Regeling vervallen per 01-01-2012

Regionaal Beheersplan Rampenbestrijding 2007-2011

Geldend van 01-05-2007 t/m 31-12-2011

SAMENVATTING

Voor u ligt regionaal beheersplan rampenbestrijding Zuidoost-Brabant 2007-2011 (verder: RBR), dat is opgezet conform het landelijke model.

Voor het RBR heeft weer een risico-analyse plaatsgevonden, met uitlopers naar de maatramp en naar de operationele prestaties. In vergelijking met 2003 zijn er geen veranderingen van betekenis en daarom zijn er geen beleidswijzigingen. De theoretische tekorten aan hulpverleningspotentieel zijn bekend en worden bestuurlijk geaccepteerd. In aanvulling op deze benadering is onderzocht of zich in de afgelopen periode bij enig incident in de regio een feitelijk tekort heeft voorgedaan. Dit was niet het geval. Wel wordt aandacht gevraagd voor de mogelijke stapeling van incidenten die volgens de GRIP worden afgehandeld. In de regio is de hele GRIPorganisatie in enkelvoud uitgevoerd.

Vervolgens komen de voornemens voor 2007-2011 aan bod, waarbij wordt voortgebouwd op het oude RBR. Dit voortbouwen neemt in dit RBR een aantal verschillende vormen aan, met binnen elke vorm uiteraard een belangrijke inhoud.

Allereerst is er de implementatie van besluiten en van landelijke modellen en referentiekaders in de periode 2007-2011. Het meest ingrijpend daarvan is de overstap naar het landelijke referentiekader voor de GRIP, met de bijbehorende overstap van functie-eisen naar competenties.

Om de opschaling te versnellen, wordt aan gekwalificeerde functionarissen binnen de Gemeenschappelijke Meldkamer mandaat verstrekt om op te schalen tot GRIP 3, in de fase dat nog geen Officier van Dienst ter plaatse is. Hangende de landelijk te formuleren van prestatie-eisen heeft de regio eigen eisen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Daarnaast kondigt het RBR een aantal in de periode 2007-2011 te ontwikkelen voorstellen aan. Allereerst is er het evenementenbeleid. In de plannen moet nog een goede balans worden gevonden tussen de evenementenorganisatie en de GRIP, waarbinnen het begrip ‘preparatieve GRIP’ figureert. Daarbij is het gewenst, dat alle vier de disciplines in de gelegenheid worden gesteld om bij te dragen aan een geïntegreerd advies. Een regionale evenementenkalender is daartoe een voorwaarde.

Een ander voorstel dat wordt voorbereid is de alarmeringsregeling burgemeester. In de huidige procedures wordt de burgemeester laat of te laat geïnformeerd en gealarmeerd. Daarbij wordt de structurering van de communicatie met de burgemeester bij de hogere GRIP-niveau’s meegenomen.

Binnen het stelsel van kwaliteitszorg wordt de methodiek voor audits voorbereid.

Als derde vorm is er het onderzoek. Dit is de geëigende vorm voor de voorbereiding van een aantal vernieuwingen. In het RBR worden meerdere onderzoeken aangekondigd.

In de landelijke Leidraden voor de ‘maatramp’ en voor de operationele prestaties is de gemeente als belangrijke partner in de rampenbestrijding slechts zwak uitgewerkt. De incidentbestrijding lijkt daardoor soms een eigen activiteit van de geuniformeerden maar niets is minder waar. Het is de gemeente die alle voor- en nazorg in haar pakket heeft en die tijdens de bestrijding vitale processen beheerst. Daarom zal de inzet van de gemeente als eerste discipline in de crisisbeheersing meer profiel krijgen.

De pro-actie en preventie komen in het RBR in beeld omdat dit domein een hoofdstuk vormt in het landelijke model. De vraag is opgekomen in hoeverre bepaalde advisering, zoals route gevaarlijke stoffen en de BEVI-adviezen, die nu alleen door de brandweer worden gedaan, aan kwaliteit kunnen winnen door multidisciplinaire inzet. In de planperiode willen we dat gaan onderzoeken.

Zoals eerder gezegd is informatie een vitaal middel bij de crisisbeheersing. De verantwoordelijke willen over een systeem beschikken dat snelle communicatie tussen de disciplines en tussen de lagen/niveaus van de crisisorganisatie mogelijk maakt en waarin allerlei informatie kan worden opgeroepen: objectinformatie, planinformatie, bevolkingsinformatie, geo-informatie, capaciteitsinformatie, effectinformatie, activiteiteninformatie, voorspellingsinformatie … Landelijk wordt naar een dergelijk systeem gezocht en de regio zoekt mee. Een systeem van videoconferencing wordt betrokken bij het onderzoek naar vernieuwing van het Centrum voor Grootschalig en Bijzonder Optreden (CGO). In 2007-2008 worden de beschikbare functionaliteiten in het CGO herijkt.

Een laatste onderzoek is dat naar redzaamheid en zelfredzaamheid. Veel slachtoffers worden gered door zichzelf of door omstanders. Zodra de hulpverlening bij een incident arriveert en in actie komt echter, worden de slachtoffers hulpeloos en de omstanders ‘ramptoeristen’, die de hulpverleningsdiensten vaak tot last zijn. Door een andere benadering zou deze ‘last’ mogelijk kunnen worden omgezet in een kracht.

Landelijk wordt onderzoek gedaan naar een ‘alerteringssysteem’. Indien dat wordt ingevoerd zal uiteraard ook onze regio daarmee te maken krijgen.

De vierde vorm is de planvorming: het opstellen van draaiboeken, procedures en dergelijke, voor bepaalde gevallen of categorieën incidenten. Hiermee wordt terughoudend om gegaan: plannen worden snel papieren tijgers. Dit betekent voor de infectieziekten bijvoorbeeld, dat een plan per ziekte wordt vervangen door één multidisciplinair basisplan.

Gegeven de maatschappelijke ontwikkeling wordt het fenomeen ‘terrorisme’ in de plannen betrokken, en zal vanuit de planvorming doorstromen naar opleiding en oefening. Terrorisme is geen apart ramp- of incidenttype. Bij terrorisme denken wij aan een incident van een bekend incidenttype, dat echter in een andere context ontstaat en daardoor een andere maatschappelijke lading krijgt.

Vanuit de landelijke optiek is een raamplan voor de behandeling van railincidenten opgesteld, dat we gezien de hoeveelheid railtransport in onze regio willen gaan invullen en toepassen.

Tot slot, en zeker niet onbelangrijk, is er de versterking van de samenwerking met derden. Een belangrijke doelstelling daarvan was het verzekeren van aanvullende slagkracht. De komst van het Landelijk Operationeel Coordinatie Centrum (LOCC) heeft deze taak verlicht. Bijstand binnen Nederland wordt nu door het LOCC geregeld en hoeft niet meer per regio verzorgd te worden. Dat betekent voor de regio een concentratie op de samenwerking met de partners in en om de regio: Defensie en de Belgische collega’s. In alle gevallen gaat het erom, door het afspreken, vastleggen en beoefenen van procedures onze rollen bij een incident goed af te stemmen. Defensie ontwikkelt zich sterk binnen het domein van de rampenbestrijding; er ontstaat een vorm van structurele operationele bijstand, onder opperbevel van de burgemeester.

1. Inleiding

1.1. HET REGIONAAL BEHEERSPLAN RAMPENBESTRIJDING (RBR)

In de formule van het Regionaal Beheersplan Rampenbestrijding (RBR) is voorzien dat dit beleidsplan elke vier jaar wordt vernieuwd. Het vorige RBR Zuidoost Brabant dateert van 2003, dus dit betekent dat vanaf 1 mei 2007 het nieuwe RBR van kracht is, dat nu voor u ligt.

Het wettelijk verplichte RBR vormt de basis voor de voorbereiding op de incidenten- en rampenbestrijding. In het RBR leggen gemeenten, brandweer, politie en geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR) hun onderlinge afspraken en beleidsvoornemens vast, gericht op het verbeteren van het voorkómen en het bestrijden van zware incidenten en rampen. Elk van de organisaties vertaalt deze gezamenlijke afspraken in een eigen organisatieplan.

Het RBR wordt genoemd en beschreven in de wetten en besluiten die zien op de rampenbestrijding:

  • ·

    Wet rampen en zware ongevallen.

  • ·

    Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding.

  • ·

    Besluit kwaliteitscriteria planvorming rampenbestrijding.

Het nieuwe RBR is voor een belangrijk deel een flinke doorontwikkeling van het oude RBR. Waar mogelijk zijn de waardevolle elementen uit het bestaande plan behouden, maar de feitelijke gegevens zijn geactualiseerd en er zijn de nodige veranderingen aangebracht. Dit geldt zowel voor de opzet van het plan als voor de strategische keuzes hierin.

Het oude RBR was ook het eerste RBR. Daarom omvatte het alle multidisciplinaire afspraken, die voor het eerst bij elkaar waren gezet. Inmiddels is dat ‘staand beleid’ en concentreren we ons in het nieuwe RBR op nieuwe beleidsvoornemens. Het staand beleid is dus niet in het RBR 2007 opgenomen, maar wordt ondergebracht in een apart, toegankelijk, pakket waarin alle procedures en afspraken zijn opgenomen.

Het RBR is in de afgelopen jaren in alle regio's tot stand gekomen en daarmee is de behoefte ontstaan aan stroomlijning. Daarom is er één landelijke vorm vastgesteld. In plaats van onze oude opzet in negen 'boeken' is het landelijke model opgebouwd rond de veiligheidsketen:

  • 1.

    Inleiding

  • 2.

    Profiel van de regio

  • 3.

    Zorgniveau

  • 4.

    Pro-actie / Preventie

  • 5.

    Preparatie

  • 6.

    Repressie

  • 7.

    Nazorg

  • 8.

    Kwaliteitsborging

  • 9.

    Communicatie

  • 10.

    Financiën

Dit is dan ook de indeling van ons RBR 2007.

Een andere wijziging is het kleurenpalet. In maart 2005 is landelijk een nieuw convenant gesloten over de civiel-militaire samenwerking. Hiermee wordt de 3e taak van Defensie, de ondersteuning van bestuursorganen in bijzondere omstandigheden, nader ingevuld als partner in de rampbestrijding onder opperbevel van de burgemeester. De groene kleur komt Defensie van oudsher toe en daarom worden de gemeenten nu met de kleur oranje aangeduid.

Het RBR gaat eerstens over rampen, met een accentverschuiving naar crisisbeheersing. Als voorbereiding op deze RBR-cyclus is de hulpvraag dan ook wederom bepaald, door de risico’s per ramptype opnieuw te toetsen.

