Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Geldend van 16-09-2015 t/m 05-11-2015

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat de Europese Commissie op 16 februari 2015 het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) heeft goedgekeurd;

Overwegende dat naar aanleiding daarvan Nederland een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling ontvangt en Nederland een eigen bijdrage aan het Plattelandsontwikkelingsprogramma levert van minimaal eenzelfde bedrag;

Overwegende dat het Rijk en de provincies op 18 december 2014 het Convenant Uitvoering POP3 hebben gesloten over de hoofdlijnen van de invulling en werkwijze van de uitvoering van de plattelandsontwikkeling in het POP3;

Overwegende dat de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 heeft gedelegeerd aan de provinciebesturen;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma, zoals verdere verduurzaming en innovatie van de agrarische sector en verbetering van de waterkwaliteit, te behalen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Adviescommissie POP3: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

    bruto jaarloon: in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende cao of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • c.

    ELFPO: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in VO (EU) 1305/2013;

  • d.

    grondgebruiker: gebruiksgerechtigde van de grond;

  • e.

    landbouwer: natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  • f.

    landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • g.

     landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 4, onder c, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;

  • h.

     netto inkomsten: instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen of diensten, met aftrek van alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt, waarbij ook besparingen op operationele kosten die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit hiertoe gerekend worden;

  • i.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • j.

    PAS: Programmatische Aanpak Stikstof;

  • k.

    platteland: gehele grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners;

  • l.

    VO (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • m.

    VO (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

  • n.

    VO (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • o.

    voorbereidingskosten: kosten gemaakt voorafgaand aan de aanvraag om subsidie, ten behoeve van de voorbereiding van de subsidieaanvraag en die bestaan uit:

    • 1.

      kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • 2.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • 3.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • 4.

      personeelskosten.

Artikel 1.2 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

 Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen slechts voor subsidie in aanmerking, samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke of rechtspersonen zijn, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon;

    • b.

      die bestaan uit ten minste twee partijen;

    • c.

      die voldoen aan de concurrentieregels als bedoeld in de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2 Indien een aanvraag namens de deelnemers van een samenwerkingsverband wordt ingediend:

    • a.

      bevat de aanvraag om subsidie gegevens waaruit blijkt dat:

      • 1°.

        de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen;

      • 2°.

        bezit de penvoerder rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband door middel van het overleggen van een samenwerkingsovereenkomst;

    • c.

      bevat de aanvraag om subsidie de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen betreffende de baten en lasten van de deelnemende partijen.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    voor dezelfde activiteit reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde tenderperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of –bedrag;

  • c.

    met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van de voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie in ingediend;

  • d.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, veertiende lid, van Verordening (EU) Nr. 702/2014;

  • e.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • f.

    de aanvrager een landbouwonderneming is waar 250 personen of meer werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet hoger is dan 50 miljoen euro of het jaarlijks balanstotaal hoger is dan 43 miljoen euro.

Artikel 1.5 Berekeningswijze kostensoorten

  • 1 In afwijking van artikel 10 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant wordt, indien de aanvrager gebruik maakt van de kostensoorten personeelskosten en kosten uit onbetaalde eigen arbeid, de volgende berekeningswijze gehanteerd:

    • a.

      personeelskosten worden per uur berekend door het meest recente bruto jaarloon te delen door 1.720 uren op basis van een 40-urige werkweek, vermeerderd met de volgende opslagen:

      • 1°.

        een opslag van 43,5% voor de werkgeverslasten;

      • 2°.

        een opslag van 15% voor de indirecte kosten;

    • b.

      kosten uit onbetaalde eigen arbeid wordt gewaardeerd op € 35 per uur.

  • 2 Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar.

Artikel 1.6 Niet subsidiabele kosten

  • 1 Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • b.

      kosten die reeds uit andere hoofde zijn gesubsidieerd tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

    • c.

      kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, kosten van juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

    • d.

      vervangingsinvesteringen;

    • e.

      legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

    • f.

      reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger;

    • g.

      kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen;

    • h.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen, indien de activiteit betrekking heeft op een investering in de landbouw, de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de aankoop van landbouwproductierechten;

    • b.

      de aankoop van betalingsrechten;

    • c.

      de aankoop van dieren;

    • d.

      de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan.

Artikel 1.7 Samenstelling subsidieplafond

Indien een subsidieplafond deels of geheel bestaat uit financiering afkomstig uit ELFPO bestaan de in deze regeling genoemde subsidiepercentages voor 50% financiering afkomstig uit ELFPO en voor 50% uit nationale overheidsfinanciering.

Artikel 1.8 Externe adviescommissie

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen, die voor subsidie in aanmerking komen, worden voorgelegd aan de Adviescommissie POP3.

Artikel 1.9 Verplichtingen algemeen

  • 1 Onverminderd artikel 17 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant heeft de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is worden bij het plaatsen van opdrachten, de voorschriften uit Richtlijn 2004/18/EG, de Aanbestedingswet 2012 en de gids Proportionaliteit, in acht genomen;

    • b.

      het voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013;

    • c.

      indien er sprake is van een investering, deze gebruiksklaar te hebben, op het moment van indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling;

    • d.

      indien er sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering, wordt deze gedurende vijf jaar gebruiksklaar in stand gehouden;

    • e.

      binnen twee maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening wordt gestart met de uitvoering van de activiteit, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • f.

      de activiteiten worden binnen drie jaar na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening voltooid, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • g.

      het voeren van een administratie die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met ten minste de onderliggende bewijsstukken:

      • 1°.

        indien van toepassing, een sluitende urenadministratie;

      • 2°.

        een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

      • 3°.

        bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • h.

      het bewaren van de administratie en de daartoe beherende bescheiden tot 31 december 2028;

    • i.

      het jaarlijks overleggen van een tussentijds voortgangsverslag, met gebruikmaking van een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • j.

      het verlenen van medewerking aan met het toezicht op deze regeling belaste toezichthouders.

  • 2 Indien subsidie is verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

      berusten de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband, met uitzondering van het eerste lid, onder g;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de administratie, bedoeld in het eerste lid, onder g, te voeren.

Artikel 1.10 Subsidievaststelling

  • 1 Gelet op VO (EU) 1303/2013 ter rechtvaardiging van staatssteun, worden de verleende subsidies vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling bevat ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk en financieel verslag;

    • b.

      facturen en betaalbewijzen.

  • 3 Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.

  • 4 Bij de aanvraag tot vaststelling wordt mededeling gedaan van alle aan het project toe te rekenen inkomsten, waaronder mede begrepen eventueel verleende andere subsidies die op de gesubsidieerde activiteit of activiteiten betrekking hebben.

