Regeling vervallen per 31-05-2020

Keur Rijnland 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 30-05-2020

Intitulé

Keur Rijnland 2015

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 4

Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen 4

Artikel 1.2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid 9

Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken 10

2.1 Gebodsbepalingen objecten in, op of nabij waterstaatswerken 10

Artikel 2.1.1 – Afrasteringen 10

Artikel 2.1.2 – Coupures 10

Artikel 2.1.3 – Peilregulerende kunstwerken 10

Artikel 2.1.4 – Verwijderen of verplaatsen van werken vanwege beheer van waterstaatswerken 10

2.2 Onderhoud aan waterstaatswerken 10

Artikel 2.2.1 – Onderhoudsplichtigen en onderhoudsplicht waterstaatswerken (algemeen) 10

Artikel 2.2.2 – Onderhoudsplicht oppervlaktewateren 11

Artikel 2.2.3 – Onderhoudsplichtigen waterkeringen 11

Artikel 2.2.4 – Onderhoudsplicht waterkeringen (dagelijks onderhoud en stuifvrij houden) 11

2.3 Onderhoud aan werken 11

Artikel 2.3.1 – Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen werken 11

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem 12

Artikel 3.1 – Zorgplicht (ja, tenzij) 12

Artikel 3.2 – Algemene regels (ja, mits) 12

Artikel 3.3 – Vergunningplicht (nee, tenzij) 16

Artikel 3.4 – Absoluut verbod (nee) (treedt op een later tijdstip in werking) 19

Artikel 3.5 – Vrijstelling 3.2 en 3.3 19

Artikel 3.6 – Algeheel verbod bij calamiteiten 20

Artikel 3.7 – Voorschriften algemene regels en beleidsregels 20

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving 21

Artikel 4.1 – Schouw 21

Artikel 4.2 – Toezichthouders 21

Artikel 4.3 – Strafbepalingen 21

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen 22

Artikel 5.1 – Situatie vóór inwerkingtreding Keur en overgangsrecht 22

Artikel 5.2 – Zonering 22

Artikel 5.3 – Overige (regionale) waterkeringen 22

Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding en citeertitel 23

Artikel 6.1 – Inwerkingtreding 23

Artikel 6.2 – Citeertitel 23

Bijlage 1: schematische tekening zoneringen waterkeringen 24

Bijlage 2: schematische tekening zoneringen watergangen 25

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen

In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • 1)

    aanlegdiepte: de minimaal vereiste aan te leggen waterdiepte;

  • 2)

    aanmeervoorziening: een constructie in het water die bestaat uit palen die met een gording met elkaar zijn verbonden;

  • 3)

    aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

  • 4)

    afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg, brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

  • 5)

    algemene regel: een door het college van dijkgraaf en hoogheemraden vastgestelde regel; deze algemene regel bevat de voorwaarden waaraan bij de betreffende handeling moet worden voldaan;

  • 6)

    alternatieve waterberging:een alternatief voor waterberging in oppervlaktewater, voorbeelden zijn: kratten onder wegen en regentonnen;

  • 7)

    banket:kunstmatige strandverhoging nabij de duinvoet die wordt gebruikt als standplaats voor strandpaviljoens op recreatiestranden;

  • 8)

    basisrioleringsplan: een plan waarin op gedetailleerde wijze wordt aangegeven hoe de inzameling en afvoer van afvalwater en neerslag binnen een gebied dient te gebeuren;

  • 9)

    bebouwingscontour:het contour waarbinnen bebouwing in beginsel is toegestaan;

  • 10)

    beheer: de overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in de Wet genoemde doelstellingen;

  • 11)

    beleidsregel: een regel waarin het college van dijkgraaf en hoogheemraden heeft vastgelegd hoe een aanvraag om een vergunning wordt beoordeeld;

  • 12)

    beregening: water geven aan gewassen;

  • 13)

    Berging Rekening Courant: een saldo van gedempt en gegraven water;

  • 14)

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

  • 15)

    beschermingszone: een aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen en waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

  • 16)

    beschoeiing: materiaal dat is aangebracht langs de oever om de oever tegen afkalving te beschermen en/of te voorkomen dat afkalving van de oever de doorstroming, de waterbeheersing of het vaarwegverkeer belemmert;

  • 17)

    bestuur: het dagelijks bestuur;

  • 18)

    beweiding: het houden en/of laten grazen van vee in een weiland;

  • 19)

    bodemonderzoek: geotechnisch en milieukundig bodemonderzoek, waarbij boringen en/of sonderingen in de bodem worden verricht;

  • 20)

    boezempeil: het in een peilbesluit vastgelegde streefpeil van een boezem ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil, afgekort NAP;

  • 21)

    botenhuis: al dan niet drijvende constructie ten behoeve van bescherming van een vaartuig;

  • 22)

    bouwen: het realiseren of veranderen van een bouwwerk;

  • 23)

    bouwwerk: een direct of indirect met de grond verbonden constructie van hout, steen, metaal of een ander materiaal;

  • 24)

    bouwputbemaling: het onttrekken van (grond)water uit een bouwput of het onttrekken van grondwater uit de bodem, naast en onder een bouwput (spanningsbemaling);

  • 25)

    brandblusvoorziening: een voorziening waarmee grondwater uit de bodem kan worden onttrokken om als bluswater te worden gebruikt;

  • 26)

    brug: een vaste of beweegbare verbinding tussen twee percelen die gescheiden zijn door oppervlaktewater;

  • 27)

    buitenbeschermingszone: een aan de beschermingszone grenzende zone, die als zodanig in de legger is aangegeven;

  • 28)

    buitentalud: de zone tussen de waterbodem en de kruin van de waterkering;

  • 29)

    coupure: doorsnijding van een dijklichaam waarvan de opening bij hoogwater kan worden afgedicht;

  • 30)

    cunet: een uitgegraven gedeelte in een niet-draagkrachtige grondlaag; in deze uitgraving wordt een aardebaan aangelegd als dragend lichaam voor wegen, opstelterreinen, nutsleidingen of kabels;

  • 31)

    dempen: het verkleinen van het bergend oppervlak, zoals vastgelegd in de legger Oppervlaktewateren; bij de beoordeling of een oppervlaktewater (gedeeltelijk) wordt gedempt, wordt onder andere uitgegaan van de in de legger Oppervlaktewateren gekarteerde oeverlijn;

  • 32)

    drooglegging: het hoogteverschil tussen de waterspiegel in een waterloop en het grondoppervlak;

  • 33)

    duiker: een constructie die watergangen door een grondlichaam heen met elkaar verbindt;

  • 34)

    duinvoet: benedenrand van het duin; overgang van het duinbeloop naar het strand;

  • 35)

    dynamische gebieden van de zeewering: de in kaart 8 weergegeven gebieden in de zeewering waar natuurlijke processen van de duinen en het strand, zoals aangroei, afslag en verstuiving mogen plaatsvinden;

  • 36)

    erkende maatregel: een door het college van dijkgraaf en hoogheemraden vastgestelde maatregel ter invulling van de zorgplicht; wanneer conform de erkende maatregel wordt gehandeld, wordt per definitie voldaan aan de zorgplicht;

  • 37)

    freatische grondwaterstand: het water in de verzadigde zone met een vrije grondwaterspiegel; het betreft het grondwater dat als eerste wordt aangetroffen bij graaf- en boorwerkzaamheden;

  • 38)

    gemeentelijk rioleringsplan: een document waarin een gemeente een aantal zaken vastlegt omtrent het beheer van de riolering; artikel 4.22 van de Wet Milieubeheer stelt het hebben van een actueel GRP verplicht voor alle Nederlandse gemeenten, sinds de invoering van de Wet gemeentelijke watertaken (Wgw) moet het GRP ook ingaan op het beheer van grondwater en hemelwater;

  • 39)

    grensprofiel zeewering: het deel van het duin dat na een maatgevende storm minimaal aanwezig moet zijn om de veiligheid te kunnen waarborgen;

  • 40)

    grondverzet: het verplaatsen van grond, zoals: graven, ophogen/aanvullen, omspuitingen, omdreggingen of omzettingen van grond;

  • 41)

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen;

  • 42)

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • 43)

    grondwateronttrekking: het uit de bodem halen van grondwater;

  • 44)

    infiltreren van water: het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • 45)

    grondwaterpeil: het actuele niveau van het grondwater ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil, afgekort NAP;

  • 46)

    grondwatersanering: verwijderen van verontreinigd grondwater uit de bodem;

  • 47)

    grootvee: alle paarden en runderen, inclusief veulens en kalfjes;

  • 48)

    hemelwateruitlaat: het punt waar in een hemelwaterriool verzameld hemelwater in het oppervlaktewater wordt gebracht;

  • 49)

    hoofdwatergang: ‘primair oppervlaktewater’ zoals gedefinieerd in de legger Oppervlaktewateren; een primair oppervlaktewater is een oppervlaktewater met een belangrijke functie (een regionaal belang) in de wateraan- en afvoer en/of waterberging en/of voor de instandhouding van de waterkering;

  • 50)

    hoogwatervoorziening: een voorziening waarmee het waterpeil wordt verhoogd ten opzichte van het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil;

  • 51)

    huisaansluiting: een kabel of leiding waarmee een woning of woongebouw is aangesloten op het elektriciteits-, gas-, drinkwater-, warmte- of media/(tele)communicatienetwerk of een daarmee vergelijkbare kabel of leiding;

  • 52)

    infiltreren van water: het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • 53)

    inrichting/infiltratiewerk: een werk bestaande uit een of meer winmiddelen, bestemd tot het onttrekken van grondwater, dan wel middelen tot het infiltreren van water in de bodem;

