Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015)

Geldend van 17-04-2021 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2021

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die normaal in de handel verkrijgbaar is, ook door mensen zonder beperkingen wordt aangeschaft en gebruikt of die niet aanzienlijk duurder is dan voorzieningen met vergelijkbare functies;

  • b.

    andere voorziening: voorziening op basis van een andere wet dan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • c.

    bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

  • d.

    cliënt: onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger bevoegdelijk optreedt;

  • e.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • f.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders/verzorgers, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • g.

    logeerbaar maken: toegankelijk maken van de woonruimte en toegankelijk en bruikbaar maken van maximaal één woonkamer, één slaapkamer, één toilet en één douche;

  • h.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • i.

    melding: verzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, om onderzoek naar de behoefte van maatschappelijke ondersteuning;

  • j.

    ondersteuningsplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt en zijn mantelzorger zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • k.

    Pgb-vertegenwoordiger: een door de cliënt gemachtigde natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel een door de rechter benoemde wettelijk vertegenwoordiger die de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op zich neemt;

  • l.

    ritbijdrage: een door het college vast te stellen bedrag dat een persoon met beperkingen bijdraagt aan het gebruik van het Aanvullend Openbaar Vervoer;

  • m.

    sociale basis: het breed en laagdrempelig aanbod van activiteiten en ondersteuning in de eigen buurt of wijk, om zelfredzaam te zijn, talenten te ontwikkelen en mee te doen in de stad;

  • n.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • o.

    verblijf: onderdak, in elk geval met een slaapplaats, al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten;

  • p.

    verslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet;

  • q.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee een vergelijkbaar adequaat resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de wet;

  • r.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

  • 1. Deze verordening richt zich op personen

    • a.

      die hun woonplaats hebben in Amsterdam en

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en

    • c.

      daar ondersteuning bij nodig hebben, of

    • d.

      die, al dan niet woonachtig in Amsterdam, als mantelzorger ondersteuning aan een Amsterdammer bieden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid richt de verordening zich wat betreft opvang en beschermd wonen op ingezetenen van Nederland die in Amsterdam ondersteuning zoeken.

  • 3. Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domeinoverstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet draagt het college zorg voor een goede afstemming van de ondersteuning.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

  • 1. Een melding van een ondersteuningsbehoefte kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan.

  • 2. Het college bevordert optimale toegankelijkheid voor alle ingezetenen die een melding willen doen van een ondersteuningsbehoefte.

  • 3. De medewerker die de melding ontvangt registreert en bevestigt de ontvangst van de melding en informeert de cliënt over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. De medewerker wijst de melder erop dat hij een persoonlijk plan kan inbrengen in het onderzoek.

  • 4. De medewerker wijst degenen die zich met een ondersteuningsvraag melden erop dat zij zich bij het onderzoek desgewenst kunnen laten bijstaan door een cliëntondersteuner.

  • 5. De medewerker zal naar aanleiding van de melding onderzoeken waar de behoefte aan ondersteuning van de cliënt en diens mantelzorger uit bestaat.

  • 6. Als een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, verschaft de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 7. Indien de cliënt en de ondersteuningsvraag genoegzaam bekend zijn, kan de medewerker in afwijking van het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 8. Bij het onderzoek wordt de cliënt geïnformeerd over de keuze tussen een maatwerkvoorziening in natura, als financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget en de gevolgen daarvan.

  • 9. Het college kan de mogelijkheid instellen van een herbeoordeling van de melding als bedoeld in het vijfde lid door een andere medewerker voor de gevallen dat de cliënt en de medewerker niet tot overeenstemming komen over een ondersteuningsplan.

  • 10. Het college kan nadere regels stellen omtrent de toegangsbeoordeling als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

De behandelend medewerker bespreekt met de cliënt na de melding zo spoedig mogelijk, met inachtneming van diens persoonlijk plan indien aanwezig, de volgende onderwerpen in samenhang met elkaar:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

  • b.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • c.

    de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met behulp van vrijwillige inzet te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • e.

    de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • f.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • g.

    informatie over bijdragen in de kosten die de cliënt verschuldigd zal zijn.

Artikel 2.3 Verslag onderzoek

  • 1. De cliënt ontvangt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Indien er een ondersteuningsplan wordt opgesteld geldt dat als verslag van het onderzoek.

  • 2. Bij opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt over dit verslag wordt een nieuw verslag opgesteld.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door een cliënt schriftelijk ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, of na verloop van de onderzoeksperiode. Het college kan bepalen dat een aanvraag ook digitaal of mondeling kan worden gedaan.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviseur om advies vragen gedurende de behandeling van de aanvraag.

Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget

In aanvulling op artikel 2.4 omvat een aanvraag voor een persoonsgebonden budget in elk geval

  • a.

    de te treffen maatwerkvoorziening en het beoogde doel,

  • b.

    de voorgenomen uitvoering en uitvoerder daarvan,

  • c.

    de kwalificaties van de uitvoering en

  • d.

    een motivering waarom een persoonsgebonden budget gewenst is.

Artikel 2.5a- Aanvraag financiële tegemoetkoming meerkosten

Een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming meerkosten wordt door een cliënt schriftelijk of digitaal ingediend.

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

  • 1. Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in natura of als financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is, voorzover dit door het college wordt bepaald;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van de maatwerkvoorziening.

  • 2. Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in elk geval vastgelegd:

    • a.

      voor welke maatwerkoplossing het persoonsgebonden budget kan worden aangewend;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld, voorzover dit door het college wordt bepaald;

    • d.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget, en

    • e.

      welke regels gelden ten aanzien van facturering en verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Als er sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt dit in de beschikking opgenomen.

  • 4. Bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming meerkosten wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke vergoeding wordt toegekend;

    • b.

      wat de duur van de toekenning is;

    • c.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan de toekenning.

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

  • 1. Een algemene voorziening kan ingericht zijn voor alle inwoners van Amsterdam of voor een specifieke doelgroep, en is rechtstreeks toegankelijk voor mensen die maatschappelijke ondersteuning behoeven en tot de doelgroep van de voorziening behoren.

  • 2. Het college bevordert en treft de algemene voorzieningen die naar zijn oordeel bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van ingezetenen en aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk daarvoor, waaronder in elk geval de in dit hoofdstuk vermelde voorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 3.2 Voorzieningen sociale basis

De voorzieningen op wijkniveau sluiten zoveel als mogelijk aan op eigen initiatieven van burgers en vrijwilligersorganisaties en omvatten in elk geval:

  • a.

    informatie en advies;

  • b.

    versterking van de vrijwillige inzet en informele netwerken;

  • c.

    mantelzorgondersteuning;

  • d.

    activering, participatie en talentontwikkeling;

  • e.

    collectieve ondersteuning.

Artikel 3.3 Ondersteuning door het buurtteam

De ondersteuning door het buurtteam omvat vraagverheldering, informatie en advies, het opstellen van een ondersteuningsplan en het voeren van regie voor zover de cliënt daar niet toe in staat is. Het buurtteam biedt ondersteuning, zorg en activering op sociale levensdomeinen, zoals problemen rond werk en schulden in samenwerking met de sociale basis, veiligheid, werk, participatie, inkomen en wonen. Het buurtteam leidt waar nodig toe naar maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.4

[Vervallen per 01-06-2017]

Artikel 3.5 Beschermd vervoer

Het college draagt voor iedere Amsterdammer vanaf 75 jaar zorg voor de beschikbaarheid van beschermd collectief vervoer.

Artikel 3.6 Woningaanpassing

Het college draagt zorg voor het aanbrengen van kleine, enkelvoudige woningaanpassingen.

Artikel 3.7 Kortdurende opvang, passantenpension en noodopvang dakloze gezinnen

  • 1. Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend voltijdverblijf, in elk geval met een slaapplaats, al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten.

  • 2. Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdverblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen.

  • 3. Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdverblijf in geval van een acute noodsituatie voor Amsterdamse gezinnen, op specifiek voor dat doel bestemde plekken.

Artikel 3.8 Waardering mantelzorgers

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers.

Hoofdstuk 4 A. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

  • 1. Bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3 als uitgangspunt.

  • 2. Alle mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek eerst beoordeeld.

  • 3. Bij de beoordeling van de aanvraag hanteert het college in aanvulling op de voorgaande leden en met inachtneming van het beleidsplan op grond van artikel 2.1.2 van de wet in ieder geval de volgende criteria:

    • a.

      een aanspraak op een adequate andere voorziening op grond van een andere regeling is voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening;

    • b.

      er is sprake van een noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang;

    • c.

      er is geen sprake van normale maatschappelijke kosten of van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • d.

      er is geen sprake van voorzienbaarheid, waaronder begrepen kosten die de cliënt reeds voor het indienen van de aanvraag heeft gemaakt;

    • e.

      het college kent in beginsel de goedkoopst adequate voorziening toe;

    • f.

      het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1. Het college kent in aanvulling op artikel 4.1 een persoonsgebonden budget toe als naar het oordeel van het college is vastgesteld dat:

    • a.

      cliënt, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk dan wel zijn Pgb-vertegenwoordiger, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      is gemotiveerd dat een cliënt een persoonsgebonden budget wenst;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

  • 2. Het college kent geen persoonsgebonden budget toe als

    • a.

      in de drie jaren, voorafgaand aan de datum van het onderzoek, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d, en e van de wet;

    • b.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

    • c.

      het een voorziening voor opvang of aanvullend openbaar vervoer betreft;

    • d.

      voor zover het persoonsgebonden budget is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij voldaan is aan door het college te stellen nadere voorwaarden;

    • e.

      voor zover dit is bedoeld voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • f.

      voor zover dit is bedoeld voor reis-, parkeer-, ondersteunings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 3. De tarieven van het persoonsgebonden budget zijn:

    • a.

      voor ambulante ondersteuning € 44,00 per uur;

    • b.

      voor dagbesteding € 37,40 per dagdeel;

    • c.

      [Vervallen per 01-01-2019]

    • d.

      voor beschermd wonen geldt een tarief dat is gebaseerd op de geïndiceerde onderdelen van de GGZ-C Zorgzwaartepakketten (ZZP) 3 tot en met 5 conform de AWBZ 2014;

    • e.

      toeslag op het tarief voor beschermd wonen voor een gezamenlijk wooninitiatief € 4.000,00;

    • f.

      voor logeeropvang € 109,19 per etmaal;

    • g.

      voor woonvoorzieningen geldt het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte;

    • h.

      voor hulp bij huishouden € 4,49 per punt;

    • i.

      voor vervoersvoorzieningen geldt het volgende:

      • i.

        Bij koop van een individuele vervoersvoorziening wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate voorziening. Het budget wordt indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud of verzekering.

      • ii.

        De hoogte van het Pgb voor gebruik taxi of vervoer door derden bedraagt € 1.504,04 of voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen € 1.128,52 ieder, op jaarbasis.

      • iii.

        De hoogte van het Pgb voor gebruik rolstoeltaxi of vervoer door derden bedraagt € 2.316,24 of voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen € 1.737,48 ieder, op jaarbasis.

      • iv.

        De hoogte van het Pgb voor gebruik taxi of vervoer door derden naast gebruik van fiets, scootmobiel of (elektrische) rolstoel bedraagt € 564,80 of voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen € 423,88 ieder, op jaarbasis.

      • v.

        In het geval van een maatwerkbedrag taxi of vervoer door derden kan de daarvoor geïndiceerde aanvrager ook kiezen voor een tegemoetkoming op declaratiebasis (maatwerkbedrag). Uitbetaling vindt plaats op basis van declaratie. Als de declaratie niet voldoet aan in de beschikking gestelde verplichtingen en voorwaarden zal deze niet uitbetaald worden.

      • Uitbetaling vindt plaats op basis van declaratie. Als de declaratie niet voldoet aan in de beschikking gestelde verplichtingen en voorwaarden zal deze niet uitbetaald worden.

      • vi.

        De maximumhoogte van het bedrag als bedoeld onder v. bedraagt per jaar:

        • a.

          voor vervoer als bedoeld in lid ii € 5.163,96 of € 3.872,96 voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen ieder;

        • b.

          voor vervoer als bedoeld in lid iii € 3.899,88 of € 2.925,16 voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen ieder;

        • c.

          voor vervoer als bedoeld in lid iv € 1.936,48 of € 1.452,36 voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen ieder.

      • vii.

        De hoogte van het Pgb voor aanpassing aan de eigen auto wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

      • viii.

        Voor een rolstoel wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op de hoogte van de goedkoopst adequate voorziening. Het budget wordt indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud of verzekering.

  • 4. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor niet-professionele ondersteuning bedraagt voor zover deze afwijkt van het bepaalde in het derde lid;

    • a.

      voor ambulante ondersteuning € 20,00 per uur;

    • b.

      voor dagbesteding € 20,00 per dagdeel.

  • 5. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woonruimteaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, beschikt de persoon over de desbetreffende kwalificatie;

    • b.

      deze persoon heeft niet aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem te zwaar valt, en

    • c.

      de persoon uit het sociaal netwerk van wie de dienst wordt betrokken zal niet het budget beheren, behalve met toestemming van het college vanwege bijzondere omstandigheden.

Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor ambulante ondersteuning

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor ambulante ondersteuning als

  • a.

    er als gevolg van een beperking of dreigende beperking op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie noodzaak is tot ondersteuning bij het inzetten van de eigen kracht, het structureren en uitvoeren van praktische activiteiten en het aanleren van vaardigheden bij het regelen van het dagelijks leven, bij het aangaan of onderhouden van sociale contacten en het versterken van het sociale netwerk van de cliënt en/of bij het participeren in de samenleving. De ondersteuning kan ook nodig zijn ter ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg levert als er daarbij sprake is van (dreigende) overbelasting, en voor het signaleren van terugval of het voorkomen van escalatie, of

  • b.

    er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of

  • c.

    toezicht op de cliënt nodig is.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor dagbesteding

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor dagbesteding als

  • a.

    de cliënt als gevolg van een beperking of specifieke omstandigheid onvoldoende in staat is om zelf of met behulp van zijn netwerk zinvolle tijdsinvulling met sociale contacten of deelname aan het maatschappelijk verkeer te organiseren, of

  • b.

    er sprake is van een beperking of specifieke omstandigheid, waardoor gedurende de dagbesteding deskundigheid vereist is, of

  • c.

    overbelasting van mantelzorgers daardoor wordt voorkomen.

Artikel 4.5 Aanvullende criteria voor opvang en beschermd wonen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie, en

    • b.

      beperkt zelfredzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2. In aanvulling op artikel 4.1 kan

    • a.

      een slachtoffer van huiselijk geweld in aanmerking komen voor opvang inclusief bescherming en bijbehorende ondersteuning als deze

      • 1.

        slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de woonsituatie moet verlaten, en

      • 2.

        18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

      • 3.

        geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige woonsituatie te creëren.

    • b.

      een slachtoffer van huiselijk geweld, waartoe ook alle leden van het gezin met hun onderlinge gezinsrelaties en patronen behoren, in aanmerking komen voor ambulante hulpverlening als

      • 1.

        het slachtoffer of de ouder met gezag of verzorger 18 jaar of ouder is, en

      • 2.

        het slachtoffer en de leden van het gezin niet in staat zijn om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, en

      • 3.

        opvang niet of niet meer nodig is.

  • 3. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als

    • a.

      hij een psychiatrische aandoening of een verstandelijke beperking heeft, en

    • b.

      er voor hem sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening of de verstandelijke beperking, en

    • c.

      hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake toelating naar aanleiding van afspraken met andere gemeentes over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot de opvang en beschermd wonen.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor logeeropvang

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor logeeropvang, terugkerend met een maximum van 3 etmalen per week of aaneengesloten, als er zonder de inzet hiervan overbelasting van de mantelzorger dreigt of in onverwachte situaties en

  • a.

    de cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijke hulp, en

  • b.

    ondersteuning door het buurtteam, dagbesteding en individuele ondersteuning niet voldoende oplossing bieden, en

  • c.

    de cliënt geen aanspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woonvoorziening als hij

    • a.

      aantoonbare beperkingen heeft bij het normaal gebruik van zijn woning, en

    • b.

      alles heeft gedaan om een geschikte woning te bewonen, of

    • c.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis heeft met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2. Een cliënt kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking komen wanneer deze langdurig noodzakelijk is en verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan alleen voor woonvoorzieningen in aanmerking komen als hij rechtmatig een woonruimte bewoont, geen tijdelijke huurovereenkomst heeft en de ondervonden beperkingen in de woonruimte niet voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte.

  • 4. Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen, dan wel voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de cliënt met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, als het hoofdverblijf van de cliënt een erkende zorginstelling is.

