot
20

[Toelichting: Dit artikellid biedt subsidieverkrijgers de mogelijkheid om tussentijds, vòòr afronding van het project, deelbetalingen (een tussentijdse betaling of voorschot op basis van realisatie) aan te vragen voor reeds gemaakte kosten. Om uitvoeringskosten te beperken, wordt de mogelijkheid tot het aanvragen van een tussentijdse betaling beperkt tot aanvragen van minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal 50.000 euro. ]

Noot
21

[Toelichting: Verlagen van een betalingsaanvraag (dat kan een voorschot zijn, maar ook een subsidievaststelling/eindbetaling) is van toepassing als in de betalingsaanvraag kosten zijn opgenomen waarvan niet kan worden vastgesteld dat ze subsidiabel zijn. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan onvoldoende onderbouwing van gemaakte kosten (bv ontbrekende facturen en/of betaalbewijzen), om kosten voor activiteiten die niet zijn verricht in het kader van het project, om kosten voor activiteiten die wel in het kader van het project zijn verricht, maar waarvan de kosten in de openstelling of in het besluit tot subsidieverlening niet subsidiabel gesteld zijn of kosten die dubbel opgevoerd worden (in één declaratie of al betaalbaar gesteld zijn in een eerdere declaratie). De betreffende - niet subsidiabele - kosten worden vanzelfsprekend niet vergoed. Indien de onjuist gedeclareerde kosten meer dan 10% bedragen van de totaal in de betreffende aanvraag gedeclareerde wel subsidiabele kosten, wordt het te verstrekken voorschot ook nog eens gecorrigeerd met het bedrag van de opgevoerde kosten die niet subsidiabel zijn. Die verlaging kan overigens nooit leiden tot een negatief bedrag. Deze regel is door de Europese Commissie ingesteld om zorgvuldigheid bij aanvragers te stimuleren. Indien een aanvrager aan kan tonen dat hij geen schuld heeft aan de onjuiste declaratie, kan van de korting worden afgezien.

Een rekenvoorbeeld:

Er is een subsidietoekenning verstrekt van 200.000 euro.

Er wordt een betalingsverzoek ingediend (voorschot op basis van realisatie) van 100.000 euro (er wordt voor 100.000 euro aan facturen en betaalbewijzen overlegd). Bij controle blijkt dat 20.000 euro aan facturen en betaalbewijzen NIET betaalbaar gesteld kan worden, omdat de facturen en betaalbewijzen geen in het kader van het project subsidiabel gestelde kosten betreffen. Er is dus sprake van 20.000 euro aan ‘onjuiste' facturen, 80.000 euro aan facturen is wel subsidiabel. Er is daarmee sprake van een fout van 25% (20.000 ‘fout' en 80.000 ‘goed'). Het te betalen voorschot van 80.000 euro (bedrag van de juiste facturen), wordt nu verlaagd met 20.000 euro (het totaal bedrag aan onjuiste facturen) en dus wordt een voorschot uitbetaald van 60.000 euro.]

Noot
22

[Toelichting: In een beperkt aantal gevallen is het mogelijk om vòòr de uitvoering van een project daadwerkelijk gestart is en kosten aantoonbaar gemaakt zijn, een voorschot (‘voorschot vooruitlopend op realisatie') aan te vragen. De verordening [(EU) 1305/2013, artikel 42 lid 2 en art. 45 lid 4] beperkt de mogelijkheid voor dergelijke voorschotten tot investeringsprojecten en functionerings- en dynamiseringskosten bij Leader. Het voorschot bedraagt maximaal 50% van de totaal toegekende overheidssteun en kan slechts toegekend worden indien er voor 100% van het voorschot een garantie is verstrekt. Een dergelijke garantie kan worden verstrekt door een bank of daaraan gelijkgestelde instelling. Ook een overheidsgarantie kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, als garantiestelling geaccepteerd worden.]

Noot
23

[Toelichting: De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieverkrijger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen. Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal Gedeputeerde Staten in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn. Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.14. Voor zover van toepassing / mogelijk, is het van belang dat een wijzigingsverzoek ingediend én goedgekeurd is, vòòr de aanvrager de uitvoering van het project daadwerkelijk aanpast. Aanpassingen die doorgevoerd worden vòòr een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de aanvrager voor eigen rekening en risico door.]

Noot
24

[Toelichting: Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient tijdig bij Gedeputeerde Staten te worden ingediend. Een aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk op de datum die vermeld is in de subsidietoekenning te worden ingediend. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan deze termijn indien nodig worden verdaagd.

Bij de aanvraag dienen alle bescheiden te worden overlegd die noodzakelijk zijn om de inhoudelijke uitvoering van het project, de financiële aspecten ervan en de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Soms zal ten behoeve van de aanvraag van subsidievaststelling een formulier zijn voorgeschreven dat gebruikt moet worden. Er moet bij de aanvraag in ieder geval een onderverdeling gemaakt worden naar de onderscheiden subsidiabele kosten. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een onderscheid dat is gemaakt in de subsidiebeschikking of, indien daarnaar in de subsidiebeschikking verwezen wordt, in de begroting bij de aanvraag.

