Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee 2015

Geldend van 01-01-2018 t/m 11-12-2018

Intitulé

Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee 2015

De raad van de gemeente Goeree-Overflakkee;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 oktober 2014;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht, Titel 4.2. Subsidies;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee 2015

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    accountantsverklaring: een in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde gewaarmerkte verklaring over het gevoerde financieel beheer en de financiële verantwoording, waaruit in ieder geval blijkt of de verleende subsidie besteed is aan de in de verleningsbeschikking genoemde beleidsdoelen (controleverklaring);

  • -

    activiteiten: werkzaamheden die zijn gericht op door de gemeente nagestreefde doelen die van ideële of materiële aard kunnen zijn, waarvan de resultaten meetbaar zijn in termen van kwantiteit, kwaliteit of geld en die ten goede komen aan de inwoners van de gemeente Goeree-Overflakkee;

  • -

    algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • -

    de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • -

    eigen middelen: alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de aanvrager en aan de hem gelieerde organisaties kunnen beschikken, waaronder begrepen inkomsten uit contributies, inkomsten uit deelnemersbijdragen, inkomsten uit donaties, erfstellingen, legaten, reserves en voorzieningen, exclusief opgebouwde reserves of voorzieningen waar de gemeente Goeree-Overflakkee toestemming voor heeft gegeven;

  • -

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellings-verordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • -

    kernsubsidie: subsidie voor kerngebonden activiteiten en projecten die ten dienste staan van de doelstellingen van gemeentelijk beleid op het beleidsterrein leefbaarheid en vitaliteit in de kernen op Goeree-Overflakkee;

  • -

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • -

    prestatiesubsidie: een subsidie op grond van vooraf afgesproken producten en diensten

  • -

    professionele instelling: een rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die werkzaam is op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en die bestuurd wordt door een of meer personen in dienst op grond van een landelijke CAO of een anderszins gereguleerde arbeidsovereenkomst;

  • -

    project: een niet-kerngebonden activiteit die duidelijk gebonden is aan tijd en geld;

  • -

    projectsubsidie: een subsidie voor een project, georganiseerd op Goeree-Overflakkee, dat ten dienste staat van de doelstellingen van gemeentelijk beleid, waaraan prestaties worden gekoppeld;

  • -

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • -

    vermogensplan: een overzicht van alle aanwezige reserves en voorzieningen welke met oogmerken gevormd gaan worden, inclusief de hoogte van de reserves en voorzieningen en de verwachte storting/onttrekking van de reserve.

Hoofdstuk 2 WERKINGSSFEER VAN DE VERORDENING

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en op de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3 Subsidieregelingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vaststellen welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend, hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald en of er een aanvullende hardheidsclausule van toepassing is.

Artikel 4 Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 7 Subsidiesoorten

De volgende subsidies kunnen worden verstrekt:

  • a.

    kernsubsidie;

  • b.

    prestatiesubsidie;

  • c.

    projectsubsidie.

Artikel 8 Een subsidieaanvraag door een onderneming

Als de aanvrager van een subsidie een onderneming is, dan overlegt de aanvrager naast de elders in deze verordening gevraagde bescheiden ook:

  • a.

    een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

  • b.

    een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring).

Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Activiteiten die niet passen binnen de door de raad of door burgemeester en wethouders geformuleerde beleidsdoelen kunnen niet voor een subsidie in aanmerking komen.

  • 2. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 3. Onverminderd het vorige lid weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 4. Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren als:

    • a.

      de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • f.

      de aanvrager voor het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft met een functionaris een bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1, onder e, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector overeenkomt of is overeengekomen die hoger is dan het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van die wet;

    • g.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 5. Burgemeester en wethouders vorderen een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10 De verlening

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een subsidie uiterlijk op 31 december van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Deze termijn kan eenmalig worden verlengd met vier weken.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

  • 5. In geval van verlening van een subsidie wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Het is de subsidieontvanger niet toegestaan schenkingen aan derden te doen, behoudens na verkregen toestemming van burgemeester en wethouders.

  • 3. Een subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon;

    • e.

      wijzigingen in bestuurssamenstelling of adreswijzigingen.

  • 4. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 5. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 6. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 12 De rapportage en verantwoording

  • 1. Een subsidie tot en met een hoogte van € 25.000,- wordt door burgemeester en wethouders direct vastgesteld bij verlening, mits deze subsidie niet valt onder de steekproef als bedoeld in tweede lid.

  • 2. Jaarlijks vindt een steekproef plaats onder de subsidies tot en met een hoogte van € 25.000,-. De ontvangers van de subsidies die uit de steekproef komen, dienen zich alsnog te verantwoorden.

  • 3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 1 juni van het jaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend, een verzoek in tot subsidievaststelling.

  • 4. Aan het verzoek tot subsidievaststelling wordt een inhoudelijk en een financieel verslag toegevoegd.

  • 5. Artikel 4:78, eerste tot en met het vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing voor zover de verleende subsidie de grens van € 75.000,- niet overschrijdt.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen ten aanzien van de verantwoording.

  • 7. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

  • 8. De subsidieontvanger kan burgemeester en wethouders verzoeken om uitstel van de in het derde lid genoemde verplichting. Een dergelijk verzoek wordt minimaal vier weken voor de genoemde datum voorzien van een motivering ingediend.

Artikel 13 De vaststelling

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een subsidie vast binnen twaalf weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

Artikel 14 Egalisatiereserve

  • 1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vormt.

  • 2. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan burgemeester en wethouders verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Beslistermijnen

Aanvullend op het elders in deze verordening bepaalde inzake beslistermijnen bij een subsidieaanvraag wordt de beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 16 Berekening uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Hoofdstuk 3 KERNSUBSIDIE

Artikel 17 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een kernsubsidie wordt voor 1 december, voorafgaand aan het boekjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, ingediend bij burgemeester en wethouders met behulp van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens ingediend:

    • a.

      een activiteitenplan voor het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft en waarin de aard en omvang van de activiteiten, de doelgroepen, de beoogde doelstelling(en), te realiseren effecten op leefbaarheid en vitaliteit in de kernen en het gevraagde subsidiebedrag zijn vermeld;

    • b.

      een opgave van bij derden aangevraagde subsidie voor dezelfde activiteit(en), met daarbij de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvra(a)g(en);

    • c.

      een begroting voor het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      een balans van het laatst afgesloten boekjaar waaruit de omvang en samenstelling van de eigen middelen van de organisatie blijkt.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Hoofdstuk 4 PRESTATIESUBSIDIE

Artikel 18 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een prestatiesubsidie wordt voor 1 april, voorafgaand aan het boekjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, ingediend bij burgemeester en wethouders met behulp van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens ingediend:

    • a.

      een activiteitenplan voor het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft en waarin de aard en omvang van de activiteiten, de doelgroepen, de beoogde doelstelling(en), te realiseren maatschappelijke effecten en het gevraagde subsidiebedrag zijn vermeld;

    • b.

      een opgave van bij derden aangevraagde subsidie voor dezelfde activiteit(en), met daarbij de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvra(a)g(en);

    • c.

      een begroting voor het boekjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      een begroting van de drie navolgende boekjaren (meerjarenbegroting);

    • e.

      een balans van het laatst afgesloten boekjaar waaruit de omvang en samenstelling van de eigen middelen van de organisatie blijkt.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Hoofdstuk 5 PROJECTSUBSIDIE

Artikel 19 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een projectsubsidie kan door meerdere aanvragers gezamenlijk worden ingediend, waarbij een van de aanvragers optreedt als hoofdaanvrager. Een aanvraag wordt door alle aanvragers ondertekend.

  • 2. Een aanvraag voor een projectsubsidie wordt uiterlijk twee maanden voor aanvang van de activiteit(en) bij burgemeester en wethouders ingediend met behulp van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 3. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens ingediend:

    • a.

      een beschrijving van de activiteit(en), dan wel het doel waarvoor subsidie aangevraagd wordt (activiteitenplan) en de beoogde maatschappelijke effecten;

    • b.

      een begroting waarin alle baten en lasten van de activiteit(en) zijn weergegeven;

    • c.

      een overzicht van reserves, eigen middelen en voorzieningen van de aanvrager(s);

    • d.

      een opgave van bij derden aangevraagde subsidie voor dezelfde activiteit(en), met daarbij de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvra(a)g(en).

  • 4. De kosten van activiteiten waarvan de uitvoering al is gestart voorafgaande aan de subsidieaanvraag of die lopende de aanvraag van de subsidie zijn gestart zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 20 De verlening

In afwijking van artikel 10 beslissen burgemeester en wethouders op een aanvraag voor een projectsubsidie uiterlijk binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan eenmalig worden verlengd met vier weken.

Hoofdstuk 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Hardheidsclausule

  • 1. Als een bij of krachtens deze verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn ten aanzien van de daarmee te dienen belangen, kunnen burgemeester en wethouders een andere termijn vaststellen.

  • 2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meerdere bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3. Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 22 Intrekken regelingen

De Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee, vastgesteld op 2 januari 2013, wordt ingetrokken.

Artikel 23 Afhandeling eerder verleende subsidies

  • 1. Op de over 2013 tot en met 2016 verstrekte structurele waarderingssubsidies zijn de regelingen van toepassing, zoals die van kracht waren op 31 december 2012.

  • 2. Besluiten genomen krachtens de in artikel 22 genoemde verordening, die gelden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad

van de gemeente Goeree-Overflakkee op 27 november 2014

Goeree-Overflakkee, 27 november 2014

de griffier,

de plv. voorzitter

drs. J. Mimpen

C.J. van Dam

Nota van toelichting behorend bij de Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee 2015

Algemeen deel

Bij het ontwikkelen van de Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee 2015 (Asv) zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

Op de eerste plaats is er oog geweest voor rechtmatigheid en verwerkelijking van rechtsbeginselen. Vanuit die optiek is in deze verordening aansluiting gezocht bij de Europese regelgeving omtrent staatssteun

Staatssteun is in principe verboden (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU)). Er is sprake van staatssteun als financiële steun aan een onderneming (subsidies, garanties, leningen, korting op de grondprijs, etc.) voldoet aan de hierna volgende criteria uit het staatssteunverbod.

1. Er is sprake van staats- (dat wil zeggen: overheids-) middelen die aan een onderneming worden verleend. Een onderneming is een entiteit die economische activiteiten verricht. Eenheden die uitsluitend een typische overheidstaak zonder economisch karakter verrichten (activiteiten van puur sociale aard of het uitoefenen van overheidsgezag), zijn geen ondernemingen. Steun aan burgers houdt geen staatssteun in, mits de steun niet indirect alsnog bij een onderneming terechtkomt.

2. De steun geeft de onderneming een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit).

3. De steun is selectief: deze geldt voor een of enkele ondernemingen, een specifieke sector of regio.

4. De steun vervalst de mededinging (in potentie) en leidt of dreigt te leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in Europa.

Als sprake is van staatssteun, maar een gemeente toch bepaalde activiteiten door middel van subsidie wil bevorderen omdat die activiteiten goed aansluiten bij het beleid, dan is het vaak mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als een vrijstelling niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie worden verkregen via een formele melding. Regels hiervoor zijn uitgewerkt in het VWEU, vrijstellingsverordeningen, kaderregelingen, richtsnoeren en mededelingen.

Op de tweede plaats is in de Asv aandacht besteed aan subsidiariteit en evenredigheid. Wat niet nadrukkelijk in regels hoeft te worden vastgelegd, is ook niet vastgelegd. En waar wel zaken in regels zijn vastgelegd, is geprobeerd soberheid te betrachten. Tegen die achtergrond is er nu voor gekozen om géén bepalingen meer over te nemen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Immers, wat al geregeld is, hoeven we niet nogmaals te regelen. Het niet overnemen van bepalingen uit de Awb heeft als voordeel dat de gemeente niet zelf de wijzigingen in de Awb hoeven te monitoren. Wijzigingen in de Awb worden door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) verwerkt in haar modelverordening. Die wijzigingen kan de gemeente rechtstreeks overnemen. Ook voor deze verordening is gebruik gemaakt van het jongste model van de VNG. Waar mogelijk is dit model overgenomen.

Omwille van vereenvoudiging is het aantal subsidiesoorten teruggebracht naar drie en is nergens meer sprake van structurele of incidentele subsidies. Die aanduiding zegt immers niets over de inhoud van de te verstrekken subsidie in relatie tot de inhoud van beleidsterreinen, maar zegt alleen iets over de periode gedurende welke of het moment waarop een subsidie wordt verstrekt. En tenslotte is omwille van de toegankelijkheid de beschrijving van subsidiesoorten per hoofdstuk gehandhaafd.

De nieuwe Asv geeft een betere verdeling van de bevoegdheden tussen de raad enerzijds en burgemeester en wethouders anderzijds. De delegatiebevoegdheid van de raad is scherper geformuleerd in de zogenaamde delegatiebepaling van de Asv (art. 2).

Burgemeester en wethouders krijgen van raad de opdracht om de Asv verder uit te werken in subsidieregelingen. Subsidieregelingen hebben een algemeen verbindend karakter en werken dus extern. Dat biedt de mogelijkheid om per beleidsterrein waarop subsidie kan worden verstrekt, maatwerk te leveren in de sfeer van bijvoorbeeld doelgroepen en subsidiegrondslagen.

Het geeft burgemeester en wethouders ook de ruimte om binnen de financiële kaderstelling door de raad (begrotingsrecht) flexibel te kunnen reageren op ontwikkelingen in de samenleving die raken aan de verschillende beleidsterreinen.

En tenslotte wordt door de uitwerking van de Asv in subsidieregelingen de onduidelijkheid weggenomen over aard en status van beleidsregels. Beleidsregels zijn weliswaar ‘regels’, maar zij hebben niet de status van algemeen verbindend voorschrift; subsidieregelingen hebben die status wel. Beleidsregels zijn alleen bedoeld als interne richtlijn voor de toepassing van de subsidieverordening. Aan deze Asv zijn in ieder geval de beleidsregels Algemene Beleidsregel subsidieverstrekking en de beleidsregel steekproefsgewijze controle subsidies tot € 25.000,- verbonden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Omdat veel bepalingen die ook al in de Awb staan niet meer terugkomen in deze Asv, is het aantal omschreven begrippen ook drastisch verminderd. Met het oog op het staatssteunproof maken van de Asv zijn de daarvoor relevante begrippen uiteraard wel opgenomen; het gaan dan om de begrippen: algemene groepsvrijstellingsverordening, de-minimusverordening, Europees steunkader, onderneming en het Verdrag. Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen i.i.g. zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Daar waar hoofdstukken en paragrafen uit de oude Asv zijn vervallen omdat bijvoorbeeld de betreffende subsidiesoort is vervallen, zijn de bijbehorende begrippen uiteraard ook vervallen. Dat geldt niet voor begrippen uit hoofdstukken en paragrafen die worden uitgewerkt in subsidieregelingen. Het wel opnemen van die begrippen in de Asv heeft dan als voordeel dat die begrippen niet in alle subsidieregelingen apart hoeven te worden opgenomen.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen, subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is en subsidies op de genoemde beleidsterreinen.

Door toevoeging van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouder de Asv ook van toepassing verklaren op incidentele subsidies. Dat moet dan gebeuren in een subsidieregeling, bijvoorbeeld voor projecten.

Artikel 3 Subsidieregelingen

Ook onder de nieuwe Asv behoudt de raad het recht om de centrale inhoudelijke en financiële kaders vast te stellen die leidend zijn voor het verstrekken van subsidie.

Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder ’subsidieregeling’ genoemd, de hoofdlijnen van de Asv uit te werken per beleidsterrein waarop subsidie kan worden verstrekt. Dat gebeurt in subsidieregelingen.

In een subsidieregeling worden de grondslagen vastgelegd waarop subsidie kan worden verleend (bijvoorbeeld soort te subsidiëren activiteiten) en de te hanteren verdelingsmethodiek (bijvoorbeeld ‘wie het eerst komt; het eerst maalt’). In andere artikelen van Asv worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Voor zover het college geen gebruik maakt van deze bevoegdheid is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

a. de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

b. de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

c. de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

d. de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

Deze regelingen hebben algemeen verbindende werking. Subsidieregelingen moeten, omdat ze algemeen verbindende werking hebben, worden gepubliceerd. Dat gebeurt via opname in de Centrale Voorziening Decentrale Regelgeving (CVDR).

Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders voor de interne toepassing van de Asv beleidsregels vaststellen. Beleidsregels hebben echter geen externe werking (zie ook art. 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 4 Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de Asv, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Het college stelt de subsidieplafonds vast (lid 1); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag in hebben gediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).

Verlaging subsidieplafond.

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1.

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd,

  • 2.

    de verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3.

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om te waarborgen dat [de raad OF het college] alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het [tweede en derde OF derde en vierde] lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.

  •  

Artikel 8 Een subsidieaanvraag door een onderneming

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onderdeel d, onder 1). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder de de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onderdeel d, onder 2). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

 

Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken ([derde OF vierde] lid); bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

 

Artikel 9Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

Dit artikel regelt de algemene gronden waarop een subsidie wordt geweigerd. Nieuw zijn de bepalingen die samenhangen met het Europese kader voor staatssteun (lid 1).

 

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).

 

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de Asv echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

 

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

 

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).

 

Onderdelen a en c spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

 

Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

 

[Om toe te kunnen zien op de doelmatige besteding van subsidiegeld regelt onderdeel f dat het college de subsidie kan weigeren in het geval de te subsidiëren instelling bezoldigingen overeenkomt of is overeengekomen die hoger zijn dan het bedrag bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: Wnt). Het algemene bezoldigingsmaximum voor de publieke en semipublieke sector is per 1 januari 2016 vastgesteld op € 179.000; het wordt jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd (zie artikel 2.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wnt). De gedachte achter deze weigeringsgrond is dat bij subsidieaanvragers die hogere bezoldigingen dan dat bedrag overeenkomen gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een deel van de subsidie aan dergelijke bezoldigingen wordt besteed. Vanuit het oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld wordt dit onwenselijk geacht.

 

Als de doelmatige besteding van subsidiegeld niet in het geding is – bijvoorbeeld omdat het een zeer geringe subsidie betreft of duidelijk is dat de gelden niet besteed zullen worden aan de salariskosten – kunnen burgemeester en wethouders afzien van weigering ondanks dat er bij de aanvrager sprake is van bezoldigingen die het maximum overtreffen. Als de subsidiegelden niet besteed zullen worden aan salariskosten, dan zal het aan de aanvrager zijn om dit (uit eigen beweging) te onderbouwen.

 

De weigeringsgrond heeft betrekking op alle subsidieaanvragers, niet alleen op instellingen die al onder de Wnt vallen. Bovendien wordt gekeken naar alle bezoldigingen die door de aanvrager met functionarissen (met of zonder dienstbetrekking) zijn overeengekomen en dus niet alleen naar die bezoldigingen die zijn overeengekomen met een topfunctionaris als bedoeld in de Wnt.]

 

Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.

 

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

 

Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

 

Artikel 11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Dit artikel bevat algemene verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

 

De subsidieontvanger is verplicht onverwijld (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht (eerste lid). In dat geval kan de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of kunnen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten (zie artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht).

 

Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, als dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 van de Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de subsidieontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.

 

Overigens moet ’schriftelijk‘ hier niet al te letterlijk worden opgevat; een melding per e-mail kan ook voldoende zijn. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.

 

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie.

 

Wat betreft het vierde en vijfde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.

 

Het vierde lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

 

Het vijfde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

 

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • -

    als de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    als de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

    Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

     

Artikel 12 De rapportage en de verantwoording

Voor meer informatie inzake de steekproef wordt verwezen naar de beleidsregel steekproefsgewijze controle tot en met € 25.000,- Goeree-Overflakkee.

 

Artikel 13 De vaststelling

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt.

  

Artikel 14 Egalisatiereserve

De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de Asv, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.

 

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

 

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.

 

Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

  

Artikel 16 Berekening uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

Dit artikel is toegevoegd in het kader van het staaststeunproof maken van de Asv. Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

  

Hoofdstuk 3 KERNSUBSIDIE

  

Artikel 17 De aanvraag

Bij de aanvraag moet nadrukkelijk worden aangegeven welke maatschappelijke effecten met de activiteiten en prestaties worden beoogd. Dat is geheel in lijn met de omslag in denken over subsidies en het inzetten van beleidsinstrumenten in relatie tot te realiseren maatschappelijke effecten.

  

Hoofdstuk 4 PRESTATIESUBSIDIE

 

Artikel 18 De aanvraag

Bij de aanvraag moet nadrukkelijk worden aangegeven welke maatschappelijke effecten met de activiteiten en prestaties worden beoogd. Dat is geheel in lijn met de omslag in denken over subsidies en het inzetten van beleidsinstrumenten in relatie tot te realiseren maatschappelijke effecten.

 

De uiterste indieningsdatum is vastgesteld op 1 april, omdat de periode april t/m september kan worden benut voor het maken van prestatieafspraken en het opstellen van de uitvoeringsovereenkomst.

  

Hoofdstuk 5 PROJECTSUBSIDIE

 

Artikel 19 De aanvraag

Bij de aanvraag moet nadrukkelijk worden aangegeven welke maatschappelijke effecten met het project wordt beoogd. Dat is geheel in lijn met de omslag in denken over subsidies en het inzetten van beleidsinstrumenten in relatie tot te realiseren maatschappelijke effecten.

 

Een bepaling inzake het maximaliseren van de subsidie van de projectkosten dient nader te worden uitgewerkt in de sfeer van de subsidieregelingen.

   

Hoofdstuk 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 21 Hardheidsclausule

Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de Asv of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders dan een andere termijn vaststellen.

 

Op grond van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

 

Artikel 23 Afhandeling eerder verleende subsidies

In de Algemene subsidieverordening Goeree-Overflakkee (2013) is bepaald dat subsidies over 2013 en 2014 worden afgehandeld overeenkomstig de subsidieverordeningen en -regels van de vier voormalige gemeenten. Omwille van de rechtszekerheid is deze bepaling in dit artikel hier primair herhaald en voorts uitgebreid met werking voor de jaren 2015 en 2016. Dit laatste houdt verband met het in 2013 ingezette bezuinigingsplan, op basis waarvan de omvang van met name waarderingssubsidies sterk wordt teruggebracht. Aanpassing van de grondslag voor die subsidies zou kunnen leiden tot ongewenste schommelingen in deze subsidiestroom en stuit bovendien vanuit administratief oogpunt op bezwaren.