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval:

  • a.

    aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden, en

  • b.

    problemen die zich voordoen bij gebruikelijke hulp en mantelzorg.

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

  • 2. In aanvulling op artikel 4.1 en het voorgaande lid kan een cliënt eerst in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet afdoende is.

  • 3. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving en in elk geval binnen Amsterdam in het kader van het leven van alledag.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 5. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1.500 kilometer met een bandbreedte tot 2.000 kilometer mogelijk maken.

Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

In aanvulling op artikel 4.1 kan een cliënt binnen de kaders van de wet, het door de raad vastgestelde plan en deze verordening in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening als het voor hem regelmatig noodzakelijk is om zich zittend te verplaatsen.

Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen bedraagt voor:

    • a.

      De kosten van verhuizing en inrichting: € 2.524,96;

    • b.

      Gebruik van een eigen gesloten buitenwagen of een gesloten buitenwagen in bruikleen: per jaar € 232,38, of voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen ieder € 174,29;

    • c.

      Gebruik van een eigen personenauto of een personenauto in bruikleen: per jaar € 674,52, of voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen ieder € 505,64;

    • d.

      Gebruik van een eigen personenbus of een personenbus in bruikleen: per jaar € 976,84, of voor huisgenoten die beiden in aanmerking komen ieder € 732,64.

  • 3. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor:

    • a.

      De tegemoetkoming tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijke huur van de nog aan te passen woonruimte;

    • b.

      De tegemoetkoming bij huurderving is gelijk aan de kale huur;

    • c.

      Stallingskosten voor een scootmobiel zijn gelijk aan het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten;

    • d.

      De aanleg van een parkeerplaats is gelijk aan de kosten daarvoor zoals bepaald bij de legesverordening;

    • e.

      Vervoer naar dagbesteding is per jaar gelijk aan het aantal dagen dat de dagbestedingslocatie per week wordt bezocht maal 52.

      • i.

        € 6,69 voor een cliënt met een psychiatrische beperking;

      • ii.

        € 7,90 voor een cliënt met een lichamelijke, niet-aangeboren lichamelijke of verstandelijke beperking of leeftijdgerelateerde problematiek, en

      • iii.

        € 19,06 ingeval van rolstoelvervoer.

Hoofdstuk 4 B. Financiële tegemoetkoming meerkosten

Artikel 4.12 - Financiële tegemoetkoming meerkosten

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2. De financiële tegemoetkoming meerkosten kan in ieder geval worden verstrekt voor de meerkosten voor een voorziening, dan wel een aanpassing aan een voorziening, voor sportbeoefening.

  • 3. Het college stelt nadere regels over de gevallen waarin een tegemoetkoming meerkosten kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

  • 4. De tegemoetkoming meerkosten kan inkomensafhankelijk zijn.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

Paragraaf 5.1 Algemeen

Artikel 5.1.1 Bijdrageplicht

  • 1. De cliënt is een bijdrage verplicht voor de volgende algemene voorzieningen

    • a.

      beschermd vervoer;

    • b.

      kortdurende opvang;

    • c.

      passantenpension;

    • d.

      noodopvang dakloze gezinnen.

  • 2. De cliënt is een bijdrage verschuldigd voor alle maatwerkvoorzieningen met uitzondering van ambulante ondersteuning als bedoeld in artikel 4.3, dagbesteding als bedoeld in artikel 4.4 en de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 4.11.

Artikel 5.1.2 Compensatie gebruikskosten

  • 1. De aanbieder van een algemene of maatwerkvoorziening kan aan de cliënt een compensatie vragen voor de kosten die de aanbieder maakt voor diensten die aanvullend op de voorziening worden aangeboden en waarvan de cliënt gebruik maakt. Het gaat hierbij in elk geval om kosten:

    • a.

      voor het gebruik van consumpties en maaltijden bij dag- en nachtopvang en het passantenpension, en

    • b.

      voor het doen van een was.

  • 2. De compensatie, bedoeld in het vorige lid, geldt niet als bijdrage als bedoeld in de Wmo en is maximaal de hoogte van de kosten als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De aanbieder maakt de verschuldigdheid en hoogte van de kosten als hiervoor bedoeld zichtbaar voor de cliënten die de voorziening van hem betrekken.

Paragraaf 5.2 Algemene voorzieningen

Artikel 5.2.1 Bijdrageplicht algemene voorzieningen

  • 1. De ritbijdrage voor het beschermd vervoer is gelijk aan het tarief voor het openbaar vervoer voor volwassenen (voltarief) dat door het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam wordt vastgesteld. Een cliënt die tussen 18.00 uur en 01.00 uur reist krijgt 10% korting op de ritbijdrage.

  • 2. De bijdrage in de kosten voor kortdurende opvang bedraagt:

    • a.

      € 5,- per nacht voor personen die nog niet gestart zijn met een instroomtraject;

    • b.

      € 7,50 per nacht voor personen die zijn gestart met een instroomtraject;

    • c.

      € 0,- voor personen zonder inkomen.

  • 3. In afwijking van het vorige lid bedraagt de bijdrage in de kosten voor kortdurende opvang voor jongeren van 18 tot en met 22 jaar:

    • a.

      € 3,50 per nacht;

    • b.

      € 0,- voor jongeren zonder inkomen.

  • 4. De bijdrage in de kosten voor verblijf in het passantenpension bedraagt per persoon per nacht:

    • a.

      € 15,00 voor een eenpersoonskamer;

    • b.

      € 11,25 voor een tweepersoonskamer;

    • c.

      € 8,50 voor een vierpersoonskamer.

  • 5. De bijdrage in de kosten voor verblijf in de noodopvang dakloze gezinnen bedraagt € 400,00 per maand.

Paragraaf 5.3 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Bijdrageplicht Maatwerkvoorzieningen

  • 1. De bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, met uitzondering van de voorzieningen bedoeld in artikel 4.5, voor een persoon met beperkingen van 18 jaar en ouder is per maand € 14,10.

  • 2. [Vervallen per 01-01-2019]

  • 3. In afwijking van het eerste lid is de gehuwde of de gehuwden tezamen, waarvan een van beiden of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of nog niet hebben bereikt geen bijdrage verschuldigd.

  • 4. [Vervallen per 01-01-2019]

  • 5. [Vervallen per 01-01- 2020]

  • 6. Het college brengt de bijdrage voor de volgende periode in rekening:

    • a.

      voor dienstverlening: zolang de toekenning voor de dienstverlening niet is ingetrokken en er in een periode ondersteuning is geboden;

    • b.

      voor een voorziening in natura, anders dan onder a: zolang de cliënt gebruik maakt van of in het bezit is van de voorziening, en waar van toepassing tot maximaal de kostprijs van een eenmalig verstrekte voorziening;

    • c.

      bij een periodieke verstrekking van een persoonsgebonden budget: over iedere periode waarover een persoonsgebonden budget is verstrekt;

    • d.

      voor logeeropvang: het aantal etmalen dat de cliënt gebruik heeft gemaakt van de voorziening.

  • 7. Als een persoon over een periode voor meerdere voorzieningen een bijdrage is verschuldigd, dan komt de betaalde bijdrage allereerst ten goede aan de voorziening die eenmalig is verstrekt en waarvoor het college geen huur verschuldigd is.

  • 8. Wanneer meerdere personen gebruik maken van één voorziening, wordt de bijdrage berekend over de kosten gedeeld door het aantal bijdrageplichtige gebruikers.

  • 9. [Vervallen per 01-01-2019]

  • 10. In afwijking van het voorgaande geldt voor collectief vervoer een ritbijdrage die gelijk is aan het tarief voor het openbaar vervoer voor volwassenen (voltarief) dat door het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam wordt vastgesteld. Een cliënt die tussen 18.00 uur en 01.00 uur reist krijgt 10% korting op de ritbijdrage.

Artikel 5.3.2 Bijdrageplicht verblijf in opvang en beschermd wonen

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf in een opvang of beschermd wonen, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 3.11 van het uitvoeringsbesluit.

  • 3. De bijdrageplicht geldt ook gedurende tijdelijke afwezigheid uit de opvang of beschermd wonen.

  • 4. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd indien hij aan een instelling een vergoeding betaalt voor het wonen en de daarbij horende ondersteuning.

  • 5. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 6. Het college stelt de bijdrage voor opvang vast alsmede de wijze van innen van de bijdrage.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Maatregelen onterechte toekenning voorzieningen

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet is een cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      de cliënt niet langer op de voorziening is aangewezen;

    • d.

      de voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • e.

      de cliënt de voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor hij is verstrekt.