In de praktijk is het plan echter ook van toepassing op alle incidenten, die een multidisciplinaire aanpak vragen. Daarom hebben we tevens gekeken naar de incidenten die zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en ons afgevraagd of in die praktijk tekorten zijn gebleken. Een en ander komt in het hoofdstuk Zorgniveau aan de orde.

Het grootste deel van de wijzigingen is van gemeentelijke of regionale oorsprong. We hebben vier jaar met het RBR ervaring opgedaan en dat leverde allerlei lessen op, die in het RBR 2007 zijn verwerkt. In de volgende paragraaf zetten we de belangrijkste overwegingen op een rijtje.

In de conceptwet op de Veiligheidsregio’s is het RBR is vervangen door een hoofdstuk in het beleidsplan van de Veiligheidsregio (artikel 12). We gaan er echter van uit, dat dat op de inhoud van het RBR niet zóveel invloed zal hebben, dat een pauze in het werk aan het RBR zou moeten worden overwogen.

Tot slot. Met het beheersplan rampenbestrijding proberen we om de bestrijding goed te organiseren. We weten dat we daarin onze beperkingen hebben, en één van de functies van het RBR is om deze beperkingen alom bekend te maken. Dat zal bijdragen aan het bestrijden van het idee van volledige veiligheid en het idee van volledige bescherming dat soms in media en burgerij het uitgangspunt van denken lijkt. Het leven is en blijft vol van gevaren.

1.2. MISSIE EN VISIE VAN DE REGIO

De inzet van de betrokken besturen en hulpverleners in de regio is, om Zuidoost Brabant veilig te doen zijn, en àls er een incident plaatsvindt het leed en de schade zoveel mogelijk te beperken. Hiervoor hebben we de afgelopen tijd ons best gedaan, en ook de komende jaren blijft dat onze opgave. Terwijl de inzet hetzelfde blijft, ontwikkelt onze visie.

Binnen die missie is het van belang om de preventieve en preparatieve mogelijkheden uit te buiten. De praktijk wijst uit dat veel slachtoffers gered worden door zelfredzaamheid of door de inzet van andere burgers. Binnen onze visie op hulpverlening willen we aan dit fenomeen een betere plek geven (zie hiervoor paragraaf 5.4.6).

Een ander nieuw accent in onze visie is de aandacht voor de maatschappelijke impact van incidenten. Naarmate we technisch-functioneel vooruitgang boeken, wordt de vraag belangrijker: waar blijft de mens - de burger - met zijn vragen, twijfels en emoties? Is daar nog plek voor? Zien we die mens nog wel in alle verschijningsvormen die zich bij een crisis voor kunnen doen? Hebben we voldoende oog voor de maatschappelijke impact en uitstraling van incidenten en van ons optreden als bestuurders en als hulpverleners? Naar deze zo genoemde 'M-factor' is door onze regio onderzoek gedaan1. De opbrengsten daarvan zijn op vele plaatsen in dit RBR verwerkt.

1 Zie: De maatschappelijke impact als onderdeel van de crisisbeheersing, Veiligheidsbureau Zuidoost-Brabant, 2006

1.3. POSITIONERING VAN HET REGIONAAL BEHEERSPLAN

Hieronder is weergegeven op welke wijze het RBR op dit moment is gepositioneerd. Na het in werking treden van de Wet op de Veiligheidsregio zal deze positionering worden aangepast.

De besluitvorming over het RBR en over wijzigingen in het RBR vindt plaats in het bestuur van de Veiligheidsregio, na instemming van het regionale college van politie2. Besluitvorming over het RBR als geheel zal als regel binnen de vierjaarscyclus passen. Daarnaast kunnen wijzigingen nodig zijn, bijvoorbeeld doordat risico’s in de regio indringend zijn veranderd, of naar aanleiding van een doorlichting of een onderzoek naar een ramp of zwaar ongeval.

De vernieuwing of verandering van het RBR staat onder leiding van een structurele Stuurgroep RBR, die wordt gevormd door drie burgemeesters en het sectorhoofd Crisisbeheersing Regionale Brandweer / voorzitter Veiligheidsbureau. Het Veiligheidsbureau, waarin de vier disciplines vertegenwoordigd zijn, ondersteunt deze Stuurgroep. Voor de vierjaarlijkse vernieuwing wordt tevens een projectgroep ingezet. De procedure is als volgt:

actie

actor

Formuleren aanleiding

Veiligheidsbureau

Besluit tot aanpassing(en)

Stuurgroep RBR

Voorbereiding van de aanpassing(en), met

betrokkenheid van de vier disciplines

Veiligheidsbureau, zo nodig projectgroep

Fiattering

Stuurgroep RBR

Consultatieronde burgemeesters

Stuurgroep RBR

Consultatieronde bij gemeenten, politie,

regionale brandweer en GHOR

Veiligheidsbureau, zo nodig projectgroep

Aanbieding aan regionale college van politie

Stuurgroep RBR

Aanbieding aan bestuur Veiligheidsregio

Stuurgroep RBR

Instemming

Regionale college en bestuur

Veiligheidsregio

Aanbieding aan gemeenten

Bestuur Veiligheidsregio

Instemming

Gemeenten

Opstellen implementatieplan

Veiligheidsbureau

Implementatie, incl. opleiding, oefening,

aanpassing organisatieplannen, aanpassing

protocollen enz.

Alle partijen, onder functionele leiding van

Veiligheidsbureau

2 In Zuidoost Brabant wordt gewerkt aan de Veiligheidsregio. Dit kan leiden tot een marginaal andere besluitvormingsroute.

2. Profiel van de regio

2.1. TYPERING VAN DE REGIO

De regio Zuidoost Brabant omvat 21 gemeenten in De Kempen en De Peel, met Eindhoven als centrumgemeente. De regio kent een lange historie van samenwerking voor veiligheid. De regio is congruent, dat wil zeggen dat de zorggebieden van de Regionale Politie, de GHOR en van de Regionale Brandweer gelijk zijn.

2.2. BIJZONDERHEDEN IN DE REGIO

Incidentpatronen 2004-2005

Sinds de invoering van de GRIP hebben zich de volgende aantallen GRIP-inzet voorgedaan:

GRIP 13 GRIP 2 GRIP 3 GRIP 4

2004

50

2005

29

5

3

14

2006

49

7

2

14

3 De regio Zuidoost Brabant hanteerde in 2004-2006 GRIP 1 als laagste GRIP-niveau.

4 Het betreft hier een voorbereidende GRIP 4 op de grieppandemie en de vogelgriep; deze zijn in een later stadium samengevoegd.

Inspectie

In 2004-2005 is de regio doorgelicht door de Inspectie van Openbare Orde en Veiligheid (IOOV). De Inspectie stelde vast, dat de operationele diensten in de regio Zuidoost-Brabant deskundig, professioneel en gedreven vormgeven aan de organisatie van de rampenbestrijding. Het functioneren van de operationele hoofdstructuur is voldoende voorbereid. De Inspectie was zeer te spreken over de aanstelling, in de regio, van een auditteam en over de structuur van de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden - Brandweer. Verbeteringen zijn nodig voor de verwerking van meldingen, de alarmering op de meldkamer bij acute rampen en informatiemanagement.

Evaluatie van incidenten

In 2004 en 2005 is in de regio een aantal incidenten geëvalueerd vanuit de brandweeroptiek, deels verbreed naar de gemeente, steeds in samenwerking tussen de betreffende burgemeester en de Regionale Brandweer. Deze evaluaties hebben ook enkele leermomenten voor het multidisciplinaire werken opgeleverd. Deze zijn hieronder genoemd, inclusief een verwijzing naar de plaats van verwerking:

• Onvoldoende oog voor de maatschappelijke impact en uitstraling van een incident en van het optreden van de hulpverlening (“M-factor”). Dit is een aandachtspunt bij de opstelling van rampbestrijdingsplannen en bij de communicatie (resp. paragraaf 5.4 en bijlage 11.3: Model Rampenplan).

• Opschaling op basis van achterhaalde informatie / onvoldoende updating van plannen. Ook dit is bij planvorming aan de orde, maar betreft ook de operationele informatievoorziening (paragraaf 6.1).

• Het nog onvoldoende bekend zijn met de GRIP. Het gegeven dat de regio zal overstappen naar een gewijzigde GRIP maakt dit probleem nog klemmender. De implemantatie van de nieuwe GRIP zal worden benut voor een sterke verankering.

• Te late alarmering van de burgemeester en een onheldere positionering van de burgemeester. Er zal een nieuw protocol ‘alarmering burgemeester’ wordt ontwikkeld (paragraaf 6.8). Bij de implementatie van de nieuwe GRIP zal de positionering van de burgemeester de nodige aandacht krijgen.

• Te hoge opschalingsdrempel voor de mediavoorlichting. De mediavoorlichting krijgt aandacht in de communicatie volgend uit het rampenplan. (zie bijlage 11.3: Model Rampenplan).

• Problemen bij de verwerking van opschalingsalarmen in de Gemeenschappelijke Meldkamer.

Deze problemen zijn binnen de Meldkamer aangepakt.

2.3. BESTUURLIJKE ROLLEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN IN DE REGIO

In de regio zijn 23 besturen betrokken bij de rampbestrijding en crisisbeheersing: 21 gemeentebesturen, het bestuur van de Veiligheidsregio (regionale brandweer en GHOR) en het regionale college van politie.

In de regio worden voorbereidingen getroffen om te komen tot een Veiligheidsregio.

2.4. STURING EN OVERLEG IN DE REGIO

Voor de interdisciplinaire samenwerking zijn de volgende organen in het leven geroepen:

  • ·

    directeurberaad OOV

  • ·

    gemeenschappelijke meldkamer

  • ·

    Veiligheidsbureau

  • ·

    korter en langer lopende projectorganisaties.

2.5. AFSTEMMING

In de regio bestaat goed overleg met partners, zoals Rijkswaterstaat, Waterschappen, Defensie, onze Belgische collega’s en onze buurregio’s. Met een aantal partners die geen partij zijn bij het RBR is afgesproken, dat zij systeemvolgend zijn. Hun calamiteitenplannen moeten zijn aangepast aan de door de regio gehanteerde opschalingsprocedures (GRIP). Deze partners gaan dus mee in de gehanteerde opschaling. Met een aantal anderen moet een dergelijke afspraak nog gemaakt worden. Zie voor het contact met Defensie en met België: paragraaf 5.3. De afspraken met derden zijn bij het beheer van het RBR geborgd in een planning-en controlcyclus.

3. Zorgniveau

3.1. RISICO-INVENTARISATIE EN –ANALYSE IN DE REGIO

In het RBR 2003 - 2007 is aan de hand van de leidraad maatramp en de leidraad operationele prestaties5 de theoretische hulpvraag voor de regio bepaald. Deze theoretische hulpvraag is vergeleken met het feitelijke hulpaanbod dat de vier disciplines kunnen leveren; we noemen dit het bestaande zorgniveau.

In het RBR 2003 – 2007 hebben de besturen besloten dat het bestaande zorgniveau voldoende was. Rendementsverbetering is gezocht in versterking van de coordinatie en de preparatie en de samenwerking met andere diensten.

5 Ontwikkeld in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Als voorbereiding op de RBR-beleidscyclus 2007 – 2011 is de theoretische hulpvraag opnieuw bepaald. Hiervoor zijn de risico’s per ramptype (maatscenario6) binnen de regio opnieuw getoetst. De resultaten zijn opgenomen in onderstaande tabel.

6 De Leidraad kent een indeling van risico’s in de klassen I t/m V, afhankelijk van het theoretisch aantal slachtoffers. 7 CBS PB05-53 27-4-2005

Incidenttype

Maat-

scenario

Maat

scenario

2003-

2007

2007

2011

1 Luchtvaartongelukken

Het vliegveld Eindhoven Airport is geschikt bevonden voor grotere vliegtuigen (standaard tot 500 personen, op verzoek en in noodsituaties >500 personen aan boord). Daarnaast is het aantal vliegbewegingen toegenomen, met totaal > 1 mj passagiers. Het aantal vliegbewegingen is niet te vergelijken met bijvoorbeeld

Schiphol (maatscenario V). Ondanks de toename van het

vliegverkeer blijft Eindhoven Airport maatscenario IV behouden.

IV

IV

2 Ongevallen op water

In de structuur van de binnenwateren in onze regio is niets

veranderd.

I

I

3 Verkeersongevallen op land

De slachtofferkans neemt af, in 2004 bijvoorbeeld is het aantal doden met 19% gedaald7 - helaas lijkt deze daling zich niet voort te

zetten8.

Het wegennet is op diverse plaatsen rondom Eindhoven verbreed en het railnet is gelijk gebleven.

Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor het maatscenario.

III

III

4/5 Ongevallen met brandbare / explosieve of met giftige stof in de open lucht

De risico’s die zijn verbonden aan brandbare, explosieve of giftige

stoffen zijn in de afgelopen jaren door de gemeenten fors

geattaqueerd. Dit heeft geleid tot versterking van de preventie. De kans op incidenten en de potentiële ernst daarvan is regiobreed dan ook gedaald. Ondanks dat blijft er een aantal zware risico’s in de regio, zodat het maatgevend scenario niet verandert.

IV

IV

6 Kernongevallen

De leidraad Maatramp en de leidraad Operationele Prestatie voor

kernongevallen zijn op een later tijdstip (2004) beschreven dan de

beide originele rapporten (2000 resp. 2001)). Uit deze aanvulling

van de leidraden blijkt dat voor bepaling van het maatscenario

alleen gekeken moet worden naar zogenaamde A-objecten (bijv.

kerncentrales).De geprojecteerde schuilzone-afstanden van deze

A-objecten (zowel in Nederland als in de omringende landen) vallen

niet binnen onze regio. Als gevolg hiervan wordt het maatscenario

voor onze regio op bepaald op I.

II

I

7/8 Bedreiging volksgezondheid en ziektegolf

We zien een verschuiving naar dreiging van moedwillig

veroorzaakte ziektebeelden. Daardoor is de kwalificatie verschoven

van III / IV naar IV.

IV / III

IV

9 Ongevallen in tunnels

Er zijn geen tunnels bijgekomen of verwijderd.

II

II

10/11 Branden in- en instortingen van grote gebouwen

Er is een tendens om groter en hoger te bouwen. In Eindhoven

zagen we in 1999 De Regent (32 verdiepingen), en in 2006 De

Admirant verschijnen (31 verdiepingen, 96 m). In het maatgevend

scenario telt dit pas mee indien er tien of meer van dergelijke

gebouwen staan, maar elk gebouw verhoogt de kans dat de

hulpverlening op dergelijke grote hoogte moet optreden.

III

III

12 Paniek in menigten

Het aantal evenementen neemt toe en daarmee de kans op

problemen in menigten. Deze toename heeft geen gevolgen voor

het maatscenario.

III

III

13 Verstoringen openbare orde

Er is geen bijzondere ontwikkeling te zien in het aantal en de

omvang van de verstoringen van de openbare orde. Wel is de

impact anders, vanwege de raciale en culturele aspecten sinds de

moord op Theo van Gogh.

IV

IV

14 Overstromingen

Overstromingen vonden we in 2003 niet van toepassing. Inmiddels

weten we dankzij Wilnis dat ook kanalen een risico kunnen vormen.

Dit is voor ons geen aanleiding om het ramptype op te nemen.

Nvt

Nvt

15 Natuurbranden

De kans op natuurbranden is groter geworden. Door de veranderde

visie op natuurbeheer wordt minder actief onderhoud gepleegd. Dit

leidt tot méér brandbaar materiaal zoals dor hout en tot

verminderde toegankelijkheid van de percelen voor de brandweer.

Overigens past een natuurbrand door bijvoorbeeld blikseminslag in

een hedendaagse visie op natuurbeheer.

IV

IV

16 Extreme weersomstandigheden

De kans op extreme weersomstandigheden lijkt toe te nemen en

past in de standpunten over klimaatverandering. Deze toename

heeft vooralsnog geen gevolgen voor het maatscenario.

IV

IV

17 Uitval nutsvoorzieningen

Voor zover de kans op extreme weersomstandigheden toeneemt,

neemt ook de kans op uitval van nutsvoorzieningen toe.

Veroudering en beperkt onderhoud van de nutsvoorzieningen

kunnen in de toekomst vaker leiden tot problemen zoals uitval.

IV

IV

18 Rampen op afstand

De kans op een ramp op afstand9 neemt toe, doordat steeds meer

mensen ver weg hun vakanties doorbrengen.

II

II

7 CBS PB05-53 27-4-2005

8 CBS webmagazine 3-10-2005.

9 Een “ramp op afstand” is een ramp elders in de wereld, nabij of veraf, die identificatie en/of repatriëring van slachtoffers met zich meebrengt.

Uit dit overzicht blijkt, dat de veranderingen in vergelijking met 2003 minimaal zijn.

Zoals gezegd zijn de uitkomsten van zowel de leidraad maatramp als de leidraad operationele prestaties de uitkomsten van een theoretisch model, waarbij men uitgaat van maximale waarden. Een belangrijke signaalwaarde van dit model is, dat zich situaties kunnen voordoen waarin de hulpverlening hoe dan ook overvraagd wordt. De gemeenten zullen dit gegeven verwerken in de risicocommunicatie.

3.2. VAN RISICOPROFIEL NAAR ZORGNIVEAU: OPERATIONELE PRESTATIES

In de praktijk is het RBR ook van toepassing op alle incidenten, die een multidisciplinaire aanpak vragen. Daarom hebben we tevens gekeken naar de incidenten die zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en ons afgevraagd of in die praktijk tekorten zijn gebleken.

Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van incidentoverzichten van de gemeenschappelijke meldkamer, vanaf de invoering van het RBR 2003. Het incidentenoverzicht is dan ook gebaseerd op de incidenten uit 2004 t/m 2006. Daarnaast is gebruik gemaakt van evaluaties van bijzondere incidenten na 2003. Uit deze overzichten en evaluaties blijken geen tekorten aan eigen hulpverleningspotentieel, noch op het gebied van bijstandsverlening.

Bijzondere aandacht vraagt het beter positioneren van de gemeenten in het kader van de operationele prestaties. De leidraad maatramp en de leidraad operationele prestaties gaan in hoofdzaak over de benodigde slagkracht van de drie geuniformeerde diensten en in mindere mate over de operationele prestaties van de gemeenten.

Het goed beschrijven van deze operationele prestaties is een belangrijke voorwaarde om goed in beeld te krijgen welke prestaties er van de gemeenten worden verwacht. Afhankelijk van de huidige staat van de preparatie in de gemeente en afhankelijk van de gemeentelijke invulling en besluitvorming, zal er voor elke gemeente een taak liggen op de planvorming, de opleiding, de oefening en de regeling van bereikbaarheid en beschikbaarheid van functionarissen. Uit oogpunt van kwaliteit en van kostenbeperking zal samenwerking tussen gemeenten een noodzaak zijn.

3.3. STAPELING

De leidraad maatramp en de leidraad operationele prestaties gaan niet in op het risico van stapeling: het geval dat zich in de regio twee of meer (middel)grote incidenten tegelijkertijd voordoen. We denken dan bijvoorbeeld aan explosies met een zeer grote brand met gevaarlijke stoffen aan de ene kant van de regio terwijl aan de andere kant een vliegtuig neerstort tankwagen verongelukt. Dit zal leiden tot capacitaire tekorten, met name bij politie en geneeskundige hulpverlening en bij de multidisciplinaire teams. De kans op deze samenloop van weinig voorkomende incidenten lijkt gering.

Het scenario van stapeling is echter realistischer wanneer we de evenementen erbij betrekken. Grote evenementen kunnen makkelijk uitgroeien tot een GRIP en in combinatie met een ander evenement / incident kan zo een stapeling van GRIP ontstaan, zeg GRIP 1 aan de ene kant van de regio en GRIP 3 aan de andere kant van de regio. Dit kan leiden tot een tekort aan hulpverleningscapaciteit, maar in elk geval ontstaat dan een tekort aan co6rdinatiecapaciteit: alle functies in de GRIP-structuur zijn immers enkelvoudig georganiseerd. Dit tekort moet dan worden aangevuld door bijstand uit naburige regio’s.

3.4. DE BELEIDSVISIE

Gezien de ervaringen is niet tot een beleidswijziging besloten. Dit betekent dat we voortgaan op de in 2003 ingeslagen weg: geen uitbreiding van het eigen materieel en personeel, maar versterking van het hulpverleningspotentieel door afspraken met derden (met name met Defensie). We blijven de preparatie en de coordinatie verbeteren en de vier disciplines verbeteren de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het eigen personeel.

We hebben onderzocht in hoeverre afspraken met derden in de afgelopen jaren een bijdrage hebben geleverd aan het zorgniveau in de regio en welke contacten moeten worden voortgezet. Hierbij is de rol van het Landelijk Operationeel Coordinatiecentrum (LOCC) van het Ministerie van BZK meegenomen. Het LOCC organiseert sinds 1 april 2005 op landelijk niveau onder meer opschaling, hulpmiddelen, voorzieningen en menskracht, opdat de bovenregionale inzet van mensen en middelen bij grootschalige evenementen en rampen efficiënt en effectief verloopt. De interregionale bijstand zal de regio dus niet meer zelf organiseren. Bij de herijking is er voor gekozen om door te gaan met de inspanningen op het gebied van:

  • 1.

    Samenwerking met Defensie;

  • 2.

    Samenwerking met België;

  • 3.

    Waakvlamovereenkomsten op regionaal niveau.

4. Pro-actie / Preventie

4.1. DOELSTELLING PRO-ACTIE EN PREVENTIE

De doelstelling van pro-actie / preventie is het voorkomen of beperken van (de effecten van) risico’s. Pro-actie / preventie is in hoofdzaak een monodisciplinaire aangelegenheid. Op enkele gebieden wordt momenteel multidisciplinair gehandeld, zoals bij het proces van vergunning van BRZO-plichtige objecten (rampbestrijdingsplannen). In 2003 is het domein ‘pro-actie / preventie’ niet opgenomen in het RBR. Het maakt echter onderdeel uit van het landelijke model-RBR en is daarom toegevoegd; het hoofdstuk is nu dus nieuw. Dat betekent dat we eerst gaan onderzoeken wat we multidisciplinair doen en daarna wat we willen gaan doen.

Een hindernis bij het multidisciplinair bezien van pro-actie / preventie is het verschil in taalgebruik: politie, brandweer, GHOR en gemeenten gebruiken verschillende definities. Daardoor alleen al is er eigenlijk nauwelijks sprake van multidisciplinair pro-actie- en preventiebeleid.

4.2. ROLLEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN

De verantwoordelijkheid voor pro-actie / preventie ligt primair bij de gemeente. De BRZO wet en BEVI wet schrijft een regionale adviesverantwoordelijk toe voor op het gebied van veiligheidsadviezen. Deze rol wordt nu alleen door de brandweer ingevuld10. Gegeven de gemeentelijke verantwoordelijkheid is multidisciplinaire afstemming op een aantal terreinen wenselijk.

10 De relatie gemeente - regionale brandweer op het domein van preventie zal mogelijk veranderen als gevolg van het beleid van VROM over de Omgevingsvergunning.

4.3. BELEIDSVOORNEMENS

Routering gevaarlijke stoffen

Iedere gemeente kan een route gevaarlijke stoffen instellen. Met het oog op de verkeersstromen door de regio heen ligt het voor de hand om hiervoor een regionale advisering in te zetten. Traditioneel doet alleen de brandweer die advisering. Er zijn echter vele aspecten die ook de andere disciplines aangaan. Daarom ligt een multidisciplinaire aanpak voor de hand. In 2007-2008 zal een dergelijke aanpak op haar mogelijkheden en opbrengsten worden onderzocht. Dit onderzoek, dat wordt ingezet door het Veiligheidsbureau, kan binnen de bestaande middelen worden uitgevoerd.

BEVI-advisering

Het gestelde onder routering gevaarlijke stoffen geldt in principe voor de gehele BEVI-advisering. In 2007 wordt onderzocht of de wettelijke regionale brandweeradviestaak voor BEVI ook namens de andere diensten ingevuld kan worden. Naar verwachting gaat het om 5 à10 adviezen op jaarbasis. Het multidisciplinair maken van de BEVI-adviezen kan binnen de bestaande middelen.

5. Preparatie

5.1. DOELSTELLING

De preparatie gaat over alle voorbereiding op het daadwerkelijk optreden bij incidenten, rampen en crises, om een snelle, slagvaardige operationele inzet mogelijk te maken. De preparatie is afgestemd op het zorgniveau.

Hieronder bespreken we de rollen en verantwoordelijkheden en vervolgens de beleidsvoornemens op het gebied van samenwerking, planvorming en onderzoek en oefenen.

5.2. ROLLEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN

Bij de bestrijding van incidenten vinden verschillende hulpverlenings- en bestrijdingsactiviteiten plaats. Reeksen van samenhangende activiteiten noemen we “processen”.

Hieronder zijn de processen op een rij gezet, met de verantwoordelijke discipline. Wij volgen hier het landelijk model, aangevuld met eerder regionaal gemaakte afspraken en voortsschrijdend inzicht. In het overzicht is tevens aangegeven welke dienst verantwoordelijk is voor de preparatie van de genoemde processen.

Nr.

Type proces

Procesverantwoordelijkheid

1

Alarmering – bestuur

-operationele diensten

Allen / multidisciplinair

2

Redding, brandbestrijding en hulpverlening

(bron- en effectbestrijding)

Regionale Brandweer

3

Voorlichting

Gemeente

3.a

Publieksinformatie

Gemeente

4

Waarschuwen bevolking

Regionale Brandweer

5

Ontruimen/ evacueren

Gemeente

6

Afzetten/ afschermen

Regionale Politie

7

Verkeer regelen

Regionale Politie

8

Handhaven rechtsorde

Regionale Politie

9

Ontsmetten van mensen

Regionale Brandweer

10

Ontsmetten van voertuigen en infrastructuren

Regionale Brandweer

11

Inzamelen van besmette waren

GHOR

12

Preventieve volksgezondheid/ medisch-

hygiënische maatregelen

GHOR

13

Geneeskundige hulpverlening

GHOR

14

Opvang en verzorging

Gemeente

15

Registratie slachtoffers

Gemeente

16

Identificeren slachtoffers

Regionale Politie

17

Uitvaartverzorging

Gemeente

18

Waarnemen/ meten

Regionale Brandweer

19

Begidsing

Regionale Politie

20

Toegankelijk/ begaanbaar maken

Gemeente

21

Verzorging/ logistiek

Allen / multidisciplinair

22

Voorzien in primaire levensbehoefte

Gemeente

23

Strafrechtelijk onderzoek

Regionale Politie

24.a

Psychosociale hulpverlening

GHOR

24.b

Geestelijke Zorg

Gemeente

25

Registreren schade

Gemeente

26

Verbindingen

Allen / multidisciplinair

27

Milieuzorg

Gemeente

28

Nazorg

Gemeente

29

Verslaglegging

Allen / multidisciplinair

5.3. SAMENWERKING

Een van de mogelijkheden om de slagkracht van de regio te versterken is samenwerking.

Samenwerking met Defensie

Het Regionaal Militair Commando Zuid (R.M.C.Z.) van de Koninklijke Landmacht heeft voor onze regio een Veiligheidsofficier als vast aanspreekpunt aangewezen. Deze Veiligheidsofficier is ambtelijk opgenomen binnen het Veiligheidsbureau. Dit betekent onder andere dat tijdens de opschaling Defensie een vaste partner is. Deze functionaris maakt eveneens deel uit van de in 2005 geformeerde ‘Werkgroep Defensie’, bestaande uit vertegenwoordigers van de Brandweer, GHOR, Gemeente, Defensie en Politie. Deze werkgroep werkt voorstellen uit voor werkafspraken over preventie en preparatie. Naar verwachting zal de werkgroep tot juli 2007 bezig zijn. Deze samenwerking met Defensie geschiedt met gesloten beurzen. Bij de start van de RBRplanperiode in 2007 zien we zodoende “vier disciplines-plus-één”.

Samenwerking met België

De drie operationele diensten en de grensgemeenten hebben monodisciplinaire afspraken gemaakt met hun Belgische partners. In 2008 worden multidisciplinaire grensoverschrijdende samenwerkingsafspraken gemaakt ten aanzien van ten minste:

  • ·

    het bestuurlijke niveau

  • ·

    afstemming in de opschalingstructuur in de repressiefase

  • ·

    crisiscommunicatie in de repressiefase.

Waakvlamovereenkomsten

Samenwerking op het gebied van materieel en voorzieningen wordt vastgelegd in waakvlamovereenkomsten (denk bijvoorbeeld aan bussen, shovels, …). De regionaal coordinerend ambtenaar rampenbestrijding zal onderzoeken welke behoefte aan materieel en voorzieningen zou moeten worden afgedekt door waakvlamovereenkomsten en welke overeenkomsten momenteel door de verschillende disciplines zijn gesloten.

5.4. PLANVORMING EN ONDERZOEK

5.4.1. Treinincidenten

In de regio hebben we een forse hoeveelheid aan railinfrastructuur. Op de multidisciplinaire aanpak van een treinincident hebben we ons echter nog niet voorbereid. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een landelijke aanpak van treinincidenten geformuleerd, de “Leidraad Voorbereiding Treinincident Bestrijding”.

Op basis daarvan zullen we een multidisciplinair plan van aanpak treinincidenten ontwikkelen.

5.4.2. Terrorisme

Sinds 11 september 2001 nemen de inspanningen van politiek en politie in de voorbereiding op een terroristische aanslag enorm toe, een fenomeen waar ook onze regio rekening moet houden. We zien terrorisme niet als een apart ramp- of incidenttype. Bij terrorisme denken wij aan een incident van een bekend incidenttype, dat echter in een andere context ontstaat en daardoor een andere maatschappelijke lading krijgt. Deze lading werpt haar schaduw vooruit, als we te maken hebben met een gesignaleerde dreiging in de context van terreur. In de komende beleidsperiode:

• Gaan we de multidisciplinaire organisatie bij dreigingen op orde brengen, door het zo nodig aanpassen van rampenplannen en door afspraken te maken over de wederzijdse informatiepositie.

• Gaan we het algemene kennisniveau verhogen door:

  • -

    Multidisciplinaire operationele opleidingen over de reactie op dreigingen en de bestrijding van de gevolgen van terroristische aanslagen.

  • -

    In de opleiding en training van bestuurders de crisisbeheersing bij (dreigingen) van terroristische aanslagen mee te nemen.

• Gaan we aanvullende procedurele afspraken maken over:

  • -

    De inzet in relatie tot de veiligheid op de plaats delict.

  • -

    De coordinatie van de hulpverlening na een aanslag, in de spanning tussen gemeentelijke en landelijke coordinatie.

De uitwerking van deze aspecten is voor alle ramptypen te gebruiken.

5.4.3. Ziektengolven en bedreiging volksgezondheid

In de afgelopen jaren is er in Nederland meermalen een dreiging geweest van grootschalige uitbraak van een infectieziekte. Soms ging het om bestaande ziekten of varianten daarvan, soms om moedwillige (bioterroristische) introductie van een besmettelijk en dodelijk micro-organisme zoals Antrax of Pokken.

Dit heeft geleid tot het maken van verschillende draaiboeken voor multidisciplinaire bestrijding van specifieke ziekten. Voor de toekomst willen we naar één generiek multidisciplinair operationeel draaiboek, waarin de “infectieramp” niet benaderd wordt vanuit de specifieke infectieziekte maar vanuit de processen die bij elke infectieramp aan de orde zijn. Vervolgens kan per situatie een specifieke module worden toegevoegd.