  • 5 Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b.

      een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c.

      de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan;

    • d.

      de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld onder c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

  • 6 Indien de aanvraag tot vaststelling tevens een verzoek om uitbetaling van subsidie bevat, is artikel 1.17 tevens van toepassing.

Artikel 1.11 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

  • 1 Indien de subsidie betrekking heeft op de paragrafen 1 en 3 van hoofdstuk 2 worden netto inkomsten die gegenereerd worden tijdens de uitvoering van de activiteit en waarmee geen rekening is gehouden bij de goedkeuring van het project, in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien niet alle projectkosten voor subsidie in aanmerking komen, worden de netto inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en de niet subsidiabele delen van de kosten.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000 bedragen.

Artikel 1.12 Verrekening netto inkomsten na uitvoering

  • 1 Indien de subsidie betrekking heeft op de paragrafen 1 en 3 van hoofdstuk 2 worden netto inkomsten die gedurende de referentieperiode als bedoeld in artikel 61, derde lid, onder b, van VO (EU) 1303/2013 gegenereerd na voltooiing van de activiteit in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

  • 2 De referentieperiode omvat mede de uitvoeringsperiode van de gesubsidieerde activiteit.

  • 3 De netto contante waarde van de netto inkomsten gedurende de referentieperiode wordt berekend op basis van de voor de investering gewoonlijk verwachte rentabiliteit als bedoeld in artikel 61, derde lid, onder b, van VO (EU) 1303/2013.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de totale subsidiabele kosten minder dan € 1.000.000 bedragen.

Artikel 1.13 Intrekking of wijziging subsidieverlening of subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht trekken Gedeputeerde Staten de subsidieverlening of subsidievaststelling in of wijzigen deze, indien de Europese Commissie dat op grond van de van toepassing zijnde Europese regelgeving vordert.

Artikel 1.14 Terugvordering

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente.

  • 2 De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in het besluit tot terugvordering vastgestelde betalingstermijn en de datum van de terugbetaling dan wel de verrekening.

  • 3 De betalingstermijn, bedoeld in het tweede lid, bedraagt niet meer dan zestig dagen.

  • 4 Onverminderd de voorgaande leden kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer van het samenwerkingsverband.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, kunnen, indien een deelnemer aan het samenwerkingsverband minder dan 20% bijdraagt aan de kosten van het project, onverschuldigd betaalde subsidiebedragen, bij die deelnemer worden teruggevorderd naar rato van de bijdrage aan het project.

Artikel 1.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op basis van een daartoe door de subsidieontvanger ingediend verzoek om een voorschot, voorschotten verstrekken, op het verleende subsidiebedrag van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Het voorschot wordt verleend op basis van werkelijke kosten en betalingen.

  • 3 Het verzoek om een voorschot bevat ten minste facturen en betaalbewijzen en voor zover van toepassing:

    • a.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten;

    • b.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng kosten uit onbetaalde eigen arbeid;

    • c.

      een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, onder i.

  • 4 Het verzoek om een voorschot bedraagt minimaal 25% van het verleende subsidiebedrag of minimaal € 50.000.

  • 5 Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken op een verzoek om een voorschot.

Artikel 1.16 Verlaging voorschot

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen bij een verzoek om een voorschot als bedoeld in artikel 1.16, vast welk bedrag op grond van deze regeling of de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt.

  • 2 Indien het gevraagde bedrag aan voorschot meer dan 10% hoger is dan het onder het eerste lid berekende bedrag, wordt het onder het eerste lid berekende bedrag verlaagd.

  • 3 De verlaging is gelijk aan het verschil tussen het gevraagde bedrag aan voorschot en het onder het eerste lid berekende bedrag.

  • 4 Het voorschot kan maximaal worden verlaagd tot nihil.

  • 5 Het voorschot wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat het verzoek om een voorschot buiten zijn schuld facturen, betaalbewijzen of bewijsstukken bevat van kosten die niet subsidiabel zijn of indien Gedeputeerde Staten anderszins van oordeel zijn dat de betreffende subsidieontvanger geen schuld treft.

Artikel 1.17 Sanctiebeleid

  • 1 Gedeputeerde Staten verlagen de verleende of vastgestelde subsidie, indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de uitvoering van controles als bedoeld in de artikelen 48 en 49 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.

  • 2 Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid, stelt de Minister van Economische Zaken het sanctiebeleid betreffende het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 vast in de vorm van een beleidsregel.

  • 4 Gedeputeerde Staten sluiten zich aan bij de beleidsregel, bedoeld in het derde lid, en passen deze toe.

  • 5 In de beleidsregel, bedoeld in het eerste lid, worden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 809/2014 van de commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden, bepalingen opgenomen met betrekking tot de gevolgen van het niet voldoen door de subsidieontvanger aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Hoofdstuk 2 Maatregelen

§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties

Artikel 2.1.1 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door rechtspersonen die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting leveren.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verzorgen van trainingen, workshops of coaching aan een groep van landbouwondernemers;

  • b.

    demonstratieactiviteiten, waarbij landbouwers kennis nemen van innovaties en de toepassing ervan.

Artikel 2.1.3 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project komt ten goede aan ten minste drie beheergebieden van de waterschappen in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als resultaat het informeren van landbouwers over innovaties over maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik of een gesloten kringloop, met als doel een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.1.9, eerste lid, 42 punten of meer.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project;

    • e.

      een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren.

Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • b.

      kosten en reiskosten van procesbegeleiders en adviseurs;

    • c.

      materiaalkosten;

    • d.

      huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

    • e.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

    • f.

      voorbereidingskosten gemaakt binnen drie maanden voorafgaand aan de aanvraag.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit als bedoeld in artikel 2.1.2, onder b, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.1.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.1.4 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de activiteit, bedoeld in artikel 2.1.2, deel te nemen.

Artikel 2.1.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 2 november 2015 tot en met 11 december 2015.

Artikel 2.1.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen de subsidieplafonds voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1.2 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.1.6, vast op € 1.300.000.

Artikel 2.1.8 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1.2, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500.000.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 150.000.

Artikel 2.1.9 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 2 Indien na toepassing van het eerste lid, en artikel 2.1.3, eerste lid, onder d, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.1.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.1.10 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden en de herkomst van de deelnemers bij te houden.

§ 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen

Artikel 2.2.1 Doelgroep

  • 1 Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      landbouwers;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van landbouwers.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, onder a, kan subsidie namens een samenwerkingsverband worden aangevraagd door een penvoerder zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor investeringen op het gebied van precisiebemesting in akkerbouw, weidebouw en vollegrondstuinbouw.