  • 3. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming worden teruggevorderd met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum dat het recht is ingetrokken.

Artikel 6.2 Maatregelen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

  • 1. Ingeval het recht op verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening dan wel de geldwaarde van de toegekende voorziening worden teruggevorderd als de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 2. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald.

  • 3. Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten dan wel herhaalde onzorgvuldige omgang met verstrekte voorzieningen, kan het college al dan niet tijdelijke maatregelen ten aanzien van de cliënt treffen ter bescherming van de medewerker van een aanbieder dan wel voorkomen van (verdere) schade.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 2. Als en voorzover geen kwaliteits- en deskundigheidseisen gedefinieerd en vastgesteld zijn stelt het college in aanvulling of afwijking daarvan nadere eisen vast met betrekking tot de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning. Hierbij neemt het college minimaal de volgende eisen mee:

    • a.

      de voorzieningen worden afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      de voorzieningen worden afgestemd met andere vormen van zorg en welzijn;

    • c.

      beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 3. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden handhaaft het college deze nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college stelt voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het op basis daarvan aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • een inschrijving en het op basis daarvan aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • de vaste prijs als bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De vaste prijs of de reële prijs voor een dienst is ten minste gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 3. Het college kan bij het verlenen van de opdracht voor te leveren diensten rekening houden met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 4. Het college houdt bij het verlenen van de opdracht voor te leveren overige voorzieningen, rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • instructie over het gebruik van de voorziening;

      • onderhoud van de voorziening.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college draagt aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten op iedere calamiteit en vorm van geweld die bij het verlenen van maatschappelijke ondersteuning heeft plaatsgevonden, onverwijld te melden, onverminderd de verantwoordelijkheid van de aanbieder om passende maatregelen te treffen ter zake van de melding en van het voorkomen van meldingen in de toekomst.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 7.4 Klachtregeling en medezeggenschap

  • 1. Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 2. Het college neemt in de afspraken met aanbieders van een maatwerkvoorziening op dat de aanbieders een regeling voor medezeggenschap moeten hebben, waarvan de uitgangspunten aansluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. De medezeggenschap ziet in ieder geval op voorgenomen besluiten die voor de cliënten van belang zijn.

  • 3. Onverminderd de bestuursrechtelijke en civielrechtelijke handhavingsbevoegdheden handhaaft het college deze nadere regels door periodieke overleggen met de aanbieder(s) en de cliëntenra(a)den, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 4. Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Hoofdstuk 8 Beleidsparticipatie

Artikel 8.1 Beleidsparticipatie

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college stelt een adviescommissie in op de wijze voorzien in artikel 84 Gemeentewet, die belast wordt met de taak gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordening en beleidsvoorstellen, bij de instelling waarvan wordt voorzien in de benodigde ondersteuning om haar taken uit te voeren.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de verplichtingen genoemd in de voorgaande leden.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen. Het college kan per voorziening bepalen welke prijsindex hierbij wordt gehanteerd.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 9.4 Overgangsbepalingen

  • 1. [Vervallen per 01-01-2020]

  • 2. Een cliënt die als gevolg van de tariefsaanpassing voor het persoonsgebonden budget voor dagbesteding per 1 januari 2018 benadeeld wordt, behoudt zijn budget gedurende de looptijd van het huidige besluit.

  • 3. Een cliënt die woont in een instelling zonder behandeling, die valt onder de Wet langdurige zorg, houdt recht op een roerende woonvoorziening of individuele vervoersvoorziening verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarmee het recht wordt ingetrokken vanwege de wijziging in de Wet langdurige zorg.

Artikel 9.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015.

Ondertekening

Toelichting

Algemene toelichting

Aanleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam is gebaseerd op de "Wet van 9 juli 2014, houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015)". Deze wet is gepubliceerd in het Staatsblad onder nummer 2014, 280. Onder de Wmo 2015 hangen het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (Stb. 2014, 420) en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (Stc. 2014, 36807). Ook deze regelgeving heeft invloed op de Amsterdamse Verordening, onder andere op het gebied van de eigen bijdrage en administratieve voorwaarden.

De wetgever stimuleert burgers eigen verantwoordelijkheid te dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven, en verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) wil de rechten en plichten van de burger meer met elkaar in evenwicht te brengen. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, kunnen een beroep doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning.

De wet bevat de regeling op basis waarvan de gemeente Amsterdam verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning van haar inwoners. De regering geeft met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 uitwerking aan het deel van de maatregelen die in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan' zijn opgenomen dat betrekking heeft op de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. De wet bouwt voort op de ervaringen die zijn opgedaan met de Wmo sinds 2007 en breidt de verantwoordelijkheid van gemeenten voor maatschappelijke ondersteuning daarnaast verder uit door decentralisatie van verantwoordelijkheden die tot 1 januari 2015 in de AWBZ waren opgenomen.

Amsterdam is verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelf- en samenredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen: die ondersteuning moet erop gericht zijn dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Voor mensen met psychische of psychosociale problemen of voor mensen die, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, moet Amsterdam voorzien in de behoefte aan beschermd wonen en opvang.

Het streven naar participatie en zelfredzaamheid binnen de Wmo kan niet los worden gezien van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. In 2016 is door het Rijk het VN-verdrag voor mensen met een beperking geratificeerd. Het verdrag is op 14 juli 2016 in werking getreden. Daarmee maakt dit verdrag deel uit van de wettelijke context waarbinnen overheden (en daarmee gemeenten) dienen te opereren.

Het verdrag regelt dat iedereen, met of zonder een beperking, volwaardig kan deelnemen aan de samenleving. Het doel van dit verdrag is een voor ieder toegankelijke samenleving. Hoe Amsterdam dit doel gaat uitvoeren wordt door de gemeenteraad onder meer opgenomen in het periodieke beleidsplan voor de Wmo.

Overgangsrecht 1

Opdracht Wmo 2015 aan Gemeentes

De Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur op zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van haar burgers, en voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen. Daartoe moet de gemeenteraad een beleidsplan opstellen (artikel 2.1.2 Wmo 2015) en een Verordening met "de regels die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen" (artikel 2.1.3 Wmo 2015).

Verordening

De verordening bevat een uitwerking van alle bepalingen die volgens de wet verplicht zijn (zie de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de wet). Daarbij is ook gebruik gemaakt van de bepalingen in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde modelverordening.

Daarnaast zijn ook aanvullende bepalingen opgenomen waar deze een meer compleet beeld geven van de rechten en plichten van Amsterdamse burgers, mede gelet op de specifieke Amsterdamse praktijk. In de verordening is het grote belang van de toegangsprocedure bevestigd door deze fase in een apart hoofdstuk op te nemen. Juist in de "melding en onderzoek"-fase zal immers de rol van de mantelzorger, de vrijwilliger, het sociaal netwerk en de eigen regie op de zelfredzaamheid en participatie onderzocht en waar nodig versterkt moeten worden; deze fase zal de transformatie naar een andere verhouding tussen overheid en burger moeten ondersteunen. Daarnaast is ervoor gekozen om in hoofdstuk 3 een beeld te schetsen van de algemene voorzieningen, die zonder beschikking toegankelijk zijn en naast de dragende samenleving een ruggengraat zullen vormen van het Amsterdams Zorgstelsel.

Amsterdams Zorgstelsel

Het Amsterdams Zorgstelsel, is opgebouwd op basis van drie lijnen:

  • De sociale basis met voorzieningen die voor zoveel mogelijk Amsterdammers toegankelijk zijn en indien mogelijk worden uitgevoerd en georganiseerd door actieve Amsterdammers. Deze voorzieningen zijn maximaal ingebed in de wijk, laten de eigen regie van Amsterdammers op hun leven intact en dragen ertoe bij dit waar nodig te ondersteunen of te versterken, en sluiten aan op het sociale netwerk en de dragende samenleving. In de sturing op de sociale basis is een belangrijke rol voor de stadsdelen weggelegd.

  • Het wijkgerichte aanbod (algemene en maatwerkvoorzieningen) dat rechtstreeks toegankelijk is voor alle Amsterdammers of op basis van een toegangsbeoordeling. De dienstverlening staat open voor alle Amsterdammers. De zorgaanbieder of de buurtteamprofessionals bepalen of ondersteuning noodzakelijk is. Hier zal ook het gesprek plaatsvinden met de burger die zich meldt met een vraag om de ondersteuningsbehoefte en de eigen mogelijkheden te onderzoeken, en te bekijken hoe de gemeente daar een rol in speelt of kan spelen. Als er langdurige professionele ondersteuning nodig is wordt er een ondersteuningsplan opgesteld.