De subsidieverkrijger dient een eigen beoordeling te geven van hetgeen het project heeft opgeleverd. Deze beoordeling gaat verder dan het feitelijk beschrijven van de activiteit(en) die is/zijn verricht. Het is van belang dat de subsidieverkrijger aangeeft in hoeverre de activiteit(en) daadwerkelijk heeft/hebben bijgedragen aan de (meer abstracte) doelstellingen van het project.]

Noot
25

[Toelichting: Indien er sprake is van onregelmatigheden, moet de verleende of zelfs een reeds vastgestelde subsidie - op grond van EU-voorschriften - worden verlaagd. Onregelmatigheden zijn, kort gezegd, ‘een handeling of een nalaten, waardoor de begroting van de Gemeenschappen wordt of zou kunnen worden benadeeld'. Het is een koepelterm die feitelijk aanduidt dat er ‘iets' anders is gegaan dan is afgesproken. Dat ‘iets' kan van alles zijn, van een gebrekkige administratie tot investeringen waarvoor wel subsidie is verkregen, maar die helemaal niet gedaan blijken te zijn.]

Noot
26

[Toelichting: Deze regeling is uitsluitend bedoeld voor Lokale Actiegroepen (LAG) die zijn ingesteld door Gedeputeerde Staten van Overijssel in het kader van de LEADER maatregel uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3).

De regeling voorziet in een tegemoetkoming van de kosten voor het beheer van de uitvoering en de kosten voor promotie en voorlichting van de ontwikkelingsstrategie. De EU bijdrage en en de provinciale bijdrage vormen tezamen 75% van de steun. De overige 25% dienen door een gemeente cq waterschap te worden bijgedragen.]

Noot
27

[Toelichting: De regeling is gericht op investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.

Niet productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Productieve investeringen hebben dat wel. Het gaat bij niet productieve investeringen bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en het werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.

In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan  het realiseren van  de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan maatregelen in het waterlichaam (zoals gedefinieerd voor de Kaderrichtlijn Water) die zowel ten gunste van de doelen van de Kaderrichtlijn Water zijn en de landbouw in rond het waterlichaam ondersteunen, bijvoorbeeld wat betreft de hydrologie. Ook kunnen projecten werken aan innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen. Innovatieve maatregelen zijn verzameld op de BOOT-lijst, te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.

De nadruk ligt op het integreren van verschillende wateropgaven, zoals Schoon en Voldoende water. Daarnaast is het van belang dat ook nieuwe innovaties, zoals de toepassing van nieuwe technieken en methodes, die nog niet vermeld staan op de BOOT-lijst, de ruimte krijgen. Verder valt onder de innovatie in de landbouw en water ook initiatieven die bestaande technieken en ideeën verbeteren. Kort samengevat vinden wij de volgende van belang:]

Noot
28
  • 1[Toelichting: Innovatie en samenwerking (meer eigen verantwoordelijkheid, innovatie, etc.);
  • 2Hoe meer gebiedsgerichte maatregelen er zijn hoe meer punten men scoort (het verdient niet de voorkeur om subsidie te verstrekken aan individuele agrariërs, de voorkeur is voor gebiedsgerichte aanpak of gezamenlijke (studie)projecten). Subsidieverstrekking aan individuele agrariërs wordt evenwel niet uitgesloten, dit ter beoordeling door de individuele waterschappen;
  • 3Bovenwettelijke maatregelen (geen subsidie voor gangbare werkwijzen);
  • 4Wanneer project onderdeel is van een groter programma scoort het hoger (extra score). ]
Noot
29

[Toelichting: Van belang is aansluiting te zoeken bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt.

De ‘Regeling Niet productieve investeringen water' is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit Regeling POP3 subsidies Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidieaanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving. 

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Regeling POP3 subsidies Overijssel onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering' van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.

Cofinanciering

Indien de provincie minder subsidie beschikbaar stelt dan het Europese ELFPO-budget, dient een aanvrager bij de aanvraag bewijsstukken te overleggen dat ook de verplichte aanvullende nationale overheidsfinanciering, van bijvoorbeeld gemeente of waterschap, ten behoeve van het project beschikbaar is gesteld (zie artikel 1.4). In deze regeling stelt de provincie geen cofinanciering ter beschikking en dient de gehele cofinanciering van een andere overheidslaag te komen. Indien de aanvrager een overheidsorgaan is, dan worden 50% van de subsidiabele kosten door die aanvrager zelf gedragen. 

Provinciale doelen (artikel 3.1.5)

De investeringen dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

a. De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW);

- opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel;

- het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

b. De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

c. De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn.

Kaderrichtlijn Water

Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.