Artikel 2.2.3 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt grotendeels uitgevoerd in of komt ten goede aan de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      de aanvrager of de penvoerder is statutair gevestigd in de provincie Noord-Brabant;

    • c.

      de investering komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • d.

      het project heeft betrekking op fysieke investeringen in systemen om de stikstofbenutting bij de teelt van gewassen te verbeteren, met als resultaat een emissievermindering van nitraat naar bodem, grond- en oppervlaktewater;

    • e.

      de investering heeft betrekking op:

      • 1°.

        het laten maken van bodemkaarten van door het landbouwbedrijf gebruikte gewaspercelen waarbij ten minste de variatie in organisch stofgehalte, de zuurgraad, de geleidbaarheid en het reliëf in beeld wordt gebracht;

      • 2°.

        het laten maken van digitale kaarten van door het landbouwbedrijf gebruikte gewaspercelen waarop de plekken in beeld zijn gebracht die minder stikstof nodig hebben;

      • 3°.

        systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende meststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt;

      • 4°.

        systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas;

      • systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt doorvertaald in het doseren;

      • 6°.

        systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest bij maïs:

      • 7°.

        systemen om te zorgen dat urineplekken op grasland bij het bemesten worden overgeslagen.

    • f.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.2.9, eerste lid, 25 punten of meer.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

      • 7°.

        een beschrijving van de risico’s bij de uitvoering van het project en de te nemen beheersmaatregelen, indien het project betrekking heeft op meerdere onderling af te stemmen componenten;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project;

    • e.

      de oppervlakte waarop de investering wordt toegepast en een onderbouwing van de opgegeven oppervlakte.

Artikel 2.2.4 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2, in aanmerking:

  • a.

    kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • b.

    kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • c.

    kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • d.

    kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • e.

    kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • f.

    personeelskosten;

  • g.

    bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;

  • h.

    voorbereidingskosten gemaakt binnen drie maanden voorafgaand aan de aanvraag, voor zover deze betrekking hebben op de kosten van adviseurs.

Artikel 2.2.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.2.4, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor investeringen in reguliere apparatuur voor zaaien, planten, recht rijden en grondbewerking;

  • b.

    kosten voor investeringen in reguliere apparatuur voor het verdelen of toedienen van mest, kunstmest of gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 2.2.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.2, worden ingediend binnen de tenderperiode van 2 november 2015 tot en met 11 december 2015.

Artikel 2.2.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.2.6, vast op € 4.000.000.

Artikel 2.2.8 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 40.000.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 8.000.

Artikel 2.2.9 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      voor het laten maken van bodemkaarten als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 1˚, 0,5 punt per hectare met een maximum van 10 punten;

    • b.

      voor het laten maken van opbrengstkaarten als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 2°, 0,3 punt per hectare met een maximum van 6 punten;

    • c.

      voor systemen als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 3˚,

      • 1°.

        10 punten voor een systeem niet zijnde een spaakwielbemester, 2 punten voor ieder volgend systeem en 4 punten wanneer het doseren wordt afgestemd op verschillen in stikstofbehoefte binnen het perceel, met een maximum van 18 punten;

      • 2°.

        11 punten indien het een spaakwielbemester betreft en 4 punten extra indien deze spaakwielbemester is voorzien van sectieafsluiting;

    • d.

      voor systemen als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 4˚, 6 punten en aanvullend 1 punt per hectare, met een maximum van 16 punten;

    • e.

      voor systemen als bedoeld in artikel 2.2.3 eerste lid onder e, onderdeel 5˚, 15 punten en 5 punten extra wanneer de meetinrichting is opgebouwd op apparatuur voorzien van sectie-afsluiters of bedoeld voor rijenbemesting;

    • f.

      voor systemen als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 6°, 8 punten en 5 punten extra wanneer rijenbemesting wordt gecombineerd met gebruik van sectie-afsluiters;

    • g.

      voor systemen als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 7˚, 18 punten.

    • f.

      de kosteneffectiviteit van het project, afgemeten aan het gevraagde subsidiebedrag en het areaal waarop de investering wordt ingezet te waarderen als volgt:

      • 1°.

        voor de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 1°, 3 punten, indien de kosten lager zijn dan € 100 per ha, 2 punten, indien de kosten tussen de € 100 en € 130 per ha bedragen en 1 punt, indien de kosten tussen de € 130 en €150 per ha bedragen;

      • 2°.

        voor de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdeel 2°, 2 punten, indien de kosten lager zijn dan € 50 per ha, 1 punt, indien de kosten tussen de € 50 en € 100 per ha bedragen;

      • 3°.

        voor de investeringen, bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder e, onderdelen 3° tot en met 7°, 5.000 maal behandeld areaal in ha gedeeld door het gevraagde subsidiebedrag met een maximum van 5 punten;,

    • h.

      de kwaliteit van het projectplan, te waarderen met:

      • 1°.

        5 punten indien de probleemanalyse ingaat op de verschillende manieren om de stikstofbenutting te verbeteren en waarom voor de gekozen variant is gekozen;

      • 2°.

        2 punten indien de verwachte resultaten ook worden weergeven in kilogram te besparen stikstof per ha.

  • 2 Indien na toepassing van het eerste lid en artikel 2.2.3, eerste lid onder f, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.2.7, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.2.10 Verplichtingen specifiek

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.2, binnen twee jaar na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening voltooid.

§ 3 Samenwerking voor innovaties

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Innovatieprogramma Agrofood: Uitvoeringsagenda Agrofood Brabant 2020 vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 27 augustus 2013;

  • b.

    testfaciliteit: omgeving voor het testen van technologische innovatie of marktinnovatie van producten of diensten die zich in het ontwikkelstadium bevinden.

Artikel 2.3.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door samenwerkingsverbanden.

Artikel 2.3.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor een project gericht op het openstellen en exploiteren van een testfaciliteit door een samenwerkingsverband.