  • Het stedelijke aanbod van maatwerkvoorzieningen, waaronder woon- en vervoersvoorzieningen. Als de noodzaak van de verstrekking van deze voorzieningen is vastgesteld, zorgt de gemeente ervoor dat ze aanwezig zijn door middel van doelmatige inkoop.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In de Wmo en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit is een groot aantal definities opgenomen, reden waarom het aantal in deze verordening beperkt is. Niet iedere bepaling behoeft toelichting.

a. algemeen gebruikelijke voorziening

Dit betreft voorzieningen die in principe voor iedereen beschikbaar zijn, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Hoewel het kan voorkomen dat ze specifiek voor een beperking worden aangeschaft, worden ze vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed. Voorbeelden van een algemeen gebruikelijke voorziening zijn een fiets, een rollator, een verhoogd toilet, thermostatische kranen en zonwering.

c. bijdrage

Voorheen werd dit de eigen bijdrage genoemd; de Wmo 2015 noemt het de bijdrage in de kosten. De bijdrage wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze verordening.

f. gebruikelijke hulp

Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht hulp te bieden of bepaalde taken over te nemen. Huishoudelijk werk, administratie, financiën, maar ook begeleiding bij bijvoorbeeld (ziekenhuis)bezoek vallen onder gebruikelijke hulp. Bij de bepaling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd en eventuele beperking(en) van de huisgeno(o)t(en). Onder een huisgenoot wordt verstaan een persoon die een huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Artikel 1.2 Doelgroep van de verordening

De verordening kent twee doelgroepen. Ten eerste Amsterdammers met behoefte aan ondersteuning vanwege een of meer beperkingen en/of chronische psychische of psychosociale problemen. De gebondenheid aan een gemeente is essentieel voor de begrenzing van de reikwijdte van de Wmo. Uitgangspunt daarbij is de inschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen (BRP). Voor wie niet staat ingeschreven en een aanspraak op ondersteuning op grond van deze verordening wil maken is het mogelijk om de gebondenheid aan Amsterdam op een andere manier vast te stellen.

Ten tweede kunnen mantelzorgers voor vormen van ondersteuning in aanmerking komen, indien degene voor wie zij mantelzorger zijn ingezetene is van Amsterdam.

Voor opvang, al dan niet in verband met huiselijk geweld, kan iedere ingezetene van Nederland zich melden. Het kan voor het succes van een traject wenselijk zijn dat iemand elders in Nederland opvang krijgt, bijvoorbeeld omdat hij daar personen heeft die hem ondersteuning kunnen bieden of omwille van de veiligheid. In dat geval kan het college in overleg treden met het college van die andere gemeente om hem daar opvang te bieden.

De uitvoering van de taken op grond van de Wmo en van de aanpalende Jeugdwet en Participatiewet wordt op elkaar afgestemd. Daarbij gaat de aandacht onder meer uit naar de continuïteit van de ondersteuning bij de overgang naar volwassenheid, naar een op elkaar afgestemd pakket van voorzieningen en naar samenwerking tussen zorg en welzijn, formele en informele ondersteuners en intramurale en extramurale voorzieningen.

Hoofdstuk 2 Toegang

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

In dit artikel is de toegangsprocedure voor mensen met behoefte aan ondersteuning opgenomen. De Wmo 2015 introduceert het begrip melding, waarmee de bespreking van een ondersteuningsbehoefte start. De melding kan, door of namens de cliënt, op verschillende manieren worden gedaan, onder andere via de Wmo Helpdesk, het Sociaal Loket of het Buurtteam Amsterdam.

De medewerker die de melding in behandeling heeft, bespreekt samen met de melder waaruit de behoefte aan ondersteuning bestaat; dit wordt ook wel het vraagverhelderingsgesprek genoemd. Hieronder wordt nadrukkelijk ook de behoefte van de mantelzorger(s) begrepen, indien aanwezig. De melding kan leiden tot een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Ook als de melding leidt tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening, zal dit nader onderzoek plaatsvinden. Een melder kan zich laten bijstaan door een familielid of anderen uit zijn netwerk. Tevens kan de melder kosteloos gebruik maken van een cliëntondersteuner.

De medewerker die de melding in behandeling heeft, geeft uitleg over dit onderzoek en over de benodigde informatie, en verzamelt deze informatie voor zover mogelijk. Daarbij is de medewerking van de melder onontbeerlijk. Als iemand al voldoende bekend is en er zijn geen nieuwe omstandigheden die op de melding van invloed zijn, kan in overleg met de melder worden afgezien van het onderzoek. De aanvrager wordt in de onderzoeksfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura, een financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd. De termijn voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte bedraagt uiterlijk zes weken.

De aanvrager wordt in de onderzoeksfase reeds voorbereid op de eventuele keuze tussen een ondersteuning in natura en een persoonsgebonden budget, ingeval er een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd.

De termijn voor het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte bedraagt uiterlijk zes weken.

Indien de melder en de medewerker het niet eens worden over de inhoud van het ondersteuningsplan, dan kan er door de melder om een zogenoemde second opinion worden verzocht. De melding wordt dan herbeoordeeld met een andere medewerker. Doel is het voorkomen van onnodige juridisering van zorginhoudelijke discussies.

Artikel 2.2 Inhoud onderzoek

Dit betreft het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet. Bij aanvang van het onderzoek kan iemand ook zelf al een (deel van een) persoonlijk plan hebben gemaakt bijvoorbeeld over welke ondersteuning hij wenst en op welke manier. Ook hierbij kan de mantelzorg betrokken worden.

In artikel 2.3.2 van de wet en in dit verordeningsartikel staat opgesomd wat in het kader van het onderzoek beoordeeld wordt. Indien de aard van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het onderzoek worden beperkt tot de aspecten die voor de aanvraag van belang zijn.

Artikel 2.3 Verslag onderzoek

In het kader van de beantwoording van de ondersteuningsvraag is het van belang dat de cliënt en de medewerker die het onderzoek uitvoert zoveel mogelijk van dezelfde informatie kunnen uitgaan. Het verslag waarmee het onderzoek wordt afgesloten wordt aan de cliënt verstrekt, tenzij er een ondersteuningsplan wordt opgesteld. In dat geval maakt het resultaat van het onderzoek deel uit van het ondersteuningsplan en hoeft er niet een apart verslag te worden opgesteld.

Het verslag als zodanig is geen beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Mocht de uitkomst van het onderzoek, ook na een eventuele second opinion, niet tot overeenstemming leiden omdat de cliënt niet de voorziening ontvangt die hij denkt nodig te hebben, dan kan daar een aanvraag voor worden ingediend waarna aan de hand van een voor bezwaar vatbare beschikking het besluit van de gemeente juridisch getoetst kan worden.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening wordt in beginsel schriftelijk aangevraagd. Het college kan ook de mogelijkheid van een mondelinge of digitale aanvraag instellen.

Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de beoordeling van iemands medische situatie in relatie tot de beperkingen waarvoor ondersteuning wordt gevraagd.

Op grond van artikel 2.3.2 van de wet wordt het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte binnen zes weken uitgevoerd. Een maatwerkvoorziening wordt aangevraagd na afronding van het onderzoek, of na verloop van de zes weken.

Artikel 2.5 Aanvraag persoonsgebonden budget

Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in beginsel de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura en als persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een motivering kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet. Ook moet vooraf inzicht gegeven worden in hoe de besteding van het persoonsgebonden budget voorziet in de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Mede door aan deze eisen te voldoen maakt de cliënt zich verantwoordelijk voor een passende besteding van het budget. Voor maatwerkvoorzieningen bestaat in beginsel de mogelijkheid om te kiezen tussen de voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget. Indien iemand kiest voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet hij hiervoor een motivering kunnen geven, zoals gesteld in het tweede lid onder b van artikel 2.3.6 van de wet.

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Algemeen

Een algemene voorziening is in de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelf- en samenredzaamheid en participatie of op opvang. De basisvoorzieningen zijn beschikbaar in alle wijken, en het Dagelijks Bestuur van de stadsdelen zal in de uitvoering een belangrijke rol spelen.

Artikel 3.2 Voorzieningen sociale basis

Voorzieningen sociale basis zijn algemene voorzieningen die primair gericht zijn op het versterken van de eigen kracht van mensen en hun omgeving en op het ondersteunen van initiatieven ter behoud en versterking van de eigen kracht. De sociale basis van Amsterdam is opgebouwd uit activiteiten uit drie bouwstenen:

  • a.

    Verbondenheid en betrokkenheid: activiteiten die het gevoel van verbondenheid met de medemens of de gemeenschap waartoe men behoort bevorderen.

  • b.

    Samenredzaamheid: activiteiten die ervoor zorgen dat iedereen kan meedoen door elkaar te steunen en verantwoordelijkheid te nemen. Hieronder vallen ook informele spreekuren in de wijk.

  • c.

    Zelfredzaamheid en ontplooiing: activiteiten die het vermogen om zelfstandig je leven te leiden, je te kunnen ontwikkelen en je problemen op te lossen, vergroten. Hieronder valt ook collectieve ondersteuning op de levensdomeinen inkomen, huisvesting, gezinsrelaties, sociaal netwerk en maatschappelijke participatie.

De sociale basis bestaat omdat Amsterdammers en (vrijwilligers)organisaties in een gebied activiteiten organiseren en het Dagelijks Bestuur van de stadsdelen een deel daarvan stimuleert, faciliteert, ondersteunt en subsidieert.

Artikel 3.3 Ondersteuning door het buurtteam

In elk stadsdeel is een buurtteamorganisatie met meerdere locaties actief waar Amsterdammers naar toe kunnen komen voor ondersteuning. Buurtteams bieden binnen de Wmo individuele en collectieve vormen van ondersteuning, begeleiding en cliëntondersteuning, en daarnaast sociaal raadsliedenwerk en schuldhulpverlening. Ook kan men er terecht voor informatie en advies op sociale levensdomeinen en voor toegang tot andere Wmo-voorzieningen.

Artikel 3.5 Beschermd vervoer

Beschermd vervoer is een vorm van openbaar vervoer waarbij mensen van adres naar adres vervoerd worden. Iedere Amsterdammer van 75 jaar of ouder kan gebruik maken van het beschermd vervoer. Het beschermd vervoer is gericht op de lokale mobiliteit. Het college hanteert een afstand van maximaal 25 kilometer hemelsbreed vanaf het woonadres. Mobiliteit over grotere afstanden valt in principe onder verantwoordelijkheid van het Rijk: voor vervoer over afstanden die verder zijn dan 5 zones in het openbaar vervoer, organiseert het Rijk Valys.

Artikel 3.6 Woningaanpassing

Een woningaanpassing is een kleine aanpassing aan de woning waarvoor geen bouwtechnische ingrepen nodig zijn, zoals het verwijderen van een eenvoudige drempel of het aanbrengen van een douchezitje. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn uitgesloten. Indien de kleine woningaanpassing deel uit maakt van een grootschaliger aanpassing aan de woning, valt deze kleine aanpassing onder artikel 4.7.

Artikel 3.7 Nacht- en crisisopvang, passantenpension en noodopvang dakloze gezinnen

In de Wmo was de maatschappelijke opvang als zogenoemde collectieve voorziening gepositioneerd. In de Wmo 2015 gelden de opvang en beschermd wonen als maatwerkvoorziening, met uitzondering van kortdurende opvang en het passantenpension. Kortdurende opvang is het bieden van voltijd verblijf gedurende een periode van in beginsel maximaal 3 maanden. Toegang tot de kortdurende opvang wordt verleend aan mensen die dakloos zijn, een zorgvraag hebben en voldoen aan een aantal algemene criteria. Er is geen sprake van een maatwerktraject bij de kortdurende opvang. Ook crisisopvang is naar zijn aard geen voorziening die je aanvraagt, waarna er een beoordeling en beschikking plaatsvindt; het gaat hierbij om kortdurend voltijd verblijf naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende drie dagen. Er wordt snel ingegrepen, en nadat de eerste crisis is bezworen wordt nader gekeken voor meer structurele hulp, waaronder de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening opvang. Een passantenpension, tenslotte, is ook geen maatwerkvoorziening. Een passantenpension is een plek waar tijdelijk verblijf wordt geboden aan mensen die op eigen kracht of met behulp van kortdurende ondersteuning vanuit maatschappelijk werk hun problemen kunnen oplossen.

Dakloze Amsterdamse gezinnen kunnen worden opgevangen in de noodopvang voor dakloze gezinnen. Het opvangen van deze gezinnen is in beginsel geen Wmo-taak, maar om humanitaire redenen en omdat de gemeente het ongewenst vindt dat kinderen dakloos zijn kiest Amsterdam ervoor hen wel op te vangen.

Artikel 3.8 Waardering mantelzorgers

Het college moet zorgdragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van haar cliënten. De wijze waarop is vrij. Het college werkt in een nadere regeling uit hoe de jaarlijkse waardering en erkenning van mantelzorgers wordt vormgegeven. Een voorbeeld hiervan is een Dag van de mantelzorger.

Hoofdstuk 4 A. Maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 geeft de opdracht om in de verordening op te nemen op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. In dit hoofdstuk is daar vorm aan gegeven. Artikel 4.1 geldt in alle gevallen, en per specifieke voorziening worden daar passende criteria aan toegevoegd waar dat nodig is.

Artikel 4.1 Criteria maatwerkvoorziening algemeen

In dit artikel is verwoord dat, alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, eerst wordt gekeken naar andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening, zoals de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, ondersteuning door het buurtteam, en een verwijzing naar een algemene voorziening. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk.

Als het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, zal het college kiezen voor de goedkoopst adequate voorziening. Voorop staat dat de voorziening adequaat (doelmatig) is om bij te dragen aan de ondersteuningsbehoefte. Als er echter meerdere varianten mogelijk zijn, kiest het college voor de goedkoopste variant. Als er al eerder een maatwerkvoorziening is verstrekt en deze voorziening biedt nog voldoende ondersteuning en is nog niet technisch afgeschreven, dan komt de cliënt niet opnieuw in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. De noodzaak is dan niet aanwezig.

Wanneer een voorziening wordt aangevraagd nadat deze gerealiseerd is, wordt deze geweigerd als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening te beoordelen, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening. Onderzocht kan worden of een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de ingediende aanvraag had geleid. Als dat het geval is, is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet, waarvan de bestemming uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.

Maatwerkvoorzieningen kunnen in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Als een maatwerkvoorziening in bruikleen wordt verstrekt, kan het college met de cliënt een bruikleenovereenkomst afsluiten. Uiteraard bestaat voor een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening deze keuzemogelijkheid niet.

Artikel 4.2 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget is een volwaardig en nevengeschikt alternatief voor zorg in natura. Als een persoonsgebonden budget is toegekend, kan het na facturering van de uitgevoerde zorg aan de betrokken ondersteuner/zorgverlener worden uitbetaald door de Sociale Verzekeringsbank, die daarvan ook de administratie voor de gemeente uitvoert.

De gemeente weigert een cliënt een persoonsgebonden budget als de gemeente in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een beslissing om een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget te verstrekken heeft herzien of ingetrokken omdat de cliënt toen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (artikel 2.3.10, onderdeel a), niet voldeed aan de gestelde voorwaarden (artikel 2.3.10, onderdeel d) of de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikte (artikel 2.3.10, onderdeel e). Het persoonsgebonden budget moet besteed worden aan het inkopen van zorg of ondersteuning. De cliënt mag het persoonsgebonden budget niet gebruiken voor bijvoorbeeld reiskosten, bemiddelingskosten en telefoonkosten.

Met de in dit artikel opgenomen uitsluitingen volgt Amsterdam de beperkingen voor het persoonsgebonden budget in de Wmo 2015. Daaraan is toegevoegd de bepaling in het tweede lid onder c; dit ziet op de situatie van het collectief vervoer en de opvang. De financiering van het aanvullend openbaar vervoer, zo is in rechtspraak ook geaccepteerd, zou zodanig duur worden als voor deze voorziening ook een persoonsgebonden budget mogelijk was, dat het openstellen van die mogelijkheid een onaanvaardbaar financieel risico voor de gemeente oplevert. Dit geldt ook voor de opvang. Om het financieel risico te beperken en het stelsel van ondersteuning in stand te kunnen houden, heeft Amsterdam ervoor gekozen deze twee voorzieningen bij verordening uit te sluiten.

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat een gemeente kan bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Amsterdam kan dan ook verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen professionele ondersteuning waarbij wordt gewerkt volgens de toepasselijke kwaliteitsstandaarden en niet-professionele ondersteuning.

In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2017 heeft de rechter in een zaak van de gemeente Emmen bepaald dat essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening dienen te worden vastgelegd. Hieronder valt ook de tariefdifferentiatie van het Pgb.

De gemeente heeft in april 2017 een opdracht gegeven aan onderzoeksbureau KPMG en gevraagd om objectief en onafhankelijk advies uit te brengen over passende en goed onderbouwde Pgb-tarieven voor hulp bij het huishouden, ambulante ondersteuning, dagbesteding en logeeropvang. Dit onderzoek getiteld ‘Doorontwikkeling Pgb-tarieven Wmo-voorzieningen’ is op 8 juni 2017 gepubliceerd. De Pgb-tarieven voor deze voorzieningen zijn gebaseerd op dit onderzoek.

Voor ambulante ondersteuning, dagbesteding en logeeropvang zijn de tarieven afgeleid van de vastgestelde tarieven die gelden voor de maatwerkvoorziening in natura, minus een afslagpercentage voor kostencomponenten die slechts gedeeltelijk van toepassing zijn op de Pgb-tarieven.

Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt berekend via een puntensysteem. Het aantal vastgestelde punten maal het per punt geldende tarief bepaalt het budget. Aan de hand van de maatstaf voor hulp bij het huishouden worden aan de activiteiten en de frequentie ervan punten toegekend. Op basis van het aantal punten per jaar wordt de hoogte van het budget per week bepaald. Bij het bepalen van het tarief per punt is uitgegaan van het Pgb-tarief van € 17,96 per uur. Het Pgb-uurtarief en het tarief per punt zijn hierdoor automatisch aan elkaar gekoppeld. Het niet-professionele tarief voor ambulante ondersteuning en dagbesteding is vastgesteld op basis van de Wet Minimum Loon en minimumvakantiebijslag en een benchmark met diverse andere grote gemeenten.

Artikel 4.3 Aanvullende criteria voor ambulante ondersteuning

Ambulante ondersteuning wordt geboden aan Amsterdammers die beperkingen hebben bij het zelfstandig functioneren of zonder de ondersteuning risico lopen om hun zelfredzaamheid te verliezen. Deze ondersteuning is aanvullend op de ondersteuning die door het buurtteam wordt geboden en is gericht op het bevorderen of stabiliseren van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie of het begeleiden van achteruitgang.

Er kan hierbij voor cliënten die dit niet zelf kunnen of niet kunnen (laten) regelen gedacht worden aan ondersteuning bij de administratie, woonbegeleiding of het indelen van de dag of bij het initiëren van deelname aan buurtactiviteiten, vrijwilligerswerk of dagbesteding.

Ambulante ondersteuning kan ingezet worden ter ontlasting van de mantelzorger indien sprake is van (dreigende) overbelasting.

De geboden ondersteuning wordt niet zwaarder of langer ingezet dan nodig is.

Artikel 4.4 Aanvullende criteria voor dagbesteding

Dagbesteding biedt de Amsterdammer zingeving, activiteiten en sociaal verkeer en ondersteunt de cliënt bij het bevorderen, behouden en begeleiden van achteruitgang hiervan. Dagbesteding kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteiten. De begeleiding is deskundig in het bieden van passende ondersteuning, structuur, toezicht en/of zorg. Dagbesteding wordt aangeboden in een groep of is gericht op het hebben van contact met meerdere personen.

Er is bij de cliënt sprake van een langdurige beperking of er is sprake van een specifieke omstandigheid die aan de ondersteuningsbehoefte van de cliënt ten grondslag ligt. Behalve bij het het bieden van passende ondersteuning kan de cliënt tijdens de dagbesteding ook begeleiding nodig hebben bij persoonlijke verzorging en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.

Als de cliënt de dagbesteding niet zelf of met behulp van zijn netwerk kan bereiken dan neemt de aanbieder passende maatregelen om dat mogelijk te maken. In geval van een persoonsgebonden budget is hiervoor een financiële tegemoetkoming mogelijk.

Artikel 4.5 Opvang en beschermd wonen

De opvang is bedoeld voor hen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht ofwel waren aangewezen op buiten slapen ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten (portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto) en binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang, of binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzicht op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. Ook de personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions, woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief dat zich richt op semipermanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen) behoren tot de doelgroep.

Ten aanzien van opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld gelden afwijkende criteria. Het uitgangspunt is dat, als opvang noodzakelijk is omdat de thuissituatie niet veilig is, aanvragers in principe worden opgevangen in de gemeente waar zij wonen. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker omdat dan het bestaande sociale netwerk kan blijven worden aangesproken. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft. Als sprake is van huiselijk geweld tegen een persoon of tegen leden van het gezin van de persoon en er is geen opvang noodzakelijk, is ambulante hulpverlening mogelijk.

Artikel 4.6 Aanvullende criteria voor logeeropvang

In Amsterdam wordt kortdurend verblijf op grond van de Wmo sinds 1 juni 2017 aangeduid als logeeropvang. Logeeropvang is mogelijk bij die cliënten waarbij de mantelzorger gedurende langere tijd meer dan gebruikelijke hulp biedt. Logeeropvang is ook mogelijk in geval van onverwachte situaties, zoals uitval van een mantelzorger. Als de cliënt een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, dan is kortdurend verblijf via de Wet langdurige zorg voorliggend. Daarnaast moet duidelijk zijn dat ontlasting van de mantelzorger noodzakelijk is. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend. Logeeropvang kan een aaneengesloten periode zijn of een terugkerende periode met een maximum van drie etmalen per week.

Artikel 4.7 Aanvullende criteria voor woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals kleding wassen, en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind.

Het primaat verhuizen houdt in dat verhuizen naar een geschikte woonruimte voorrang heeft boven woonruimteaanpassingen, wanneer de kosten van de aanpassingen naar verwachting hoger zijn dan het in nadere regels vast te leggen bedrag. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met het netwerk in de buurt.

Artikel 4.8 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort. Hulp bij het huishouden wordt toegekend voor het hoofdverblijf in Amsterdam.

Als de persoon met beperkingen huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, dan worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. De persoon met beperkingen krijgt in deze situatie geen hulp bij het huishouden van de gemeente, ook al is er sprake van beperkingen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat huisgenoten in gezamenlijkheid verantwoordelijk zijn voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere huisgenoten verondersteld worden dit over te nemen. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Artikel 4.9 Aanvullende criteria voor vervoersvoorziening

Deze voorziening is primair gericht op het sociaal vervoer, ook wel vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving genoemd. Het primaat ligt bij het collectief vervoer, in Amsterdam Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) genoemd. Dit is een uitsluitend voor pashouders toegankelijk vervoerssysteem waarbinnen mensen op afroep zittend worden vervoerd. In het AOV worden aan personen met beperkingen die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen alternatieven geboden om zich te kunnen verplaatsen.

Bij individuele vervoersvoorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld scootmobielen, die al dan niet in combinatie met het AOV voor compensatie van de ervaren beperking van de zelfredzaamheid of participatie moet zorgen.

Artikel 4.10 Aanvullende criteria voor rolstoelvoorziening

Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met andere voorzieningen als looprek, rollator, wandelstok en krukken langdurig niet of onvoldoende mogelijk is. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en worden gebruikt voor verplaatsingen binnen en buiten de woning.

Artikel 4.11 Financiële tegemoetkoming meerkosten

In twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2018 heeft de rechter in zaken tegen de gemeenten Veldhoven en Uden bepaald dat de Wmo 2015 de mogelijkheid biedt om ondersteuning in de vorm van een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Dat is in dit artikel geregeld. De financiële tegemoetkoming voor kosten van een verhuizing is een Amsterdamse regeling, en is ook bestemd voor de inrichtingskosten. Het bedrag dat per jaar wordt verstrekt voor vervoer naar dagbesteding wordt berekend aan de hand van het bedrag per etmaal vermenigvuldigd met het aantal dagen dat de dagbestedingslocatie wordt bezocht maal 52 weken.

Artikel 4.12 Financiële tegemoetkoming meerkosten

De Wmo 2015 kent de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten en dat wordt met dit artikel geregeld. De financiële tegemoetkoming voor meerkosten voor een voorziening voor sportbeoefening kan ook een aanpassing aan een voorziening voor sportbeoefening betreffen. Het college kan naast de genoemde tegemoetkomingen meer tegemoetkomingen in nadere regels opnemen, en zal daarin tevens aangeven op welke wijze de afstemming met Wpi plaatsvindt.

Hoofdstuk 5 Bijdragen

De wet schrijft voor dat, voor zover Amsterdam een bijdrage in de kosten wil vragen, dit gereguleerd wordt via de verordening. Bij de omslag naar eigen kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Per 1 januari 2020 geldt in de wet een abonnementstarief. Dit is een vaste bijdrage per maand voor huishoudens zolang zij gebruikmaken van Wmo-voorzieningen of een persoonsgebonden budget ontvangen. Zowel de maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten als enkele algemene voorzieningen worden met deze wetswijziging onder het abonnementstarief gebracht. Via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) krijgt de gemeente de mogelijkheid bepaalde vormen van vervoer uit te zonderen van het abonnementstarief. Amsterdam zondert het beschermd vervoer en het collectief vervoer uit en vraagt hiervoor een ritbijdrage. Het abonnementstarief geldt niet voor de intramurale voorzieningen opvang en beschermd wonen. Hier wordt huisvesting en de meeste dagelijkse behoeften door een instelling geleverd. In de gemeente Amsterdam geldt het abonnementstarief voor hulp bij het huishouden, logeeropvang, woonruimteaanpassingen, roerende woonvoorzieningen, uitraasruimte, bruikleenauto, vervoersvoorzieningen en vervoerskostenvergoedingen.

Voor enkele algemene voorzieningen wordt een aparte bijdrage gevraagd. Benoemd wordt welke voorzieningen dit zijn. Voor beschermd vervoer geldt dat het OV-tarief in Amsterdam wordt vastgesteld door de Stadsregio en te vinden is op www.stadsregioamsterdam.nl. Er geldt een korting van 10% op de ritbijdrage voor cliënten die buiten de drukke tijden reizen, dat wil zeggen tussen 18.00 uur en 01.00 uur (daltarief).

Voor de bijdrage nachtopvang zijn de overwegingen:

  • -

    het is een redelijk bedrag voor het gebodene;

  • -

    het is betaalbaar voor mensen met een uitkering;

  • -

    het is een bedrag dat niet belemmerend werkt voor doorstroom.

Het is niet de bedoeling dat nachtopvang een eindstation is. Het is een tijdelijke oplossing, gericht op doorstroom van cliënten naar opvang die gericht is op vergroten van de zelfredzaamheid. De hoogte van de bijdrage in de nachtopvang is ook een instrument in de doorstroom. Als mensen niets of een (te) laag bedrag betalen dan zal er geen prikkel zijn door te stromen naar de 24-uursopvang, of individueel begeleid wonen, waar immers ook een eigen bijdrage geldt.

Voor de bijdrage in de kosten voor noodopvang gezinnen zijn de overwegingen:

  • -

    het is een redelijk bedrag voor het gebodene;

  • -

    het is betaalbaar voor mensen met een uitkering;

  • -

    door de bijdrage in de kosten voor noodopvang wordt aan dakloze gezinnen een signaal afgegeven dat Amsterdam gezinnen opvangt in geval van nood, maar dat hier wel een inspanningsverplichting van de gezinnen tegenover staat om snel weer zonder hulp verder te kunnen.

Voor voorzieningen sociale basis kan op wijkniveau een compensatie worden gevraagd voor gebruikskosten. De aanbieders van deze voorzieningen zijn vrij om te bepalen óf er een compensatie wordt gevraagd, met inachtneming van de genoemde voorwaarden.

Voorts wordt een bijdrage in de kosten gevraagd voor maatwerkvoorzieningen. Een bijdrage in de kosten kan de vraag remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik. Een uitzondering op de bijdrageplicht voor maatwerkvoorzieningen wordt gemaakt voor de financiële tegemoetkoming, ambulante ondersteuning en dagbesteding. Voor het collectief vervoer geldt dat het OV-tarief in Amsterdam wordt vastgesteld door de Stadsregio en te vinden is op www.stadsregioamsterdam.nl. Er geldt een korting van 10% op de ritbijdrage voor cliënten die buiten de drukke tijden reizen, dat wil zeggen tussen 18.00 uur en 01.00 uur (daltarief).

Sinds 2015 is Amsterdam één van de gemeenten die ten gunste van de cliënt afwijkt van het landelijke tarief voor de eigen bijdragen voor Wmo voorzieningen zoals vastgelegd in de Wmo, artikel 2.1.4 en 2.1.4a. Dit is in artikel 5.3.1 van de verordening vastgelegd.

Voor de bijdrage in de kosten geldt de wettelijke verplichting dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de hoogte van de bijdrage berekent en het bedrag int. Daarnaast gelden de landelijk in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 vastgestelde kaders waarbinnen de gemeenteraad de nadere invulling aan de te heffen bijdragen kan geven.

Als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, 18 mei 2016, heeft de rechter bepaald dat de hoogte van de bijdragen voor algemene voorzieningen in de verordening dient te worden vastgelegd en dat delegatie aan het college niet is toegestaan. Dit artikel bevat de hoogte van de bijdragen van de algemene voorzieningen waarvoor een bijdrage geldt.

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

In het belang van de gemeente én in het belang van de cliënten zal de gemeente Amsterdam in de uitvoering de nodige aandacht moeten besteden aan het voorkomen van onterechte verstrekkingen door middel van goed onderzoek, en het waar mogelijk terugnemen of -vorderen als blijkt dat onverhoopt toch onterecht een voorziening is toegekend. Dit is ook een wettelijke verplichting.

Daarnaast komt het voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen zoals vervoersvoorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte betrokken worden.

Hoofdstuk 7 Kwaliteit en klachten

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteit en geweld

De aanbieder heeft op grond van de wet een meldingsplicht bij de gemeentelijke toezichthouder. Daarnaast zullen de meldingen over incidenten, calamiteiten en geweld ook in het kader van het contractmanagement onderwerp van gesprek zijn.

Artikel 7.4 Klachtregeling en medezeggenschap

Aanbieders van voorzieningen moeten beschikken over een interne klachtenregeling. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachten- en dispuutregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de klachtenregeling goed te kunnen laten functioneren.

Aanbieders van maatwerkvoorzieningen in de vorm van dienstverlening, opvang of beschermd wonen die rechtspersoon zijn moeten beschikken over een regeling ten behoeve van de behartiging van de belangen van de cliënten van de aanbieder. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de aanbieder om de cliënt te informeren over het bestaan van de medezeggenschapsregeling. In de contracten met de aanbieder worden de eisen vastgelegd die van belang zijn om de medezeggenschap goed te kunnen laten functioneren. Deze medezeggenschap dient zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen.

Het college kan besluiten dat een cliëntenraad bij een aanbieder niet hoeft te worden ingesteld. Dit zou het college bijvoorbeeld kunnen beslissen als er sprake is van een zeer kleine organisatie of een natuurlijke persoon en een samenwerking met een andere aanbieder op dit punt niet mogelijk is.

Hoofdstuk 8 Beleidsparticipatie

Artikel 8.1 Beleidsparticipatie

Dit artikel regelt dat het college de burgers van Amsterdam betrekt bij de totstandkoming van het Wmo-beleid. Dat past bij de aard van de wet en bij hoe het college en burgers samen invulling geven aan de doelen van de wet. Dit artikel biedt burgers de waarborgen voor een tijdige inspraak op de voornemens van de gemeente inzake het Wmo-beleid en verplicht het college om burgers in staat te stellen de inspraak effectief te kunnen vormgeven. Ook op grond van de Inspraakverordening 2003 geldt overigens de in dit artikel opgenomen verplichting, en die geldt als aanvulling op wat in deze verordening niet geregeld wordt.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken kan enkel ten gunste, niet ten nadele van de aanvrager. Benadrukt wordt dat slechts in bijzondere gevallen gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Het college geeft bij toepassing van deze clausule duidelijk aan waarom van de verordening moet worden afgeweken.

Artikel 9.2 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. Of daarvoor bijvoorbeeld de consumentenprijsindex (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt genomen, of een andere index, kan per voorziening door het college worden bepaald.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9.4 Overgangsbepalingen

De overgangsbepaling heeft betrekking op de situatie waarin voor inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag voor ondersteuning is ingediend.

Artikel 9.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 en wordt afgekort als Wmo-verordening 2015.


Noot
1

De overgangstermijn van 5 jaar voor beschermd wonen is met een jaar verlengd in verband met de openstelling van de Wet langdurige zorg (Wlz) per 1 januari 2021. De Wlz zal per 1 januari 2021 ook worden opengesteld voor mensen met psychiatrische problematiek.