Regeling vervallen per 08-04-2020

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

Geldend van 13-06-2015 t/m 07-04-2020

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland en de provincie Noord-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk Zeewolde, Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren, ieder voor zover bevoegd,

Overwegende dat

Het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken hebben gemaakt over de vorming van regionale uitvoeringsdiensten, het takenpakket dat deze diensten in ieder geval moeten gaan uitvoeren en de kwaliteitsnormering van vergunningverlening en handhaving; De provincies Flevoland en Noord-Holland en de bovengenoemde deelnemende gemeenten de intentie hebben uitgesproken om te komen tot de oprichting van een omgevingsdienst; De Omgevingsdienst Flevoland en Gooi en Vechtstreek namens de provincies en de deelnemende gemeenten vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken gaat uitvoeren op het gebied van het milieu(- en omgevingsdomein); Dat de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten en Gedeputeerde Staten van de deelnemende provincies zijn overeengekomen een gemeenschappelijke regeling te treffen voor het vormen van een omgevingsdienst.

Gelet op

de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Provinciewet, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; de toestemmingen van Provinciale Staten van Flevoland en Noord-Holland; de toestemmingen van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten.

Besluiten:

de volgende gemeenschappelijke regeling te treffen:

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Algemene bepalingen

  • 1  In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

       Algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV).

    • b.

       College: colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten: Almere, Dronten, Noordoostpolder, Urk, Lelystad Zeewolde, Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren.

    • c.

       Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek.

    • d.

       Gemeenten: de aan deze regeling deelnemende gemeenten.

    • e.

       Deelnemers: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten en de provincies Flevoland en Noord-Holland.

    • f.

       Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincies Flevoland en Noord-Holland.

    • g.

       Omgevingsdienst: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in artikel 3 van de regeling.

    • h.

       Provinciale Staten: Provinciale Staten van de provincies Flevoland en Noord-Holland.

    • i.

       Raden: de raden van de gemeenten.

    • j.

       Regeling: de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek.

    • k.

       Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

    • l.

       Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bijbehorende uitvoeringsbesluiten.

  • 2  Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2: Omgevingsdienst Flevoland en Gooi en Vechtstreek

Artikel 2. Doelstelling

Deze regeling is opgezet door de deelnemers met als doel om een robuuste omgevingsdienst te vormen ten behoeve van een adequate uitvoering van milieutaken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor de provincie Flevoland en de regio Gooi en Vechtstreek. De deelnemers kiezen voor een verbetering van de kwaliteit en de integraliteit van de uitvoering van de taken door deze onder te brengen in deze regionale omgevingsdienst. De uitvoering wordt bij de omgevingsdienst ondergebracht met het behoud van de eigen bevoegdheden van alle deelnemers. Tevens kan de omgevingsdienst taken verrichten op basis van de Wabo en andere relevante wetgeving en uitvoeringsbesluiten voor zover de deelnemers hiertoe mandaten verlenen.

Artikel 3. Instelling

  • 1  Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV).

  • 2  Het openbaar lichaam is gevestigd te Lelystad.

  • 3  Het werkgebied van het openbaar lichaam betreft het grondgebied van de deelnemers (voor de provincie Noord-Holland beperkt tot de regio Gooi en Vechtstreek).

Artikel 4. Taken

  • 1  De Omgevingsdienst kan adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van milieu en verzorgt de uitvoering van programma's en projecten voor de deelnemers, waaronder begrepen het ontwikkelen en handhaven van een gemeenschappelijk uitvoerend milieubeleid, het leveren van milieutechnische kennis, het uitvoeren van onderzoek en metingen en het leveren van een bijdrage aan beleidsontwikkeling.

  • 2  De Omgevingsdienst verricht werkzaamheden voor de colleges van de gemeenten, voor zover daartoe opdracht is verleend.

  • 3  De Omgevingsdienst verricht in elk geval werkzaamheden voor de colleges van de gemeenten, met inachtneming van het door de diverse colleges vastgestelde beleid op het gebied van:

    • a.

       de Wet milieubeheer, met uitzondering van de titels 10.4 en 10.5 en artikel 10.63, eerste lid;

    • b.

       de Wet geluidhinder;

    • c.

       de Wet bodembescherming;

    • d.

       de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht, voor zover deze taken en bevoegdheden uitsluitend betrekking hebben op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;

    • e.

       het handhavings- en toezichtstaken bij of krachtens de onder a tot en met d genoemde wetten;

    • f.

       milieu-, handhavings- en toezichtstaken op grond van andere wet- en regelgeving dan genoemd in onder a tot en met d, bij nadere regeling vastgesteld.

  • 4  De Omgevingsdienst verricht werkzaamheden voor Gedeputeerde Staten, voor zover daartoe opdracht is verleend en met inachtneming van het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid op het gebied van:

    • a.

       de in het derde lid, onder a tot en met d genoemde wet- en regelgeving, voor zover Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn;

    • b.

       de provinciale milieuverordening;

    • c.

       de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden;

    • d.

       de Waterwet;

    • e.

       de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • f.

       de Natuurbeschermingswet, de Boswet, de Flora en Faunawet, de Natuurschoonwet en de provinciale Verordening bescherming landschap en natuur;

    • g.

       de Ontgrondingenwet;

    • h.

       de handhavings- en toezichtstaken bij of krachtens de onder a tot en met f genoemde wetten;

    • i.

       milieu-, handhavings- en toezichtstaken op grond van andere wet- en regelgeving dan onder a tot en met f genoemd bij nadere regeling vastgesteld.

  • 5  De omgevingsdienst verricht werkzaamheden ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering zoals:

    • a.

       het opstellen en vaststellen van een bedrijfsplan en beleidsplannen van het openbaar lichaam;

    • b.

       het jaarlijks vaststellen van een jaarverslag.

  • 6  Voor zover bij de mandaatverlening niet anders is bepaald kan ten aanzien van de aan de Omgevingsdienst in mandaat toekomende taken en bevoegdheden ondermandaat worden verleend.

  • 7  Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen ter bescherming van het milieu, de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, ter uitvoering strekken van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door hun wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die in de genoemde artikelleden aan de Omgevingsdienst zijn gemandateerd.

  • 8  De Omgevingsdienst kan op verzoek de deelnemers en derden, zijnde niet deelnemers aan deze regeling, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten tegen door het algemeen bestuur vastgestelde tarieven.

  • 9  Op een verzoek zoals bedoeld in het achtste lid, beslist het dagelijks bestuur in incidentele gevallen en het algemeen bestuur in de overige gevallen.

  • 10  De totale omvang op jaarbasis van werkzaamheden als bedoeld in lid 8 mag niet meer bedragen dan 10% van de jaaromzet van de Omgevingsdienst.

  • 11  De deelnemende gemeenten kunnen er voor kiezen om voor de ondersteuning van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, onderdelen onder te brengen bij de Omgevingsdienst.

Hoofdstuk 3: Inrichting en samenstelling van het bestuur

 

Artikel 5. Het bestuur

Het bestuur van de Omgevingsdienst bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Paragraaf 1 Algemeen bestuur

Artikel 6. Samenstelling algemeen bestuur

  • 1  Het algemeen bestuur bestaat uit 17 leden.

  • 2  Gedeputeerde Staten benoemen uit hun midden ieder één lid in het algemeen bestuur.

  • 3  De colleges benoemen uit hun midden ieder één lid in het algemeen bestuur.

  • 4  De colleges en Gedeputeerde Staten wijzen voor de door hen benoemde leden van het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aan, die de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 5  De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur zoals bedoeld in het tweede, derde en vierde lid geschiedt voor dezelfde periode als waarvoor het betreffende college of Gedeputeerde Staten worden benoemd en vindt plaats in de eerste vergadering van het betreffende college of Gedeputeerde Staten in nieuwe samenstelling.

  • 6  De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuw aangewezen leden van het algemeen bestuur in functie treden.

  • 7  Wanneer een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid te zijn van het college of Gedeputeerde Staten dat hem heeft benoemd, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Het college of Gedeputeerde Staten dat hem heeft benoemd, voorziet zo spoedig mogelijk in de vervulling van de vacature.

  • 8  De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen.

  • 9  Bij tussentijds ontslag voorziet het betreffende college of Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk in de aanwijzing van een nieuw lid van het algemeen bestuur.

  • 10  Leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, blijven hun functie waarnemen totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

Artikel 7. Stemverdeling en quorum

  • 1  De verdeling van de stemmen geschiedt naar rato van de omvang van de ingebrachte taken en derhalve naar rato van de financiële bijdrage per deelnemer aan de gemeenschappelijke regeling, met dien verstande dat een deelnemer niet meer dan 49 % van het totaal aantal stemmen kan hebben.

  • 2  Het algemeen bestuur stelt op basis van het bepaalde in het eerste lid jaarlijks (uiterlijk op de 31e december voorafgaand aan het betreffende jaar) de stemverdeling voor dat jaar vast.

  • 3  Indien tussentijds de financiële inbreng van de deelnemers substantieel ten opzichte van elkaar wijzigt, kan het algemeen bestuur besluiten tot wijziging van de stemverhouding, als bedoeld in het eerste lid. Het algemeen bestuur kan bij nadere regeling bandbreedtes bepalen waarbinnen optredende financiële wijzigingen niet leiden tot wijziging van de stemverhouding als bedoeld in het eerste lid.

  • 4  Een stemming is alleen geldig als meer dan de helft van het aantal stemmen én meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft, en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 5  Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt én de volstrekte meerderheid vereist van het aantal uitgebrachte stemmen én de instemming met het besluit van tenminste drie leden van het algemeen bestuur, onverminderd het bepaalde in artikel 23 lid 11.

Artikel 8. Incompatibiliteiten

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 20 en 52 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één van de deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van de Omgevingsdienst aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met een ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van één van de deelnemers dan wel de Omgevingsdienst op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 9. Vergaderingen algemeen bestuur

  • 1  Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2  Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel ten minste een vijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

  • 3  De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. Indien de voorzitter dan wel een vijfde gedeelte van de aanwezige leden het nodig oordeelt, dient het algemeen bestuur te besluiten of zal worden vergaderd met gesloten deuren.

  • 4  Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 10. Bevoegdheden algemeen bestuur

Alle bevoegdheden in het kader van de regeling, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen, behoren aan het algemeen bestuur toe.

Paragraaf 2 Dagelijks bestuur

Artikel 11. Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1  Het dagelijks bestuur bestaat, de voorzitter inbegrepen, uit vijf leden welke door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen.

  • 2  Het dagelijks bestuur bestaat uit één lid namens de provincies, twee leden namens de Noord-Hollandse gemeenten en twee leden namens de Flevolandse gemeenten.

  • 3  De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 4  De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag waarop zij ophouden lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 5  De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen.

  • 6  Leden van het dagelijks bestuur, die ontslag hebben genomen, blijven hun functie waarnemen tot onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

  • 7  Indien een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, kiest het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid.

Artikel 12. Vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1  Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2  De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

Artikel 13. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur is belast met:

  • a.

     het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing wordt voorgelegd;

  • b.

     het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;

  • c.

     het beheer van de financiële administratie;

  • d.

     de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • e.

     het stimuleren en coördineren van overleg tussen de deelnemers;

  • f.

     het behartigen van de belangen van de Omgevingsdienst bij andere overheden, instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor de Omgevingsdienst van belang is;

  • g.

     het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles, wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

  • h.

     het houden van toezicht op al hetgeen het openbaar lichaam aangaat;

  • i.

     het procederen in eerste aanleg in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen;

  • j.

     spoedshalve beroep instellen of bezwaar maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, schorsing van de aangevochten beslissing of een voorlopige voorziening ter zake verzoeken, indien ingevolge een wettelijk voorschrift aan het openbaar lichaam het recht van bezwaar en beroep toekomt;

  • k.

     het intrekken van het ingestelde beroep of gemaakte bezwaar, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt;

  • l.

     het aangaan van overeenkomsten ter uitvoering van bovengenoemde taken;

  • m.

     het benoemen van medewerkers in dienst van het openbaar lichaam.

Paragraaf 3 Voorzitter

Artikel 14. Voorzitter

  • 1  De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2  De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 15. Bevoegdheden voorzitter

  • 1  De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2  Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid van dit bestuur.

  • 3  De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4  De voorzitter vertegenwoordigt de omgevingsdienst in en buiten rechte.

  • 5  De voorzitter kan de in lid vier genoemde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

Hoofdstuk 4: Informatie en Verantwoording

Artikel 16. Informatie van het bestuur aan raad of Provinciale Staten

  • 1  Het algemeen bestuur, dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken de raden en Provinciale Staten ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur van het openbaar lichaam gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2  Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden en Provinciale Staten alle inlichtingen die door één of meer leden van die bestuursorganen worden verlangd.

  • 3  Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Artikel 17. Informatie en verantwoording van leden van het algemeen bestuur aan college of Gedeputeerde Staten

  • 1  Een lid van het algemeen bestuur geeft aan het college of Gedeputeerde Staten, dat hem heeft aangewezen, alle inlichtingen die door het betreffende college of Gedeputeerde Staten, of één of meer leden daarvan, worden verlangd op de binnen die gemeente of de provincie gebruikelijke wijze.

  • 2  Een lid van het algemeen bestuur kan door het college of Gedeputeerde Staten, dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de binnen die gemeente of de provincie gebruikelijke wijze.

Artikel 18. Informatie en verantwoording van leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter aan algemeen bestuur

  • 1  De leden van het dagelijks bestuur, tezamen en ieder afzonderlijk, en de voorzitter zijn aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2  De leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter geven mondeling of schriftelijk de door het algemeen bestuur dan wel door één of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen.

  • 3  Het bestuursorgaan dat een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan deze vertegenwoordiger ontslaan, indien deze het vertrouwen van dit bestuursorgaan niet meer bezit.

Hoofdstuk 5: Commissies

Artikel 19. Adviescommissies

  • 1  Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

  • 2  De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter.

  • 3  Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

Hoofdstuk 6: Ambtelijke organisatie

Artikel 20. Secretaris

  • 1  Het algemeen bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris.

  • 2  Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de secretaris.

  • 3  De secretaris is tevens de directeur van de Omgevingsdienst.

  • 4  De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam bij de vervulling van hun taak.

  • 5  De secretaris is bij de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 6  De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door de secretaris meeondertekend.

  • 7  De secretaris is belast met de leiding van het ambtelijk apparaat.

  • 8  Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

Artikel 21. Overige medewerkers

  • 1  Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met de benoeming, schorsing, het ontslag dan wel de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht van medewerkers in dienst van het openbaar lichaam.

  • 2  Op de medewerkers in dienst van het openbaar lichaam is de rechtspositieregeling CAR-UWO van toepassing, tenzij overeenkomstig het bepaalde in de Ambtenarenwet het algemeen bestuur op enig moment zelf voorziet in de rechtspositie en bezoldiging.

  • 3  Waar in de in het tweede lid bedoelde regeling wordt gesproken van “gemeenteraad”, “college” dan wel “hoofd van de dienst” wordt voor de toepassing in het kader van deze regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de secretaris.

Hoofdstuk 7: Financiën en beheer van de omgevingsdienst

Artikel 22. Dienstjaar

Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december van elk jaar.

Artikel 23. Begroting

  • 1  Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van artikel 186 van de Gemeentewet jaarlijks een ontwerpbegroting op overeenkomstig de wettelijke vormvereisten.

  • 2  Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden en Provinciale Staten.

  • 3  De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 4  De raden en Provinciale Staten kunnen binnen acht weken hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5  Het algemeen bestuur stelt de begroting vast op uiterlijk 1 juli in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 6  Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde begroting toe aan de raden en Provinciale Staten.

  • 7  Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 8  Het bepaalde in het tweede, vierde en vijfde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten onderscheidenlijk de provincies.

  • 9  Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot het wijzigen van de begroting voor die gevallen waarbij geen verandering wordt aangebracht in de bijdragen van de gemeenten onderscheidenlijk de provincies.

  • 10  Het algemeen bestuur past jaarlijks bij vaststelling van de najaar rapportage van enig jaar maximaal het reële accres toe zoals deze in de “Meicirculaire gemeentefonds” dat betrekking heeft op het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, voor het desbetreffende begrotingsjaar is geprognosticeerd.

  • 11  Het algemeen bestuur kan besluiten voor enig jaar een hoger indexpercentage dan het maximale accres zoals bedoeld in lid 10 toe te passen. Dit besluit van het algemeen bestuur wordt genomen bij twee derde meerderheid van het aantal stemmen in het algemeen bestuur.

Artikel 24. Specifieke kosten

  • 1  Vervallen

  • 2  Vervallen

Artikel 25. Jaarrekening

  • 1  Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening met in achtneming van artikel 186 van de Gemeentewet vast op uiterlijk 1 juli in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2  Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening ter kennisneming aan de raden en Provinciale Staten.

  • 3  De vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

  • 4  Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 5  Het dagelijks bestuur zendt een voorstel voor een definitieve resultaatsbestemming met betrekking tot een resultaat als bedoeld in het eerste lid toe aan de raden en Provinciale staten voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 6  De raden en Provinciale Staten kunnen tot 1 oktober van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, hun zienswijze over het voorstel voor een definitieve resultaatsbestemming naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij het voorstel voor een definitieve resultaatsbestemming, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Het algemeen bestuur stelt de definitieve resultaatsbestemming zo spoedig mogelijk vast na de in de eerste volzin van dit lid genoemde datum.

Artikel 26. Vaststellen vergoeding voor dienstverlening

  • 1  In de begroting is opgenomen welke diensten de deelnemers afnemen en welke vergoeding elke deelnemer hiervoor aan de omgevingsdienst is verschuldigd. Het tarief voor de diensten is gebaseerd op de kostprijs verhoogd met een opslag voor onvoorzien en reservevorming.

  • 2  De deelnemers betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober telkens een vierde van de in het eerste lid bedoelde vergoeding.

  • 3  Het dagelijks bestuur kan bepalen dat een van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijkend voorschot wordt betaald.

  • 4  De hoogte van de bijdrage als bedoeld in het eerste lid is gebaseerd op de omvang van het door de Omgevingsdienst voor elke deelnemer uit te voeren takenpakket.

  • 5  De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de rekening.

Artikel 27. Financiële voorschriften

  • 1  Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de uitgangspunten voor het financiële beleid, de regels voor het financiële beheer en de Inrichting van de financiële organisatie en het beheer van de geldmiddelen.

  • 2  Het dagelijks bestuur draagt zorg voor een verzekering van de risico's verbonden aan het optreden van de omgevingsdienst, het in dienst hebben van (tijdelijk) personeel en het beheer van eigendommen en gelden.

  • 3  De directeur van de omgevingsdienst zorgt namens het dagelijks bestuur ervoor dat de in het tweede lid bedoelde verzekering bij voortduring in overeenstemming wordt gehouden met de samenstelling van het personeel, de individuele omstandigheden van de personeelsleden en het algemene loonpeil.

Artikel 28. Reserves en voorzieningen

  • 1  Het algemeen bestuur stelt financiële richtlijnen vast met betrekking tot de reserves en voorzieningen van de omgevingsdienst en benoemt daarbij een aan te houden noodzakelijk niveau van de algemene reserve, passend bij het risicoprofiel van de omgevingsdienst.

  • 2  Het resultaat over enig jaar wordt toegevoegd of onttrokken aan de algemene reserve.

Artikel 29. Controle

  • 1  Het algemeen bestuur wijst een accountant aan die, met inachtneming van de in artikel 27 van deze regeling bedoelde regels, belast is met de controle op het financieel beheer en de boekhouding van de omgevingsdienst. De controle geschiedt tenminste eenmaal per dienstjaar ten aanzien van de boekhouding in haar geheel.

  • 2  Van de controle wordt door de accountant een verslag gemaakt.

  • 3  Het dagelijks bestuur zendt een exemplaar van het controleverslag terstond aan de deelnemers.

  • 4  Het Omgevingsdienst verschaft aan hen, die ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid, tot het uitoefenen van controle of het instellen van een onderzoek bevoegd zijn, zo dikwijls als deze het vorderen, inzage van de kas, de boekhouding en de bescheiden en verstrekt desgewenst ook schriftelijk alle inlichtingen die door hen voor de uitoefening van hun taak nodig worden geacht.

Artikel 30 Financiering

Het algemeen bestuur stelt een treasurystatuut vast waarin onder meer geregeld is het aangaan van geldleningen en rekening-courantovereenkomsten en het uitlenen van geld en het doen van garantstellingen, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

Hoofdstuk 8 Archiefbescheiden

Artikel 31 Archief

  • 1  Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen ingesteld bij de gemeenschappelijke regeling overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening, die aan Gedeputeerde Staten wordt medegedeeld.

  • 2  Gedeputeerde Staten van Flevoland oefenen toezicht uit op de aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig artikel 33, lid 1 van de Archiefwet 1995.

  • 3  De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het Erfgoedcentrum Nieuw Land.

  • 4  De archivaris van het Erfgoedcentrum Nieuw Land oefent toezicht uit op het onder het derde lid genoemde beheer.

  • 5  Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is aangewezen de archiefbewaarplaats van het Erfgoedcentrum Nieuw Land.

  • 6  Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de onder het derde lid bedoelde archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het Erfgoedcentrum Nieuw Land.

  • 7  De onder het vijfde en zesde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van het Erfgoedcentrum Nieuw Land.

Hoofdstuk 9 Toe- en uittreding

Artikel 32. Toetreding

  • 1  Het algemeen bestuur kan naar aanleiding van een verzoek tot toetreding een voorstel tot toetreding doen.

  • 2  Toetreding vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de bevoegde bestuursorganen van tenminste twee derde van de deelnemers.

  • 3  Toetreding is mogelijk gedurende het gehele kalenderjaar.

  • 4  Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan hieraan voorwaarden verbinden.

Artikel 33 Uittreding

  • 1  Het algemeen bestuur kan naar aanleiding van een verzoek tot uittreding van een van de deelnemers een voorstel tot uittreding doen.

  • 2  Uittreding vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de bevoegde bestuursorganen van tenminste twee derde van de deelnemers.

  • 3  De feitelijke uittreding kan eerst plaatsvinden per 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur heeft ingestemd met de uittreding, tenzij het algemeen bestuur een eerdere datum heeft bepaald.

  • 4  Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van uittreding waartoe in ieder geval behoren:

  • 5  de gevolgen voor het personeel zoals de toewijzing, terugname of overname van medewerkers;

  • 6  de financiële gevolgen zoals het schema voor afbouw van de bijdrage.

Artikel 34. Wijziging of opheffing

  • 1  De colleges en Gedeputeerde Staten, het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2  Deze regeling kan worden gewijzigd indien de bevoegde bestuursorganen van tenminste twee derde van het aantal deelnemers daarmee hebben ingestemd.

  • 3  De artikelen 2, 4, 6, leden 1 tot en met 4, 7, 11, leden 1 en 2, 29 en 30 van deze regeling kunnen alleen worden gewijzigd indien alle deelnemers daarmee instemmen.

  • 4  De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van tenminste twee derde van alle deelnemers.

  • 5  Ingeval van opheffing, stelt het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.

Hoofdstuk 11: Slotbepalingen

Artikel 35. Geschillenregeling

  • 1  Voordat over geschillen, omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van een regeling tussen besturen van de deelnemers of tussen besturen van een of meer deelnemers en het bestuur van de Omgevingsdienst, de beslissing van de burgerlijke rechter wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een daartoe door deelnemers in te stellen geschillencommissie of een door de deelnemers aan te wijzen mediator.

  • 2  De geschillencommissie bestaat uit vertegenwoordigers, aangewezen door elk der bij het geschil betrokken partij, alsmede een door deze vertegenwoordigers aangewezen onafhankelijke voorzitter.

  • 3  De geschillencommissie of de aangewezen mediator hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 4  De geschillencommissie brengt aan het algemeen bestuur advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 36. Slotbepaling

  • 1  Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 2  De regeling wordt op de gebruikelijke wijze openbaar gemaakt en treedt op de derde dag na bekendmaking in werking met dien verstande dat de leden 9 en 10 van artikel 23 in werking treden per 1 januari 2019.

  • 3  Gedeputeerde Staten van Flevoland zenden de regeling aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4  Alle deelnemers dragen zorg voor het op gebruikelijke wijze bekendmaken van deze regeling, alsmede de registratie van deze regeling.

Artikel 37. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek".

Ondertekening

 

Toelichting bij Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Flevoland en Gooi en Vechtstreek

 

Algemeen

 

In deze gemeenschappelijke regeling zijn de meest essentiële zaken opgenomen, waarmee wordt voldaan aan de wens om een ‘lichte’ regeling. De regeling is zo flexibel mogelijk geformuleerd, in die zin dat de regeling op onderdelen met nadere regels of beleidsregels verder concreet kan worden aan- of ingevuld. In het vervolg op de gemeenschappelijke regeling zullen andere besluiten, zoals mandaatbesluiten e.d. worden vastgesteld.

De regeling geeft de basis voor een taakgerichte uitvoeringsorganisatie waar nadrukkelijk geen sprake is van bevoegdheidsoverdracht. Taken worden uitgevoerd op basis van mandaatverlening door de bevoegde gezagen.

Een aantal bepalingen in deze gemeenschappelijke regeling behoeft strikt genomen niet in de regeling te worden opgenomen omdat deze bepalingen al in bijv. de Wet Gemeenschappelijke Regelingen staan. Het betreft o.m. de bepalingen met betrekking tot het instellen van commissies van advies (artikel19) en het naar voren brengen van zienswijzen op de ontwerpbegroting (artikel 23). Dergelijke bepalingen zijn opgenomen met het oog op de leesbaarheid van de regeling in de praktijk van alle dag.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Art. 2. Doelstelling

De Omgevingsdienst Flevoland Gooi en Vechtstreek moet groeien tot een robuuste en toekomst vaste organisatie, waardoor een adequate taakuitoefening voor het gebied van de provincie Flevoland en van de gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek wordt gewaarborgd. De eenduidigheid in de aanpak van vergunningverlening en handhaving wordt vergroot. Door het bundelen van kennis en taken worden synergievoordelen behaald. De effectiviteit van beleid en uitvoering wordt versterkt doordat de uitvoeringsdienst zorg draagt samen met de deelnemende partijen voor het rond maken van de Plan Do Check Act cyclus. Vanuit zijn uitvoeringsgerichtheid adviseert de dienst bij beleidsontwikkeling.

De uitvoeringsdienst heeft een belangrijke opgave in de bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving keten, zowel door het afspreken van handhaving arrangementen als het uitwisselen van informatie met ketenpartners. Het toekomstperspectief van de dienst is een groeiende organisatie, zowel met andere partijen als met andere taken. Binnen dit perspectief is ruimte voor individuele wensen van betrokken partijen. De basis van het bestaansrecht van de dienst is dat zij een gebiedsautoriteit is op het gebied van milieu, wellicht op termijn uitgebreid naar het gehele omgevingsrecht.

 

Art. 3 Instelling

Artikel 3, eerste lid bepaalt dat er een openbaar lichaam wordt ingesteld krachtens artikel 52, eerste lid juncto artikel 8 eerste lid van de Wgr. Het openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (artikel 52 juncto artikel 8 eerste lid Wgr jo. Artikel 2:1 tweede lid Burgerlijk Wetboek) en kan zodoende ook privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten (artikel 2:1, derde lid jo. Art. 2:5 jo. Art. 3:32 van het Burgerlijk Wetboek). Hierdoor kunnen samenwerkingsverbanden ten behoeve van de bedrijfsvoering dan wel het samenwerkingsverbanden met de deelnemende partijen en/of andere omgevingsdiensten worden aangegaan.

 

Art. 4 Taken.

In artikel 4 is een globale weergave van de taken van de Omgevingsdienst opgenomen. De taakbeschrijving kan verder worden verfijnd. Tevens dienen de mandaatverhoudingen te worden geregeld. In principe zal een en ander door middel van uitvoeringsregels worden vastgesteld. De bevoegdheid daarvoor ligt bij de colleges van GS en de colleges van de gemeenten. Op deze wijze kan een grote mate van flexibiliteit ontstaan.

 

In artikel 4 lid 8 is geregeld dat de uitvoeringsdienst voor derden, niet deelnemers, werkzaamheden kan verrichten. Lid 10 zegt dat de omvang van deze werkzaamheden per jaar niet meer mag zijn dan 10% van de jaaromzet van de dienst. Deze eis staat vermeld om vast te leggen dat de omgevingsdienst het merendeel van zijn activiteiten verricht voor de deelnemers. Dit om problemen met het aanbestedingsrecht te voorkomen. Gelet op de bestaande jurisprudentie wordt hiermee voldoende feitelijk onderscheid tussen “overheid” en “markt” gerealiseerd.

 

Art. 6 en 11 Samenstelling algemeen bestuur en dagelijks bestuur

In het algemeen bestuur zal namens alle partijen een vertegenwoordiger (gedeputeerde, wethouder) zitting hebben. Het aantal Dagelijks Bestuursleden is gemaximeerd op vijf. Een lid namens de provincies, twee namens de gemeenten in Flevoland en twee namens de gemeenten in Gooi en Vechtstreek.

 

Art. 7 Stemverdeling

De totale financiële inbreng is bepalend voor de stemverdeling in het bestuur. Het stemmenaantal wordt bepaald naar rato van de financiële inbreng, met dien verstande dat één partij nooit meer dan 49% van de stemmen krijgt. Dit voorkomt een vetopositie van een van de partijen. De financiële bijdrage van de deelnemers wordt vooral bepaald aan de hand van de omvang van de taakinbreng in de uitvoeringsdienst. Om te voorkomen dat twee grote partijen in het AB de andere 15 deelnemers kunnen overrulen wordt voor het tot stand komen van een besluit bij stemming én de volstrekte meerderheid vereist van het aantal uitgebrachte stemmen én de instemming met het besluit van tenminste drie leden van het algemeen bestuur. Door dit artikellid te wijzigen wordt tegemoetgekomen aan een expliciete wens van de deelnemende partijen.

 

Art. 10 Bevoegdheden algemeen bestuur.

In dit artikel staat vermeld dat alle bevoegdheden die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen toekomen aan het algemeen bestuur. Ontstaat er op enig moment onduidelijkheid over de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is dan is op grond van het bepaalde in dit artikel het algemeen bestuur het bevoegde bestuursorgaan. Daarmee is het systeem van bevoegdheidstoedeling sluitend.

 

Artikel 11 Samenstelling dagelijks bestuur.

Er is gekozen voor een dagelijks bestuur van vijf leden om de betrokkenheid bij de dagelijkse gang van zaken in de omgevingsdienst vanuit de gemeenten in Flevoland en in Gooi en Vechtstreek invulling te geven.

 

Art. 13 onder j. en k. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Het betreft hier bevoegdheden inzake de eigen huishouding van de Omgevingsdienst.

 

Art. 20 Secretaris

In dit artikel wordt bepaald dat de directeur van de Omgevingsdienst tevens de functie van secretaris vervult. Het betreft derhalve één functionaris.

 

Art. 21 Overige medewerkers

Uitgangspunt is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de landelijke CAR-UWO-lijn. Om die reden is gekozen voor een gemeentelijke rechtspositieregeling. Daarbij wordt uitgegaan van het ontwikkelen van een eigen regeling voor de Omgevingsdienst Flevoland. Uitgangspunt is de ambtelijke aanstelling. Indien dit wenselijk wordt geoordeeld biedt dit artikel ook de mogelijkheid medewerkers aan te stellen op grond van een arbeidsovereenkomst.

 

Art. 23, leden 2 en 4 Begroting en zienswijzen

Door de termijn van het naar voren brengen van zienswijzen te stellen op acht weken wordt aan de raden en staten een redelijke termijn gegeven om binnen deze termijn een weloverwogen zienswijze naar voren te brengen.

 

Art. 23, lid 8

Het is voor gemeenschappelijke regelingen niet gebruikelijk elke begrotingswijziging voor te leggen aan raden en Provinciale Staten zodat zij zienswijzen naar voren kunnen brengen, omdat dit voor technische wijzigingen een te grote administratieve druk op de partners legt. De meeste omgevingsdiensten stellen gedurende het jaar zelfs helemaal geen begrotingswijzigingen voor, maar verzoeken hun algemeen bestuur in december van het boekjaar de uitgaven te accorderen. Daarmee is het afwijken van de Wet nog steeds onrechtmatig, maar hoeft de accountant de begrotingsonrechtmatigheid niet mee te wegen in haar oordeel over de jaarrekening. Artikel 59, lid 5 van de Wet op de Gemeenschappelijke Regelingen geeft de mogelijkheid zowel rechtmatig te handelen als de raden en Provinciale staten niet onnodig te belasten: in de eigen GR mag benoemd worden welke begrotingswijzigingen niet aan raden en Provinciale Staten worden voorgelegd. De OFGV kiest voor deze vorm waarin begrotingswijzigingen omtrent de bijdragen van de partners en mutaties in reserves aan het algemeen bestuur worden voorgelegd. Deze wijzigingen zullen aan raden en Provinciale Staten worden verzonden zodat zij zienswijzen naar voren kunnen brengen. Alle andere begrotingswijzigingen die binnen het bestaande beleid en de financiële kaders per programma passen, worden ter vaststelling aan het dagelijks bestuur aangeboden. Dit vereenvoudigt de financiële beheersing en komt overeen met het gebruikelijke autorisatieniveau bij de partners.

 

Art. 23 leden 9 en 10 en art. 35 lid 1 Begroting en inwerkingtreding

Het algemeen bestuur past jaarlijks bij de vaststelling van de najaar rapportage van enig jaar maximaal de verhoging het reële accres toe, zoals deze in de “Meicirculaire gemeentefonds” dat betrekking heeft op jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, voor het desbetreffende begrotingsjaar is geprognosticeerd. Hiermee worden de fluctuaties in de prijsontwikkeling van jaar tot jaar verdisconteerd in de vergoedingen die van de deelnemers zijn verschuldigd voor de diensten die de deelnemers afnemen van de Omgevingsdienst.

Deze bepaling treedt pas in werking per 1 januari 2019 omdat de Omgevingsdienst tot en met 2018 geen loon- en prijscompensatie zal ontvangen. In de periode tot 1 januari 2019 wordt zichtbaar welke trend zich zal voordoen in de prijsontwikkeling in relatie tot de jaarlijkse procentuele groei in de van het gemeente- en provinciefonds. Verder zal naar verwachting per 2019 het omgevingsrechtelijke kader zijn uitgekristalliseerd. Hierdoor zal er ook maar verwachting duidelijkheid bestaan over de ambities van de deelnemers met betrekking tot de Omgevingsdienst in relatie met de daaruit voortvloeiende omvang van het takenpakket respectievelijk de van de deelnemers op lange termijn verlangde inbreng. Omdat de begrotingscyclus in relatie tot het moment van verschijnen van de meicirculaire het niet toelaat de fluctuaties al in de ontwerpbegroting mee te nemen is er voor gekozen deze correctie via de najaar rapportage te verwerken. Het algemeen bestuur kan er voor kiezen om voor enig jaar een hoger indexpercentage toe te passen dan maximaal de verhoging van het accres dat normaalgesproken jaarlijks kan worden verdisconteerd. Vanwege het uitzonderlijke karakter van een dergelijk besluit is hiertoe een twee - derde meerderheid vereist.

 

Art. 25 Jaarrekening

In de procedure tot vaststelling van de jaarrekening is niet, zoals bij de begroting, voorzien in een zienwijzeprocedure. Belangrijke redenen zijn dat de krappe termijnen zich moeilijk verdragen met de inbouw van een dergelijke procedure en voorts dat hieraan naar verwachting geen behoefte zal bestaan.

 

Art. 26 lid 2 en 3

Betaling bijdrage Overwegingen met betrekking tot de bedrijfsvoering kunnen volgens artikel 26 lid 3 aanleiding zijn om af te wijken van de hoofdregel voor de bevoorschotting vastgelegd in lid 2.

 

Art. 28 Reserves en voorzieningen

Het Algemeen Bestuur stelt een Nota Reserves en Voorzieningen vast, waarin nadere regels zijn opgenomen over nut, noodzaak en hoogte van de aan te houden middelen. In de regeling is in ieder geval opgenomen dat het resultaat over enig jaar in de algemene reserves wordt gestort of hieruit onttrokken.

 

Art. 31 Archief

Het archief van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek wordt ondergebracht bij het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad.

 

De deelnemers blijven als zorgdrager verantwoordelijk voor de zorg van hun archieven. Echter het beheer van de archieven kan wel aan de Omgevingsdienst gemandateerd worden.

 

Een en ander zal uitgewerkt worden in een archiefverordening.

 

Art. 32 en 33 Toe- en uittreding

In principe is er sprake van een vrije toe- en uittreding. Gezien het belang van toetreding van zoveel mogelijk relevante partijen, worden hier geen belemmeringen opgelegd.