Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels Kostendelersnorm 2015

Geldend van 11-09-2015 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels Kostendelersnorm 2015

Het college van de gemeente Uden;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 12, 22a, 27 en 33 lid 4 van de Participatiewet;

B e s l u it

Vast te stellen de

Beleidsregels Kostendelersnorm 2015

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • c.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 Participatiewet.

    • d.

      Participatiewet: de Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

Hoofdstuk II Commerciële relatie en commerciële prijs

Artikel 2 Commerciële relatie en commerciële prijs

  • 1.

    Commerciële relatie: voor de toepassing van deze beleidsregel wordt aangesloten bij de definitie van de CRvB, namelijk:

  • ·

    De belanghebbende kan de zakelijke relatie aantonen met een zakelijke overeenkomst, waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld zijn en nauwkeurig zijn afgebakend.

  • ·

    De belanghebbende kan betalingen aantonen (bankafschriften/ bewijs kasstortingen afgelopen 3 maanden)

  • ·

    Uit het contract moeten de periodieke prijsverhogingen blijken.

Tevens dient de verhuurder/ onderhuurder of kostgever een commerciële huurprijs of commerciële prijs kostgangerschap te ontvangen, zoals bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 2.

    Commerciële huurprijs: Een bedrag van tenminste € 300,--voor de bewoning van een onzelfstandige woning of onvrije woning waarin water-, energielasten en servicekosten zijn inbegrepen. Van dit bedrag is 60% te beschouwen als het bedrag van de kale huurprijs.

  • 3.

    Commerciële prijs bij kostgangers: de huurprijs als bedoeld in het tweede lid vermeerderd met een bedrag voor voeding van € 285,- per maand.

  • 4.

    Het bedrag genoemd in het vorige lid is afgeleid van de Recofa-richtlijn voor maaltijden en wordt jaarlijks bijgesteld, met een afronding naar beneden op € 5,-.

Hoofdstuk III Inkomstenkorting bij ontvangst huur of kostgeld

Artikel 3 Inkomsten huur en kostgeld

  • 1.

    De inkomsten uit verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering van belanghebbende in mindering gebracht onder aftrek van € 60,00 per maand.

  • 2.

    De inkomsten van een kostganger, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering van belanghebbende in mindering gebracht onder aftrek van € 350,00 per maand.

  • 3.

    Het vrijlatingsbedrag als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt jaarlijks bijgesteld op basis van de regels in hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijn, met een afronding naar boven met € 5,-

Hoofdstuk IV Verlaging bijstandsnorm

Artikel 4

Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten

  • 1.

    De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet, indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2.

    Woonkosten:

  • a.

    bij een huurwoning, rekenhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • b.

    bij een eigen woning, de verschuldigde hypotheekrente, de als eigenaar te betalen zakelijke lasten en een vast bedrag voor onderhoud.

  • 3.

    Onder woonsituatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de situatie waarbij:

  • a.

    een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten door derden worden voldaan;

  • c.

    geen woning wordt bewoond.

  • 4.

    Indien een belanghebbende dakloos is maar wel woonkosten heeft, zoals kosten voor opvang, is het aan de belanghebbende om dit aan te tonen via bewijsstukken. In dat geval kan het college besluiten de verlaging vast te stellen op 10% van de gehuwdennorm als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Dit artikel geldt niet voor belanghebbende met een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ.

Hoofdstuk V Aanvulling bijzondere bijstand

Artikel 5 Bijzondere bijstand bij noodzakelijk uitwoning

  • 1.

    De jongere tot 21 jaar die door omstandigheden als bedoeld in artikel 12 Participatiewet, niet kan terugvallen op de onderhoudsplicht van de ouders, komt in aanmerking voor aanvullende bijzondere bijstand voor de algemene bestaanskosten.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde aanvulling bedraagt het verschil tussen de toepasselijke norm voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder als bedoeld in artikel 21 Participatiewet en de toepasselijke jongerennorm als bedoeld in artikel 20 Participatiewet.

  • 3.

    Bij bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de woonsituatie overeenkomstig de regels van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet en artikel 4 van deze beleidsregels.

  • 4.

    Dit artikel geldt niet voor IOAW en IOAZ.

Hoofdstuk IV Slotbepalingen

Artikel 6. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin

deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

  • 2.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels kostendelersnorm 2015”.

Aldus vastgesteld op 12 mei 2015

Het college van de gemeente Uden

De Burgemeester De secretaris

Toelichting op de beleidsregels kostendelersnorm 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2 Commerciële relatie en commerciële prijs

De twee begrippen worden in dit artikel uitgebreid beschreven. Dat is nodig in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm. Die speciale rekenregels gelden namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.