Overijssel hanteert de volgende ambities:]

Noot
30
  • 1[Toelichting: Optimale watercondities - zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit - voor landbouw, wonen, natuur en landschap.
  • 2Een betrouwbare drinkwatervoorziening (zowel kwaliteit als kwantiteit).
  • 3Voorbereid zijn op lange termijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte). ]
Noot
31

[Toelichting: De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.]

Noot
32
  • 1[Toelichting: Geconsolideerde versie omgevingsvisie: http://www.overijssel.nl/thema's/ruimtelijke/omgevingsvisie/, onder downloads en links.
  • 2Waterbijlage: http://www.overijssel.nl/publish/pages/88827/waterbijlage_omgevingsvisie_deel_4_geconsolideerde_versie_21_oktober_2015.pdf
  • 3Factsheets: http://www.overijssel.nl/publish/pages/88827/appendix_bij_waterbijlage_omgevingsvisie_overijssel_factsheets_met_toelichting_21_oktober_2015_gecon.pdf]
Noot
33

[Toelichting: Zoetwatervoorziening Oost-Nederland

In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.

De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren" weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.

In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.

Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma "Wel goed water geven" en verdere ondersteunende documenten.

Nitraat

Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn Water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparmeters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.

Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.

De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/.

Tendersystematiek (artikel 3.1.6 en 3.1.7)

In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen te kunnen doorvoeren.

Toelichting op de selectiecriteria (artikel 3.1.6)

a. Kosteneffectiviteit van de activiteit;

De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten. In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen? Bij inrichtingsprojecten kan dit bijvoorbeeld worden uitgedrukt in euro per lengte- of oppervlakte-eenheid.

b. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water:

Het project dient een een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze doelen zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (incl. de factsheets KRW-oppervlaktewaterlichamen). De activiteit draagt ook bij aan het verminderen van de risico's voor een duurzame drinkwatervoorziening in Overijssel. Deze zijn uitgewerkt in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een inovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

Voorbeelden van deze maatregelen zijn de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die tevens een buffer vormen tegen emissies naar oppervlaktewater, het herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand waaronder beekherstel en de hermeandering van waterlopen. Daarnaast kan worden gedacht aan het herstellen van migratiemogelijkheden, de vernatting van gronden, de aanleg van bufferzone's langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten (b.v. peilgestuurde drainage), de aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem. De daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen kunnen hierbij worden meegenomen.

c. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening:

Het project dient een een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost-Nederland. Deze doelen zijn uitgewerkt in het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'. Het project dient te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad en de vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een inovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

Voorbeelden van maatregelen zijn:

  • 1Water vasthouden in/op de bodem (bv. reductie ontwateringsbasis, herprofilering watergang, functiecombinaties in natuurlijke laagtes/beekdalen en aanleg van waterretentie);
  • 2Water vasthouden in watergangen (bv. bovenstrooms door meandering beken en peilverhoging).
  • 3Minder gebiedsvreemd water inlaten;
  • 4Verbeteren van de bodemstructuur.

d. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de vermindering van nitraat in grond- en oppervaktewater conform de EU-nitraatrichtlijn;

Het project dient een een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de EU-nitraatrichtlijn. Deze doelen zijn uitgewerkt in de  factsheets KRW-oppervlakte- en grondwaterlichamen (uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel)  en daarin opgenomen toestandbeoordeling.

Voorbeelden van effectgerichte maatregelen zijn:

  • 1Verhoging grondwaterstanden waardoor de uitspoeling afneemt;
  • 2Verbetering waterhuishouding, zodat gewassen meer voedingsstoffen kunnen opnemen en daarmee de uitspoeling vermindert;
  • 3Aanleg natuurvriendelijke oevers in/langs watergang, waardoor voedingsstoffen uit het water worden opgenomen.

e. De ligging in een voorkeursgebied klimaat;

Het project dient te liggen in gebieden die zijn aangegeven op kaart 1 en 2 van het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'.

f. De ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn;

Het project dient te liggen in stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter ‘stikstof-totaal' niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater (toestandbeoording voor N-totaal van ‘ontoereikend' of ‘slecht/voldoent niet') . Deze informatie is opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandbeoordeling. Deze zijn onderdeel van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijsssel voor de KRW en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015).

g. Samenwerking, hetgeen blijkt uit een samenwerkingsovereenkomst met één of meerdere partijen voor minimaal de projectperiode;

Is er een ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen tenminste twee partijen voor minimaal de projectperiode waarin afspraken zijn vastgelegd over de uitvoering van het project.]

Noot
34

[Toelichting: Om tot subsidiëring van projecten voor het uitvoeren van de thema's over te kunnen gaan maakt de provincie gebruik van subsidieregelingen. Met de ‘Regeling Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen' wordt fors ingezet op de verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel.

De regeling is gericht op investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.

In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan  het realiseren van  de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer.