  • 54)

    inlaatconstructie: een voorziening om water vanuit de boezem of een ander peilvak in te laten in een lager gelegen peilvak;

  • 55)

    insteek: de snijlijn van het schuine oevertalud en het horizontaal gelegen maaiveld, dan wel de plaats van een aanwezige beschoeiing;

  • 56)

    kernzone: het centrale gedeelte van het waterstaatswerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven;

  • 57)

    klein meubilair: kleine objecten, zoals vlaggenmasten, prullenbakken en speeltoestellen;

  • 58)

    kleinvee: al het vee, met uitzondering van grootvee;

  • 59)

    kruin: een zone van de waterkering, die als zodanig in de legger is opgenomen;

  • 60)

    kunstwerken: alle werken die een functie hebben in het functioneren van het waterstaatkundig systeem;

  • 61)

    kwel: grondwater, dat omhooggestuwd wordt als gevolg van potentiaalverschil of stijghoogteverschil (drukverschil) tussen het gebied waar het grondwater inzijgt en waar het omhoogkomt;

  • 62)

    kwetsbaar kwelgebied: een op kaart 2 weergegeven gebied waar kwel een negatieve invloed (kwalitatief en kwantitatief) op het watersysteem kan hebben;

  • 63)

    kwetsbaar onttrekkingsgebied: een op kaart 6 weergegeven gebied waar een grondwateronttrekking een negatieve invloed kan hebben;

  • 64)

    laagwaterlijn: de lijn op de grens van het laagwater (eb) op het strand;

  • 65)

    legger:openbaar register van de beheerder, waarin onderhoudsplicht en de gewenste of vereiste (onderhouds)toestand van wateren, waterkeringen en andere waterhuishoudkundige werken en voorzieningen zijn aangegeven, evenals de keurbegrenzingen;

  • 66)

    leggerzones: alle in de legger opgenomen zones, dit zijn de kernzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone, het profiel van vrije ruimte en de kruin;

  • 67)

    lichte constructie: een ongefundeerd of licht gefundeerd bouwwerk gemaakt van lichte materialen, zoals hout of kunststof, met uitzondering van damwanden en beschoeiing;

  • 68)

    maaiveld: bovenkant of oppervlakte van het terrein;

  • 69)

    maatwerkvoorschrift: een beschikking van het college van dijkgraaf en hoogheemraden, waarmee wordt afgeweken van de voorwaarden uit een algemene regel;

  • 70)

    mediumvoerende leiding: een leiding waardoor een gas of vloeistof wordt getransporteerd;

  • 71)

    meerpaal: een paal in het water, die over het algemeen gebruikt wordt voor het aanmeren van vaartuigen;

  • 72)

    meldplicht: de in een algemene regel opgenomen verplichting om de handeling voorafgaand bij het bestuur te melden;

  • 73)

    nat oppervlak: het onder de waterspiegel gelegen oppervlak van de dwarsdoorsnede van een watergang;

  • 74)

    oever: de scheiding tussen water en land;

  • 75)

    oeverherstel: het herstel van afkalving van de oever, door de oeverlijn terug te brengen in zijn oorspronkelijke staat;

  • 76)

    oeverlijn: de scheidingslijn tussen water en land;

  • 77)

    onderbemaling: het verlagen van het waterpeil ten opzichte van het in het peilbesluit vastgestelde waterpeil;

  • 78)

    ontgrondingskuil: de kuil die in het maaiveld ontstaat bij het omvallen van een boom of struik, of door een breuk of lekkage in een leiding;

  • 79)

    onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht, of het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • 80)

    onttrekkingsinrichting:inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater, waaronder tevens inrichtingen en/of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen gelden als één inrichting; in aanvulling hierop is er geen sprake van een samenhangend geheel indien de invloedsgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen en/of bij onttrekkingen een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van de volgende onttrekking en/of is aangetoond dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het natuurlijk niveau;

  • 81)

    oppervlaktewater: watergang, kanaal, meer, sloot en een al dan niet droogstaande greppel die in open verbinding met andere oppervlaktewateren staat en/of onderdeel van het watersysteem uitmaakt;

  • 82)

    overige watergang: ‘overig oppervlaktewater’ zoals gedefinieerd in de legger Oppervlaktewateren. Dit is oppervlaktewater met een voornamelijk lokale transportfunctie en/of die een zekere drooglegging (ontwatering) dient te geven;

  • 83)

    peilafwijking: onderbemaling en/of hoogwatervoorziening;

  • 84)

    peilvak:een in een peilbesluit vastgelegd geografisch afgebakend gebied waar hetzelfde waterpeil wordt nagestreefd;

  • 85)

    plaatsgebonden drijvend object: ieder object dat zelfstandig blijft drijven en gebonden is aan een vaste ligplaats, zoals woonboten, woonschepen, woonarken, drijvende botenhuizen, pontons en dergelijke;

  • 86)

    polderpeil: het in een peilbesluit vastgelegde streefpeil van een in de polder gelegen watergang ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil, afgekort NAP;

  • 87)

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een waterkering die nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering en in de legger is vastgesteld;

  • 88)

    provinciaal milieubeschermingsgebied: een door de provincie aangewezen gebied, waarmee de drinkwaterwinning wordt beschermd;

  • 89)

    retourneren: het in de bodem terugbrengen van onttrokken grondwater;

  • 90)

    riooloverstort: het punt waar in een riool verzameld afvalwater in pieksituaties in het oppervlaktewater wordt gebracht;

  • 91)

    risicovolle werken: werken die grote risico’s geven voor de stabiliteit en waterkerendheid van waterkeringen en zeeweringen;

  • 92)

    seizoensbebouwing: bebouwing die alleen in de periode tussen 1 februari en 1 november op het strand aanwezig is;

  • 93)

    steiger: een constructie in het water, bestaande uit palen en een beloopbaar gedeelte;

  • 94)

    straatmeubilair: voorzieningen ten behoeve van straatverlichting, plaatsaanduiding, bewegwijzering, alsmede recreatieve voorzieningen zoals bankjes en vuilnisbakken;

  • 95)

    strand: de kuststrook tussen de afrastering bij de duinvoet en de laagwaterlijn;

  • 96)

    strategische zoetwaterreserve: het zoete grondwater dat zich in de watervoerende pakketten onder de deklaag bevindt, in de gebieden met overwegend zoet grondwater; komt overeen met de zoete grondwaterlichamen (diep) uit de KRW; moet behouden blijven om ook in de toekomst verschillende functies, zoals voor drinkwaterwinning, te kunnen vervullen;

  • 97)

    talud: bij water de zijdelingse begrenzing tussen waterbodem en maaiveld, bij waterkeringen gelegen tussen de (min of meer) horizontale bovenzijde en de teen van het dijklichaam (helling tussen 1:1 en 1:10);

  • 98)

    vaarweg: een door de provincie aangewezen watergang waar Rijnland verantwoordelijk is voor het vaarwegbeheer;

  • 99)

    veedrenking: het laten drinken van vee;

  • 100)

    veiligheidszone:de in de NEN 3650 en NEN 3651 gehanteerde zone langs een waterkering;

  • 101)

    Verenigde Vergadering: het hoogste orgaan van een waterschap, oftewel het algemeen bestuur;

  • 102)

    vergunningplicht: de verplichting uit artikel 3.3 van de Keur om voorafgaand aan de handeling een vergunning te hebben;

  • 103)

    verharding: de verharding als gevolg waarvan neerslag niet of zeer beperkt in de bodem kan infiltreren;

  • 104)

    verheelde kering: niet als zodanig ‘in het veld’ herkenbare waterkering, maar dient wel als boezem-, polderkade of land- of peilscheiding;

  • 105)

    verval: hoogteverschil tussen twee punten binnen een watergang;

  • 106)

    waardevolle oever s: de op kaart 1 weergegeven oevers die (1) met behulp van een subsidie als natuurvriendelijke oever zijn aangelegd en (2) oevers waarvan tijdens een inventarisatie is gebleken dat daar een bijzondere vegetatie aanwezig is;

  • 107)

    watergangen: hoofdwatergangen en overige watergangen;

  • 108)

    waterkeringen: kunstmatige hoogten, waterscheidingen en (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • 109)

    waterspiegel: de grens tussen het oppervlaktewater en de lucht;

  • 110)

    waterstaatswerken:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of bijbehorende beschermingszones en ondersteunende kunstwerken, die als zodanig in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet zijn aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger;

    • b.

      nog niet in de legger opgenomen wateren die gegraven worden na de inwerkingtreding van deze Keur;

    • c.

      nog niet in de legger opgenomen waterkeringen die aangelegd worden na de inwerkingtreding van deze Keur;

  • 111)

    watersysteem: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • 112)

    watervergunning: een vergunning als bedoeld in de Wet;

  • 113)

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • 114)

    Wet: de Waterwet;

  • 115)

    winmiddel: een middel om grondwater, in afwijking van het natuurlijke stromingspatroon, in meer of mindere mate geforceerd te doen toestromen;

  • 116)

    winterpeil: het waterpeil dat in de winter wordt nagestreefd;

  • 117)

    zeereep: een direct aan de kust liggende duinenrij;

  • 118)

    zeewering: waterkeringen die beschermen tegen de zee en als zodanig zijn aangewezen in de legger;

  • 119)

    zilte kwel: kwel met een verhoogd chloridegehalte;

  • 120)

    zomerpeil: het waterpeil dat in de zomer wordt nagestreefd;

  • 121)

    zomerseizoen: de periode tussen 1 februari en 1 november;

  • 122)

    zorgplicht: de in artikel 3.1 van de Keur opgenomen verplichting om bij het handelen voldoende zorg voor het watersysteem in acht te nemen.

Artikel 1.2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. De verplichtingen ingevolge deze Keur rusten op de eigenaar van gronden.

  • 2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, dan rusten de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht, op de gebruikers.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen, is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar, hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken

  • 2.

    1 Gebodsbepalingen objecten in, op of nabij waterstaatswerken

    Artikel 2.1.1 – Afrasteringen

    • 1.

      De eigenaren van percelen gelegen nabij of op waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden daarop of daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, indien de percelen worden gebruikt voor het houden van groot vee.

    • 2.

      Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing.

    Artikel 2.1.2 – Coupures

    De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures kunnen door of namens het bestuur verplicht worden deze onmiddellijk te sluiten.

    Artikel 2.1.3 – Peilregulerende kunstwerken

    De eigenaren of gebruikers van peilregulerende kunstwerken kunnen door of namens het bestuur verplicht worden deze op een daarbij bepaald peil te stellen.

    Artikel 2.1.4 – Verwijderen of verplaatsen van werken vanwege beheer van waterstaatswerken

    • 1.

      Een onder deze Keur vallend werk dient door de rechthebbende en/of gebruiker op aanschrijving van het bestuur tijdelijk verwijderd te worden, indien het bestuur dat nodig acht in het kader van het beheer van waterstaatswerken.

    • 2.

      Een dergelijke aanschrijving zal ten minste een week van tevoren schriftelijk kenbaar worden gemaakt aan de rechthebbende of gebruiker van het betreffende werk, spoedeisende gevallen uitgezonderd.

    • 3.

      In spoedeisende gevallen kan Rijnland de rechthebbende en/of gebruiker terstond verplichten een werk tijdelijk te verwijderen.

  • 2.

    2 Onderhoud aan waterstaatswerken

    Artikel 2.2.1 – Onderhoudsplichtigen en onderhoudsplicht waterstaatswerken (algemeen)

    • 1.

      Onderhoudsplichtig zijn diegenen die in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

    • 2.

      Aan deze onderhoudsplicht dient in ieder geval te zijn voldaan op het moment van de volgens artikel 4.1 van deze Keur te voeren schouw.

    • 3.

      Het bestuur kan onder voorwaarden vrijstelling verlenen van de in dit artikel bedoelde onderhoudsplicht.

    • 4.

      Het bestuur kan de vrijstelling geheel of gedeeltelijk intrekken op aanvraag van de houder van de vrijstelling, of indien zich omstandigheden of feiten voordoen waardoor de handeling of handelingen waarvoor de vrijstelling is verleend niet langer toelaatbaar worden geacht met het oog op de in artikelen 2.1 en 6.9 van de Wet bedoelde doelstellingen en belangen.

    Artikel 2.2.2 – Onderhoudsplicht oppervlaktewateren

    1.Gewoon en buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewateren wordt gedefinieerd in de legger Oppervlaktewateren van Rijnland.

    Artikel 2.2.3 – Onderhoudsplichtigen waterkeringen

    • 1.

      Het onderhoud van primaire en overige waterkeringen berust, voor zover het betreft het in stand houden van stabiliteit en profiel, bij het hoogheemraadschap.

    • 2.

      Het dagelijks onderhoud, zoals beschreven in artikel 2.2.4, berust bij de eigenaar van de waterkering.

    Artikel 2.2.4 – Onderhoudsplicht waterkeringen (dagelijks onderhoud en stuifvrij houden)

    • 1.

      De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen binnen de kernzone zorg voor:

    • a.

      het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;

    • b.

      het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door verkeer, huisdieren en dergelijke;

    • c.

      het melden aan Rijnland van aanzienlijke beschadigingen en van de aanwezigheid van muskusratten;

    • d.

      het bestrijden van overig wild, dat het waterkerend vermogen van de waterkering schaadt;

    • e.

      het in stand houden van de aanwezige begroeiingen en oeverbegroeiingen, die dienen tot verdediging van de waterkering;

    • f.

      het onderhouden van de grasmat door:

    • i.

      het voortdurend vrijhouden van de voor de erosiebestendigheid van de grasmat schadelijke vegetatie;

    • ii.

      het maaien of laten begrazen.

    • 2.

      De onderhoudsplichtigen van de kernzone en de landinwaarts gelegen beschermingszone van de zeewering, dragen zorg voor het voortdurend stuifvrij houden. Daartoe zijn zij verplicht om de gedeelten van die gronden, die dreigen te verstuiven, voor 1 april van elk jaar afdoende te beplanten of op andere wijze de verstuiving daarvan afdoende te beletten.

2.3 Onderhoud aan werken

2.Artikel 2.3.1 – Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen werken

  • 1.

    Voor zover dit niet bij of krachtens een legger of een vergunning is geregeld, dan wel op andere wijze is vastgelegd in een overeenkomst of overdrachtsdocument, geldt voor de onderhoudsplicht van werken dat onderhoudsplichtig zijn degenen die kadastraal bekendstaan als eigenaar van het perceel waarin het werk is gelegen.

  • 2.

    De onderhoudsplichtigen zijn verplicht het werk in goede staat te houden.

  • 3.

    De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en een (mede)waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem

Artikel 3.1 – Zorgplicht (ja, tenzij)

  • 1. Degene die handelingen, met uitzondering van de handelingen die zijn genoemd in artikel 3.2 lid 2, 3.3 lid 1 en 3.4 lid 1 van deze Keur,verricht of laat verrichten en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door die handeling nadelige effecten voor het watersysteem ontstaan of kunnen ontstaan, voorkomt die gevolgen of beperkt die, voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van diegene kan worden verwacht.

  • 2. Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige effecten voor het watersysteem als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is, het zo veel mogelijk beperken van:

  • a. verzwakking en beschadiging van de waterkering en zeewering;

  • b. van wateroverlast en/of waterschaarste;

  • c. belemmeringen in de doorstroming in de watergang;

  • d. hinder bij inspectie- en/of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem;

  • e. een verslechtering van de chemische en/of ecologische waterkwaliteit;

  • f. negatieve effecten van kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit;

  • g. verzilting, verzakkingen van de bodem en/of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden grondwaterlichamen als gevolg van grondwateronttrekkingen;

  • h. een belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

  • 3. Aan de in het eerste lid voorgeschreven zorgplicht wordt in ieder geval voldaan, wanneer de handeling wordt verricht overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen erkende maatregel.

Artikel 3.2 – Algemene regels (ja, mits)

  • 1. Bij het verrichten van de in lid 2 van dit artikel bedoelde handelingen, wordt door degene die de handeling verricht of laat verrichten voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in een door het bestuur voor die handeling vast te stellen algemene regel.

  • 2. Het is toegestaan om met inachtneming van het vorige lid de volgende handelingen in het watersysteem te verrichten of te laten verrichten:

    • a.

      Het dempen van een overige watergang, wanneer:

      • i.

        minder dan 100 vierkante meter wordt gedempt, tenzij deze demping volledig bestaat uit het steiler optrekken van het talud, en

      • ii.

        de demping niet plaatsvindt in een kern- of beschermingszone van een waterkering, tenzij deze demping volledig bestaat uit het steiler optrekken van het talud.

    • b.

      Het aanleggen van een duiker in een overige watergang, wanneer:

      • i.

        de watergang niet breder is dan 8,00 meter, en

      • ii.

        de duiker niet langer is dan 15,00 meter, en

      • iii.

        de duiker geen bocht of knik bevat.

    • c.

      Het graven van oppervlaktewater, wanneer:

      • i.

        het oppervlaktewater niet wordt aangelegd in kwetsbaar kwelgebied dat is weergegeven op kaart 2 van de uitvoeringsregels, en

      • ii.

        het graven niet alleen het verflauwen van een talud en/of het verdiepen van een bestaande watergang betreft.

    • d.

      Het aanbrengen van een steiger in een watergang die is weergegeven op kaart 9 van de uitvoeringsregels.

    • e.

      Het in een hoofdwatergang aanbrengen van een plaatsgebonden drijvend object.

    • f.

      Het handelen in of boven een waardevolle oever die is weergeven op kaart 1 van de uitvoeringsregels, wanneer:

      • i.

        als gevolg van deze handeling meer dan 2,00 vierkante meter waardevolle oever verloren gaat, en

      • ii.

        de handeling niet wordt verricht in een bij de tuin van een particuliere woning behorende oever, die zonder subsidie van Rijnland is aangelegd.

    • g.

      Het versneld afvoeren van neerslag bij een toename van verhard oppervlak, wanneer deze toename meer dan 500 vierkante meter en minder dan 5.000 vierkante meter bedraagt.

    • h.

      Het handelen in of boven een vaarweg waarvan Rijnland de vaarwegbeheerder is. (treedt op een later tijdstip in werking)

    • i.

      Het uitvoeren van bodemonderzoek, wanneer dit onderzoek plaatsvindt:

      • i.

        binnen de kern- en beschermingszone van de waterkering, of

      • ii.

        in een kwetsbaar kwelgebied dat is weergegeven op kaart 2 van de uitvoeringsregels.

    • j.

      Het:

      • i.

        aanbrengen of hebben vankabels in de kern- of beschermingszone van een waterkering, of

      • ii.

        aanbrengen of hebben vanleidingen die dienen als huisaansluiting of daarmee vergelijkbaar zijn in de kern- of beschermingszone van een waterkering, of

      • iii.

        aanbrengen of hebben van een leiding (geen huisaansluiting) met een druk van minder dan 10,00 bar in de buitenbeschermingszone van een waterkering, of

      • iv.

        renoveren of vervangen van een bestaande leiding in de kern- of beschermingszone van een waterkering, of

      • v.

        aanbrengen of hebben van een leiding (geen huisaansluiting) in de kern- of beschermingszone van een zeewering.

    • k.

      Het wijzigen van een peil, wanneer het een hoogwatervoorziening betreft:

      • i.

        die is gelegen binnen een gebied dat is weergegeven op kaart 7 van de uitvoeringsregels, en

      • ii.

        waarbij een nieuwe inlaat in de waterkering wordt aangebracht.

    • l.

      Het bouwen, herbouwen of aanbouwen in:

      • i.

        de kern- en beschermingszone van de zeewering, voor zover het gaat om:

        • 1.

          het op het strand plaatsen en jaarrond laten liggen of achterlaten van paalconstructies, niet onderheide funderingsplaten, vloeren en terrassen ten behoeve van seizoensbebouwing;

        • 2.

          het binnen de bebouwingscontour plaatsen van lichte constructies, zoals schuren, kiosken en schuttingen van maximaal 20,00 vierkante meter, met uitzondering van straatmeubilair;

        • 3.

          het binnen de bebouwingscontour uitvoeren van verbouw, herbouw of een aanbouw van bestaande bouwwerken;

      • ii.

        de kern- en beschermingszone van de waterkering, voor zover het gaat om een lichte constructie van maximaal 20,00 vierkante meter;

      • iii.

        een kwetsbaar kwelgebied dat is weergegeven op kaart 2 van de uitvoeringsregels en er een heipaal of damwand wordt geplaatst.

    • m.

      Grond te verzetten:

      i.in de kern- en/of beschermingszone van de zeewering, met uitzondering van het strand, voor zover dit grondverzet:

  • 1. plaatsvindt binnen de bebouwingscontouren van de kustplaatsen zoals aangegeven op kaart 5 van de uitvoeringsregels, en

  • 2. minder dan 3,00 kubieke meter bedraagt;

    ii.in de kern- en/of beschermingszone van waterkeringen, wanneer:

  • 1. graafwerkzaamheden:

  • a. minder dan 3,00 kubieke meter bedragen;

  • b. niet dieper dan 0,30 meter zijn, en

  • c. niet plaatsvinden in de kruin;

  • 2. een tijdelijke sleuf wordt gegraven voor het aanleggen van kabels en leidingen;

    • iii.in een kwetsbaar kwelgebied dat is weergegeven op kaart 2 van de uitvoeringsregels, voor zover het grondverzet tot maximaal 2,50 meter onder het maaiveld plaatsvindt.

    • n.

      Het onttrekken of infiltreren van (grond)water, wanneer:

      • i.

        de freatische grondwaterstand binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering niet wordt beïnvloed, en

      • ii.

        dit gebeurt ten behoeve van een grondwatersanering en:

        1.de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 5,00 kubieke meter per uur, 2.500 kubieke meter per maand of 5.000 kubieke meter in totaal, en

  • b. het debiet kleiner is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand en 20.000 kubieke meter in totaal, of

  • c. de onttrekking of infiltratie langer dan drie en korter dan zes maanden duurt;

    2.de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, dan wel een kwetsbaar gebied dat is weergegeven in kaart 6 van de uitvoeringsregels, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 5,00 kubieke meter per uur, 2.500 kubieke meter per maand of 5.000 kubieke meter in totaal, en

  • b. het debiet kleiner is dan 15,00 kubieke meter per uur, 10.000 kubieke meter per maand en 200.000 kubieke meter in totaal, of

  • c. de onttrekking of infiltratie langer dan drie maanden en korter dan zes jaar duurt;

    3.de onttrekking of infiltratie elders plaatsvindt, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand of 12.000 kubieke meter per jaar, en

  • b. het debiet kleiner is dan 25,00 kubieke meter per uur, 15.000 kubieke meter per maand en 300.000 kubieke meter in totaal, of

  • c. de onttrekking of infiltratie langer dan zes maanden en korter dan vier jaar duurt;

    iii.dit gebeurt ten behoeve van een kabel- of leidingsleuf en:

    1.de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 5,00 kubieke meter per uur, 2.500 kubieke meter per maand of 5.000 kubieke meter per jaar, en

  • b. het debiet kleiner is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand en 20.000 kubieke meter per jaar;

    2.de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een kwetsbaar gebied dat is weergegeven in kaart 6 van de uitvoeringsregels, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 5,00 kubieke meter per uur, 2.500 kubieke meter per maand of 5.000 kubieke meter per jaar, en

  • b. het debiet kleiner is dan 35,00 kubieke meter per uur, 10.000 kubieke meter per maand en 30.000 kubieke meter per jaar;

    3.de onttrekking of infiltratie elders plaatsvindt, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand of 12.000 kubieke meter per jaar, en

  • b. het debiet kleiner is dan 100 kubieke meter per uur, 40.000 kubieke meter per maand en 100.000 kubieke meter per jaar;

    iv.dit gebeurt ten behoeve van een niet onder 2 en 3 genoemde doelstelling, met uitzondering van brandblusvoorzieningen en:

    1.de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 5,00 kubieke meter per uur, 2.500 kubieke meter per maand of 5.000 kubieke meter per jaar, en

  • b. het debiet kleiner is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand en 20.000 kubieke meter per jaar, of

  • c. de onttrekking of infiltratie langer dan drie en korter dan zes maanden duurt;

    2.de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied dan wel een kwetsbaar gebied dat is weergegeven in kaart 6 van de uitvoeringsregels, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 5,00 kubieke meter per uur, 2.500 kubieke meter per maand of 5.000 kubieke meter per jaar, en

  • b. het debiet kleiner is dan 35,00 kubieke meter per uur, 10.000 kubieke meter per maand en 30.000 kubieke meter per jaar, of

  • c. de onttrekking of infiltratie langer dan drie en korter dan zes maanden duurt;

    3.de onttrekking of infiltratie elders plaatsvindt, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand of 12.000 kubieke meter per jaar, en

  • b. het debiet kleiner is dan 100 kubieke meter per uur, 40.000 kubieke meter per maand en 100.000 kubieke meter per jaar, of

  • c. de onttrekking of infiltratie korter dan zes maanden duurt.

    • o.

      Het verwijderen van:

      • i.

        een heipaal of damwand uit een kwetsbaar kwelgebied dat is weergegeven op kaart 2 van de uitvoeringsregels;

      • ii.

        palen, met uitzondering van heipalen, uit de kern- en beschermingszone van een waterkering.

    • p.

      Het aanplanten en hebben van een boom of struik in de kern- en beschermingszone van een waterkering, wanneer:

      • i.

        deze niet op de kruin of het buitentalud staat, en

      • ii.

        deze volgroeid niet hoger wordt dan 5,00 meter.

  • 3. Het bestuur kan bij algemene regel bepalen dat de handeling vooraf moet worden gemeld, wanneer:

    • a.

      de handeling wijzigingen aan het watersysteem tot gevolg heeft, die in de legger en/of het beheersregister moeten worden opgenomen, of

    • b.

      het bestuur toezicht bij de uitvoering van de handeling noodzakelijk acht.

  • 4. Het bestuur kan bij algemene regel bepalen dat, in uitzonderlijke gevallen, door middel van een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van specifieke voorwaarden uit die algemene regel.

Artikel 3.3 – Vergunningplicht (nee, tenzij)

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college van dijkgraaf en hoogheemraden de volgende handelingen te verrichten of te laten verrichten:

  • a. Het aanleggen van een brug of andere volledige overkluizing in een hoofdwatergang, wanneer:

  • i. een constructie in de watergang wordt aangebracht, of

  • ii. de afstand tussen de onderkant van de brug of overkluizing en de waterspiegel bij zomerpeil minder dan 1,00 meter bedraagt.

  • b. Het dempen van oppervlaktewater, wanneer:

  • i. de demping plaatsvindt in een hoofdwatergang, tenzij deze demping volledig bestaat uit het steiler optrekken van het talud, of

  • ii. het oppervlak van de demping groter is dan 100 vierkante meter, tenzij deze demping volledig bestaat uit het steiler optrekken van het talud, of

  • iii. de demping plaatsvindt in de kern- en beschermingszone van een waterkering, tenzij deze demping volledig bestaat uit het steiler optrekken van het talud.

  • c. Het aanleggen van een duiker, wanneer:

  • i. de duiker wordt aangelegd in een hoofdwatergang, of

  • ii. de duiker wordt aangelegd in een overige watergang die breder is dan 8,00 meter, of

  • iii. de duiker langer is dan 15,00 meter, of

  • iv. de duiker één of meerdere bochten of knikken bevat.

  • d. Het graven van oppervlaktewater of verflauwen van het talud in kwetsbaar kwelgebied dat is weergegeven op kaart 2 van de uitvoeringsregels.

  • e. Het plaatsen van een object in een beschermingszone van een hoofdwatergang die is weergegeven op kaart 4 van de uitvoeringsregels, tenzij het straatmeubilair of een boom betreft.

  • f. Het versneld afvoeren van neerslag bij een toename van verhard oppervlak, wanneer deze toename meer dan 5.000 vierkante meter bedraagt.

  • g. Het afvoeren van neerslag via een hemelwateruitlaat of riooloverstort, wanneer:

  • i. de hemelwateruitlaat of de riooloverstort niet is opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) of een daarin aangegeven basis rioleringsplan (BRP), of

  • ii. het oppervlak waarvan de neerslag wordt afgevoerd groter is dan 500 vierkante meter.

  • h. Het aanbrengen en hebben van een mediumvoerende leiding, met uitzondering van huisaansluitingen, in:

  • i. de kern- en beschermingszone van een waterkering, of

  • ii. de buitenbeschermingszone van een waterkering, wanneer de druk in de leiding groter is dan 10,00 bar.

  • i. Het houden van:

  • i. grootveeop de zeewering buiten een dynamisch gebied dat is weergegeven op kaart 8 van de uitvoeringsregels, of

  • ii. vee, waarbij het vee in een op kaart 1 van de uitvoeringsregels weergegeven waardevolle oever kan komen.

  • j. Het wijzigen van een peil, wanneer:

  • i. het een onderbemaling betreft, of

  • ii. het een hoogwatervoorziening betreft buiten een op kaart 7 aangewezen gebied.

  • k. Het aanbrengen van een inlaatconstructie, wanneer:

  • i. het geen hoogwatervoorziening betreft, en

  • ii. het ingelaten water in een watergang komt.

  • l. Het bouwen, herbouwen of aanbouwen in:

  • i. de kern- en beschermingszone van de zeewering, voor zover het gaat om:

    • 1.

      het op het strand realiseren van bouwwerken inclusief bijbehorend meubilair die aanwezig is in de periode tussen 1 november en 1 februari;

    • 2.

      het buiten de bebouwingscontouren van de kustplaatsen (zoals aangegeven in figuur 6) realiseren van bouwwerken (zowel nieuwbouw als herbouw, verbouw en aanbouw);

    • 3.

      het binnen de bebouwingscontouren van de kustplaatsen realiseren van nieuwbouw;

  • ii. de kern- en beschermingszone van de waterkering, tenzij het gaat om een lichte constructie tot 20,00 vierkante meter of straatmeubilair.

  • m. Grond te verzetten:

  • i. in de kern- en/of beschermingszone van de zeewering, met uitzondering van het strand, voor zover dit:

    • 1.

      grondverzet plaatsvindt buiten de bebouwingscontouren van de kustplaatsen zoals aangegeven op kaart 5 van de uitvoeringsregels, met uitzondering van kabel- of leidingsleuven of

    • 2.

      grondverzet plaatsvindt binnen de bebouwingscontouren van de kustplaatsen en meer dan 3,00 kubieke meter bedraagt, met uitzondering van kabel- of leidingsleuven.

  • ii. in de kern- en/of beschermingszone van waterkeringen, wanneer:

  • 1. graafwerkzaamheden meer dan 3,00 kubieke meter bedragen, met uitzondering van een tijdelijke sleuf voor het aanleggen van een kabel of leiding;

  • 2. dieper dan 0,30 meter wordt gegraven, met uitzondering van een tijdelijke sleuf voor het aanleggen van een kabel of leiding;

  • 3. een ophoging of aanvulling op de kruin plaatsvindt met materiaal anders dan kleigrond, of

  • 4. een ophoging of aanvulling op hun maximale punt meer dan 0,50 meter bedraagt.

  • n. Het uitvoeren van één van de volgende risicovolle werken:

  • i. afgravingen voor het winnen van delfstoffen en specie;

  • ii. het uitvoeren van seismisch onderzoek door middel van explosies;

  • iii. het bouwen van inrichtingen met explosiegevaarlijk materiaal en/of explosiegevaarlijke inrichtingen zoals een vuurwerkfabriek, vuurwerkopslagplaatsen of een tankstation;

  • iv. het aanleggen van hogedrukleidingen.

  • o. Het met een voertuig betreden van de kernzone van een waterkering, wanneer:

  • i. het voertuig of werktuig zich op een weg bevindt en het totale gewicht groter is dan 50.000 kilogram, of

  • ii. het voertuig of werktuig zich op een weg bevindt en het totale gewicht groter is dan het maximale gewicht dat op de weg is toegestaan, of

  • iii. het voertuig of werktuig zich niet op een weg bevindt en het totale gewicht groter is dan 8.000 kilogram.

  • p. Het onttrekken of infiltreren van (grond)water, wanneer:

  • i. de freatische grondwaterstand binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering wordt beïnvloed, of

  • ii. dit gebeurt ten behoeve van beregening of veedrenking en:

  • 1. de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied dan wel een kwetsbaar gebied dat is weergegeven in kaart 6 van de uitvoeringsregels, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 5,00 kubieke meter per uur, 2.500 kubieke meter per maand of 12.000 kubieke meter per jaar, of

  • b. de onttrekking of infiltratie gedurende meer dan vijf maanden per jaar plaatsvindt;

  • 2. de onttrekking of infiltratie elders plaatsvindt, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand of 12.000 kubieke meter per jaar, of

  • b. de onttrekking of infiltratie gedurende meer dan vijf maanden per jaar plaatsvindt;

  • iii. dit gebeurt ten behoeve van een grondwatersanering en:

  • 1. de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand of 20.000 kubieke meter in totaal, of

  • b. de onttrekking of infiltratie meer dan zes maanden duurt;

  • 2. de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied dan wel een kwetsbaar gebied dat is weergegeven in kaart 6 van de uitvoeringsregels, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 15,00 kubieke meter per uur, 10.000 kubieke meter per maand of 200.000 kubieke meter in totaal, of

  • b. de onttrekking of infiltratie meer dan vier jaar duurt;

  • 3. de onttrekking of infiltratie elders plaatsvindt, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 25,00 kubieke meter per uur, 15.000 kubieke meter per maand of 300.000 kubieke meter in totaal, of

  • b. de onttrekking of infiltratie meer dan vier jaar duurt;

  • iv. dit gebeurt ten behoeve van een kabel- of leidingsleuf en:

  • 1. de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, waarbij het debiet groter is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand of 20.000 kubieke meter per jaar, of

  • 2. de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een kwetsbaar gebied dat is weergegeven in kaart 6 van de uitvoeringsregels, waarbij het debiet groter is dan 35,00 kubieke meter per uur, 10.000 kubieke meter per maand of 30.000 kubieke meter per jaar, of

  • 3. de onttrekking of infiltratie elders plaatsvindt, waarbij het debiet groter is dan 100 kubieke meter per uur, 40.000 kubieke meter per maand of 100.000 kubieke meter per jaar;

  • v. dit gebeurt ten behoeve van een niet onder ii, iii en iv genoemde doelstelling, met uitzondering van brandblusvoorzieningen, en:

  • 1. de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 10,00 kubieke meter per uur, 5.000 kubieke meter per maand of 20.000 kubieke meter per jaar, of

  • b. de onttrekking of infiltratie meer dan zes maanden duurt;

  • 2. de onttrekking of infiltratie plaatsvindt in een provinciaal milieubeschermingsgebied dan wel een kwetsbaar gebied dat is weergegeven in kaart 6 van de uitvoeringsregels, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 35,00 kubieke meter per uur, 10.000 kubieke meter per maand of 30.000 kubieke meter per jaar, of

  • b. de onttrekking of infiltratie meer dan vier jaar duurt;

  • 3. de onttrekking of infiltratie elders plaatsvindt, waarbij:

  • a. het debiet groter is dan 100 kubieke meter per uur, 40.000 kubieke meter per maand of 100.000 kubieke meter per jaar, of

  • b. de onttrekking of infiltratie meer dan vier jaar duurt.

  • q. Het aanleggen en onderhouden van wegen, paden en verharding, wanneer:

  • i. het een nieuw(e) weg, pad of verharding in de kernzone van de zeewering betreft, voor zover deze wordt aangelegd buiten particuliere tuinen;

  • ii. het een nieuw(e) weg, pad of verharding in de kern- en beschermingszone van een waterkering betreft, voor zover deze wordt aangelegd op de kruin;

  • iii. het renovatie van een weg, pad of verhardingen in de kern- en beschermingszone van een waterkering betreft, voor zover deze wordt uitgevoerd op de kruin, en/of bij het aanbrengen van nieuwe/hogere drempels.

  • r. Het verwijderen van een heipaal, damwand of mediumvoerende leiding, niet zijnde een huisaansluiting, uit de kern- en beschermingszone van een waterkering.

  • s. Het aanplanten en hebben van een boom of struik in de kern- en beschermingszone van een waterkering, tenzij:

  • i. deze niet op de kruin of het buitentalud staat, en

  • ii. deze volgroeid niet hoger wordt dan 5,00 meter.

Artikel 3.4 – Absoluut verbod (nee) (treedt op een later tijdstip in werking)

  • 1. Het is verboden om de volgende handelingen te verrichten of te laten verrichten:

  • a. Het aanleggen van een duiker in een vaarweg waarvan Rijnland de vaarwegbeheerder is.

Artikel 3.5 – Vrijstelling 3.2 en 3.3

  • 1. Het in artikel 3.2 en 3.3 bepaalde is niet van toepassing voor handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan (waterstaats-)werken, mits daarbij voldaan wordt aan de nadere eisen en voorschriften die bij of krachtens de Keur daaraan gesteld worden.

  • 2. Het in artikel 3.2 en 3.3 bepaalde is eveneens niet van toepassing op handelingen die plaatshebben door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen beheer en het daarover bepaalde in het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland.

Artikel 3.6 – Vrijstelling meet- en registratieplicht grondwateronttrekkingen

  • 1. De meet- en rapportageplicht, genoemd in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit, zijn niet van toepassing wanneer:

  • a. grondwater wordt onttrokken ten behoeve van beregening of veedrenking en jaarlijks minder dan 12.000 kubieke meter grondwater wordt onttrokken, of;

  • b. grondwater wordt onttrokken ten behoeve van een brandblusvoorziening.