Door een generiek draaiboek te ontwikkelen kunnen wij de preparatie efficiënter en effectiever organiseren. Het beheren van vele draaiboeken verhoogt de kans op fouten.

In onze buurregio’s hebben de GHOR’s reeds een monodisciplinair generiek draaiboek ontwikkeld. Wij willen deze ontwikkeling overnemen en vertalen naar een generiek multidisciplinair draaiboek.

5.4.4. Vitale infrastructuur

Gezien de maatschappelijke ontwikkelingen worden de effecten van de uitval van infrastructuur, bijvoorbeeld van elektriciteit en/of van ICT-voorzieningen, groter en wordt onze weerbaarheid daartegen kleiner.

We zouden ons zodanig willen voorbereiden dat we bij uitval de effecten kunnen beperken, maar de praktijk wijst uit dat de mogelijkheden daartoe zeer beperkt zijn. Dit moet worden meegenomen in de risicocommunicatie en een plaats krijgen in de crisiscommunicatie. In de planperiode willen we, in overleg met de eigenaren van infrastructuur, deze zaken voorbereiden.

Verder zullen we ook op dit onderwerp aansluiten bij landelijke systemen en ontwikkelingen.

5.4.5. Evenementenbeleid

In onze plannen moet nog een goede balans worden gevonden tussen evenementenorganisaties en de GRIP, waarbinnen het begrip ‘preparatieve GRIP’ figureert. Daarbij is het gewenst, dat alle vier de disciplines in de gelegenheid worden gesteld om bij te dragen aan een geïntegreerd advies. Dit versterkt de basis voor gemeentelijke besluitvorming en stelt elke discipline in staat zich te prepareren.

Deze integrale advisering vereist een tijdig inzicht in de komende evenementen: een evenementenkalender. De evenementenkalender biedt een kader om tijdig te kunnen starten met de vergunningsprocedure en bevordert een goede planning. Door een regionale evenementenkalender kan bovendien overbelasting van de hulpverleningscapaciteit tijdig zichtbaar worden gemaakt.

In de periode 2007-2008 gaan we:

  • ·

    criteria ontwikkelen voor evenementen die een multidisciplinaire preparatie vereisen en dus ook een multidisciplinaire advisering aan de gemeente;

  • ·

    een procedure ontwikkelen voor multidisciplinaire advisering aan de gemeente.

5.4.6. De 6e partner (burgers en bedrijven)

De praktijk leert dat de meeste slachtoffers worden gered door zichzelf (zelfredzaamheid) of door omstanders. Zodra echter de hulpverlening arriveert en in actie komt, worden de slachtoffers in een hulpeloze rol geplaatst en worden omstanders ‘ramptoeristen’, die de hulpverleningsdiensten vaak tot last zijn. Door een andere benadering van de kant van de hulpverleners zou deze ‘last’ kunnen worden omgezet in een kracht. Er zijn vele varianten van de roep “Is er een dokter in de zaal?”. We mogen ook kijken naar de steeds grotere aantallen bedrijfshulpverleners in de samenleving.

Een dergelijke andere benadering vergt een aanpassing van de manier waarop de hulpverleners kijken naar een incident, naar de slachtoffers en naar de omstanders, in elke fase van het verloop van het incident.

In de eerste fase zijn er alleen maar slachtoffers en omstanders. Het is dus de moeite waard om te bekijken of en hoe we de toerusting van mensen kunnen versterken.

In de tweede fase arriveert de hulpverlening en komt in actie. Bij grote incidenten is er een blijvend tekort aan hulpverleners en kunnen slachtoffers en omstanders mogelijk goede taken verrichten. Bij grote incidenten is er geen alternatief.

Bij langerdurende situaties, bijvoorbeeld bij evacuatie of langlopende nazorg, kan het waardevol zijn om slachtoffers en omstanders een nadrukkelijke rol te geven, uit capacitaire overwegingen maar ook omdat dat de verwerking wellicht makkelijker kan maken.

In de komende beleidsperiode willen we onderzoeken hoe de zelfredzaamheid en redzaamheid beter kunnen worden benut. Dit sluit aan op landelijke ontwikkelingen. Het is uiteraard niet de bedoeling om burgers in gevaar te brengen of om de technische kwaliteit van de hulpverlening te laten dalen. Eventuele uitkomsten zullen hun betekenis met name binnen onze organisaties krijgen, voor die andere kijk op de dingen, die nodig is.

5.5. CENTRUM VOOR GROOTSCHALIG EN BIJZONDER OPTREDEN

Het Operationeel Team en het Adviesteam / Regionaal Beleidsteam zijn gehuisvest in het Centrum voor Grootschalig en Bijzonder Optreden11 (CGO) aan de Deken van Somerenstraat 2 te Eindhoven (Regionale Brandweer).

In 2007-2008 zal een nieuwe visie op het geheel van GMK en CGO worden ontwikkeld. In deze visie zal de Wet op de Veiligheidsregio’s (indien deze dan van kracht is) worden meegenomen. Ondertussen zal aandacht zijn voor:

  • ·

    videoconferentie of een andere techniek van onderling communiceren op afstand

  • ·

    een multidisciplinair informatiesysteem voor de vastlegging van activiteiten in de repressiefase.

De videoconferentie als faciliteit is nodig omdat in de nieuwe GRIP de betrokken burgemeesters in het Regionaal Beleidsteam zitting hebben, maar veelal in hun gemeente zullen zijn. Via videoconferentie kan vanuit het Regionaal Beleidsteam met de burgemeesters in het eigen Gemeentelijk Beleidsteam gecommuniceerd worden. Hangende de beschikbaarheid van video, kunnen we gebruik maken van de faciliteit ‘telefonische conferentie’.

11 Dit CGO omvat mede de functionaliteit van een Regionaal Coordinatiecentrum (RCC), zoals dat in veel regio’s wordt genoemd.

5.6. MULTIDISCIPLINAIR EN BESTUURLIJK OEFENEN

Onder procesverantwoordelijkheid van de Regionale Brandweer zorgt het Veiligheidsbureau voor het multidisciplinair en bestuurlijk oefenen. Het multidisciplinair oefenen veronderstelt, dat elke organisatie ervoor zorgt dat het eigen personeel vakinhoudelijk is toegerust. Het multidisciplinair oefenen is competentiegericht. De ervaring heeft geleerd, dat opleiden/trainen en oefenen essentiële instrumenten zijn om tot een professionele en goed toegeruste organisatie te komen. De huidige en de nieuwe opleiding- en oefenplannen gaan uit van de vastgestelde functieprofielen. Bij de nieuwe GRIP horen landelijke competentieprofielen. Vanwege de overstap naar de landelijke GRIP zijn aangepaste opleidings- en oefenplannen nodig, die aansluiten op de competentieprofielen.

6. Repressie

6.1. OPERATIONELE INFORMATIEVOORZIENING (MULTIDISCIPLINAIR)

6.1.1. Multidisciplinaire organisatie

In de afgelopen jaren is uit diverse grootschalige incidenten en oefeningen gebleken, dat de informatievoorziening tussen de verschillende betrokken partijen niet op orde is. Dit vergroot de kans op slachtoffers en schade. Daarom hebben zowel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als de Nederlandse Vereniging voor Brandweer & Rampenbestrijding zich met dit probleem beziggehouden, leidend tot een beeld van de multidisciplinaire sectie Informatievoorziening12.

We nemen ons voor dit in de beleidsperiode te realiseren.

12 ACIR: De vrijblijvendheid voorbij.; NVBR: Program van eisen voor de sectie informatievoorziening.

6.1.2. Multidisciplinair informatiesysteem

De versterking van het informatiemanagement stelt uiteraard eisen aan de systemen die we gebruiken. Het wensbeeld zoals dat landelijk ontstaat, omvat een multidisciplinair informatiesysteem waarmee we:

  • ·

    situatierapporten op kunnen stellen;

  • ·

    tussen de disciplines en tussen de lagen/niveaus van de crisisorganisatie kunnen communiceren;

  • ·

    objectinformatie, planinformatie, bevolkingsinformatie, geo-informatie, capaciteitsinformatie, effectinformatie, activiteiteninformatie en voorspellingsinformatie kunnen oproepen.

In 2007 zal het Veiligheidsbureau hierover een advies uitbrengen aan het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio en het Regionale College van Politie. In dit advies verwerkt het Veiligheidsbureau de landelijke geformuleerde eisen en handreikingen. Om gebruik te kunnen gaan maken van een multidisciplinair informatiesysteem moeten de informatiesystemen van de betrokken diensten voldoende ontwikkeld zijn. Dit is op dit moment nog niet het geval. Daarom wordt aan de afzonderlijke disciplines de suggestie gedaan om middelen en capaciteit vrij te maken om de informatievoorziening op een gelijkwaardig niveau te brengen. Dit probleem staat al een aantal jaren op de rol. Hiervoor dienen als eerste de gebruikerseisen geïnventariseerd en vastgesteld te worden. Uit deze inventarisatie zal blijken welke middelen en capaciteit nodig is om het gewenste niveau te bereiken.

6.2. GRIP

In het Regionaal beheersplan Rampenbestrijding 2003-2007 is een ‘eigen GRIP13 opgenomen voor de coordinatie van politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening en gemeenten. Er bestond destijds nog geen landelijk referentiekader. Inmiddels is dat landelijke referentiekader beschikbaar14 en via een circulaire van Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties formeel vastgesteld. De provincie streeft ernaar om binnen de provincie één GRIP te hebben. Het landelijke referentiekader geeft een basisformule, die in de regio kan worden aangevuld. Op die manier is een nieuwe ‘GRIP Zuidoost-Brabant’ opgesteld. Deze voldoet geheel aan de landelijke normen, terwijl tegelijkertijd enkele regionale elementen zijn behouden: het Co6rdinatieteam Plaats Incident (CTPI) in GRIP 0 en het Adviesteam in GRIP 3.

13 GRIP = Gecoordineerde Regionale IncidentbestrijdingsProcedure.

14 Met instemming van de “veiligheidskoepel”.

Hieronder staan in het kort de verschillen tussen de huidige en nieuwe GRIP. In de naamgeving:

• Commando Rampterrein (CORT) wordt Commando Plaats Incident (COPI)

• Regionaal Operationeel Team (ROT) wordt Operationeel Team (OT).

In de opbouw:

• Er wordt een GRIP 0 toegevoegd, waarin de drie officieren van dienst overleggen als Co6rdinatieteam Plaats Incident (CTPI).

• Er wordt de variant toegevoegd van een COPI + een OT, zonder bestuurlijk orgaan. Dit is GRIP 2. De oude GRIP 2 en GRIP 1 zakken een plaats in de telling.

Schematisch overzicht:

niveau van

opschaling

oude systeem

nieuwe systeem

GRIP 0

bestond niet

coordinatie op het niveau Officier van

Dienst (was GRIP 1 in het oude systeem)

GRIP 1

coordinatie op het niveau Officier van

Dienst

Commando Plaats Incident / COPI (komt overeen met GRIP 2 in het oude systeem)

GRIP 2

Commando Rampterrein CORT

Commando Plaats Incident COPI +

Operationeel Team

GRIP 3

CORT + Regionaal Operationeel Team +

Gemeentelijk Beleidsteam + Adviesteam

COPI + Operationeel Team +

Gemeentelijk Beleidsteam + Adviesteam

GRIP 4

CORT + Regionaal Operationeel Team +

Regionaal Beleidsteam

COPI + Operationeel Team + Regionaal

Beleidsteam

In het verlengde hiervan is besloten om aan de coordinatoren op de Gemeenschappelijke Meldkamer mandaat te verstrekken tot een opschaling tot maximaal GRIP 3, tot het moment dat de OVD ter plaatse is.

Zodoende wordt nodeloze vertraging verkomen.

Aandacht vraagt de bezetting van de gemeentelijke beleidsteams (GBT). Zodra méér GBT’s ontstaan, zullen politie, brandweer en GHOR vervangers moeten inzetten, hetgeen voor de GHOR maar beperkt mogelijk is. Binnen de gemeente zelf is uiteraard ook een goede vervangingsregeling nodig. Die komt aan de orde bij het Rampenplan.

Tot slot vergt de nieuwe GRIP omzetting van het Handboek Functieprofielen naar competenties. Dit wordt nader uitgewerkt. Voor de tussentijd hanteren we het oude Handboek, waarin de benamingen zijn geactualiseerd (zie Bijlage 11.5).

6.3. AANSPREEKPUNT CRISISBEHEERSING

Meer en meer wordt het Veiligheidsbureau een aanspreekpunt, voor onze gemeenten en operationele diensten. Ons voorbeeld van een Veiligheidsbureau is door steeds meer regio’s gevolgd, waardoor ook het Rijk en de Provincie het Veiligheidsbureau als aanspreekpunt zoeken en vinden. De noodzaak hiertoe is bijvoorbeeld gebleken bij de landelijke vogelgriepmaatregelen en de droogteperiode.

Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een permanente operationele informatielijn en een groei in de informatiestromen, waardoor post- en archiefbehandeling een taak is geworden en de nodige acties vanuit de sector Crisisbeheersing in de regio moeten worden uitgezet. Wij zien dit als een positieve ontwikkeling, die inmiddels is gerealiseerd via de Veiligheidsregio, die hiervoor 0,5 FTE structureel heeft vrijgemaakt.

6.4. ALERTERING

Landelijk is eind 2005 het Alerteringssysteem ingevoerd. Er is al een aantal sectoren aangesloten en dit zal in de komende tijd verder worden uitgebreid. Ook onze regio zal daaraan meewerken. De eventuele kosten die hieraan zijn verbonden zijn nog onbekend.

6.5. ALARMERINGSROUTINES

In de GRIP worden de opkomsttijden na alarmering benoemd. Met het vaststellen van opkomsttijden na alarmering willen we zekerheid hebben dat op enig moment de multidisciplinaire coordinatie kan starten. Vertragende factor voor de werkelijke alarmering zijn:

• de afstemmingstijd tussen de functionarissen van de drie hulpverleningsdiensten of de monodisciplinaire procedures voor het opschalingbesluit; dit wordt verholpen door mandaat te verstrekken aan coordinatoren op de GMK;

• de bedrijfszekerheid van de alarmeringssystemen; we gaan onderzoeken of de techniek voor een snelle alarmering verbeterd kan worden.

6.6. KNOPPENBORDMODEL OPSCHALING

De opschaling conform GRIP werkt in principe van

onderen naar boven: steeds wordt er een hoger niveau toegevoegd. Daarmee is GRIP geschikt voor de vele incidenten waarbij die opbouw past. Er zijn echter ook situaties, waarin er nog geen incident is, maar we ons daar wel op voorbereiden; bijvoorbeeld hoog water, of varkenspest. In die gevallen is misschien wel een Gemeentelijk Beleidsteam nodig, maar geen Commando Plaats Incident. GRIP voorziet daar niet in. Deze lacune willen we opvullen met het “knoppenbordmodel”, dat door het Landelijk Beraad Crisisbeheersing (LBCB) wordt aanbevolen. In dit model heeft elk van de onderdelen van de crisisorganisatie een eigen positie en kan apart worden geactiveerd, zoals de figuur rechts laat zien. Uiteraard kan het aantal knoppen worden uitgebreid en kunnen ook monodisciplinaire eenheden door een knop worden gerepresenteerd.

In de komende beleidsperiode gaan wij, conform het landelijk model zoals in deze paragraaf afgebeeld, per dienst de monodisciplinaire eenheden van het model beschrijven en implementeren.

afbeelding binnen de regeling

6.7. PRESTATIE-EISEN

Gegeven het knoppenbordmodel, is het noodzakelijk dat van elke module die daarin is vertegenwoordigd duidelijk is aan welke prestatie-eisen de module voldoet.

Het Landelijk Beraad Crisisbeheersing heeft dergelijke eisen geformuleerd15. We wachten af of en hoe deze eisen landelijke betekenis krijgen en tot die tijd hanteren we eigen eisen. Voor die eigen eisen gaan we uit van de volgende indeling in tijdsblokken:

besluit tot

GRIP

uitvragen en

verwerken

door GMK

alarmeren

verplaatsen

naar plaats

incident

op plaats

incident of

opkomstplaats

operationeel

zijn

verwerkingstijd

aanrijtijd

opkomsttijd

15 “Basisvereisten Crisismanagement. De Producten benoemd.”, Landelijk Beraad Crisisbeheersing, 20 mei 2006.

Voor de organisatie zijn drie tijden van belang: de verwerkingstijd, de alarmeringstijd en de opkomsttijd.

De verwerkingstijd is de tijd die verstrijkt vanaf het contact met de Gemeenschappelijke Meldkamer waarin een GRIP-niveau wordt gemeld, tot het bereiken van de te alarmeren functionaris.

De aanrijtijd is de tijd die verstrijkt vanaf het moment dat een functionaris wordt bereikt (“de pieper gaat”) tot het moment dat deze functionaris zich bij de Gemeenschappelijke Meldkamer meldt vanaf de opkomstplaats.

De opkomsttijd is de tijd die verstrijkt vanaf het contact met de Gemeenschappelijke Meldkamer waarin een GRIP-niveau wordt gemeld tot het moment, dat de gevergde functionaris(sen) zich bij de Gemeenschappelijke Meldkamer meld(t)(en) vanaf de opkomstplaats. Voor de opkomsttijd van een team uit de GRIP geldt het ter plaatse melden van de laatste functionaris die tot de basisbezetting van dat team behoort.

De eisen die de regio stelt zijn:

  • ·

    De personele invulling van de Officieren van Dienst, het Commando Plaats Incident, het Operationeel Team, het Gemeentelijk Beleidsteam, het Regionaal Beleidsteam en het Adviesteam is benoemd, bekend en beschikbaar.

  • ·

    Alle functionarissen zijn daartoe binnen de eigen kolommen opgeleid en geoefend en kennen hun taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

  • ·

    De opkomsttijden zijn:

  • ·

    - OVD: 20 minuten

    • -

      COPI: 45 minuten

    • -

      OT, GBT, Adviesteam en RBT: 60 minuten.

6.8. ALARMERING BURGEMEESTER

Het informeren en alarmeren van de burgemeester is een knelpunt gebleken. In de bestaande protocollen wordt de burgemeester laat geïnformeerd, veel later dan de media bijvoorbeeld. Om hier iets aan te doen hebben individuele burgemeesters eigen afspraken gemaakt met de hulpdiensten. Zodoende is een regeling ontstaan die niet eenduidig is, waardoor vergissingen kunnen voorkomen. Daarom zullen we komen tot één basisregel, die zowel monodisciplinair als multidisciplinair geldt. Deze basisregel wordt uitgewerkt en voorgelegd aan het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio.

Bij deze alarmering blijkt de bijbehorende communicatie onvoldoende gestructureerd, met name bij de hogere GRIP-niveau’s (wie belt wie en wanneer?). De structurering hiervan zal in de alarmeringsregeling worden meegenomen.

7. Nazorg

7.1. DOELSTELLING NAZORG

Nazorg vormt het sluitstuk van de veiligheidsketen en is te omschrijven als het geheel aan maatregelen dat nodig is om terug te keren tot de normale situatie van voor de ramp. Het gaat daarbij om een veelheid aan activiteiten, zoals psychosociale hulpverlening, schadeafhandeling, het evalueren van de kwaliteit van de rampenbestrijding en het afleggen van verantwoording door bestuurders.

De doelstelling die de regio Zuidoost-Brabant met betrekking tot de nazorg hanteert is toegespitst op ernstige incidenten of rampen en kent daarbij een vijftal elementen:

  • 1.

    Het menselijk aspect: de zorg voor burgers;

  • 2.

    Het menselijk aspect: de zorg voor collega’s;

  • 3.

    Het economisch en maatschappelijk aspect: door (economische) schadereductie en herstel in een werkende staat terugbrengen van de plaats des onheil;

  • 4.

    Het organisatorische aspect; vanuit de nazorg kan de preventie en de preparatie worden gevoed door middel van evaluatie en onderzoek;

  • 5.

    Juridische aansprakelijkheid: door middel van verslaglegging en juridische afhandeling voorkomen dat onnodige schadeclaims en aansprakelijkheidsstelling zal volgen.

Deze onderwerpen worden hieronder kort ingekleurd.

7.2. ROLLEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE DISCIPLINES

Menselijk aspect: de zorg voor burgers

Binnen de deelplannen van de gemeentelijke rampenplannen is het aspect nazorg per gemeente uitgewerkt.

Het gemeentelijke proces ‘geestelijke zorg’ is in onze regio georganiseerd binnen de gemeente Eindhoven en kan regionaal worden ingezet.

De GHOR is procesverantwoordelijk voor het rampbestrijdingsproces PSHOR. Voor de invulling hiervan wordt verwezen naar de procesbeschrijving PSHOR en de daaraan afgeleide plannen. In het kader van de nazorg speelt het onderzoek dat gedaan is naar de maatschappelijke en bestuurlijke impact van incidenten een belangrijke rol (de “M-factor”). Uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in de ontwikkeling van leer- en oefenstof voor deelnemers binnen crisisbeheersing.

Menselijk aspect: de zorg voor collega’s

Iedere organisatie heeft de verantwoordelijkheid om in het kader van nazorg en ten behoeve van het personeel dat betrokken is bij incidenten te voorzien. De psychosociale hulpverlening kan daarin ondersteuning bieden en ingezet worden naar beoordeling van de Operationeel Leider dan wel Leider COPI.

De Politie heeft voor deze nazorg een Team Collegiale Ondersteuning opgericht, dat conform het protocol ingezet kan worden. Voor langdurigere psychosociale begeleiding heeft het korps contracten met een Arbo-dienst.

De Brandweer en de GHOR (nazorg RAV) kennen de inzet van het BOT (Brandweer Opvang Team).

De gemeenten hebben over het algemeen weinig of niets geregeld voor de psychosociale nazorg voor hun personeel. Hier bestaan vooralsnog geen regionale plannen voor. Desgewenst kunnen zij gebruik maken van de regelingen van politie, brandweer en GHOR, of inzet vragen via Slachtofferhulp.

Economisch en maatschappelijk aspect

Dankzij de inzet van de Salvage-organisatie wordt dit aspect naar behoren georganiseerd. Binnen deze regio zijn de processen CRIB en CRAS regionaal georganiseerd (gemeentelijke processen voor administratie van slachtoffers en voor schadeafhandeling).

Organisatorisch aspect

Het organisatorisch aspect omvat het trekken van lering uit het incident. De organisaties hebben binnen het Directeurenberaad afgesproken om het aspect evaluaties in multidisciplinair verband door het Veiligheidsbureau op te laten pakken. Dit is opgenomen in paragraaf 8.3.

Juridische aansprakelijkheid

Alle functionarissen die binnen de multidisciplinaire opschaling een rol vervullen zijn als zodanig door hun bevoegd gezag benoemd. Tevens zijn de functieprofielen per functie vastgesteld. Binnen de multidisciplinaire opschaling is vanaf GRIP 2 de verslaglegging georganiseerd.

7.3. BELEIDSVOORNEMENS VOOR DE KOMENDE VIER JAAR

Gezien de bovenstaande rolverdeling zijn er wel beleidsvoornemens op het terrein van de nazorg, maar deze zijn voornamelijk monodisciplinair. Een voorbeeld is het Informatie- en adviescentrum (IAC), dat in navolging van Enschede zal worden ontwikkeld. Dit is een gemeentelijke verantwoordelijkheid, en een taak waaraan alle disciplines bijdragen.

Het multidisciplinaire beleidsvoornemen betreft de multidisciplinaire evaluatie van het optreden bij incidenten, dat zoals gezegd is opgenomen in paragraaf 8.3.

8. Kwaliteitsborging

8.1. VISIE OP KWALITEIT

Om de kwaliteit van de rampenbestrijding te bewaken en waar nodig te verbeteren, worden landelijk diverse hulpmiddelen ingezet, zoals de algemene doorlichting van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, het systeem van bestuurlijke rapportage en de provinciale toetsingskaders voor de planvorming.

Daarnaast moeten we ook zelf invulling geven aan onze eigen kwaliteitsborging, operationeel en bestuurlijk. We vinden de doorvoering van integrale kwaliteitszorg belangrijk en willen hierin investeren. Daarmee geven we kracht aan het proces van voortdurende verbetering en vernieuwing, met als doel om beter en sneller in te spelen op ontwikkelingen in de omgeving, op de eisen en verwachtingen van burgers, bedrijven, bestuur, partners en medewerkers. Samenwerking tussen de vier disciplines en duidelijke afspraken zijn hierbij de sleutelwoorden.

8.2. UITWERKING

Voor de kwaliteitszorg heeft onze regio in het RBR 2003 gekozen voor het model van het Instituut Nederlandse Kwaliteit, het “INK-model”. Dit, omdat veel gemeenten, de politie en de brandweer het INK-model voor hun kwaliteitszorgsystemen gebruiken. Samenhang en afstemming op landelijk niveau maar ook tussen de disciplines brandweer, politie, geneeskundige hulpverlening en de gemeenten, is hierdoor makkelijker.

De geneeskundige hulpverlening is gebonden aan het HKZ-normenstelsel voor GHOR bureau’s; dit sluit echter gebruik van het INK-managementmodel niet uit. Er zijn gemeenten die een ander model hanteren, maar ook hier kan over en weer aansluiting worden gezocht.

De kwaliteitszorg als zodanig is ingebed in de planning- en controlcyclus van het RBR. Het RBR bevat veel onderwerpen en deelplannen, die periodiek moeten worden getoetst. Daartoe is een planning- en controlcyclus opgezet, die is gebaseerd op het principe van de Deming-circle (plando-check-act).

Het Veiligheidsbureau is procesverantwoordelijk voor de planning- en controlcyclus. Per deelgebied van het RBR is een resultaatverantwoordelijke aangesteld. De planning- en controlcyclus loopt parallel aan de bestuurlijke rapportage.

Parallel aan de cyclus van de Veiligheidsregio controleert het Veiligheidsbureau de stand van zaken op de deelgebieden, binnen de eigen organisatie, de politie, de brandweer, de GHOR en de gemeenten. Hierdoor weten we steeds hoever men is met het realiseren van de vastgestelde multidisciplinaire doelstellingen, en of de beoogde effecten worden bereikt. Op deze wijze houden de bestuurders overzicht en grip op de gemaakte afspraken in het RBR en kan worden bijgestuurd waar dat nodig blijkt.

De werking van het beheer, op basis van bovenstaande uitgangspunten, is uitgewerkt in de nota ‘Planning- en controlcyclus RBR’.

Een belangrijke onderdeel van de kwaliteitszorg is de evaluatie van de aanpak van incidenten. Dat is de meest krachtige bron van inspiratie voor verbetering. Dit aspect is apart uitgewerkt in paragraaf 8.3.

Voor de doorwerking van ervaringen in onze regio of elders treedt de afdeling Operational Control van de Regionale Brandweer op als een “leeragentschap”. Zij prioriteren de leerdoelen en geven dit door aan het Veiligheidsbureau. Door het Veiligheidsbureau worden de leerdoelen omgezet in acties.

Het kader voor het Veiligheidsbureau wordt gevonden in:

• Voor de politie; de referentiekaders conflict-en crisisbeheersing.

• Voor de brandweer; het normenboek en productenboek Crisisbeheersing van de NVBR;

• Voor de GHOR; productenboek GHOR en kwaliteitscertificering.

Via het in 2005 opgezette evaluatievolgsysteem wordt bijgehouden hoe met de verbeterpunten wordt omgegaan.

8.3. EVALUATIES VAN- EN ONDERZOEKEN NAAR INCIDENTAFHANDELING

Op het kruispunt van nazorg en kwaliteitszorg staan de evaluaties van- en de onderzoeken naar het multidisciplinaire optreden bij de afhandeling van incidenten. Daarbij gaat het om de specifieke multidisciplinaire aspecten – dus niet om de monodisciplinaire prestaties of de optelsom daarvan.

In de periode van het eerste RBR (2003-2006), is met name gewerkt aan de opbouw van de multidisciplinaire structuren. De multidisciplinaire samenwerking is in die periode in beperkte mate gecheckt, onder andere door het onderzoek naar de brand bij Diffutherm te Bergeijk16. In de komende planperiode zal het evalueren en onderzoeken meer aandacht krijgen.

16 Wiegant, A.; Achteraf is het makkelijk praten deel III, brand Bergeijk Diffutherm 5 augustus 2004; 17 januari 2005.

8.4. BELEIDSVOORNEMENS VOOR DE KOMENDE VIER JAAR

Naar drie onderwerpen gaat de komende jaren specifieke aandacht uit:

  • 1.

    De werkmethodiek bij evaluaties. Het systematisch evalueren van het eigen optreden is bij de vier disciplines geen gewoonte. Voor zover evalueren plaatsvindt gaat dat op verschillende manieren. Het is de inzet, om vanuit deze verschillende werkwijzen te komen tot een praktische maar gedegen evaluatiemethodiek. Voorbeelden in het land zullen daar zeker bij helpen.

  • 2.

    De kwaliteit en capaciteit voor de uitvoering van evaluaties. We beschikken nu niet over voldoende kwaliteit en capaciteit om regelmatig evaluaties uit te voeren. Ter voorbereiding op de inspectie door de Inspectie Openbare Orde & Veiligheid hebben we in 2004 een intern auditteam opgezet. Dit heeft goed gewerkt. We willen een dergelijk auditteam kwalitatief uitbouwen en een structurele plek geven.

  • 3.

    De doorwerking van leerpunten.

Een derde aandachtsveld is de doorwerking van leerpunten. Waar het gaat om technische aangelegenheden, of al datgene wat in protocollen is vastgelegd, kunnen leerervaringen via de normale onderhoudscyclus worden verwerkt. Waar het gaat om aanpassing van gedrag of werkhouding, of van disciplinegebonden werkwijzen, ligt de zaak veel lastiger. In de planperiode willen we hiervoor een goede traditie ontwikkelen. De afdeling Operational Control van de Regionale Brandweer vervult hierin de rol van ‘leeragentschap’ zoals genoemd door de inspectie Openbare Orde & Veiligheid.

Het voornemen is om de prestatie-eisen voor de crisisbeheersing, zoals die worden geformuleerd door het Landelijk Beraad Crisisbeheersing (LBCB), in onze regio in te voeren (zie paragraaf 6.7). Vanwege het belang hiervan zullen deze eisen nadrukkelijk aandacht krijgen bij evaluaties en audits.

9. Communicatie

9.1. INLEIDING

Communicatie is een monodisciplinair (gemeentelijk) proces en daarom past dit hoofdstuk eigenlijk niet in het multidisciplinaire RBR. Vanwege het cruciale belang van communicatie geven we hier toch aandacht aan dit proces, dat wordt uitgevoerd met hulp van alle betrokken diensten.

De communicatie heeft als doel de inwoners van de regio zo goed mogelijk te informeren over de mogelijke risico’s in het gebied, en over de maatregelen die de regio treft in geval van een crisis of (grootschalig) incident.

Risicocommunicatie geldt hierbij als opmaat naar crisiscommunicatie (opbouwen van basis van vertrouwen in overheid en bevorderen van zelfredzaamheid).

We onderscheiden:

  • ·

    Risicocommunicatie: burgers, bedrijven en instellingen informeren over de mogelijke risico’s in een gebied.

  • ·

    Crisiscommunicatie: burgers, bedrijven en instellingen informeren over de maatregelen die zij zelf moeten nemen in geval van een crisis of (grootschalig) incident; media en publieksvoorlichting over het verloop van het incident.

Hieronder gaat het om de crisiscommunicatie.

9.2. ROLLEN EN VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE DISCIPLINES

De crisiscommunicatie is structureel ingebed en geborgd en wordt multidisciplinair opgepakt.

Om deze taak en functie waar te kunnen maken hebben de voorlichters van de 21 gemeenten en de voorlichters van de operationele diensten zich regionaal georganiseerd in het Regionaal Team Voorlichting dat totaal 35 collega’s omvat.

In geval van een ramp of grootschalig incident op het gebied van veiligheid of openbare orde is de burgemeester binnen de gemeente verantwoordelijk voor de voorlichting naar de burgers. Hij doet daarbij in eerste instantie een beroep op de gemeentelijke afdeling communicatie/ voorlichting. Zodra voor het incident een GRIP is afgeroepen gaan daarnaast de regionale afspraken gelden en komen ook andere dan de gemeentelijke voorlichters in actie. In het regionale modeldraaiboek voorlichting staan de rollen en verantwoordelijkheden ten aanzien van alle voorlichtingsfuncties in geval van crisis en (grootschalig) incident nauwkeurig beschreven.

9.3. BELEIDSVOORNEMENS VOOR DE KOMENDE VIER JAAR

De maatschappelijke verwachtingen over crisiscommunicatie nemen nog steeds toe, daarom is in de organisatie van de crisiscommunicatie verbetering en versterking nodig. De voorstellen ter verbetering en de consequenties daarvan komen aan de orde bij het rampenplan, in het

organisatieplan gemeente en bij de intergemeentelijke samenwerking. Hieronder worden ze kort genoemd.

• Hoofd van het Actiecentrum Voorlichting

Het hoofd van het Actiecentrum Voorlichting stuurt een achttal essentiële voorlichtingsaspecten aan, te weten: interne voorlichting, perscentrum, mediawatcher, callcenter, rampenzender, publiekscentrum, voorlichting opvangcentrum en de gemeentelijke website. Uit oefening en daadwerkelijke inzet bij incidenten blijkt deze functie een groot knelpunt. De personele capaciteit is per gemeente doorgaans niet toereikend om deze specialistische functie in te kunnen vullen en de deelnemers in het regionaal team Voorlichting zijn voor deze functie niet opgeleid. Er is bovendien geen garantie dat een functionaris opkomt. Dit alles levert een fors bestuurlijk afbreukrisico.

• Samenwerking op landelijk niveau

De landelijke samenwerking en de geldende afspraken over communicatie zijn onvoldoende gestructureerd en vastgelegd. Met de komst van het Expertisecentrum voor Risico- en Crisiscommunicatie (ERC) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het mogelijk hierin verbetering te brengen. Dit zal leiden tot nadere afspraken over het gebruik van het landelijk callcenter, over de inzet van de website www.crisis.nl en over de mogelijke landelijke bijstand.

• Opleidings- en oefenplan Voorlichting

Op dit moment wordt het op peil houden en uitbouwen van de kennis en vaardigheden van de voorlichters van het regionaal Actiecentrum Voorlichting en het gemeentelijk Actiecentrum Voorlichting niet gestructureerd aangepakt.

• Samenwerking met de rampenzender Omroep Brabant

Omroep Brabant heeft de rol van rampenzender voor de Brabantse regio’s, maar er is geen sprake van een gestructureerde samenwerking tussen de regio’s en de rampenzender. Er zijn wel afspraken tussen de organisaties gemaakt, maar deze afspraken en de werkwijze zijn in de praktijk nog niet beoefend.

• Bereikbaarheid en beschikbaarheid voorlichter GBT

De continue bereikbaarheid en beschikbaarheid van de voorlichter GBT is nog niet geregeld.

• Capaciteit

In het RBR is opgenomen dat iedere gemeente tenminste één communicatieadviseur beschikbaar stelt voor de regionale werkgroep voorlichting, voor de duur van 8 uur per jaar. In de praktijk blijkt dat 8 uur per gemeente per jaar onvoldoende is om deze taak naar behoren te kunnen uitvoeren.

Zoals gezegd, deze belangrijke onderwerpen komen aan de orde bij het organiseren van de communicatie in de gemeenten en door samenwerking.

10. Implementatie

10.1. AANPAK

Voor de implementatie wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende typen acties:

  • ·

    nader onderzoek, om de situatie in kaart te brengen; kan leiden tot de opdracht om een voorstel voor te bereiden;

  • ·

    voorbereiding van voorstellen;

  • ·

    implementatie van voorstellen en van landelijke modellen en referentiekaders;

  • ·

    intensivering en formalisering van samenwerking met derden;

  • ·

    het opstellen van operationele plannen en draaiboeken (planvorming).

De ambtelijke eindverantwoordelijkheid voor de implementatie ligt bij het Sectorhoofd Crisisbeheersing, die daarin wordt bijgestaan door het Veiligheidsbureau dat de planning & controlcyclus RBR beheert. Per activiteit is een verantwoordelijke aangeduid.

De acties in overzicht:

nr

onderwerp

verantwoordelijke

type

kosten

1.

Zorgniveau

2.

Gemeenten in Leidraad

Operationele prestaties

Coordinerend

Gemeentesecretaris

onderzoek

regulier

Pro-actie / preventie

veiligheidsbureau

3.

Routering gevaarlijke

stoffen

Coordinerend

Gemeentesecretaris

onderzoek

regulier

4.

BEVI-advisering

regionale

brandweer

onderzoek

regulier

Preparatie

veiligheidsbureau

5.

Samenwerking België

regionale

brandweer

samenwerking

regulier

6.

Treinincidenten

regionale

brandweer

planvorming

regulier

7.

Terrorisme

politie

planvorming

regulier

8.

De 6e partner (burgers

en bedrijven)

Coordinerend

Gemeentesecretaris

onderzoek

regulier

9.

Basisplan infectieziekten

GHOR

planvorming

regulier

10.

Vitale infrastructuur

politie

planvorming

regulier

11.

Opleiding/oefening,

GRIP en competenties

veiligheidsbureau

implementatie

regulier

12.

CGO inrichting

GMK / CGO

onderzoek

op begroting

13.

Evenementenbeleid

E-kalender

veiligheidsbureau

Repressie

veiligheidsbureau

14.

Multidisc. operationele

informatievoorziening

veiligheidsbureau

implementatie

regulier

15.

Multidisc.

informatiesysteem

veiligheidsbureau

onderzoek

regulier

16.

Landelijke GRIP incl.

prestatie-eisen

veiligheidsbureau

implementatie

regulier

17.

Implementatie

“Knoppenbordmodel”

veiligheidsbureau

implementatie

regulier

18.

Alarmering

(burgemeester en

algemene routines)

veiligheidsbureau

voorbereiding

regulier

19.

Alerteringssysteem

politie

onderzoek

onbekend

Nazorg / Kwaliteitszorg

veiligheidsbureau

20.

Methodiek

incidentevaluaties

veiligheidsbureau

voorbereiding

regulier

21.

Realisering structureel

auditteam

veiligheidsbureau

implementatie

regulier

22.

Doorwerking van

leerpunten

veiligheidsbureau

implementatie

regulier

23.

Daadwerkelijke

evaluaties

veiligheidsbureau

implementatie

regulier

10.2. BEKOSTING

Zoals uit het overzicht blijkt, kunnen de acties worden bekostigd uit de voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing beschikbare middelen (“regulier”). Nieuwe activiteiten kunnen bekostigd worden door verschuiving, of omdat andere activiteiten zijn afgerond. Het RBR 2007 leidt overigens wel tot nader onderzoek, dat tot voorstellen met financiële consequenties kan leiden. Deze voorstellen zullen in de loop van de planperiode wordt ingediend.

11. Bijlagen

11.1. VERZENDLIJST

  • ·

    alle gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant

  • ·

    Politie Brabant-Zuidoost

  • ·

    Commissaris der Koningin van de provincie Noord-Brabant

  • ·

    Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant

  • ·

    Waterschap Aa en Maas

  • ·

    Waterschap De Dommel

  • ·

    Ministerie van Defensie

  • ·

    Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

11.2. GRIP 2007

GRIP 2007 is opgenomen in een apart document.

11.3. MODEL RAMPENPLAN

Is in voorbereiding.

11.4. MEERJAREN OPLEIDING- EN OEFENBELEIDSPLAN

Is in voorbereiding.

11.5. HANDBOEK FUNCTIEPROFIELEN

Het Handboek functieprofielen is opgenomen in een apart document.

Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant – RBR

11.6. BEGRIPPEN EN AFKORTINGEN

1begrip verklaring opmerkingen

Actiecentrum; het centrum waarin

een discipline haar eigen zaken

organiseert.

COPI

Commando Plaats Incident

Geeft leiding aan de bestrijding. Wordt

gevormd door officieren van de

hulpverlenende diensten en de site onder

leiding van HOVD, die bindende

aanwijzingen kan geven.

CTPI

Co6rdinatieteam Plaats Incident

afstemmingsoverleg van de officieren van

de hulpverlenende diensten

CRIB

I Centraal Registratie- en

Informatiebureau

I Tijdelijk bureau dat informatie verzamelt

(en onder voorwaarden vrijgeeft) over

slachtoffers, vermiste personen, evacués

enz.

GBT

I Gemeentelijk Beleidsteam

GHOR

1 Geneeskundige Hulpverlening bij

1 Ongevallen en rampen

GMK

I Gemeenschappelijke Meldkamer

GRIP

~ Gecoordineerde Regionale

Incidentenbestrijdings Procedure

1 Landelijk Beraad Crisisbeheersing

LBCB

1

MKA

I Meldkamer Ambulancezorg

I Onderdeel van de GMK.

MKB

I Meldkamer Brandweer

I Onderdeel van de GMK.

MKP

I Meldkamer Politie

1 Onderdeel van de GMK.

Operationeel Leider

Het geven van bindende

aanwijzingen voor de coordinatie,

zonder in de bevoegdheden te

treden van de afzonderlijke

diensten.

Operationeel Team

OL

Officier die leiding geeft aan het

Operationaal Team

Operationele

leiding

OT

OVD

Het Oerationeel team geeft de ambtelijke

leiding aan de werkzaamheden als

geheel.

Officier van Dienst

De leidinggevend officier van een parate

dienst.

RBP

Rampbestrijdingsplan

RBT

Regionaal Beleidsteam

Orgaan waarbinnen besluitvorming, beleidsbepaling en beleidsco6rdinatie plaatsvindt, onder voorzitterschap van de Coordinerend Burgemeester.

ROT

Regionaal Operationeel Team

Dit ROT heet nu Operationeel Team.