De nadruk ligt op het integreren van verschillende wateropgaven, zoals Schoon en Voldoende water. Daarnaast is het van belang dat ook nieuwe innovaties, zoals de toepassing van nieuwe technieken en methodes, die nog niet vermeld staan op de BOOT-lijst, de ruimte krijgen. Verder valt onder de innovatie in de landbouw en water ook initiatieven die bestaande technieken en ideeën verbeteren. Kort samengevat vinden wij de volgende van belang:

  • 1Innovatie en samenwerking (meer eigen verantwoordelijkheid, innovatie, etc.);
  • 2Hoe meer gebiedsgerichte maatregelen er zijn hoe meer punten men scoort (het verdient niet de voorkeur om subsidie te verstrekken aan individuele agrariërs, de voorkeur is voor gebiedsgerichte aanpak of gezamenlijke (studie)projecten). Subsidieverstrekking aan individuele agrariërs wordt evenwel niet uitgesloten, dit ter beoordeling door de individuele waterschappen;
  • 3Bovenwettelijke maatregelen (geen subsidie voor gangbare werkwijzen);
  • 4Wanneer het project onderdeel is van een groter programma scoort het hoger (extra score).

Van belang is aansluiting te zoeken bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:

1. Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).

2. Schoon Water (Waterkwaliteit). Net als bij het thema voldoende water zit de innovatie niet in het sec toepassen van de genoemde maatregelen maar hoe met deze maatregelen door een innovatieve inzet bij dragen aan de doelen van de agrariër en het waterbeheer.

3. Klimaat doelstellingen. De maatregelen dienen te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad  én vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw, zoals vastgelegd in de / Waterprogramma's van de waterschappen.

4. Overige innovaties in landbouw en water. Deze categorie overige/ diversen richt zich op alles met een innovatief karakter, slim combineren, verbeteren van techniek, bredere uitrol en wat op dit moment nog niet bekend is, maar wel bijdraagt aan waterdoelen en goede landbouwpraktijk.

De ‘Regeling Fysieke watergerelateerde investeringen voor innovatie van agrarische ondernemingen' is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit provinciale Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

De concrete acties in het kader van deze submaatregel vinden plaats binnen de nationale regelgeving en procedures voor de bescherming van milieu en landschap. Dit houdt onder meer in dat subsidie aanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de regionale waterbeheerplannen en moeten voldoen aan alle toepasselijke wetgeving. 

Onderdeel van de subsidiabele kosten kan de aankoop van grond zijn. In dat geval zijn de voorwaarden uit artikel 1.10 van de Regeling POP3 subsidies provincie Overijssel onverkort van toepassing. Inrichtingsmaatregelen op de (aangekochte) grond vallen onder ‘verbetering' van de gronden, waarop de voorwaarden voor de aankoop van grond niet van toepassing zijn.

In het geval subsidie wordt verstrekt voor de kosten van tweedehands installaties, bedraagt dit maximaal de marktwaarde van de activa.

Subsidiabele activiteit (artikel 3.2.1)

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema's:

a. een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);

b. klimaat adaptatie (door het tegengaan dan wel het verminderen van de effecten van grotere watertekorten en -overschotten en toenemende verzilting);

c. behoud en versterking van biodiversiteit en omgevingskwaliteit gericht op het waterbeheer.

Provinciale doelen (artikel 3.2.5)

De investeringen dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

a. De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW):

- die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen.

- het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

b. De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

c. De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn.

Kaderrichtlijn Water

Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.

Overijssel hanteert de volgende ambities:

  • 1Optimale watercondities - zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit - voor landbouw, wonen, natuur en landschap;
  • 2Een betrouwbare drinkwatervoorziening (zowel kwaliteit als kwantiteit);
  • 3Voorbereid zijn op lange termijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte).

De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.

  • 1Geconsolideerde versie omgevingsvisie: http://www.overijssel.nl/thema's/ruimtelijke/omgevingsvisie/, onder downloads en links.
  • 2Waterbijlage: http://www.overijssel.nl/publish/pages/88827/waterbijlage_omgevingsvisie_deel_4_geconsolideerde_versie_21_oktober_2015.pdf
  • 3Factsheets: http://www.overijssel.nl/publish/pages/88827/appendix_bij_waterbijlage_omgevingsvisie_overijssel_factsheets_met_toelichting_21_oktober_2015_gecon.pdf

Zoetwatervoorziening Oost-Nederland

In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.

De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren" weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.

In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.

Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure "Wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.

Nitraat

Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn Water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.

Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.

De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/.

Tendersystematiek (artikel 3.2.6 en 3.2.7)

In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen op eigen initiatief of op verzoek van RVO.nl te kunnen doorvoeren.