Artikel 2.3.4 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, is opgericht voor het uitvoeren van het project;

    • b.

      aan het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, neemt ten minste een landbouwer of een organisatie die de landbouw vertegenwoordigt, deel;

    • c.

      het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, is van belang voor het openstellen en exploiteren van een testfaciliteit;

    • d.

      de deelnemers aan het samenwerkingsverband, dragen bij aan het project;

    • e.

      het samenwerkingsverband, bedoeld onder a, heeft interne procedures vastgesteld ten behoeve van:

      • 1°.

        het garanderen van transparante werking en besluitvorming van het samenwerkingsverband;

      • 2°.

        het voorkomen van belangenconflicten;

    • f.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • g.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • h.

      het project is gericht op het verbeteren van de productiviteit en het duurzame beheer van hulpbronnen;

    • i.

      het project heeft als doel het praktijkrijp maken van kennis en innovatie;

    • j.

      het project is gericht op handel in en voortbrenging van landbouwproducten;

    • k.

      het project heeft betrekking op ten minste een van de volgende thema’s

      • 1°.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

      • 2°.

        versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • 3°.

        maatregelen die leiden tot en een gesloten kringloop;

      • 4°.

        verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderen van risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • l.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.3.10, 14 punten of meer;

    • m.

      het project is gericht op ten minste een van de volgende thema’s uit het Innovatieprogramma Agrofood:

      • 1°.

        het creëren van klantwaarde;

      • 2°.

        het ondernemen in lokale netwerken;

      • 3°.

        het aangaan of vormen van een crossover tussen voeding en gezondheid;

      • 4°.

        het aangaan of vormen van een crossover tussen agrofood en duurzame technologie; of,

      • 5°.

        het aangaan of vormen van een crossover tussen agrofood en biobased economy;

    • n.

      het gebruik van de testfaciliteit wordt opengesteld voor andere natuurlijke - of rechtspersonen dan aanvrager.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      Een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        een beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in het eerste lid;

      • 2°.

        een beschrijving van het project;

      • 3°.

        de doelstellingen van het project;

      • 4°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 5°.

        de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst;

      • 6°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 7°.

        de verwachte resultaten van het project;

      • 8°.

        een beschrijving van de risico’s bij de uitvoering van het project en de te nemen beheersmaatregelen;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een meerjarige exploitatiebegroting over een periode van vier jaren;

    • e.

      een onderbouwde inschatting van het aantal te verwachten benutters van de testfaciliteit uit Noord-Brabant en van buiten Noord-Brabant;

    • f.

      een onderbouwde berekening van de vergoeding voor het gebruik van de testfaciliteit;

    • g.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit.

Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten

  • 1 Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor coördinatie van het samenwerkingsverband en verspreiding van de resultaten van het project;

    • b.

      kosten van bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

       kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • f.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • g.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrecht en merken;

    • h.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;

    • i.

      afschrijvingskosten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, onder b, zijn de kosten voor aankoop van gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 2.3.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 2 november 2015 tot en met 11 december 2015.

Artikel 2.3.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.3.7, vast op € 2.000.000.

Artikel 2.3.8 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt tot een maximum van € 250.000, de som van:

    • a.

      70% van de kosten van coördinatie van het samenwerkingsverband en verspreiding van de resultaten van het project als bedoeld in artikel 2.3.5, eerste lid, onder a; en,

    • b.

      40% van de kosten als bedoeld in artikel 2.3.5, eerste lid, onder b tot en met i.

  • 2 De percentages, bedoeld in het eerste lid, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.

Artikel 2.3.9 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan een of meerdere van de in artikel 2.3.4, eerste lid, onder k, genoemde thema’s, te waarderen met:

      • 1°.

        1 punt voor het thema onder 1°, met een wegingsfactor van 3;

      • 2°.

        1 punt voor het thema onder 2°, met een wegingsfactor van 2;

      • 3°.

        1 punt voor het thema onder 3°, met een wegingsfactor van 2;

      • 4°.

        1 punt voor het thema onder 4°, met een wegingsfactor van 2;

    • b.

      de slagingskans van de activiteit waarbij wordt gelet op de wijze waarop het innovatieproces wordt ingericht en gecommuniceerd, de meerjarenbegroting en de wijze van instandhouding op lange termijn, te waarderen met maximaal 4 punten met een wegingsfactor van 1;

    • c.

      het aantal partners uit het samenwerkingsverband dat statutair is gevestigd in de provincie Noord-Brabant, waarbij meer punten worden toegekend naarmate meer partners statutair in de provincie Noord-Brabant zijn gevestigd, te waarderen met maximaal 4 punten met een wegingsfactor van 2;

    • d.

      het aantal thema’s als genoemd in artikel 2.3.4, eerste lid, onder m, waarop het project is gericht, waarbij bij elk extra thema een punt extra wordt toegekend, te waarderen met maximaal 4 punten met een wegingsfactor van 3;

    • e.

      de kosteneffectiviteit van het project, waarbij wordt gelet op kosten van het project voor openstelling van de testfaciliteit versus de mate en de omvang van het verwachte gebruik van de testfaciliteit, te waarderen met maximaal 4 punten met een wegingsfactor van 1;

    • f.

      de kwaliteit van het projectplan, waarbij wordt gelet op bijstuurbaarheid, planning en opzet, meetbaarheid en objectiviteit van de doelstelling, ambitie en onderbouwing van het projectplan te waarderen met maximaal 4 punten met een wegingsfactor van 1.

  • 2 Indien na toepassing van het eerste lid en artikel 2.3.4, eerste lid, onder m, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.3.8, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.3.10 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3, voor advies over de artikelen 2.3.4, eerste lid, onder m en 2.3.10 voor aan de Adviescommissie POP3.

Artikel 2.3.11 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om de resultaten van het project te verspreiden.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2017 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk

Artikel 3.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.

Ondertekening

 s-Hertogenbosch, 7 september 2015

Gedeputeerde Staten voornoemd,

De Voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk

De Secretaris mw. ir. A.M. Burger

Bijlage 1 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

[Klik hier om het document te downloaden]

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Algemeen

Inleiding Op 13 februari 2015 heeft de Europese Commissie het door Nederland ingediende Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 -2020 (hierna: POP3) goedgekeurd. Het POP3 is primair gebaseerd op VO (EU) 1305/2013. Naast deze verordening zijn de volgende verordeningen ook relevant: VO (EU) 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU L 347) en alle bijbehorende uitvoeringsverordeningen en controleverordeningen.

Op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 van 5 februari 2015, heeft de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma gedelegeerd aan de provinciebesturen.

Wanneer Gedeputeerde Staten subsidies in het kader van het POP3 willen verstrekken is een wettelijke grondslag nodig in de vorm van een subsidieregeling. Om die reden is de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 vastgesteld.

Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht. Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling. Ten slotte bevatten voornoemde Europese verordeningen bepalingen die van toepassing zijn op de subsidieverstrekking op grond van deze subsidieregeling. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder kader, waarbij bij eventuele strijdigheid van deze regeling met normen op een hoger regelgevingsniveau deze laatste voorgaan.

In hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen. Deze bepalingen zijn van toepassing op de hele regeling. In hoofdstuk 2 worden per paragraaf de maatregelen uitgewerkt die in het POP3 zijn opgenomen en die Gedeputeerde Staten subsidiabel willen stellen. Hoofdstuk 2 betreft een aanbouwregeling waarbij allereerst een subsidiemogelijkheid wordt gecreëerd voor de maatregelen inzake kennisoverdracht en voorlichting (paragraaf 1), fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen (paragraaf 2) en samenwerking voor innovaties (paragraaf 3). In hoofdstuk 3 worden nu de slotbepalingen opgenomen. Wanneer Gedeputeerde Staten besluit om de maatregelen voor jonge boeren, infrastructuur, hydrologische maatregelen PAS, Europees Partnerschap voor innovatie en waterbeheer subsidiabel te gaan stellen, zullen deze worden toegevoegd aan hoofdstuk 2. Wanneer Gedeputeerde Staten besluiten om de leadermaatregelen subsidiabel te gaan stellen, zullen deze in hoofdstuk 3 worden opgenomen en worden de slotbepalingen verplaatst naar hoofdstuk 4.

Maatregelen Het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) bestaat uit diverse maatregelen. Een aantal van deze maatregelen wordt in het kader van de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 subsidiabel gesteld door de provincie Noord-Brabant en vervolgens uitgevoerd door de aanvrager(s). Drie POP3-maatregelen zijn door Gedeputeerde Staten subsidiabel gesteld en opgenomen in paragraaf 1 t/m 3 van hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling. Hierdoor is sprake van drie gelijktijdige openstellingen - van 2 november 2015 tot en met 11 december 2015 - voor de volgende maatregelen en thema’s:

§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties De openstelling in §1 betreft maatregel 01 inzake kennisoverdracht en voorlichting als bedoeld in artikel 14 van VO (EU) 1305/2013 (M01) Deze maatregel bestaat uit twee submaatregelen, die beide worden opengesteld (zie art. 2.1.2 van deze subsidieregeling): 1. Trainingen, workshops en coaching van ondernemers; 2. Demonstratieactiviteiten. Uit de SWOT-analyse die is uitgevoerd bij de ontwikkeling van het POP3-programma voor Nederland blijkt dat er grote behoefte is aan kennisoverdracht. Door kennisoverdracht wordt de toepassing van innovaties bevorderd. Het is nodig om voorlichting en andere kennisoverdrachtacties te ondersteunen omdat reeds ontwikkelde (veelal technische) innovaties vaak moeilijk voorbij de eindfase van de innovatiecyclus komen. Zonder deze maatregel blijft grootschalige toepassing van noodzakelijke innovaties uit of wordt deze vertraagd. Dit geldt in het bijzonder wanneer de toepassing van een innovatie niet vanzelfsprekend zelfstandig door het bedrijfsleven en de markt worden opgepakt. Daarnaast dient de maatregel bij te dragen aan kennisuitwisseling tussen onderzoek en praktijk. Enerzijds voor toepassing van nieuwe wetenschappelijke kennis in de praktijk en anderzijds voor onderzoek dat gestuurd wordt door vragen vanuit de praktijk.

Openstelling 2 november 2015 tot en met t/m 11 december 2015: “Kennisoverdracht bodem en water op landbouwbedrijven” Deze eerste openstelling binnen maatregel 01 is een uitwerking van één van de zeven mogelijke thema’s binnen het POP3-programma. De openstelling is namelijk gericht op projecten met als resultaat het informeren van landbouwers over innovaties over maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik of een gesloten kringloop. Het doel hiervan is een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, grond- en oppervlaktewater en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen, waaronder ook water expliciet als grondstof wordt genoemd (zie artikel 2.1.3, eerste lid, onder c van deze subsidieregeling). In het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn dienen de emissies van nutriënten en andere schadelijke stoffen vanuit de landbouw te worden verminderd. Vooral in Noord-Brabant ligt hiervoor een grote opgave omdat onze provincie veel uitspoelingsgevoelige zandgronden en intensieve teelten kent. Van landbouwondernemers in deze gebieden worden extra inspanningen verwacht om hun bedrijfsvoering aan te passen waardoor milieuverliezen afnemen en de efficiëntie van nutriënten en andere inputs toenemen. Met deze openstelling wordt nieuwe kennis overgedragen aan landbouwondernemers voor het sluiten van nutriëntenkringlopen op hun bedrijf en het verminderen van emissies. Er is voldoende kennis om dit te realiseren, maar deze kennis stroomt autonoom onvoldoende door naar landbouwondernemers. Door middel van deze openstelling willen de Brabantse Waterschappen dit proces op gang brengen.

§ 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen De openstelling in §2 betreft maatregel 04 inzake investeringen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a, c en d van VO (EU) 1305/2013 Deze maatregel bestaat uit een vijftal submaatregelen, waarbij alleen submaatregel 04.01.01, hieronder genoemd onder a, door Gedeputeerde Staten subsidiabel is gesteld. Over de overige onderdelen zal GS in de komende jaren tot en met 2020 nadere besluiten nemen. Het gaat om de volgende submaatregelen: a. fysieke investeringen nodig voor het ontwikkelen, beproeven en demonstreren van innovaties en voor de brede uitrol van innovaties; b. fysieke investeringen in verduurzaming van agrarische ondernemingen van jonge landbouwers; c. investeringen in infrastructuur; d. niet-productieve investeringen voor biodiversiteit, natuur, landschap en hydrologische maatregelen PAS (Programmatische Aanpak Stikstof); en e. niet-productieve investeringen voor water. Deze submaatregelen dragen bij aan het versterken van de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven en het concurrentievermogen van de landbouw en bevorderen het gebruik van innovatieve landbouwtechnologieën. Ook dragen deze maatregelen bij aan het verminderen van de negatieve milieueffecten van landbouw. Er wordt een link gelegd met duurzaamheid en innovatie door in te spelen op onderwerpen als milieu, klimaat, water, bodembeheer, energie, dier- en plantgezondheid en dierenwelzijn, biodiversiteit en landschap.

Openstelling 2 november 2015 tot en met 11december 2015: “Innovaties op het landbouwbedrijf voor precisiebemesting” Deze eerste openstelling van submaatregel a / 04.01.01 is een nadere invulling van één van de zeven mogelijke thema’s binnen het POP3-programma. De openstelling is namelijk gericht op projecten met betrekking tot fysieke investeringen in systemen om de stikstofbenutting bij de teelt van gewassen te verbeteren, met als resultaat een emissievermindering van nitraat naar bodem, grond- en oppervlaktewater (zie artikel 2.2.3, eerste lid, onder d van deze subsidieregeling). Met deze openstelling wordt de landbouwsector uitgedaagd om te investeren in innovatieve systemen voor precisiebemesting die leiden tot een lagere milieubelasting. Deze openstelling dient globaal dezelfde doelen als die onder §1 (Kennisoverdracht met cofinanciering door de waterschappen), maar is gericht op innovatieve bedrijfsinvesteringen voor precisiebemesting. De openstelling bevat een limitatieve lijst van innovaties waarin geïnvesteerd kan worden. Het gaat om praktijkrijpe innovaties die nog nauwelijks in de landbouw worden toegepast maar een potentieel hebben voor brede uitrol. Dat wil zeggen dat deze innovaties aantoonbaar goed in de bedrijfsvoering opgenomen kunnen worden, bijdragen aan aanmerkelijk lagere milieuemissies en dat de investeringen zich terugverdienen door hogere bedrijfsrendementen (besparing op meststoffen en andere inputs, en hogere opbrengsten). Het gaat hierbij met name om gebruik van sensoren, GPS, geavanceerde software en hightech apparatuur om de meststoffen op exact de juiste plek, het juiste moment en in de juiste dosering toe te dienen. Een autonome markt-gedreven uitrol hiervan komt moeilijk op gang. Door middel van deze openstelling wordt de drempel voor investeringen verlaagd waardoor er een kopgroep ontstaat met een voorbeeldfunctie voor de volgers.

 

§ 3 Samenwerking voor innovaties De openstelling in §3 betreft submaatregel 16.2 inzake samenwerking als bedoeld in artikel 35 lid 1(a)) van VO (EU) 1305/2013 Uit de SWOT-analyse en de strategie van het POP3-programma voor Nederland blijkt dat de agrarische sector en de afzetketen zijn kostenreductiestrategie zal moeten verschuiven naar een meerwaardestrategie. Zo kan de concurrentiekracht worden behouden en kunnen de externe effecten voor milieu, landschap en samenleving worden verminderd. De sector ziet hiervoor kansen door in te zetten op nieuwe samenwerkingsvormen. Deze zijn gericht op sterkere banden met nieuwe en bestaande partners, binnen en buiten de agrofoodketen. Veel spelers in de agrosector kenmerken zich door kleinschaligheid. Initiatieven zijn vaak versnipperd. Samenwerking is noodzakelijk om nieuwe producten, diensten, markten en ketenmodellen te ontwikkelen.

Openstelling 2 november 2015 tot en met 11december 2015:“Samenwerking voor innovaties” Deze eerste openstelling binnen maatregel 16.2 is een nadere invulling van vier van de zeven mogelijke thema’s binnen het POP3-porgramma, zie artikel 2.3.4, eerste lid, onder k.

Brabant wil tot de slimste en duurzaamste agrofoodregio’s van Europa behoren. Om dit te realiseren daagt de provincie Noord-Brabant ondernemers en kennisinstellingen met het Innovatieprogramma Agrofood 2020 uit tot nieuwe initiatieven. Agrofood gaat over alles wat met voedsel, en deels ook met non food, te maken heeft; van productie, bewerken, verwerken, vermarkten tot en met distribueren. Brabant is in deze sector sterk op het gebied van innovatie, kennis en productiviteit. Op weinig plaatsen in de wereld is de hele keten van ‘grond tot mond’ zo compact vertegenwoordigd als op Brabantse bodem. Bovendien biedt Agrofood Brabant - op hightech na - de grootste economische kansen voor werkgelegenheid en export. Met het Innovatieprogramma Agrofood 2020 wil de provincie Noord-Brabant enerzijds de sterke economische toppositie verder versterken. Anderzijds ondersteunt het programma in de verandering naar een economische sector die grondstoffen en voedsel levert op een duurzame en maatschappelijk gewaardeerde manier. Hierbij ligt de focus op: •Klantwaarde: inspelen op de hogere wensen en eisen van de consument en meerwaarde creëren. •Gezondheid en voeding: ontwikkelen van gezonde en verantwoorde voedingsproducten •Duurzame technologie: samenwerking tussen hightech- en agrofoodbedrijven. •Biobased economy: alle elementen uit het productieproces benutten, waardoor nieuwe producten ontstaan. •Ondernemen in lokale netwerken: investeren in nieuwe samenwerkingsrelaties met de directe omgeving.

Met deze openstelling worden agrarische ondernemers gestimuleerd hun bedrijfsfaciliteiten open te stellen voor derden om innovaties te ontwikkelen en te testen. MKB ondernemers in de agrofoodsector hebben weinig mogelijkheden om hun nieuwe vindingen en ideeën te testen in een real-life omgeving. Daarnaast hebben zij niet altijd toegang tot specialistische kennis en partners. Dat zijn belemmeringen tussen innovatie en markt. Toch zijn er voldoende (agrarische) bedrijven in Noord-Brabant die eigen faciliteiten beschikbaar willen stellen voor anderen. Het opzetten of toegankelijk maken van deze faciliteiten vormt de brug tussen kennis en technologie, tussen het onderzoek enerzijds en de landbouwers en bedrijven, anderzijds. De testfaciliteit draagt hiermee bij aan de bevordering van de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw en innovatie en modernisering van de agrarische sector. Deze ontwikkeling past binnen maatregel 16 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en draagt bij aan het Innovatieprogramma Agrofood Brabant 2020.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 BegripsbepalingenOnder o Voorbereidingskosten Kosten voor voorbereidende activiteiten (= voorbereidingskosten) zijn algemene kosten ter voorbereiding van het project, zoals het inschakelen van adviseurs en het (laten) uitvoeren van haalbaarheidsstudies. De kosten moeten aantoonbaar zijn gemaakt ten behoeve van het specifieke project. Indien eigen personeel ten behoeve van een project wordt ingezet, zijn de voorbereidingsactiviteiten die het personeel heeft uitgevoerd slechts subsidiabel, indien die activiteiten aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt en niet het reguliere werk van het betreffende personeel betreffen. Voorbereidingskosten zijn alleen subsidiabel indien deze als subsidiabele kosten zijn opgenomen in de afzonderlijke paragrafen van hoofdstuk 2.

Artikel 1.4 WeigeringsgrondenOnder a Voor dezelfde activiteit reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde tenderperiode Indien voor dezelfde activiteit en door dezelfde aanvrager meerdere aanvragen worden gedaan, zal alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure, tenzij een eerder ingediende aanvraag wordt ingetrokken. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteit en ingediend door dezelfde aanvrager zullen worden afgewezen.Onder c Met de uitvoering is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend Op grond van de EU-regelgeving dienen subsidies een stimulerend effect te hebben. Een stimulerend effect van een subsidie is niet aanwezig indien de subsidiabele onderdelen van het project al zijn afgerond voordat de subsidieaanvraag is ingediend. Echter ook indien een project al is gestart voor indiening van de subsidieaanvraag, is het de vraag of er sprake is van een stimulerend effect. Een project mag dan ook pas gestart worden als een subsidieaanvraag is ingediend. Uitzondering hierop vormen de zogenaamde voorbereidende activiteiten voor het project.

