Algemeen delegatiebesluit Vlissingen 2015

Geldend van 01-08-2015 t/m 31-12-2023

Intitulé

Algemeen delegatiebesluit Vlissingen 2015

overwegende dat op grond van de Wet dualisering gemeentebestuur en de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden een groot aantal bevoegdheden van de raad naar het college is overgegaan en het derhalve noodzakelijk is de huidige delegatiebesluiten opnieuw te bezien;

overwegende dat het gelet op de efficiëntie gewenst is de delegatiebesluiten in één besluit op te nemen;

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t

1. in te trekken alle tot dusver vastgestelde delegatiebesluiten;

2. vast te stellen het Algemeen delegatiebesluit Vlissingen 2015:

Artikel 1 Begripsbepalingen

a.

delegatie:

het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent;

b.

de raad:

de gemeenteraad van Vlissingen;

c.

het college:

het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen.

 

 

 

Artikel 2 Gedelegeerde bevoegdheden

De raad delegeert aan het college zijn volgende bevoegdheden:

  • a.

    het uitoefenen van een bij wettelijk voorschrift aan de gemeente of aan één van haar organen toegekend recht tot het naar voren brengen van zienswijzen of het inbrengen van bedenkingen;

  • b.

    het aanwijzen van “het huis der gemeente“ ten behoeve van het voltrekken van huwelijken en dergelijke op locatie;

  • c.

    het onderhouden van een actueel en volledig normen- en toetsingskader behorende bij het Controleprotocol 2005;

  • d.

    het sluiten van standaard achtervangovereenkomsten;

  • e.

    het vaststellen van de Legesverordening voor Vlissingen en het invoeren, wijzigen of afschaffen van leges in de bijbehorende tarieventabel;

  • f.

    alle projecten en plannen zoals aangegeven bij raadsbesluit van 27 januari 2011, nr. 8.1, behorende bijlage 1, waarvoor ten behoeve van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, aan te wijzen als categorie, waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen tegen het verlenen van de omgevingsvergunning is vereist, met inachtneming van de procedurebeschrijving onder 3 van die bijlage;

  • g.

    voor de onder f genoemde categorie van gevallen en voor een wijzigingsplan op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen.

  • h.

    voor de onder f genoemde categorie van gevallen en voor een wijzigingsplan op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen.

Artikel 3 Informatieplicht

Het college doet een opgaaf van de besluiten als bedoeld in artikel 2 indien de raad of een raadscommissie de wens daartoe te kennen geeft.

Artikel 4 Citeertitel en slotbepalingen

1. Dit besluit wordt aangehaald als “Algemeen delegatiebesluit Vlissingen 2015”.

2. Het treedt in werking op 1 augustus 2015.

3. Alsdan vervallen de delegatie- c.q. raadsbesluiten van 3 mei 1968, 24 september 1971, 31 augustus 1973, 26 oktober 1973 (zoals dit sindsdien is aangevuld en gewijzigd), 30 maart 1989 en 4 mei 2011.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Vlissingen in zijn openbare vergadering van 16 juli 2015.

de secretaris, de voorzitter,

mr. F. Vermeulen, A.M. Demmers-van der Geest

TOELICHTING ALGEMEEN

Algemeen

Delegatie is blijkens artikel 10:13 Algemene wet bestuursrecht het overdragen door een bestuursorgaan van zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten aan een ander die deze onder eigen verantwoordelijkheid uitoefent. Delegatie geschiedt niet aan ondergeschikten (ambtenaren). Delegatie geschiedt slechts indien in die bevoegdheid bij wettelijk voorschrift is voorzien. De raad kan de gedelegeerde bevoegdheden niet meer zelf uitoefenen, maar kan zijn delegatiebesluit te allen tijde intrekken. Een besluit dat op grond van een gedelegeerde bevoegdheid wordt genomen vermeldt het delegatiebesluit en de vindplaats daarvan. De bestuursrechter ziet actief toe op de aanwezigheid van een bevoegdheid en op een juiste toepassing ervan door het juiste orgaan.

Zie voor de mogelijk- en onmogelijkheden van delegatie en mandaat bij belastingsamenwerking tussen gemeentebesturen en/of waterschapsbesturen middels een gemeenschappelijke regeling De Gemeentestem, 2010, 7341.

Jurisprudentie:

  • .

    Delegatie van besluitbevoegdheid moet ondubbelzinnig zijn. Indien de inhoud van een besluit waarin beoogd is een bevoegdheid te delegeren voor meerdere uitleg vatbaar is, is uit een oogpunt van rechtszekerheid de consequentie daarvan dat de bevoegdheid niet is gedelegeerd. Zo ook in ABRS 2 september 2007 (JB 2007, 195). In deze zaak bevatte het betreffende delegatiebesluit de woorden ‘ter afdoening’, hetgeen onduidelijkheid liet bestaan over de vraag of de raad de bevoegdheid had gemandateerd of gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.

  • .

    In CRvB 7 augustus 2007 (JB 2007/199; ABkort 2007, 456) kwam de Raad na bestudering van de inhoud van de tekst van de gemeenschappelijke regeling (GR) tot het oordeel dat geen sprake was van delegatie van collegebevoegdheden aan het bestuursorgaan van de GR, maar van mandaat. Daarom was niet het bestuursorgaan van de GR, maar het college het bevoegde bestuursorgaan. – NTB 2008.1.

  • .

    In gelijke zin CRvB 7 augustus 2007 (JB 2007/200; ABkort 2007, 432; NJB 2007, 1792); CRvB 13 november 2007 (LJN BB7724); CRvB 18 september 2007 (ABkort 2007, 499) en CRvB 13 november 2007 (LJN BB37).

  • .

    In ABRS 27 augustus 2008 (ABkort 2008, 378) hadden burgemeester en wethouders ten onrechte een vrijstellingsbesluit genomen omdat de bevoegdheid daartoe – gezien het delegatiebesluit – niet bij het college maar bij de gemeenteraad berustte. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting kan als vaststaand worden aangenomen dat het college inhoudelijk geen ander besluit zal nemen dan het wegens het bevoegdheidsgebrek vernietigde besluit, aldus de afdeling. Gelet hierop en het feit dat partijen ter zitting hun standpunt met betrekking tot de inhoud van het geschil naar voren hebben gebracht is de Afdeling van oordeel dat in dit geval uit een oogpunt van proceseconomie met toepassing van art. 8:72, derde lid, Awb kan worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.

  • .

    Ambtshalve overweging inzake de bevoegdheid van verweerder. Door formulering delegatiebesluit is de omvang en reikwijdte van de gedelegeerde bevoegdheid onvoldoende duidelijk en niet objectief bepaalbaar. Delegatiebesluit derhalve onverbindend. Gemeenteraad is bevoegd en niet college. Ten aanzien van het delegatiebesluit overweegt de Rb. ambtshalve dat het niet dan wel nauwelijks inzichtelijk is in welke gevallen het college of de gemeenteraad bevoegd is te besluiten op een voorliggende aanvraag om een projectbesluit. Het delegatiebesluit wordt wegens strijd met de rechtszekerheid onverbindend geacht. Hieruit volgt dat de gemeenteraad het bevoegd orgaan is terzake van het bestreden besluit, zodat dit onbevoegd door verweerder is genomen. (Rechtbank Zutphen, zaaknummer: 09/206 WRO, datum uitspraak: 7 april 2010, LJN: BM1111)

Artikel 2, aanhef en onder c

De ambtenaren van de burgerlijke stand krijgen verzoeken om op locaties buiten het stadhuis te mogen trouwen. Het aanwijzen van derge­lij­ke locaties als "het huis der gemeente" is een in de Wet rechten burger­lijke stand en de Gemeentewet bij uw raad neergelegde bevoegdheid. Om adequaat te kunnen inspelen op dergelijke verzoeken achten wij het wenselijk dat deze bevoegdheid aan ons college blijft gedele­geerd. Aan een besluit tot aanwijzing gaat een onder­handelingstraject met de eigenaar van de locatie vooraf waarmee de nodige tijd ge­moeid kan zijn. Gelet op het feit dat uw raad slechts éénmaal per maand vergadert lijkt het ons, om verder tijdsverlies te voorkomen, dat ons college de betreffende verzoeken kan afhandelen. Inmiddels hebben wij reeds enkele aan­sprekende locaties in Vlissingen aangewezen waar, buiten het gemeentehuis, kan worden getrouwd. Overigens zullen onze aanwijzingsbesluiten ter kennisname aan uw raad worden overgelegd.

Artikel 2, aanhef en onder c

In het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten, Stb. 2003, 362 (BAPG) wordt onderscheid gemaakt tussen het juridische begrip rechtmatigheid en de rechtmatigheid in het kader van de accountantscontrole. In het normenkader voor een rechtmatigheidscontrole is een inventarisatie gemaakt van de voor de accountantscontrole relevante regelgeving van de EU, het rijk en de gemeente. De inventarisatie bestaat uit de externe wetgeving en de eigen regelgeving, waarbij de verordeningen en de collegebesluiten (regelingen) kunnen worden onderscheiden.

  • .

    Om het normenkader te kunnen gebruiken voor de accountantscontrole moet het worden geoperationaliseerd. Dit gebeurt via het toetsingskader.

  • .

    Bij het toetsingskader is het vooral van belang aan te geven welke bepalingen van de regelgeving relevant zijn, cq aan welke bepalingen financiële consequenties zitten. Daarbij dienen de volgende vragen te worden beantwoord.

  • .
    • 1.

      Het normenkader moet worden geoperationaliseerd in een toetsingskader (wat houdt toetsing in en hoe komt het tot stand?)2. Welke criteria kunnen worden gehanteerd om in de praktijk tot een zekere begrenzing van de aandacht voor rechtmatigheid te komen.

Artikel 2, aanhef en onder d

Op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad aan het college bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. In dit geval verzet de aard van de bevoegdheid tot het sluiten van standaard achtervangovereenkomsten zich niet tegen delegatie. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) is opgericht als borgstellingsinstituut voor de sociale huursector. Het stelt woningbouwcorporaties in staat toegang te krijgen tot de kapitaalmarkt en leningen aan te trekken voor hun volkshuisvestingstaken tegen zo laag mogelijke rente. Hiervoor staat het WSW borg.

Het verlies dat de gemeente Vlissingen als achtervanger kan lijden is beperkt tot de rentederving over leningen die zij bij een calamiteit aan het WSW moet verstrekken. De kans dat het WSW de gemeente Vlissingen moet aanspreken is zeer gering. Sinds de oprichting van het WSW in 1983 is er geen claim geweest en is op de secundaire noch tertiaire zekerheid een beroep gedaan. Materieel gezien loopt de gemeente Vlissingen op basis van de achtervangpositie van het WSW geen risico.

Het gedelegeerde besluit geldt juridisch als een besluit van het college. Een op grond van delegatie genomen besluit vermeldt welk delegatiebesluit er aan ten grondslag ligt en de vindplaats van dat besluit, te weten het Gemeenteblad, waarin het Algemeen delegatiebesluit is opgenomen onder nummer I.02. Delegatie houdt in dat de raad deze bevoegdheid niet meer zelf kan uitoefenen. Daarvoor is nodig dat de raad de delegatie schriftelijk intrekt. Desgewenst kan de raad alleen in de vorm van beleidsregels aanwijzigen aan het college geven. Aanwijzigen in een concreet geval zijn niet mogelijk omdat dit strijdig is met de essentie van delegatie. Voor het college geldt op verzoek van de raad een inlichtingenplicht.

Artikel 2, aanhef en onder e

De Legesverordening bevat ruim tweehonderd tarieven en bepalingen die, zo wijst de praktijk uit, nogal eens wijzigingen ondergaan. Dit kan voortkomen uit gewijzigde wetgeving, maar ook uit voortschrijdend inzicht of andere lokale behoeften. Gezien de wenselijkheid en soms noodzakelijkheid dat de wijzigingen snel kunnen worden doorgevoerd is het wenselijk dat de bevoegdheid tot het wijzigingen van de legesverordening wordt gedelegeerd aan het college. Omdat het college verantwoording verschuldigd blijft aan de raad, zich conformeert aan het gestelde in de nota lokale heffingen 2009-2012 en alle wijzigingen ter kennisgeving aan zal bieden aan de commissie financiën en algemene zaken, blijft de mate van toezicht door de raad voldoende gewaarborgd. Delegatie is mogelijk op grond van artikel 156 van de Gemeentewet. Het beoogde resultaat is te komen tot een efficiëntere wijze van de verwerking van noodzakelijke en wenselijke wijzigingen van de Legesverordening.

Artikel 2, aanhef en onder f en g

De per 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid om grotere afwijkingen van een bestemmingsplan door middel van een zgn. verklaring van geen bedenkingen door de gemeenteraad mogelijk te maken. Om voor minder beleidsmatige aangelegenheden de proceduretijd aanzienlijk te bekorten, biedt de wet tevens de mogelijkheid voor de gemeenteraad om categorieën van gevallen aan te wijzen, waarvoor de raad geen verklaring meer hoeft af te geven en warvoor burgemeester en wethouders dus bevoegd zijn om deze af te wikkelen. In de bijlage bij dit voorstel staat aangegeven welke gevallen hiervoor in aanmerking komen.

Artikel 3. Inlichtingen

De inlichtingenbevoegdheid ligt wettelijk vast in artikel 10:16, tweede lid Awb. De bevoegdheid is o.m. noodzakelijk om de raad de gelegenheid te bieden zich een oordeel te vormen omtrent de wenselijkheid van het laten voortbestaan van de delegatie. Vanuit deze gedachte levert een verzoek om inlichtingen van de raad voor het college dan ook de verplichting op om deze inlichtingen te verstrekken. Indien de raad om inlichtingen verzoekt, dient het college deze zonder meer te verstrekken. Het bestaan van deze bijzondere inlichtingenverplichting laat onverlet dat er ook andere inlichtingenverplichtingen kunnen bestaan die de verhouding tussen raad en college bepalen, te denken valt aan artikel 169 Gemeentewet. In vergelijking met artikel 10:16, tweede lid Awb regelt de Gemeentewet een inlichtingenplicht die op twee punten ruimer is. In de eerste plaats schept artikel 169 Gemeentewet een inlichtingenverplichting voor het college als geheel en de individuele leden van het college afzonderlijk. In de tweede plaats regelt deze bepaling dat niet alleen de raad als geheel, maar ook individuele raadsleden afzonderlijk om inlichtingen kunnen vragen. Gezien de redactie van artikel 10:16, tweede lid, Awb moet worden aangenomen dat op grondslag daarvan alleen het bestuursorgaan ( = de raad) om inlichtingen kan vragen. Aan het verzoek om inlichtingen zal een meerderheidsbesluit ten grondslag moeten liggen omdat de raad een meerhoofdig bestuursorgaan is.

 

Jurisprudentie:

  • 1.

    ABRS 12 september 2007, nr. 200700214/1 (LJN BB3431 en JB 2007, 195): bevoegdheidsgebreken delegatie; gebrek bekendmaking; aanvraag, onvoldoende gegevens; aanvraag, verstrekken gegevens bij.

  • 2.

    CRvB 7 augustus 2007, nrs. 05/5590 WWB, 06/524 WWB; (LJN BB1469k; JB 2007, 199 en JB 2007, 200): Delegatie, gebrek, ambtshalve toetsen.

 

 

Bijlage behorende bij f en g

1. Alle ruimtelijk-planologische ontwikkelingen - ongeacht de omvang - binnen het bestaande bebouwde gebied van de gemeente Vlissingen, zoals dat staat aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening, onder de voorwaarde, dat vooraf een stedenbouwkundig-ruimtelijk plan door de gemeenteraad is vastgesteld.

2. Alle andere hierna opgesomde kleinschalige ruimtelijk-planologische ontwikkelingen, waarvoor geen stedenbouwkundig-ruimtelijk plan is vastgesteld en die uitstijgen boven de wettelijke afwijkingsmogelijkheden op grond van of krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):

3. het bouwen van ten hoogste 10 woningen, voor zover gelegen binnen het bestaande bebouwde gebied van gemeente Vlissingen, zoals dat staat aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening;

 

4. het bouwen van commerciële en niet-commerciële voorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 1.500 m² , voor zover gelegen binnen het bestaande bebouwde gebied van gemeente Vlissingen, zoals dat staat aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening;

5. het uitbreiden van bestaande woningen en het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woningen buiten de bebouwde kom;

6. het uitbreiden van bestaande commerciële en niet-commerciële voorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 1.500 m²;

7. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van infrastructurele voorzieningen of andere openbare voorzieningen ten algemenen nutte;

8. het wijzigen van het gebruik van gronden en bouwwerken, al dan niet in samenhang met daarvoor noodzakelijke bouwactiviteiten;

9. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

10. Procedure Alle beslissingen over de plannen, genoemd onder 1 en 2, worden aan de raadscommissie Ruimte medegedeeld. Binnen twee jaar, dus voor 1 januari 2013 vindt evaluatie plaats en wordt bezien of aanpassing van de regeling gewenst is.

 

Toelichting op deze bijlage

Algemeen

Aanvragen om een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moeten worden getoetst aan het Besluit omgevingsrecht (Bor; dat is een uitvoeringsbesluit op grond van de Wabo) en het vigerende bestemmingsplan. Op dat moment moet in de hierna aangegeven volgorde getoetst worden:

  • .

    is de aanvraag vergunningsvrij op grond van artikel 2 van het Besluit omgevingsrecht;

  • .

    is de aanvraag vergunningsvrij op grond van artikel 3 van het Besluit omgevingsrecht;

  • .

    past de aanvraag binnen het vigerende bestemmingsplan; zo ja, vergunning verlenen.

Ontwikkelingen, waarop dit aanwijzingsbesluit doelt, zullen niet onder de artikelen 2 en 3 van het Besluit omgevingsrecht vallen. Ontwikkelingen, die binnen een vigerend bestemmingsplan passen, moeten worden verleend.

Indien een aanvraag niet past binnen het vigerende bestemmingsplan, dan moet de volgende toetsing plaatsvinden:

  • .

    kan de aanvraag vergund worden met toepassing van een binnenplanse ontheffingsbevoegdheid (dat is een ontheffingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders, die al in een vigerend bestemmingsplan is opgenomen; betreft over het algemeen geringe afwijkingen);

  • .

    kan de aanvraag vergund worden met toepassing van de buitenplanse bevoegdheid, die geldt op grond van artikel 4 van het Besluit omgevingsrecht (dit is een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouder en betreft de zgn. planologische kruimelgevallen, die nauwelijks ruimtelijke impact hebben);

Indien geen van deze afwijkingsbevoegdheden tot de mogelijkheden behoort, dan moet bezien worden of, en zo ja, op welke andere wijze, planologische medewerking kan worden verleend. In het geval planologische medewerking aanvaardbaar of gewenst is, voorziet de Wabo in de mogelijkheid de vergunning te verlenen na afgifte van een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) door de gemeenteraad, waarna burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning kunnen verlenen. De wet voorziet erin, dat de gemeenteraad categorieën van gevallen aanwijst, waarvoor de afgifte van de verklaring van geen bedenkingen niet noodzakelijk is, wat ertoe leidt dat burgemeester en wethouders het plan mogen afwikkelen. De lijst in deze bijlage ziet op deze gevallen.

1. In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het primaat van de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid neergelegd bij de gemeenteraad. Daarvoor is een structuurvisie voor de gemeente verplicht gesteld, maar ook kunnen daartoe - meer gedetailleerdere - stedenbouwkundige plannen dienen. Nadat een stedenbouwkundig-ruimtelijk plan is vastgesteld door de gemeenteraad voor een bepaalde gebiedsontwikkeling, kunnen de daarna vereiste omgevingsvergunningen ter uitvoering van het project voor de diverse te vergunnen (bouw)activiteiten door burgemeester en wethouders worden afgehandeld. Daarmee wordt voorkomen, dat de verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van vereiste omgevingsvergunning ook weer door de gemeenteraad moet worden afgegeven, wat veel extra proceduretijd kost, terwijl de gemeenteraad zich al heeft uitgesproken over het plan. Dit geldt alleen voor ontwikkelingen binnen het bestaande bebouwde gebied. Overigens zal ook vaak gekozen worden voor een bestemmingsplan, in dat geval blijft ook de gemeenteraad bevoegd. Voor ontwikkelingen buiten het bestaande bebouwde gebied blijft de gemeenteraad volledig bevoegd.

 

2. Er dienen zich ook plannen aan, waarvoor het opstellen van een stedenbouwkundig plan niet noodzakelijk is. De inpassing is het bestaande gebied is dan zo logisch, dat er niet of nauwelijks alternatieven zijn, terwijl ook de ruimtelijke impact daarvan klein is. Voor dit type plannen (genoemd onder a en b), waarvan de realisatie, zowel bezien vanuit de initiatiefnemer als de gemeente, wenselijk is, is het niet bezwaarlijk, dat deze door burgemeester en wethouders kunnen worden afgewikkeld. Daarmee wordt veel proceduretijd gewonnen, wat voor initiatiefnemers, maar ook voor de gemeente van belang is. De praktijk leert, dat veel proceduretijd en bureaucratie de ontwikkeling van dit type kleinschalige plannen, die niettemin in het belang zijn van de ontwikkeling en kwaliteitsverbetering van de stad, niet bevordert. De lijst voorziet in kleinschalige plannen, die geen grote ruimtelijke ingreep tot gevolg hebben. De onder c t/m g genoemde plannen kunnen ook buiten het bestaande bebouwde gebied door burgemeester en wethouders worden afgewikkeld.