Toelichting op de selectiecriteria (artikel 3.2.6)

Kosteneffectiviteit van de activiteit

De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten. In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen?

a. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen uit de Kaderrichtlijn Water

Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze doelen zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (incl. de factsheets KRW-oppervlaktewaterlichamen). De activiteit draagt ook bij aan het verminderen van de risico's voor een duurzame drinkwatervoorziening in Overijssel. Deze zijn uitgewerkt in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

Voorbeelden van deze maatregelen zijn de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die tevens een buffer vormen tegen emissies naar oppervlaktewater, het herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand waaronder beekherstel en de hermeandering van waterlopen. Daarnaast kan worden gedacht aan het herstellen van migratiemogelijkheden, de vernatting van gronden, de aanleg van bufferzone's langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten (b.v. peilgestuurde drainage), de aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem. De daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen kunnen hierbij worden meegenomen.

b. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening

Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost-Nederland. Deze doelen zijn uitgewerkt in het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'. Het project dient te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad en de vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

Voorbeelden van maatregelen zijn:

  • 1water vasthouden in/op de bodem (bv. reductie ontwateringsbasis, herprofilering watergang, functiecombinaties in natuurlijke laagtes/beekdalen en aanleg van waterretentie);
  • 2water vasthouden in watergangen (bv. bovenstrooms door meandering beken en peilverhoging).
  • 3minder gebiedsvreemd water inlaten;
  • 4verbeteren van de bodemstructuur.

c. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-nitraatrichtlijn

Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de EU-nitraatrichtlijn. Deze doelen zijn uitgewerkt in de factsheets KRW-oppervlakte- en grondwaterlichamen (uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel)  en daarin opgenomen toestandbeoordeling.

Voorbeelden van effectgerichte maatregelen zijn:

  • 1verhoging grondwaterstanden waardoor de uitspoeling afneemt;
  • 2verbetering waterhuishouding, zodat gewassen meer voedingsstoffen kunnen opnemen en daarmee de uitspoeling vermindert;
  • 3aanleg natuurvriendelijke oevers in/langs watergang, waardoor voedingsstoffen uit het water worden opgenomen.

d. De ligging in een voorkeursgebied klimaat

Het project dient te liggen in gebieden die zijn aangegeven op kaart 1 en 2 van het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'.

e. De ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn

Het project dient te liggen in stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter ‘stikstof-totaal' niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater (toestandbeoording voor N-totaal van ‘ontoereikend' of ‘slecht/voldoet niet') . Deze informatie is opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandbeoordeling. Deze zijn onderdeel van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de KRW en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015).

f. Innovatieve karakter

In hoeverre bevat het project voldoende vernieuwende aspecten of komt het al elders in Nederland (of daarbuiten) voor? Zo kan bijvoorbeeld als innovatief aangemerkt worden een veel toegepaste innovatie in een andere sector maar die nog nieuw is voor de agrarische sector (bijvoorbeeld een nieuwe app voor de landbouw). Qua proces kan gedacht worden aan een nieuwe vorm van communicatie.]

Noot
35

[Toelichting: Om tot subsidiëring van projecten voor het uitvoeren van de thema's over te kunnen gaan maakt de provincie gebruik van subsidieregelingen. Met de ‘Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties' wordt fors ingezet op de kennisoverdracht met betrekking tot de verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad en vermindering van schade door vochttekorten in Overijssel.

De regeling is gericht op de kennisoverdracht met betrekking tot investeringen en samenwerkingsverbanden in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen. Deze regeling is inzetbaar voor het gehele plattelandsgebied van Overijssel, ook in gebieden met een meer intensieve landbouw die gekenmerkt worden door een lage waterkwaliteit en een daaruit voortvloeiende lage ecologische kwaliteit. Alle investeringen en samenwerkingen dienen altijd een aangetoonde link met de landbouw te hebben.

In het kader van de innovatie in de landbouw en het waterbeheer is het van belang dat de landbouwsector samen met de waterschappen gaat werken aan  het realiseren van de waterdoelen binnen projecten die een integrale insteek hebben. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan gebiedsbrede aanpak waarbij meerdere agrariërs samenwerken ter ontwikkeling of uitvoering van innovatieve manieren om de milieubelasting te verminderen of projecten waarbij een combinatie van maatregelen uit de BOOT-lijst integraal worden opgepakt. De BOOT-lijst is te vinden op http://agrarischwaterbeheer.nl/content/agrarisch-waterbeheer en http://agrarischwaterbeheer.nl/document/boot-lijst-maatregelen-agrarisch-waterbeheer. De stimulering van de kennisoverdracht kan bijdragen aan een versnelde uitvoering van innovatieprojecten.

Van belang is dat als uitvloeisel van de kennisoverdracht aansluiting wordt gezocht bij het waterbeheerprogramma van het waterschap of de waterschappen waarbinnen het projectgebied valt. In hoofdlijnen zijn de doelen van de waterbeheerprogramma's en de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel:

1. Voldoende Water (Waterkwantiteit). Vooral maatregelen die in samenhang, op gebiedsniveau worden ontwikkeld en uitgevoerd passen hierbij. De essentie van de innovatie zit hierbij dan in de verkenning en praktisch vormgeven van de veranderende rol van de overheid (adviserend/kader stellend) en de agrariër (zelf verantwoordelijk).

2. Schoon Water (Waterkwaliteit). Net als bij het thema voldoende water zit de innovatie niet in het sec toepassen van de genoemde maatregelen maar hoe met deze maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de agrariër en het waterbeheer.

3. Klimaat doelstellingen. De maatregelen dienen te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad én vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw, zoals vastgelegd in de / Waterprogramma's van de waterschappen.

4. Overige innovaties in landbouw en water. Deze categorie overige/ diversen richt zich op alles met een innovatief karakter, slim combineren, verbeteren van techniek, bredere uitrol en wat op dit moment nog niet bekend is, maar wel bijdraagt aan waterdoelen en goede landbouwpraktijk.

De ‘Regeling Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties' is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Regeling POP3 subsidies Overijssel. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit beide regelingen.

Provinciale doelen (artikel 3.3.7)

De investeringen dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

a. De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW):

- die zijn opgenomen in de Omgevingsvisie Overijssel en de daaronder vallende factsheets van de waterlichamen;

- het verminderen van de risico's voor een duurzaam veilige drinkwatervoorziening zoals vastgesteld per drinkwaterwinning in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen in Overijssel;

b. De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost Nederland zoals opgenomen in "Wel goed water geven", het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021;

c. De vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-Nitraatrichtlijn.

Kaderrichtlijn Water

Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn. Veilig, schoon en gezond water is een basisvoorwaarde voor het leven van mens, plant en dier. Klimaatverandering noodzaakt ons nu maatregelen te nemen en ons voor te bereiden op mogelijke langetermijneffecten. De te nemen maatregelen kunnen tegelijkertijd benut worden om de zichtbaarheid en beleefbaarheid van het watersysteem te vergroten.

Overijssel hanteert de volgende ambities:

  • 1Optimale watercondities - zowel wat betreft kwaliteit als kwantiteit - voor landbouw, wonen, natuur en landschap;
  • 2Een betrouwbare drinkwatervoorziening (zowel kwaliteit als kwantiteit);
  • 3Voorbereid zijn op lange termijn gevolgen van klimaatverandering (veiligheid en droogte).

De geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie van Overijssel bevat de uitwerking van de doelen en ambities voor de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2016-2021. De ambities en uitwerking zijn te vinden in paragraaf 4.6 en de waterbijlage. De factsheets van de waterlichamen bevatten een analyse van de toestand en trend van de KRW-kwaliteitsparameters en de voorgenomen maatregelen.

  • 1Geconsolideerde versie omgevingsvisie: http://www.overijssel.nl/thema's/ruimtelijke/omgevingsvisie/, onder downloads en links.
  • 2Waterbijlage: http://www.overijssel.nl/publish/pages/88827/waterbijlage_omgevingsvisie_deel_4_geconsolideerde_versie_21_oktober_2015.pdf
  • 3Factsheets: http://www.overijssel.nl/publish/pages/88827/appendix_bij_waterbijlage_omgevingsvisie_overijssel_factsheets_met_toelichting_21_oktober_2015_gecon.pdf

Zoetwatervoorziening Oost-Nederland

In ons waterbeheer zoeken we al eeuwenlang naar een balans tussen teveel en te weinig water. Die balans is aan het veranderen: lag de nadruk in het verleden op het zo snel mogelijk afvoeren van een teveel aan water, steeds vaker is er sprake van droogteschade door een tekort aan water. De uitdaging is om water op het goede moment vast te houden en daarna te benutten, zonder dat dit leidt tot een substantiële toename van wateroverlast. En dat terwijl door klimaatverandering de kans op wateroverlast eerder toe- dan afneemt. Dat vraagt om een nieuwe zoetwaterstrategie en een robuuster watersysteem dat een grotere bandbreedte van weersextremen aankan.

De aanpak van de zoetwatervoorziening kan in de volgorde "sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren" weergegeven worden. Spaarzaam watergebruik en lokale zelfvoorzienendheid zijn het startpunt, aanvoer van water uit hoofdwatersysteem en/of grondwatervoorraad is aanvullend en soms zal een tekort aan zoetwater moeten worden geaccepteerd. De drie stappen zijn bij concrete keuzes tegelijk aan de orde. Daarbij passen we ons steeds aan aan zich wijzigende omstandigheden. De tijdhorizon van de strategie ligt op 2028 (korte termijn) en 2050 (middellange termijn). Tot die tijd is planvorming nog realistisch. Ook sluit deze termijn aan bij gebruikelijke termijnen voor ruimtelijke plannen en gebiedsontwikkeling.

In de afgelopen tijd is op basis van onderzoek en gebiedskennis een dertigtal kansrijke maatregelen in beeld gebracht, waaronder verbeteren van de bodemstructuur, opzetten van het peil voorafgaand aan een periode van droogte en verhogen van de grondwaterstand in combinatie met peilgestuurde drainage, alsmede groen-blauwe structuren in stedelijk gebied en het omzetten van naaldbos in loofbos.

Achtergrondinformatie over de Zoetwatervoorziening Oost-Nederland is te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/waterprojecten/zoetwatervoorziening/. Hier staan koppelingen naar het werkprogramma, de brochure " Wel goed water geven" met voorbeelden van concrete projecten en maatregelen en verdere ondersteunende documenten.

Nitraat

Beperken van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater is een doel van de Kaderrichtlijn Water en van een duurzame drinkwatervoorziening. De Kaderrichtlijn Water is hierboven toegelicht. Nitraat is één van de kwaliteitsparameters die in de factsheets per waterlichaam terug te vinden zijn.

Voor de drinkwatervoorziening zijn gebiedsdossiers gemaakt voor alle 24 Overijsselse drinkwaterwinningen. Uit deze gebiedsdossiers blijkt dat in 5 kwetsbare winningen nitraat als probleem wordt aangemerkt. Hoewel het mestbeleid sinds de 80'er jaren sterk gericht is op verlaging van de stikstofbelasting, vormt nitraat nog steeds een probleem omdat het langzaam naar het diepere grondwater zakt. Uit metingen in de jaren 2000 t/m 2014 blijkt dat er jaarlijks bij 3-5 drinkwaterwinningen in Overijssel de nitraatnorm van 50 mg/l in het opgepompte water wordt overschreden. Voor dergelijk water geldt een extra zuiveringsinspanning om kraanwater te kunnen leveren dat voldoet aan de gezondheidseisen.

De gebiedsdossiers zijn te vinden op http://www.overijssel.nl/thema's/water/gebiedsdossiers/.]

Noot
36

[Toelichting: In de openstelling is precies aangegeven welke termijn voor de indiening van aanvragen wordt gehanteerd. De start- en einddatum worden hierbij strikt in acht genomen. Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een bepaalde rangorde op een lijst geplaatst. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt bereikt, de projecten met de lagere scores geen subsidie zullen ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt dan worden alle projecten, die de minimumscore hebben behaald, gesubsidieerd. De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Wij adviseren aanvragers de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen om eventuele wijzigingen en/of aanvullingen op eigen initiatief of op verzoek van RVO.nl te kunnen doorvoeren.

Selectiecriteria (artikel 3.3.8)

a. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de kennisoverdracht met betrekking tot de doelen uit de Kaderrichtlijn Water:

Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze doelen zijn uitgewerkt in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel (incl. de factsheets KRW-oppervlaktewaterlichamen).  De activiteit draagt ook bij aan het verminderen van de risico's voor een duurzame drinkwatervoorziening in Overijssel. Deze zijn uitgewerkt in de gebiedsdossiers voor de drinkwaterwinningen. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

Voorbeelden van deze maatregelen zijn de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die tevens een buffer vormen tegen emissies naar oppervlaktewater, het herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand waaronder beekherstel en de hermeandering van waterlopen. Daarnaast kan worden gedacht aan het herstellen van migratiemogelijkheden, de vernatting van gronden, de aanleg van bufferzone's langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten (b.v. peilgestuurde drainage), de aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem. De daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen kunnen hierbij worden meegenomen.

b. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de kennisoverdracht met betrekking tot de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening:

Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Oost-Nederland. Deze doelen zijn uitgewerkt in het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'. Het project dient te leiden tot een vergroting van de regionale (grond)watervoorraad en de vermindering van schade door vochttekorten voor natuur en/of landbouw. Het innovatieve karakter wordt bepaald aan de manier waarop de in het project geformuleerde maatregelen door een innovatieve inzet bijdragen aan de doelen van de landbouw en het waterbeheer.

c. De mate waarin de activiteit bijdraagt aan de kennisoverdracht met betrekking tot de vermindering van nitraat in grond- en oppervlaktewater conform de EU-nitraatrichtlijn;

Het project dient een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen van de EU-nitraatrichtlijn. Deze doelen zijn uitgewerkt in de  factsheets KRW-oppervlakte- en grondwaterlichamen (uit de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel)  en daarin opgenomen toestandbeoordeling.

d. De ligging in een voorkeursgebied klimaat;

Het project dient te liggen in gebieden die zijn aangegeven op kaart 1 en 2 van het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021 ‘Wel goed water geven'.

e. De ligging in voorkeursgebied nitraatrichtlijn;

Het project dient te liggen in stroomgebieden van die KRW-waterlichamen, waar de parameter ‘stikstof-totaal' niet voldoet aan de norm voor grond- en oppervlaktewater (toestandbeoording voor N-totaal van ‘ontoereikend' of ‘slecht/voldoet niet') . Deze informatie is opgenomen in de KRW-factsheets voor grond- en oppervlaktewaterlichamen en de daarin opgenomen toestandbeoordeling. Deze zijn onderdeel van de partiële herziening van de Omgevingsvisie Overijssel voor de KRW en de Richtlijn Overstromingsrisico's (2015).

f. Kosteneffectiviteit van de activiteit;

De kosteneffectiviteit van de activiteit blijkt uit de verhouding tussen de mate van doelbereik en de hoogte van de kosten. In welke verhouding staat de gevraagde projectsubsidie tot de totale projectinvestering en de projectdoelen? Bij kennisoverdrachtsprojecten gaat het bijvoorbeeld om het aantal deelnemers, momenten van kennisoverdracht en de intensiteit ervan (van folder tot workshop).

g. De mate waarin de over te dragen kennis toepasbaar is en aansluit op de behoefte en ontwikkelingen in de landbouw;

In welke mate is het projectresultaat breed toepasbaar in de praktijk en vervult het een voorbeeldfunctie voor anderen?  Bevat de aanvraag een goed communicatieplan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan communicatie voor draagvlak bij stakeholders en betrokkenheid van actoren bij inrichtingsprojecten, en aan het actief communiceren van een innovatie naar derden voor opschaling.

h. De mate waarin de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel;

In hoeverre zijn de projectuitvoerders (en deelnemers) capabel? Denk hierbij aan mate van kennis, ervaring en motivatie.

i. De mate waarin de doelgroep zelf bijdraagt aan de activiteit;

Dit kan tot uiting komen in de eigen bijdrage door de deelnemende agrariërs in de totale projectkosten in de vorm van euro's, eigen uren of materieel.

j. Het innovatie karakter van de over te dragen kennis

In hoeverre bevat het project voldoende vernieuwende aspecten of komt het elders in Nederland (of daarbuiten) voor? Zo kan bijvoorbeeld als innovatief aangemerkt worden een veel toegepaste innovatie in een andere sector maar die nog nieuw is voor de agrarische sector. Qua proces kan gedacht worden aan een nieuwe vorm van communicatie.]

Noot
37

[Toelichting: Voor boeren in Nederland is het een grote uitdaging om rendement en duurzaam produceren (rekening houdend met milieu, klimaatbestendigheid, dierwelzijn, diergezondheid/volksgezondheid,  biodiversiteit en ruimtelijke kwaliteit) met elkaar te combineren. De meeste boeren hebben voldoende rendement om daarin voortdurend te investeren. Voor jonge boeren levert dan na start of overname van een bedrijf vaak problemen op, ze hebben dan vanwege hoge investeringslasten te maken met een investeringsdip. Daardoor blijven zij achter met verduurzaming van hun bedrijven. Ook blijken ze te kampen met hogere financieringslasten die vaak het gevolg zijn van recente overname of start van het bedrijf. Om deze reden willen wij juist deze specifieke groep van jonge boeren steunen.

Bovendien is een ontwikkeling dat boeren op steeds hogere leeftijd pas een eigen bedrijf starten of overnemen. Dit vinden we een ongewenste ontwikkeling omdat ondernemers hiermee langer afhankelijk blijven van hun voorgangers -meestal hun ouders- waardoor een  kortere periode resteert om het bedrijf te moderniseren, de aflossingstermijn van de investeringen wordt immers sterk bekort.

Met deze regeling willen we jonge boeren stimuleren om duurzaam te investeren in hun bedrijf. Het zal voornamelijk gaan om de aanschaf van modernere installaties en machines waarmee de jonge landbouwer een achterstand kan inlopen.

Vervanging door dezelfde goederen die al op het bedrijf aanwezig waren, komen niet in aanmerking. De modernisering moet bijdragen aan verbetering van het milieu, klimaatbestendigheid, dierenwelzijn, volks-en diergezondheid, landschap/ruimtelijke kwaliteit of biodiversiteit.  Investeringen die alleen of hoofdzakelijk gericht zijn op verbetering van de rentabiliteit van bedrijven komen niet in aanmerking.]

Noot
38

[Toelichting: In artikel 4.1 wordt bepaald dat als toezichthouders op deze regeling zijn aangewezen de aangewezen ambtenaren van RVO.nl en de NVWA. Deze ambtenaren zijn daartoe aangewezen op grond van de Betaalorgaanstatus van RVO.nl respectievelijk het verrichten van controles ten behoeve van RVO.nl. Daarnaast kunnen GS besluiten nog andere toezichthouders te benoemen. Subsidieverkrijgers zijn verplicht altijd alle medewerking te verlenen aan aangewezen toezichthouders. Overigens zijn subsidieverkrijgers òòk verplicht medewerking te verlenen aan controlebezoeken die door aangewezen ambtenaren van de Europese Unie uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om EU auditors, bijvoorbeeld van de Europese Commissie of van de Europese Rekenkamer.]