Artikel 3.7 – Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien een zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur – zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten – het verbod uitvaardigen om:

    • a.

      water af te voeren naar en/of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.8 – Voorschriften algemene regels en beleidsregels

  • 1. Het bestuur is bevoegd tot het vaststellen van de voorschriften van algemene regels en beleidsregels.

  • 2. Op de vaststelling van de algemene regels en beleidsregels als bedoeld in lid 1 van dit artikel is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 – Schouw

  • 1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

  • 2. Het bestuur kan – indien het dat nodig acht – besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken van tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

  • 4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 4.2 – Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 4.3 – Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze Keur bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige, welke veroordeling wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 – Situatie vóór inwerkingtreding Keur en overgangsrecht

  • 1. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht dan wel als zodanig wordt beschouwd, wordt geacht in overeenstemming met het bepaalde in, bij of krachtens deze Keur te zijn verleend.

  • 2. De voorschriften van een vergunning dan wel nadere eisen, gesteld bij of krachtens een voorgaande Keur, die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van deze Keur in werking en onherroepelijk waren, vervallen indien op grond van deze Keur minder strenge bepalingen gelden.

  • 3. De voorschriften van een vergunning dan wel nadere eisen, gesteld bij of krachtens een voorgaande Keur, die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van deze Keur in werking en onherroepelijk waren, zijn – indien op grond van deze Keur strengere bepalingen gelden – gedurende één jaar na inwerkingtreding nog van kracht.

Artikel 5.2 – Zonering

  • 1. Wateren en waterkeringen waarvoor bij of krachtens de wet, of bij verordening het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling op het moment van inwerkingtreding van deze Keur nog niet heeft plaatsgehad, worden voor de toepassing van deze Keur aangemerkt als waterstaatswerk.

  • 2. Op de bij deze Keur behorende tekeningen (bijlagen 1 en 2) is schematisch aangegeven wat voor de in lid 1 bedoelde waterstaatswerken geldt als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone.

  • 3. Zolang er voor de waterkeringen nog geen legger is vastgesteld, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      Als kernzone wordt aangemerkt het gedeelte waterkering gelegen tussen de buitenteenlijn (snijvlak kade – boezemwaterlijn) en de insteek aan de polderzijde, zijnde het snijvlak van de kade met (het verlengde van) de polderwaterlijn, zoals die ter plaatse aanwezig is/wordt aangetroffen.

    • b.

      Als beschermingszone wordt aangemerkt een 15,00 meter brede strook aan weerszijden van de kernzones.

    • c.

      Als buitenbeschermingszone wordt aangemerkt een 50,00 meter brede strook aan weerszijden van de buitengrens van de beschermingszones.

  • 4. Waar gronden, zonder als waterkering herkenbaar te zijn, voor achterliggend gebied toch een waterkerende functie hebben, wordt als kernzone aangemerkt een strook van deze gronden ter breedte van 10,00 meter, gemeten uit de insteek c.q. waterlijn, tenzij door het bestuur van Rijnland andere begrenzingen zijn of worden aangegeven.

Artikel 5.3 – Overige (regionale) waterkeringen

Onder ‘overige waterkeringen’ als bedoeld in artikel 1, sub a onder 2 van Rijnlands reglement worden, zolang deze niet zijn aangegeven respectievelijk vastgelegd in een legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet juncto artikel 5.1 van de Waterwet, voor de toepassing van deze Keur ook begrepen:

  • 1.

    de landscheidingen;

  • 2.

    de kaden langs het Stroomkanaal te Gouda en de kaden langs het Uitwateringskanaal te Spaarndam en langs het Uitwateringskanaal te Katwijk;

  • 3.

    de polderkaden;

  • 4.

    de waterscheidingen (peilscheidingen).

Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 6.1 – Inwerkingtreding

  • 1. Deze Keur is vastgesteld door de Verenigde Vergadering op 11 maart 2015 en treedt in werking op 1 juli 2015. Op die datum wordt de tot dan toe geldende Keur Rijnland 2009 ingetrokken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, treden artikel 3.2, lid 2, sub h en artikel 3.4 op een door het college van dijkgraaf en hoogheemraden te bepalen later moment in werking.

Artikel 6.2 – Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Rijnland 2015.

Bijlage 1: schematische tekening zoneringen waterkeringen

Leggerprofiel (zwarte lijn)

Profiel van vrije ruimte (oranje lijn)

Bijlage 2 schematische tekening zoneringen watergangen

Toelichting zonering oppervlaktewateren:

  • ·

    Beschermingszone: Primaire wateren 5,00 meter breed, overige wateren 2,00 meter breed.

  • ·

    Kernzone: Centrale gedeelte van een oppervlaktewater, breedte is locatieafhankelijk.

Bijlage 3 Toelichting op de Keur Rijnland 2015

Grondslag van de Keur

Het hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) zorgt voor een veilig en gezond watersysteem voor het gebied tussen Wassenaar, Gouda, Amsterdam en IJmuiden. Om het watersysteem zo optimaal mogelijk te laten functioneren, heeft een waterschap de bevoegdheid, op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet, verordeningen vast te stellen die het nodig acht voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan een waterschap worden opgedragen, betreffen – volgens artikel 1 van de Waterschapswet – de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Ook de Waterverordening Rijnland en het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland bepalen de kaders.

Naast voornoemde wet- en regelgeving, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten:

  • 1.

    voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

  • 2.

    bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en

  • 3.

    vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

 

Deregulering

Deze Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland is de eerste Keur in Nederland die na een grootschalige dereguleringsslag tot stand is gekomen. Dit houdt in dat er gebroken is met de gangbare manier van regulering waarbij als uitgangspunt werd gehanteerd: alle handelingen in het watersysteem zijn zonder vergunning verboden. Het uitgangspunt van deze Keur is ‘ja, tenzij’: in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan.

 

Systeem van deze Keur

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op grond van de Waterschapswet de bevoegdheid om via een verordening handelingen (werken of werkzaamheden) die het watersysteem beïnvloeden, te reguleren. Dat is logisch, omdat het waterschap de zorg over het watersysteem heeft. Op verschillende manieren kan Rijnland dit gedrag reguleren, afhankelijk van de risico’s voor het watersysteem die met (het uitvoeren van) deze handelingen gepaard gaan. Zo is er gedrag waaraan Rijnland op voorhand geen nadere eisen of voorschriften stelt en het evenmin vooraf toetst, maar alleen in zijn algemeenheid stelt dat dit gedrag niet mag leiden tot nadelige gevolgen voor het watersysteem. Dit gedrag valt onder de zorgplicht (artikel 3.1).

 

Het kan ook zo zijn dat er weliswaar een bepaald effect op het watersysteem te verwachten valt, maar dat dit effect niet zodanig groot is dat steeds een individuele toets vooraf noodzakelijk is. Zolang men zich aan bepaalde, algemeen geformuleerde voorschriften houdt, is het risico van het voorgenomen gedrag voor het watersysteem acceptabel. Dit gedrag kan gereguleerd worden via algemene regels (artikel 3.2).

 

Bij werken en werkzaamheden waarvan het risico zo groot is dat het watersysteem op een nadelige wijze wordt beïnvloed, wil Rijnland vooraf betrokken zijn en de voorgenomen handeling toetsen om te bezien welke effecten de handeling kan hebben op het watersysteem. Voor die werken en werkzaamheden geldt een verbod om deze zonder vergunning te verrichten; door de werken of werkzaamheden vooraf te toetsen, stelt Rijnland voorwaarden in een vergunning waaronder deze handelingen mogen worden verricht. Er is dan dus sprake van een vergunningplicht (artikel 3.3).

 

Tot slot kunnen er werken of werkzaamheden zijn die Rijnland in zijn geheel niet toestaat. Dit komt zeer zelden voor omdat voor bijna elke soort handeling er wel voorwaarden zijn te bedenken die het risico van de voorgenomen handeling minimaliseren of beheersen. Maar, voor sommige handelingen kan dat niet. Dan geldt er een absoluut verbod (artikel 3.4).

 

Het opknippen van activiteiten opdat deze onder een soepeler regime vallen, is niet toegestaan. Het kan zo zijn dat een handeling van een bepaalde omvang onder een algemene regel valt en dezelfde handeling met een grotere omvang onder de vergunningplicht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het dempen van oppervlaktewater; hoe meer er gedempt wordt, hoe zwaarder het instrument. Het bewust ‘opknippen’ van de handeling, zodat net onder de grens van de vergunningplicht gebleven wordt, is niet toegestaan.

 

Opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

- Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen (begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid);

- Hoofdstuk 2: Beheer van waterstaatswerken (gebodsbepalingen voor objecten in, op of nabij waterstaatswerken, onderhoudsverplichtingen (waterstaats)werken);

- Hoofdstuk 3: Handelingen in het watersysteem;

- Hoofdstuk 4: Schouw, toezicht en handhaving;

- Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen;

- Hoofdstuk 6: Inwerkingtreding en citeertitel.

 

Het is aan het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland, de Verenigde Vergadering, om te bepalen welke handelingen op welke wijze al dan niet gereguleerd worden (via zorgplicht, algemene regel, of vergunningplicht). Het dagelijks bestuur stelt vervolgens de inhoud van de algemene regels en het toetsingskader voor vergunningverlening (de beleidsregels) vast.

 

Bij alle regels die bij of krachtens deze Keur worden gesteld, is zo veel mogelijk getracht de aanwijzingen voor de regelgeving te volgen.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 – Begripsomschrijvingen

In deze Keur is een uitgebreide lijst met in de Keur gehanteerde begrippen opgenomen zodat de Keur een zelfstandig leesbaar document is.

 

Artikel 1.2 – Hoofdelijke aansprakelijkheid

In het eerste lid is bepaald dat verplichtingen volgend uit deze Keur rusten op de eigenaar. Daarnaast is bepaald dat gebruikers gehouden zijn de op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen als er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat. In het derde lid wordt geregeld dat alle genoemde gerechtigden, onder wie de mede-eigenaren, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het nakomen van de onderhoudsplicht.

 

Artikel 2.1.1 – Afrasteringen

Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid om algemene regels te stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing.

 

Artikel 2.1.2 – Coupures

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten, met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

 

Artikel 2.1.3 – Peilregulerende kunstwerken

In dit artikel wordt vooral gezien op stuwen in de hoger gelegen gebieden, die dienen om het uit de duinen vrij naar de boezem afstromende water gestuwd af te voeren. Meestal zijn dergelijke werken in beheer bij het waterschap. In geval het beheer/de bediening bij een particulier berust en hij/zij bij de afstemming van die bediening een situatie schept die voor het beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het van belang dat Rijnland kan ingrijpen. Daarom kan het noodzakelijk zijn om de eigenaren of gebruikers van kunstwerken te verplichten om het niveau van deze kunstwerken op een door het bestuursorgaan te bepalen peil aan te passen. Tegen een dergelijk besluit staan uiteraard alle gebruikelijke rechtsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht open voor de stuweigenaar.

 

Artikel 2.1.4 – Verwijderen of verplaatsen werken vanwege beheer en onderhoud aan waterstaatswerken

Nu deze Keur niet meer als uitgangspunt heeft alle handelingen in het watersysteem te reguleren via een vergunningplicht dan wel algemene regels, zou – indien dit artikel zou ontbreken – Rijnland niet altijd meer de mogelijkheid hebben in het watersysteem geplaatste objecten te laten verwijderen door de eigenaar, indien dat nodig is voor werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud van waterstaatswerken. Door dit artikel, dat tevens als voorschrift van een algemene regel of een vergunning door Rijnland gehanteerd wordt, in de Keur op te nemen, behoudt Rijnland per definitie die mogelijkheid.

 

Artikel 2.2.1 – Onderhoudsplichtigen en onderhoudsplicht waterstaatswerken (algemeen)

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur legt de basis hiervoor door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar een individu geschieden, maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangelanden of kadastraal eigenaren van de aan het waterstaatswerk grenzende percelen.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van vergelijkbare aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

 

Voor onderhoudsactiviteiten die een relatie hebben met de Flora- en faunawet is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de Flora- en faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en faunawet gegeven. Rijnland wijst de onderhoudsplichtigen bij de schouw ook op het bestaan van deze wetgeving, zodat zij zich ervan kunnen vergewissen dat ze bij het uitvoeren van hun onderhoudsplicht niet in strijd handelen met de uit de Flora- en faunawet voortvloeiende regels. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in ieder geval ten tijde van de schouw (toezicht op het onderhoud) aan de onderhoudsverplichting moet zijn voldaan. Daarmee wordt aangegeven dat de onderhoudsplicht een continue verplichting is die het gehele jaar geldend is, waarop men derhalve – in bepaalde omstandigheden – buiten de schouwperiode om ook kan worden aangesproken.

 

Artikel 2.2.2 – Onderhoudsplicht oppervlaktewateren

Dit artikel verwijst naar de legger Oppervlaktewateren van het hoogheemraadschap van Rijnland voor de inhoud van de diverse onderhoudsplichten. Het onderhoud aan watergangen wordt tevens in het Reglement van bestuur voor het hoogheemraadschap van Rijnland gedefinieerd. In de legger is nader bepaald wat hieronder wordt verstaan.

 

Artikel 2.2.3 – Onderhoudsplichtigen waterkeringen

-

 

Artikel 2.2.4 – Onderhoudsplicht waterkeringen

-

 

Artikel 2.3.1 – Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen werken

Voor (legale of legaal aanwezig geachte) werken met een duidelijke functie in het watersysteem, waarvoor niet via nadere regels (voorschrift uit algemene regel of vergunningvoorschrift), via een legger of uit de andere onderhoudsbepalingen duidelijk is wie onderhoudsplichtig is, wordt in artikel 2.3.1 bepaald dat de eigenaar van het perceel waarin dat werk is gelegen als onderhoudsplichtige wordt aangemerkt. Een globale aanduiding in de legger dat het onderhoud aan een bepaalde categorie personen toebehoort, is voldoende om dit artikel niet van toepassing te laten zijn.

 

Qua werken moet daarbij gedacht worden aan bijvoorbeeld lange verbindingsduikers (dus met een duidelijke functie in het watersysteem), die ooit in de plaats zijn gekomen van watergangen. De eigenaar daarvan heeft belang bij die vervanging, omdat daarmee zijn/haar perceel vergroot is door de demping van de betreffende watergang. Daarmee is ook de rechtvaardiging voor het bij hem/haar neerleggen van de onderhoudsplicht gegeven. Uiteraard gaat het in dit artikel niet om bijvoorbeeld ‘schuurtjes’ aan de waterkant. De onderhoudstoestand daarvan is immers niet van belang voor het functioneren van het watersysteem.

 

Het bepaalde in het derde lid van dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met een vergunning zijn aangebracht.

 

Artikel 3.1

Lid 1: ja, tenzij

De zorgplicht is het eerste instrument dat Rijnland gebruikt om handelingen in, aan, boven en onder watersystemen en hun beschermingszones te reguleren. Met deze zorgplicht wordt recht gedaan aan het ‘ja, tenzij’‑uitgangspunt. De handelingen zijn toegestaan, tenzij er onvoldoende zorg in acht is genomen. Deze zorgplicht is bestemd voor alle handelingen waarvan geen of nagenoeg geen nadelige effecten op het functioneren van het watersysteem zijn te verwachten. Met andere woorden: de handelingen die onder de reikwijdte van deze zorgplicht vallen, zijn handelingen met een (zeer) beperkt risico.

 

Lid 2 en lid 3: zorgplicht

Ondanks de beperkte omvang van de aan de handeling verbonden risico’s op het functioneren van het watersysteem, gaat het geheel niet reguleren van deze handelingen een stap te ver. Het in zijn geheel niet reguleren zou namelijk een totale vrijbrief geven voor deze handelingen. Een dergelijke vrijbrief kan, zeker met het oog op innovatieve handelingen, een bedreiging vormen voor het functioneren van het watersysteem. Om deze reden wordt de Keur voorzien van een vangnet, waarmee de tijdens het opstellen van deze Keur onvoorziene en onwaarschijnlijk geachte nadelige effecten kunnen worden aangepakt. De zorgplicht is dit vangnet. Op basis van deze zorgplicht krijgt eenieder de verplichting om bij het uitvoeren van handelingen voldoende zorg voor het functioneren van het watersysteem in acht te nemen.

 

Er moet worden benadrukt dat de zorgplicht echt als vangnet is bedoeld. De zorgplicht is dus niet bedoeld om een optimale inrichting van het watersysteem te realiseren, maar om excessen te voorkomen. Dus alleen in gevallen waarin daadwerkelijk schade is of dreigt te worden toegebracht aan het watersysteem. Er wordt daarom geen actief toezicht gehouden op de naleving van de zorgplicht. Slechts wanneer signalen over door niet naleving van deze zorgplicht ontstane problemen worden ontvangen, wordt gebruikgemaakt van toezichthoudende en handhavende bevoegdheden. Met andere woorden: slechts geconstateerde problemen worden gerepareerd. Deze werkwijze past bij het feit dat handhaving van zorgplichten alleen mogelijk is wanneer er sprake is van ernstige gevolgen of acute dreiging.

 

Lid 4: erkende maatregel

Een zorgplicht zal voor burgers en bedrijven niet altijd voldoende duidelijk zijn. Om eventuele onzekerheid over de toelaatbaarheid van de handeling te voorkomen, zal Rijnland voor veelvuldig voorkomende handelingen erkende maatregelen vaststellen. Deze erkende maatregelen geven aan onder welke omstandigheden de handeling in ieder geval is toegestaan. Dit betekent dat wanneer wordt voldaan aan de erkende maatregel, per definitie wordt voldaan aan de zorgplicht. Deze stelling kan echter niet worden omgedraaid. Wanneer niet volgens de erkende maatregel is gehandeld, kan toch worden voldaan aan de zorgplicht. Met andere woorden: handelingen volgens de erkende maatregel voldoen aan de zorgplicht, maar het mag ook anders. Hiermee biedt de zorgplicht een grote mate van flexibiliteit. Tegelijkertijd worden met deze aanpak de rechtsonzekerheid en daarmee gepaard gaande bestuurlijke en administratieve lasten, problemen met handhaafbaarheid en een mogelijke vermindering van het beschermingsniveau grotendeels weggenomen.

 

Artikel 3.2

Lid 1 en lid 2: algemene regels

Algemene regels zijn het tweede instrument dat Rijnland gebruikt om handelingen te reguleren. Er is pas gekozen voor een algemene regel, wanneer Rijnland kan motiveren dat een zorgplicht voor de betreffende handeling onvoldoende bescherming biedt voor het functioneren van het watersysteem. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor één handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een algemene regel.

 

In de algemene regels worden concrete voorschriften opgenomen waaraan bij de handeling moet worden voldaan. In plaats van ‘ja, tenzij’ geldt hier ‘ja, mits’. De in de algemene regels opgenomen handelingen zijn toegestaan, mits aan alle voorwaarden wordt voldaan. De meerwaarde van deze algemene regels is de rechtszekerheid en de betere handhaafbaarheid.

 

 

Lid 3: meldplicht

In beginsel is er geen meldplicht aan de algemene regels verbonden. Wanneer aan de algemene regels geen meldplicht wordt verbonden, wordt net als bij de zorgplicht geen actief toezicht op de naleving gehouden. Ook deze algemene regels zijn erop gericht om excessen te voorkomen. Slechts wanneer signalen (bijvoorbeeld handhavingsverzoeken, klachten vanuit de ambtelijke organisatie) worden ontvangen, wordt gebruikgemaakt van toezichthoudende en handhavende bevoegdheden. Een meldplicht is alleen opgenomen wanneer: (1) toezicht op de naleving door het bestuur noodzakelijk wordt geacht of (2) het verplicht is om veranderingen van het watersysteem in de legger op te nemen.

 

Lid 4: maatwerk

Algemene regels hebben als eigenschap dat deze weinig flexibiliteit bieden. De voorwaarden zijn namelijk absoluut en moeten in alle gevallen worden nageleefd. Dit kan in bijzondere situaties tot ongewenste starheid leiden. In deze uitzonderlijke situatie kan een maatwerkvoorschrift de gewenste flexibiliteit bieden. Het vierde lid van dit artikel maakt het daarom mogelijk om in de algemene regel aan te geven dat via een maatwerkvoorschrift van voorwaarden kan worden afgeweken. Dit kan zowel een verzwaring als een versoepeling van de voorwaarden betreffen. Deze mogelijkheid moet, vanwege de rechtszekerheid, specifiek worden gemaakt. Dit betekent dat in de algemene regel moet worden aangegeven van welke voorwaarde kan worden afgeweken.

 

Artikel 3.3 – Vergunningplicht

De vergunningplicht is het derde instrument dat Rijnland in de Keur opneemt. Ook de ‘nee, tenzij’‑constructie krijgt in deze nieuwe Keur dus nog een rol. In de Keur is slechts gekozen voor een vergunningplicht, wanneer toetsing van de plannen voorafgaand aan de handeling noodzakelijk is. De vergunningplicht beperkt zich derhalve tot de handelingen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het functioneren van het watersysteem. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor één handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een vergunningplicht. De wijze waarop Rijnland de aanvraag om een vergunning zal beoordelen, wordt vastgelegd in een beleidsregel.

 

Het is echter niet in alle gevallen een vrije keuze om al dan niet voor een vergunningplicht te kiezen. Op grond van artikel 5.3, lid 1 Waterverordening Rijnland is Rijnland namelijk verplicht om voor permanente onttrekkingen of permanente infiltraties, die plaatsvinden binnen een milieubeschermingsgebied, een vergunningstelsel te hanteren.

 

Conform de uitgezette beleidslijn vanuit de Unie van Waterschappen, geldt dat de zogenaamde Lex silencio positivo niet van toepassing is op Keurvergunningen, omdat de Keurbepalingen niet zien op diensten in de zin van de Dienstenwet.

 

 

Artikel 3.4 – Absoluut verbod

Het vierde en laatste instrument dat Rijnland in de Keur heeft opgenomen om handelingen te reguleren, is het absolute verbod. Voor deze handelingen geldt een harde nee. Dit betekent dat het niet mogelijk is deze handeling te verrichten, ook niet met een vergunning. Van dit absolute verbod is sprake bij grote risico’s voor het functioneren van het watersysteem, die onvoldoende kunnen worden gereguleerd via een algemene regel of vergunningplicht. Bij deze handelingen zijn de risico’s dus niet beheersbaar te maken. Het is, vanwege geografische verschillen, mogelijk dat voor één handeling slechts in bepaalde gebieden sprake is van een absoluut verbod.

 

Artikel 3.5 – Vrijstelling 3.2 en 3.3

Voor bepaalde handelingen, zoals het plegen van onderhoud en het verrichten van herstelwerkzaamheden, moet voorkomen worden dat een vergunning verleend dan wel een melding gedaan moet worden. In verband daarmede is in dit artikel daarvoor een vrijstelling opgenomen. Tevens is hier opgenomen dat het waterschap voor eigen werken geen vergunning nodig heeft of melding hoeft te doen.

 

Artikel 3.6 - Vrijstelling meet- en registratieplicht grondwateronttrekkingen

Op grond van artikel 6.11, lid 2 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 5%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.

 

Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij sommige onttrekkingen onevenredig. In dit artikel wordt de meet- en rapportageplicht voor deze onttrekkingen, met gebruik van artikel 6.11, lid 5 Waterbesluit, daarom ingetrokken.

 

Artikel 3.7 – Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 3.6 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.32) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Indien een calamiteit zich voordoet en het bestuur gebruikmaakt van een van de bevoegdheden uit artikel 3.6, zal dit op gepaste wijze gecommuniceerd worden naar de betrokkenen. Uitsluitend digitale bekendmaking zal voor de bevoegdheden in dit kader niet voldoende zijn.

 

Artikel 3.8 – Voorschriften algemene regels en beleidsregels

-

 

 

Artikel 4.1 – Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van (met name) de onderhoudsbepalingen in de Keur.

 

Artikel 4.2 – Toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 4.2 van de Keur door het bestuursorgaan (artikel 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 4.3 – Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximumstraf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximumstraf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium (bestuursdwang en last onder dwangsom) waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding van de Keur kan beschikken.

 

Artikel 5.1 – Situatie vóór in werking treden Keur

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de Keur conform een algemene regel of met vergunning zijn aangebracht of als zodanig worden beschouwd (bijvoorbeeld door een generaal pardon), en ook ingevolge de geldende Keur vallen onder een algemene regel of vergunningplicht, de status te geven van werken die in overeenstemming met de geldende Keur zijn aangebracht.

 

Generaal pardon aard- en nagelvaste gebouwen op regionale waterkeringen

Bij besluit van 5 maart 2013 met kenmerk 13.08824 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland een generaal pardon afgekondigd voor alle aard- en nagelvaste gebouwen die vóór 1 juni 2007 gebouwd zijn in de kern- en/of beschermingszone van regionale waterkeringen in ons beheergebied. Al deze gebouwen worden door het generaal pardon legaal als legaal beschouwd. Tevens geldt dat, indien op basis van Rijnlands veiligheidsoordeel een waterkeringtechnische maatregel nodig is om de stabiliteit en/of hoogte van de kering ter plaatse van zo’n gebouw te borgen, Rijnland eenmalig overgaat tot aanleg van de door Rijnland te bepalen maatregel. Rijnland zal de aanlegkosten die daarmee gemoeid zijn, eenmalig dragen.

 

Het generaal pardon geldt voor aard- en nagelvaste gebouwen. Het leidende criterium om vast te stellen of er sprake is van een aard- en nagelvast gebouw, is of verplaatsen schade oplevert aan de constructie gelet op de (al dan niet) duurzame verbinding met de grond in de vorm van een (gegoten/gestorte) fundering of de aard van de opbouw (bijv. (deels) gemetselde muren).

 

Bij betwisting van de peildatum kan er gebruik worden gemaakt van kadastrale gegevens (de datum van inschrijving van het gebouw in het kadastrale register) en/of luchtfoto’s. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de gebouwen die in de GBKN-kaartlaag opgenomen zijn (via GIS te raadplegen) als aard- en nagelvast kunnen worden beschouwd.Onder het regime van de oude Keur Rijnland 2009 was een algemene regel opgesteld om het generaal pardon in uit te werken (13.51567). In deze nieuwe Keur is lid 1 van artikel 5.1 uitgebreid ten opzichte van het oude lid 1 van artikel 5.1, door de toevoeging ‘of als zodanig worden beschouwd’. Door deze uitbreiding kan nu in de toelichting van artikel 5.1 het generaal pardon voor aard- en nagelvaste gebouwen op regionale waterkeringen aangehaald worden, zonder dat hier nog een aparte regel voor nodig is. Vanzelfsprekend is het generaal pardon ook onder de vigerende Keur nog steeds van kracht en dat zal, gelet op de inhoud en strekking van het huidige artikel 5.1 lid 1, ook in de toekomst zo blijven, tenzij het dagelijks bestuur anders besluit.

 

Ingevolge het tweede lid van artikel 5.1 worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur melding- dan wel vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met melding of vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.

 

Artikel 5.2 – Overgangsrecht

-

Artikel 5.3 – Zonering

Voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld, is bij deze Keur schetsmatig aangegeven wat voor die waterstaatswerken als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone geldt. In bestaande leggers worden deze begrippen ook gehanteerd. Ook is in het tweede lid voorzien in een plaatsaanduiding voor deze zoneringen, zodat de ligging van waterkeringen kan worden bepaald, zolang de legger niet is vastgesteld. Het derde lid geeft een omschrijving van wat als kernzone moet worden beschouwd, in de situatie dat het waterkerend lichaam als zodanig niet herkenbaar is in het veld.

 

Artikel 5.4 – Overige (regionale) waterkeringen

Door te werken met het begrip waterstaatswerken en de daarin ten behoeve van de rechtszekerheid opgenomen koppeling met de legger, vallen alle wateren en keringen die niet in de legger zijn opgenomen niet onder de verbodsbepalingen en is ook een enkele gebodsbepaling niet van toepassing. Nu de legger nog niet voor het gehele grondgebied van Rijnland is vastgesteld, is het denkbaar dat bepaalde waterkeringen en wateren onbedoeld niet door de Keur beschermd zullen zijn. Tot het moment van de opname van de bedoelde wateren en waterkeringen in de legger, voorziet deze bepaling in de bescherming daarvan.