Wanneer is er sprake van een commerciële relatie?

Met dit artikel sluiten we aan bij een uitspraak van de CRvB waarin een definitie wordt gegeven van wanneer er sprake is van een commerciële relatie. Dit artikel behoeft geen nadere uitleg en spreekt voor zich. Het is van belang dat daar waar nodig de verklaringen van belanghebbende aan de hand van bewijsstukken getoetst worden. Dat zijn contracten, betalingsbewijzen, kwitanties of bankafschriften.

Wanneer is er sprake van een commerciële huurprijs?

Het bedrag van de commerciële ‘kale’ huurprijs (dus exclusief gas/water/licht) is het bedrag van de basishuur, zoals omschreven in de wet op de Huurtoeslag. In deze huur zijn begrepen de elementen die voor het bepalen van het recht op huurtoeslag meetellen.

De normhuur, die deel uitmaakt van de basishuur, behoort bij het minimum-inkomensijkpunt van lid 1 van artikel 17 van de Wet op de huurtoeslag. In dit artikellid wordt onder het minimum-inkomensijkpunt verstaan de bijstandsnorm voor een alleenstaande (inclusief de maximale toeslag) en de bijstandsnorm voor gehuwden. Uit het feit dat de normhuur in de bijstandsnorm is begrepen, zijnde de norm voor de algemene noodzakelijke bestaanskosten, valt af te leiden dat het om een commerciële huur gaat.

De belastingdienst hanteert als bedrag voor commerciële huur een bedrag inclusief kosten van

water en energie. 60% van dit bedrag komt overeen met de basishuur.

40% komt overeen met de som van de bedragen die de belastingdienst hanteert voor de waarde die waterverbruik en energieverbruik voor verschillende doeleinden in het economische verkeer vertegenwoordigen. Hieruit blijkt in de eerste plaats eveneens dat de basishuur als ondergrens voor de commerciële huur kan worden gehanteerd. In de tweede plaats blijkt dat een commerciële all-in huur is af te leiden op de wijze zoals in dit artikelonderdeel is aangegeven.

Wanneer is er sprake van een commerciële prijs voor kostgangers?

Een kostganger is een soort huurder-plus. De prijs zou dus meer moeten bedragen dan de commerciële huurprijs. Er wordt namelijk ook nog een bedrag betaalt voor gebruik van de maaltijden. Bij het berekenen van de commerciële prijs voor kostgangers is aangesloten bij hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen. Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld en worden onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. De Recofa-methode is een methode die is ontwikkeld door een werkgroep van rechters-commissarissen in faillissementen (Recofa). Het doel van de Recofa-methode is dat alle schuldhulpverleners op dezelfde manier het Vrij te laten bedrag berekenen.

Volgens genoemde richtlijnen kan €9,45 per dag in rekening worden gebracht voor het gebruik van maaltijden (2014). Dit is omgerekend een bedrag van €287,43 per maand. De commerciële prijs voor kostgangers bedraagt dan ook tenminste het bedrag genoemd als in het vorige lid plus het maandelijkse bedrag voor gebruik maaltijden als genoemd in de Recofa richtlijnen. Gezien deze laatsten jaarlijks worden aangepast zal in de uitvoeringspraktijk jaarlijks even gecheckt moeten worden welk bedrag is vastgesteld. De maand bedragen mogen om e.e.a. eenvoudig te houden, worden afgerond tot op €5,- naar beneden. Voor 2014 betekent dit dat €285,- per maand kan worden gehanteerd.

Artikel 3 Inkomsten huur en kostgeld

De middelentoets

Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moeten als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbenden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid Participatiewet de wet).

Dit betekent dat het college de werkelijk genoten inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten, indien met deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de kostendelersnorm. Artikel 33 lid 4 Participatiewet creëert de mogelijkheid om, indien de werkelijke inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij toepassing kostendelersnorm, het meerdere te korten.

Relatie met kostendelersnorm

Volledig zakelijke relaties zoals (onder-) huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.

De Recofa richtlijn als ijkpunt

Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de Partcipatiewet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de Recofa-richtlijnen.

Huurders

Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 1,93 x 365 : 12 = € 58,70 en vervolgens afgerond op € 60,00.

Met andere woorden: al het meerdere van € 60,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.

Kostgangers

Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger.

Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke.

Is de inwoner tevens kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 9,45 per dag worden gerekend. Het forfaitaire bedrag omgerekend dan € 1,93 + € 9,45 = € 11,38 x 365 : 12 =

€ 346,14 en vervolgens afgerond op € 350,00.

Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).

Jaarlijkse bijstelling

De Recofa-richtlijnen worden jaarlijks aangepast. Deze aanpassingen hebben gevolgen voor het forfaitaire bedrag waardoor deze jaarlijks zal worden herzien. De afronding vindt plaats op € 5,00 naar boven.

Een paar voorbeelden

  • 1.

    Bij inkomsten uit verhuur van € 300,00 per maand wordt een bedrag van € 300,00 - € 60,00 (forfaitaire bedrag) = € 240,00 per maand op de uitkering in mindering gebracht .

  • 2.

    Een kostganger betaald een bedrag van € 500,00 per maand voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing. De korting op de uitkering is dan € 500,00 minus € 350,00 (forfaitaire bedrag) = € 150,00 per maand.

  • 3.

    Kostganger 1 en 2 betalen beiden een bedrag van € 500,00 per maand per persoon voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing.

Het forfaitaire bedrag voor kostganger 1 is € 350,00 en het forfaitaire bedrag voor kostganger 2 is € 350,00 x 80% = € 280,00.

De korting op de uitkering is dan van 2 x € 500,00 = € 1.000,00 minus € 350,00 (forfaitaire bedrag kostganger 1) minus € 280,00 (forfaitaire bedrag kostganger 2) = € 370,00 per maand.

Artikel 4

Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten

Naast het toepassen van de kostendelersnorm kan bij het bepalen van de uitkering nog op een andere manier rekening worden gehouden met de specifieke woonsituatie. De norm kan worden verlaagd vanwege het hebben van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van de woonsituatie. De wettelijke grondslag daarvoor is artikel 27 Participatiewet. Is de kostendelersnorm van toepassing, dan is er geen ruimte om deze norm te verlagen wegens de woonsituatie. Artikel 22a Participatiewet wordt immers niet genoemd in artikel 27 Participatiewet.

Ontbreken woonkosten

Er zijn 3 mogelijke ‘oorzaken’ van ontbreken woonkosten. Namelijk

  • 1)

    Bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld krakers.

  • 2)

    Als een derde, bijvoorbeeld de onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt.

  • 3)

    Het niet aanhouden van een woning (daklozen)

In de praktijk zal bij de eerste 2 oorzaken een verlaging worden toegepast van 20% van de gehuwdennorm (artikel 21 Participatiewet).

Daklozen

Indien een dakloze echter expliciet aangeeft wel woonkosten te hebben (bijvoorbeeld betalen voor opvang) is het aan de aanvrager om dit aan het college aan te tonen via bewijsstukken. Op grond hiervan kan het college besluiten de verlaging vast te stellen op 10% van de gehuwdennorm. Voor personen die in het Verdihuis verblijven geldt geen verlaging.

Betaling woonkosten door derde: Jurisprudentie

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende

bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te

merken als inkomen in natura of de norm te verlagen op grond van artikel 27

Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

Algemeen principe: individualiseringsbeginsel

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 Participatiewet noch in het kader

van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een

ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager

vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

Artikel 5 Bijzondere bijstand bij noodzakelijk uitwoning

De kostendelersnorm geldt niet voor jongeren onder 21 jaar. In deze doelgroep zitten ook jongeren die door bijzondere omstandigheden niet bij hun ouders kunnen wonen. Zij krijgen dan een aanvulling op de algemene bijstand via de bijzondere bijstand.

Het college is –ook onder de Participatiewet- vrij om de hoogte van de aanvulling te bepalen.

Voorkomen moet worden dat kwetsbare jongeren in een schuldenpositie terecht komen. Dat is een slechte start met risico’s op vele terreinen. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de normen voor personen vanaf 21 jaar. Nadeel kan zijn dat de uitkering zelf een belemmering is voor uitstroom. Werken loont immer niet (veel) gezien lage minimumloon voor deze leeftijd. Aan de andere kant zet de gemeente echter zwaar in op re-integratie van jongeren. Een jongere zal altijd een intensief traject doorlopen, inclusief een strakke regie.

Overigens zal de aanvulling voor alleenstaande ouders onder 21 jaar door de herziening kindregelingen beperkt blijven tot het niveau voor een alleenstaande van 21 jaar.

Verhaal op ouders is geregeld in artikel 62 onderdeel c van de Participatiewet.

Wanneer een jongere wel een uitkering tot levensonderhoud (op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) van zijn ouder of ouders ontvangt en voor zover deze uitkering op grond van artikel 12 reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand, dan wordt deze uitkering niet gerekend tot de middelen (artikel 31 lid 2 onder v van de Participatiewet).

Artikel 6 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich.