Verordening maatschappelijke participatie en individuele inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke participatie en individuele inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015

De raad van de gemeente Pekela;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

gelet op artikel 147, lid 1 van de Gemeentewet;

overwegende dat aan de burger of diens partner die langdurig een laag inkomen heeft, waarbij er geen zicht is op een inkomensverbetering op grond van eigen kracht en bekwaamheden en die een maatschappelijke bijdrage levert een individuele toeslag kan worden toegekend;

BESLUIT:

de’ Verordening maatschappelijke participatie en individuele inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015’ vast te stellen.

Artikel 1. Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • ·

      inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

    • ·

      peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

    • ·

      referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

    • ·

      persoon: de belanghebbende .

  • 2. Van een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet is sprake als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen van een persoon niet hoger is dan 115 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Voorwaarden individuele inkomenstoeslag

  • 1. Het college kent een individuele inkomenstoeslag toe, indien een persoon:

    • a.

      een langdurig laag inkomen heeft;

    • b.

      een maatschappelijke bijdrage levert of heeft geleverd in de vorm van een tegenprestatie, zoals omschreven in de Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Pekela;

    • c.

      in een periode van twaalf maanden niet eerder een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen;

    • d.

      in de referteperiode de bijstand niet is verlaagd wegens een gedraging van de tweede of derde categorie als bedoeld in artikelen 7, onder b en c, en 8, onder b en c, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Pekela 2015 of wegens schending van de verplichtingen, genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, en

    • e.

      geen uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien:

    • a.

      het college op grond van de artikelen 6 en 7 van de Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Pekela geen tegenprestatie opdraagt of heeft opgedragen;

    • b.

      de persoon blijvend niet in staat is naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, of

    • c.

      de persoon gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de Re-integratieverordening Participatiewet Pekela.

  • 3. Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op gedragingen die hebben plaatsgevonden en

    verlagingen die zijn opgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar 40% van het nettobedrag van de voor die persoon van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 5. Voorwaarden bijdrage maatschappelijke participatie

  • 1. Het college kent per kalenderjaar een bijdrage toe aan een persoon en zijn eventuele gezin, indien:

    • a.

      het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 115 procent van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      kosten maakt voor deelname aan sociaal-culturele, educatieve- en sportieve activiteiten in verband met maatschappelijke participatie;

    • c.

      de schriftelijke aanvraag uiterlijk is ingediend tot 3 maanden na afloop van het kalenderjaar.

  • 2. Geen aanspraak op een bijdrage heeft de persoon:

    • a.

      die Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, of;

    • b.

      die aanspraak heeft op een individuele inkomenstoeslag als genoemd in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 6. Hoogte bijdrage maatschappelijke participatie

  • 1. De bijdrage bedraagt per kalenderjaar € 50 per huishouden, vermeerderd met € 50 per lid van het huishouden.

  • 2. Aan personen tot 18 jaar wordt een bijdrage verstrekt zonder dat bewijsstukken hoeven te worden overlegd. Personen vanaf 18 jaar moeten de gemaakte kosten op verzoek kunnen aantonen.

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8. Intrekken oude verordening

De Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Pekela, de Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 en de Verordening sociale participatie gemeente Pekela 2012 worden ingetrokken.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke participatie en individuele inkomenstoeslag gemeente Pekela 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 november 2014.

De voorzitter, De griffier,

TOELICHTING

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 115 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • ·

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • ·

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening.

Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Het tweede lid schrijft voor wat onder ‘langdurig en laag inkomen’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 115% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 2. Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3. Voorwaarden individuele inkomenstoeslag

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig laag inkomen van 115% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5,00 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

Maatschappelijke bijdrage in de vorm van een tegenprestatie

Om voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen, moet men aan het college aantonen dat er een maatschappelijke bijdrage is verricht in de vorm van een tegenprestatie voor de uitkering. Hierin is een link naar de verordening Tegenprestatie Participatiewet. Het college beoordeeld of voldoende aan de tegenprestatie is voldaan.

Overige voorwaarden

De individuele inkomenstoeslag kan slechts een keer per jaar worden aangevraagd. Verder is deze toeslag aan te merken als een soort 'beloning' voor goed gedrag; het leveren van een maatschappelijke bijdrage door het verrichten van een tegenprestatie wordt beloond.

Ook is het van belang dat degene die in aanmerking wil komen voor de individuele inkomenstoeslag geen verwijtbaar gedrag heeft getoond waardoor in de referteperiode de bijstand is verlaagd - een maatregel is opgelegd - wegens zwaardere verwijtbare gedragingen. Het betreft schending van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen, genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet en gedragingen van de tweede en derde categorie als bedoeld in artikelen 7, onder b en c, en 8, onder b en c, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Pekela 2015.

Het legaliteitsbeginsel brengt mee dat gedragingen die zijn begaan of maatregelen die zijn opgelegd voor de inwerkingtreding van deze verordening geen gevolgen kunnen hebben voor het recht op individuele inkomenstoeslag na inwerkingtreding van de verordening (1 januari 2015). Daarom is in het derde lid bepaald dat het eerste lid, onderdeel d, op voornoemde situaties niet van toepassing is.

Het tweede lid schrijft voor dat het verrichten van een tegenprestatie geen voorwaarde is voor de individuele inkomenstoeslag in de volgende gevallen:

  • ·

    Indien het college geen tegenprestatie opdraagt of heeft opgedragen, omdat de persoon mantelzorg verricht of geen werkzaamheden voorhanden zijn, bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Verordening tegenprestatie Participatiewet;

  • ·

    De persoon is blijvend niet in staat naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, of

  • ·

    Een tegenprestatie is niet aan de orde, omdat de persoon al gebruik maakt van een

re-integratievoorziening.

Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. Voor de begripsbepalingen wordt aangesloten bij artikel 4 van de Participatiewet.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Artikel 5. Voorwaarden bijdrage maatschappelijke participatie

Om in aanmerking te komen voor de bijdrage maatschappelijke participatie mag het inkomen van de persoon niet hoger zijn dan 115% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is gelijk aan de vigerende toetsingsnorm om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand.

Daarnaast mag de persoon geen Rijks kas bekostigd onderwijs volgen of aanspraak kunnen maken op de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 6. Hoogte bijdrage maatschappelijke participatie

De bijdrage maatschappelijke participatie bedraagt per kalenderjaar € 50 per huishouden, vermeerderd met € 50 per lid van het huishouden.

De overige artikelen behoeven geen toelichting.