Artikel 1.5 Berekeningswijze kostensoortenOnder a Personeelskosten Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens de methode beschreven in dit artikel. Dat betekent dat het bruto jaarloon wordt gedeeld door 1.720 uren op basis van een werkweek van 40 uur. Indien er sprake is van een parttime dienstverband, worden de personeelskosten per uur naar rato berekend. Deze berekeningswijze is, voor wat betreft het aantal uren bij een voltijds dienstverband, verplicht voorgeschreven vanuit de van toepassing zijnde EU-verordeningen. De toeslag voor werkgeverslasten en de opslag voor indirecte kosten zijn zogenaamde standaardschalen van eenheidskosten. Indirecte kosten zijn daarbij alle kosten die niet direct toe te rekenen zijn aan de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, bijvoorbeeld bureaukosten. Bij de berekening van personeelskosten wordt uitgegaan van het meest recente bruto jaarloon. Bij de aanvraag van subsidie zal dit de kosten betreffen van het jaarloon voorafgaand aan de subsidieaanvraag, van een personeelslid van het niveau waarop personeel ingezet wordt in het project. Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten. Onder b Kosten uit onbetaalde eigen arbeid Er is sprake van kosten uit eigen arbeid indien de aanvrager zelf tijd stopt in het project, maar niet in loondienst is.

Artikel 1.7 Samenstelling subsidieplafond De subsidieplafonds die op grond van deze regeling worden vastgesteld bestaan uit 50% financiering afkomstig uit het door de Europese Unie aan Nederland beschikbaar gestelde bedrag aan middelen uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en uit 50% nationale overheidsfinanciering. De nationale overheidsfinanciering kan bestaan uit middelen afkomstig van de provincie, de gemeenten of de waterschappen.

Artikel 1.9 VerplichtingenOnder c Investeringen In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk is gedaan, maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kan worden en dus gebruiksklaar is. Of de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wordt is niet controleerbaar en dus ook geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende vijf jaar gebruiksklaar in stand wordt gehouden en dus ook vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft. Onder g AdministratieOnderdeel 1° Sluitende urenadministratie Een administratie, bijvoorbeeld een tijdschrijfsysteem, van waaruit het ingezette aantal uren ten behoeve van het project inzichtelijk is. Deze urenadministratie is alleen nodig indien het personeelskosten of eigen uren betreft die als subsidiabele kosten in de aanvraag worden opgevoerd.Onderdeel 2° Inkoopdossier Een dossier waarin alle documenten die betrekking hebben op de aankoop van een bepaalde investering overzichtelijk bijeen gebracht zijn.

Artikel 1.10 Subsidievaststelling (Artikel 1.11 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering Artikel 1.12 Verrekening netto inkomsten na uitvoering) Dit artikel wijkt op onderdelen af van de Asv om aan te kunnen sluiten bij de afrekensystematiek van de Europese verordeningen. Bij de aanvraag tot vaststelling worden alle bescheiden overgelegd die noodzakelijk zijn om de inhoudelijke uitvoering van het project, de financiële aspecten ervan en de behaalde resultaten te kunnen beoordelen. Bij elk project moet worden aangegeven welke uitgaven voor de subsidiabele activiteit zijn gedaan en welke inkomsten uit de activiteit zijn voortgevloeid. Mochten er tijdens het project netto-inkomsten zijn gegenereerd of besparingen zijn behaald als gevolg van investeringen, waarmee ten tijde van de subsidieverlening geen rekening is gehouden, vindt er in bepaalde gevallen verrekening plaats. De gevallen waarbij geen verrekening plaatsvindt zijn opgenomen in artikel 65, achtste lid, van VO (EU) 1303/2013. Dit geldt ook voor projecten die na uitvoering ervan netto-inkomsten genereren, met uitzondering van hetgeen in artikel 61 van VO (EU) 1303/2013 is bepaald. Met netto-inkomsten wordt bedoeld de instroom van kasmiddelen die gebruikers genereren door rechtstreeks te betalen voor de door middel van de gesubsidieerde activiteit verstrekte goederen of diensten, met aftrek van alle operationele kosten en de kosten voor de vervanging van uitrusting met korte levensduur die in de overeenkomstige periode zijn gemaakt. Ook besparingen die gerealiseerd worden door de gesubsidieerde activiteit worden tot de inkomsten gerekend. Verrekening hoeft niet plaats te vinden als de totale subsidiabele kosten minder dan € 50.000 bedragen.

Artikel 1.14 TerugvorderingVijfde lid In dit onderdeel wordt een uitzondering gemaakt op de hoofdelijke aansprakelijkheid bij deelnemers in een samenwerkingsverband. Indien een deelnemer minder dan 20% bijdraagt is hij alleen aansprakelijkheid voor zijn aandeel in het project. Deze uitzondering is opgenomen om ook deelnemers die een klein aandeel hebben in een project aan te moedigen om mee te doen.

Artikel 1.15 Bevoorschotting en betalingEerste lid Afwijking van de Asv Dit artikel wijkt af van de Asv om aan te kunnen sluiten bij de wijze van bevoorschotting zoals is bepaald in de Europese verordeningen.

Artikel 1.16 Verlagen voorschot Als in het verzoek om een voorschot kosten zijn opgevoerd waarvan niet kan worden vastgesteld dat deze subsidiabel kan het voorschot worden verlaagd. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om onvoldoende onderbouwing van de gemaakte kosten, om kosten voor activiteiten die niet zijn verricht in het kader van het project, om kosten voor activiteiten die wel in het kader van het project zijn verricht, maar niet subsidiabel zijn gesteld in deze regeling of kosten die dubbel opgevoerd worden. Indien de onjuist gedeclareerde kosten meer dan 10% bedragen van de totaal in het betreffende verzoek gedeclareerde wel subsidiabele kosten, wordt het te verstrekken voorschot verlaagd met de hoogte van de opgevoerde kosten die niet subsidiabel zijn. Deze regel is door de Europese Commissie ingesteld om zorgvuldigheid bij de aanvragers te stimuleren. Indien een aanvrager kan aantonen dat hij geen schuld heeft aan de onjuiste declaratie, kan van de korting worden afgezien.

Artikel 1.17 SanctiebeleidDerde lid Het sanctiebeleid wordt door de Minister van Economische Zaken vastgesteld en als zodanig gepubliceerd. Door middel van dit artikel sluiten Gedeputeerde Staten zich aan bij dit sanctiebeleid en zullen dit beleid indien nodig toepassen. Het sanctiebeleid heeft de vorm van een categoriseringstabel. De tabel wordt met enige regelmaat geactualiseerd op basis van Europese regelgeving. De tabel zoals deze geldt bij verlening, is van toepassing voor de subsidieontvanger. Vijfde lid In het beleid, de categoriseringstabel, wordt aangegeven welke sancties zullen worden opgelegd wanneer niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de regelgeving. Deze tabel is gebaseerd op zowel Europese als nationale regelgeving.

Artikel 2.1.3 SubsidievereistenEerste lid, onder a Beheergebieden In de provincie Noord-Brabant zijn vier waterschappen actief, Waterschap Aa en Maas, Waterschap Brabantse Delta, Waterschap De Dommel en waterschap Rivierenland. Omdat deze waterschappen gezamenlijk zorgen voor de cofinanciering is het belangrijk dat de emissievermindering van milieubelastende stoffen ook ten goede komt aan het waterbeheer van ten minste drie waterschappen.Eerste lid, onder b, Platteland of agrarische sector Activiteiten worden geacht ten goede te komen aan het platteland of de agrarische sector indien de activiteit zelf of de resultaten ervan ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector. Om te voorkomen dat een activiteit niet voor subsidie in aanmerking komt, omdat de activiteit wordt verricht ten behoeve van een agrarische onderneming die gevestigd is in een woonkern met meer dan 30.000 inwoners, wordt in dit onderdeel aangegeven dat activiteiten waarvan de resultaten ten goede komen aan de agrarische sector ook voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.2.3 SubsidievereistenEerste lid, onder b Platteland of agrarische sector Activiteiten worden geacht ten goede te komen aan het platteland of de agrarische sector indien de activiteit zelf of de resultaten ervan ten goede komen aan het platteland of de agrarische sector. Om te voorkomen dat een activiteit niet voor subsidie in aanmerking komt, omdat de activiteit wordt verricht ten behoeve van een agrarische onderneming die gevestigd is in een woonkern met meer dan 30.000 inwoners, wordt in dit onderdeel aangegeven dat activiteiten waarvan de resultaten ten goede komen aan de agrarische sector ook voor subsidie in aanmerking komen.Eerste lid, onder d Fysieke investeringen in systemen Het project kan bestaan uit meerdere deelprojecten. Bijvoorbeeld het opbouwen van apparatuur op meerdere machines.Eerste lid, onder e, onderdeel 1° Het laten maken bodemkaarten Door te investeren in bodemkaarten kan de landbouwer bepalen op welke plekken correcties nodig zijn en/of op welke plekken een lagere stikstofgift afdoende is omdat andere factoren de gewasgroei limiteren.Eerste lid, onder e, onderdeel 2° Het laten maken van digitale kaarten Door te investeren in kaarten waarop de variatie in opbrengst is weergegeven kan de landbouwer bepalen op welke plekken een lagere stikstofgift afdoende is omdat andere factoren de gewasgroei limiterenEerste lid, onder e, onderdeel 3° Systemen voor emissiearm toedienen Met ‘gericht’ wordt bedoeld dat de meststoffen daar worden toegediend waar ze voor de plant of het gewas nodig zijn. Het gaat bij deze maatregel om minerale meststoffen, niet om dierlijke mest.Eerste lid, onder e, onderdeel 4° Dit systeem wordt fertigatie genoemd.Eerste lid, onder e, onderdeel 5° De afkorting NIRS staat voor: Nabij InfraRood Spectografie.Tweede lid, onder a, onderdeel 7° Beheersmaatregelen Bij complexe innovaties bestaat de kans dat knelpunten ontstaan, waardoor het project niet slaagt. Om die reden wordt de aanvrager verzocht om, indien er sprake is van een project met meerdere nog af te stemmen componenten, een beschrijving te geven van de risico’s bij de uitvoering van het project en de ter preventie te nemen beheersmaatregelen. Hierbij valt te denken aan een inventarisatie van de mogelijke knelpunten en de oplossingsrichtingen daarbij, hoe er tijdig maatregelen genomen worden om de kans op mislukkingen te verkleinen en de leverings- en serviceafspraken met leveranciers van componenten ingeval knelpunten optreden in de totaal-aanpak.

Artikel 2.2.5 Niet subsidiabele kosten Systemen voor precisiebemesting zullen vaak worden opgebouwd op gangbare apparatuur voor het zaaien, planten of poten van gewassen, voor het aanaarden van gewassen of andere vormen van grondbewerking, dan wel voor het toedienen van mest, kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen of andere hulpstoffen. Investeringen in de aanschaf van deze en soortgelijke apparatuur zijn niet subsidiabel. Alleen de meerkosten voor het opbouwen van apparatuur voor precisiebemesting en de daarmee verband houdende aanpassingskosten zijn subsidiabel. Investeringen in GPS-systemen zijn alleen subsidiabel indien ze noodzakelijk zijn voor precisiebemesting.

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteiten Het openstellen en exploiteren van een testfaciliteit vormt een brug tussen kennis en technologie enerzijds en de landbouwers e.a. anderzijds. Innovatie en modernisering in agrarische ondernemingen wordt door een testfaciliteit bevorderd. Het openstellen en exploiteren van een testfaciliteit is het uitvoeren van een innovatief project nu de testfaciliteit gericht is op het verbeteren van de productiviteit en als doel heeft het praktijkrijp maken van kennis en innovatie.

Artikel 2.3.4 Subsidievereisten Onder f Van belang is dat de testfaciliteit die wordt opengesteld, in Noord-Brabant ligt. De benutters mogen afkomstig zijn van buiten de provincie Noord-Brabant.Onder i Met het praktijkrijp maken van kennis en innovatie is het project direct gericht op het ontwikkelen, valideren of verfijnen van kennis en innovaties.

Onder m In dit onderdeel zijn de programmalijnen uit het Innovatieprogramma Agrofood opgenomen.Onderdeel 1° klantwaarde Met de klant wordt de eindgebruiker of consument bedoeld. Getoetst wordt hierbij of de consument een hogere waarde beleeft, door ofwel een betere verhouding tussen prijs en kwaliteit, of de manier waarop het product is voortgebracht of de wijze waarop het product wordt aangeboden. Onderdeel 2° lokale netwerken Ondernemen in lokale netwerken vraagt een nieuwe manier van denken en werken in competitieve en flexibele netwerken op lokaal niveau. De ondernemer in het lokale netwerk werkt aan toekomstperspectief door te investeren in verhoudingen tussen boer-burger-overheid, producenten en retail onderling, ondernemerschap en de ruimtelijke kwaliteit van de lokale omgeving en het landelijk gebied.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter de secretaris prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger