Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Flevoland 2016

Geldend van 25-10-2024 t/m heden

Intitulé

Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Flevoland 2016

Provinciale Staten van Flevoland

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Flevoland van 24 maart 2015, nummer 1720674,

Overwegende dat:

Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB EU L 347/487) van toepassing is op de uitvoering van deze verordening;

Verordening (EU) 1306/2013 en 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake financiering, beheer en monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB EU L 347/549) van toepassing is op de uitvoering van deze verordening;

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betaling aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB EU L 347/608) van toepassing is op de uitvoering van deze verordening;

Provinciale Staten het vanwege het grote aantal noodzakelijke wijzigingen in het onderdeel agrarisch natuurbeheer van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer

Gelet op de artikelen 105, 143 en 145 van de Provinciewet;

Besluiten

de volgende verordening vast te stellen:

Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Flevoland 2016

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    beheeractiviteit: activiteit uit de koppeltabel;

  • -

    beheerfunctie: functie van een cluster van beheeractiviteiten;

  • -

    certificaat 2023: namens Gedeputeerde Staten door de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, waarmee wordt gewaarborgd dat een begunstigde voldoet aan bepaalde beheereisen en het beheer op de afgesproken manier uitvoert;

  • -

    gescheperde schaapskudde: rondtrekkende schaapskudde die niet permanent op een plaats graast en die gehoed wordt door een herder met een of meer honden;

  • -

    grote onderneming: onderneming die niet aan de in bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2472 vastgestelde criteria voldoet;

  • -

    koppeltabel: in bijlage 3 opgenomen overzicht van de subsidiabele beheeractiviteiten en maximale vergoedingen Agrarisch natuur- en landschapsbeheer;

  • -

    knooppuntennetwerk: bij de Stichting Landelijk Fietsplatform of Stichting Wandelnet geregistreerd routenetwerk voor het fietsen of wandelen, bestaande uit genummerde knooppunten en bewegwijzering tussen de knooppunten;

  • -

    landbouwactiviteit: produceren van landbouwproducten, met uitzondering van visserijproducten, als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie alsmede hakhout met korte omlooptijd, alsmede natte teelten bij wijze van paludicultuur en het in een staat houden van landbouwgrond die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en machines;

  • -

    landbouwer: natuurlijke of rechtspersonen of groepen natuurlijke of rechtspersonen die een minimumniveau aan landbouwactiviteiten uitvoert;

  • -

    landbouwgrond: grond waarop een landbouwactiviteit wordt uitgeoefend, alsmede landschapselementen op of grenzend aan die grond die ter beschikking van de landbouwer of de andere gebruiker van landbouwgrond staan;

  • -

    landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (Pb EU 2022/C485/1);

  • -

    landelijke fietsroutes: bij de stichting landelijk Fietsplatform geregistreerde landelijke fietsroutes en ANWB-bewegwijzerde routes als onderdeel van een landelijk fietsroutenetwerk;

  • -

    landelijke wandelroutes: bij de Stichting Wandelnet geregistreerde Lange-Afstand-Wandelpaden en Streekpaden als onderdeel van een landelijk wandelroutenetwerk;

  • -

    landschapsbeheertype: in bijlage 1 opgenomen en nader beschreven beheertype;

  • -

    leefgebied:in het natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden die een geschikte omgeving vormen of kunnen vormen voor planten of dieren;

  • -

    monitoringsbijdrage: extra vergoeding voor het uitvoeren van metingen en het vastleggen van de ontwikkelingen op het natuurterrein;

  • -

    monitoringsprogramma: door Gedeputeerde Staten vastgesteld meerjarig programma van metingen om de effecten van maatregelen en ingrepen te kunnen volgen vanuit vastgestelde beleidsdoelen en beleidstaken;

  • -

    natuurbeheerplan: een plan als bedoeld in artikel 1.3 waarin de overeengekomen doelen op het gebied van natuur- en landschapsbeheer en agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn vastgelegd;

  • -

    natuurbeheertype: in bijlage 2 opgenomen en nader beschreven beheertype;

  • -

    natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur die in het natuurbeheerplan is begrensd, alsmede gronden waarvoor een subsidie functieverandering is verstrekt als bedoeld in de provinciale Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap;

  • -

    opslag voor de prijsstijging: op de consumentenprijsindex gebaseerde opslag van de subsidie om de kostenstijging gedurende de looptijd van de beschikking te compenseren;

  • -

    schapenbijdrage: extra vergoeding voor het beheer van natuur- en landschapsbeheertypen ten behoeve van de inzet van gescheperde schaapskuddes;

  • -

    tarief: tarief voor de in artikel 2.2 genoemde subsidiabele activiteiten, dat op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder e, wordt opgenomen in het openstellingsbesluit;

  • -

    toezichtsbijdrage: extra vergoeding voor het houden van toezicht op een natuurterrein;

  • -

    transactiekosten: extra kosten die verband houden met het in artikel 3.2 bedoelde project, maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van dat project, noch vervat zijn in de kosten of gederfde inkomsten die rechtstreeks worden gecompenseerd en die op basis van standaardkosten berekend kunnen worden;

  • -

    vaarbijdrage: extra vergoeding voor het beheer van natuur- en landschapsbeheertypen op een natuurterrein dat alleen varend kan worden bereikt, vermeerderd met de opslag voor de prijsstijging;

  • -

    voorzieningenbijdrage: extra vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein.

  • -

    andere gebruiker van landbouwgrond: gebruiker van landbouwgrond, niet zijnde een landbouwer;

  • -

    bestaand certificaat: certificaat dat door de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer vóór 2023 is afgegeven op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Programma van Eisen van 2019 of ouder;

  • -

    bijdrage: monitoringsbijdrage, schapenbijdrage, toezichtsbijdrage, vaarbijdrage of voorzieningenbijdrage;

  • -

    deelnemer: lid van een vereniging als bedoeld in artikel 3.1;

  • -

    minister: minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • -

    regiokaart: kaart en de bijbehorende onderverdeling in regio’s als bedoeld in bijlage 2, onderdeel B, van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 van de minister;

  • -

    Verordening (EU) nr. 2021/2115: verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (pbEU 2021, L435);

  • -

    Verordening (EU) nr. 2021/2116: verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

Artikel 1.2 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling.

  • 2 In het openstellingsbesluit, bedoeld in het eerste lid, geven Gedeputeerde Staten nadere invulling aan:

    • a.

      de doelgroep;

    • b.

      de onderdelen van het natuurbeheerplan waarvoor subsidie kan worden aangevraagd;

    • c.

      het subsidieplafond en de wijze van verdeling;

    • d.

      de periode van openstelling;

    • e.

      de tarieven;

    • f.

      de normbedragen voor de subsidie natuur- en landschapsbeheer;

    • g.

      de termijn van beheer waarvoor subsidie wordt verleend.

Artikel 1.3 Natuurbeheerplan

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen het natuurbeheerplan vast.

  • 2 Als onderdeel van het natuurbeheerplan stellen Gedeputeerde Staten in ieder geval een elektronische kaart met topografische ondergrond vast, waarop is aangeduid:

    • a.

      voor welke natuurterreinen een subsidie natuur- en landschapsbeheer kan worden verstrekt, met daarbij de aanduiding:

      • 1°.

        welk natuurbeheertype in stand kan worden gehouden;

      • 2°.

        welke landschapsbeheertypen in stand kunnen worden gehouden;

      • 3°.

        of het natuurterrein in aanmerking komt voor één of meer bijdragen;

    • b.

      voor welk leefgebied of onderdeel van een leefgebied een subsidie agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan worden verstrekt, met daarbij de aanduiding:

      • 1°.

        open akkerland;

      • 2°.

        open grasland;

      • 3°.

        dooradering;

      • 4°.

        categorie water;

      • 5.

        categorie klimaat.

Artikel 1.4 Vereisten subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voldoet in ieder geval aan de volgende vereisten:

  • a.

    een subsidieaanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten;

  • b.

    een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

Artikel 1.5 Bevoegdheid en beslistermijn subsidieverlening

  • 1  Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie natuur- en landschapsbeheer of agrarisch natuur- en landschapsbeheer verstrekken.

  • 2  Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag om subsidie binnen dertien weken na afloop van de aanvraagperiode.

  • 3 De beslissing, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal met ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

Artikel 1.6 Verplichtingen algemeen

De subsidieontvanger is verplicht de administratie en de daartoe behorende bescheiden die betrekking hebben op de verstrekte subsidie ten minste gedurende een periode van vijf jaar na vaststelling van de desbetreffende subsidie te bewaren.

Artikel 1.7 Toezicht

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van Gedeputeerde Staten aan te wijzen personen.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

Artikel 1.8 Certificering

  • 1.  Gedeputeerde Staten besluiten op basis van het Programma van Eisen voor natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer als opgenomen in de <Uitvoeringsregeling Stichting Certificering SNL Flevoland 2023> op een aanvraag om afgifte van een certificaat 2023:

    • a.

       certificaat collectief agrarisch natuurbeheer 2023;

    • b.

       certificaat collectief natuurbeheer 2023;

    • c.

       certificaat natuurbeheer 2023 voor aanvragers die voor 200 of meer hectare natuurterrein subsidie hebben aangevraagd;

    • d.

      certificaat natuurbeheer 2023 voor beheerders die voor minder dan 200 hectare natuurterrein subsidie hebben aangevraagd.

  • 2. Onder een certificaat als bedoeld onder het eerste lid, onder d, wordt mede begrepen een bestaand certificaat natuurbeheer voor beheerders die voor minder dan 200 hectare natuurterrein subsidie hebben aangevraagd.

  • 3.  Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om de in het eerste lid en tweede lid genoemde certificaten in te trekken.

  • 4.  Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot het aanvragen en intrekken van certificaten.

Artikel 1.8a Overgangsregeling aanvragers met bestaande certificaten

  • 1. In zoverre in afwijking van de artikelen 2.4, 2.13, 3.4 en 3.13 mag een subsidieaanvrager op basis van een bestaand certificaat indienen, zolang de aanvrager nog niet over een certificaat 2023 beschikt.

  • 2. Een subsidieaanvrager als bedoeld in het eerste lid die een subsidieaanvraag indient op basis van een bestaand certificaat:

    • a.

      dient uiterlijk in het eerste beheerjaar van de subsidie of bijdrage waarvoor op grond van de paragrafen 2 en 3 subsidie wordt aangevraagd, een aanvraag in voor een certificaat 2023 ; en

    • b.

      beschikt binnen uiterlijk drie jaar na indiening van de onder a bedoelde aanvraag voor het certificaat 2023, over dat certificaat.

  • 3. Een subsidie of bijdrage verstrekt op grond van de paragrafen 2 en 3 wordt ingetrokken indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 1.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd voor zover voor het natuurterrein of het gedeelte van het leefgebied waarvoor subsidie is aangevraagd voor dezelfde periode of een deel van die periode, al op grond van deze of enige andere regeling een subsidie is verstrekt met betrekking tot natuur- en landschapsbeheer of agrarisch natuurbeheer.

§ 2 Natuur- en landschapsbeheer

Artikel 2.1 Doelgroep

  • 1 Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen, die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap hebben over het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      privaatrechtelijke rechtspersonen en Staatsbosbeheer, die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap hebben over het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld onder a of b;

    • d.

      rechtspersonen die volgens een door Gedeputeerde Staten te bepalen model een overeenkomst zijn aangegaan met natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld onder a of b.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, kan subsidie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdelen a en b, worden aangevraagd door gemeenten en samenwerkingsverbanden als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen, voor zover deze voor het natuurterrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd, subsidie ontvangen op basis van deze regeling, waarbij:

    • a.

      de periode waarvoor de subsidie overeenkomstig deze regeling is verstrekt op of na 31 december 2023 eindigt; en

    • b.

      de subsidie natuur- en landschapsbeheer die op basis van deze regeling wordt verstrekt niet later ingaat dan 1 januari van het kalenderjaar, volgend op het jaar waarin de onder a bedoelde subsidie eindigt.

  • 3. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, onder b, kan Staatsbosbeheer subsidie aanvragen voor een natuurterrein waarvan het geen eigenaar of erfpachter is, indien dit natuurterrein op het moment van aanvragen in eigendom van het Rijk is en Staatsbosbeheer dit natuurterrein vóór 15 augustus 2009 reeds feitelijk in beheer had.

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het beheer van natuurbeheertypen;

    • b.

      het beheer van landschapsbeheertypen.

  • 2. In aanvulling op de subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan een bijdrage worden verstrekt voor:

    • a.

      begrazing van het natuurterrein door een gescheperde schaapskudde;

    • b.

      het uitvoeren van metingen en het vastleggen van de ontwikkelingen op het natuurterrein;

    • c.

      het toegankelijk maken en houden voor recreatie op een natuurterrein;

    • d.

      het toezicht houden op een natuurterrein.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, kan in aanvulling op de subsidie onder het eerste lid, een bijdrage worden verstrekt voor transport in verband met het beheer van natuur- en landschapsbeheertypen op een natuurterrein dat alleen varend kan worden bereikt.

Artikel 2.3 Weigeringsgronden

  • 1 Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

      de subsidieaanvrager een rechtspersoon is die waterwinning als doelstelling heeft;

    • b.

      de subsidieaanvrager een privaatrechtelijke rechtspersoon is die kennelijk is opgericht ten behoeve van het beheer van grond of water, waarvan de eigendom geheel of gedeeltelijk berust bij de rechtspersoon, bedoeld onder a of een publiekrechtelijke rechtspersoon, niet zijnde Staatsbosbeheer;

    • c.

      De subsidieaanvrager een onderneming in financiële moeilijkheden is zoals omschreven onder punt 63 van het landbouwsteunkader;

  • 2. Subsidie kan worden geweigerd indien het natuurterrein aan de subsidieontvanger om niet of tegen betaling is overgedragen door:

    • a.

      een gemeente;

    • b.

      een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waaraan in meerderheid gemeenten deelnemen;

    • c.

      het Rijksvastgoedbedrijf van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • d.

      een waterschap; of

    • e.

      een waterleidingmaatschappij.

Artikel 2.4 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteiten vinden plaats op een natuurterrein dat is aangemerkt als een onderdeel waarvoor subsidie kan worden aangevraagd in het natuurbeheerplan zoals geldend op het moment van indiening van de subsidieaanvraag;

    • b.

      de activiteiten zijn gericht op de instandhouding van het natuurbeheertype of landschapsbeheertype;

    • c.

      de activiteiten zijn gericht op beheer van minimaal 3 hectares

    • d.

      de subsidieaanvrager die in totaal voor 75 hectare of meer subsidie natuurbeheer ontvangt of aanvraagt beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder b, c of d;

    • e.

      de subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c en d, beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder b, of de natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, die het beheer uitvoeren beschikken elk afzonderlijk over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder c of d;

  • 2. De voorzieningenbijdrage kan slechts worden verstrekt voor zover het natuurterrein niet ingevolge artikel 2.9, vierde lid, is vrijgesteld van de openstellingsplicht.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan in geval van een vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 2.9, vierde lid, onderdelen a en d, een voorzieningenbijdrage worden verstrekt, indien de betreffende afsluiting in een jaar maximaal zes maanden duurt.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de openstellingsplicht en het verstrekken van de toezichtsbijdrage of de voorzieningenbijdrage in afwijking van artikel 2.9, eerste lid, onder d.

  • 5. De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een kaart waarop de buitengrenzen van de natuurterreinen zijn aangegeven.

  • 6. Indien een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c of d, niet beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder b, maar wél voor 75 hectare of meer subsidie ontvangt of aanvraagt, gaat de aanvraag vergezeld van een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder c of d, of een afschrift van de aanvraag daartoe, van de natuurlijke personen of rechtspersonen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, die het beheer uitvoeren.

Artikel 2.4a (EU richtsnoeren voor staatssteun)

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen niet worden ingediend na 1 oktober 2027.

  • 2. Indien de aanvrager een grote onderneming is, dient de subsidieaanvraag vergezeld te gaan van een beschrijving met onderbouwing van de situatie waarin geen steun zou worden verleend.

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor het beheer van een natuurterrein;

    • b.

      kosten voor de inzet van gescheperde schaapskuddes op een natuurterrein;

    • c.

      kosten voor monitoring, indien de subsidieaanvrager over een certificaat beschikt;

    • d.

      kosten voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein;

    • e.

      kosten voor het houden van toezicht op een natuurterrein;

    • f.

      kosten die verband houden met het beheer van natuur- en landschapsbeheertypen op een natuurterrein dat alleen varend kan worden bereikt.

  • 2. Subsidiabel gestelde kosten zijn slechts subsidiabel indien de activiteiten zijn verricht nadat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 3. Indien een aangevraagd certificaat als bedoeld in artikel 2.4, achtste lid, niet is afgegeven binnen negen maanden na het einde van de periode van openstelling als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder d, zijn de activiteiten die de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft verricht niet subsidiabel.

Artikel 2.6 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid wordt bepaald door het aantal hectares van het desbetreffende natuurbeheertype, en het aantal hectares, meters of stuks van het desbetreffende landschapsbeheertype, te vermenigvuldigen met het tarief vermenigvuldigd met de termijn zoals opgenomen in het openstellingsbesluit.

  • 2 Indien van toepassing wordt het tarief, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met:

    • a.

      het tarief voor de monitoringsbijdrage per natuurbeheertype, vermenigvuldigd met het aantal hectares;

    • b.

      het tarief voor de voorzieningenbijdrage, vermenigvuldigd met het aantal hectares;

    • c.

      het tarief voor de toezichtsbijdrage, vermenigvuldigd met het aantal hectares;

    • d.

      het tarief voor de schapenbijdrage, vermenigvuldigd met het aantal hectares;

    • e.

      het tarief voor de vaarbijdrage, vermenigvuldigd met het aantal hectares.

    elk vermenigvuldigd met de termijn zoals opgenomen in het openstellingsbesluit.

  • 3 Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 1.200,-, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.7 Verdeelcriteria

  • 1 Het beschikbare subsidiebedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2 Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3 Indien het subsidieplafond op enige dag wordt bereikt, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 2.8 Subsidieverlening

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 2.2, wordt verleend voor een periode van maximaal zes aaneengesloten jaren, welke periode steeds begint op 1 januari.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie verlenen onder de opschortende voorwaarde dat binnen drie maanden na de datum van bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening een overeenkomst ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb tot stand komt.

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1 Onverminderd artikel 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

       het verrichten van al het beheer dat noodzakelijk is voor de instandhouding van de natuurbeheertypen en landschapsbeheertypen en geen handelingen te verrichten of te gedogen die afbreuk doen aan de instandhouding daarvan;

    • b.

      er voor zorgdragen dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op het desbetreffende natuurterrein;

    • c.

      indien de subsidieontvanger een monitoringsbijdrage ontvangt, wordt de monitoring verricht overeenkomstig het monitoringsprogramma van de provincie;

    • d.

      het van zonsopgang tot zonsondergang kosteloos openstellen en toegankelijk houden van het desbetreffende natuurterrein op ten minste 358 dagen per jaar;

    • e.

      ervoor zorg te dragen dat namens Gedeputeerde Staten audits kunnen worden uitgevoerd in het kader van de naleving van de certificeringsvoorschriften.

    • f.

      voor de gehele duur van de subsidie over het vereiste certificaat te beschikken, indien de subsidieontvanger hier toe verplicht is als bedoeld in artikel 2.4 lid 1 onderdeel d.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft de subsidieontvanger die een voorzieningenbijdrage ontvangt, de volgende verplichtingen:

    • a.

      het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen of paden, die recreatief gebruik mogelijk maken;

    • b.

      de wegen, vaarwegen of paden als bedoeld onder a, worden onderhouden;

    • c.

      de subsidieontvanger verleent medewerking aan de markering en beheer van routes voor wandelen en fietsen in het kader van de landelijke wandelroutes, landelijke fietsroutes en knooppuntennetwerken voor wandelen en fietsen.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, heeft de subsidieontvanger die een schapenbijdrage ontvangt, de volgende verplichtingen:

    • a.

      bij het in standhouden van het op het natuurterrein aanwezig natuurbeheertype wordt gebruik gemaakt van een of meerdere gescheperde schaapskuddes;

    • b.

      het gebruik van een of meerdere gescheperde schaapskuddes strekt zich uit over de gehele oppervlakte waarvoor de bijdrage door Gedeputeerde Staten wordt verstrekt.

  • 4 De subsidieontvanger is vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder d, indien:

    • a.

      sluiting nodig is bij of krachtens de Omgevingswet uitgewerkt in het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het terrein naar zijn aard buiten machte van de subsidieontvanger niet toegankelijk is;

    • c.

      er bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum van een hectare; of

    • d.

      het terrein vrijgesteld is op grond van het natuurbeheerplan.

  • 5 Indien de subsidieontvanger niet kan voldoen aan een of meerdere verplichtingen als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, doet hij daar een keer per jaar uiterlijk op 1 november melding van.

  • 6. Indien een melding wordt gedaan als bedoeld in het vijfde lid en sprake is van overdracht van één of meer percelen aan een nieuwe eigenaar, die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten het subsidiabele beheer kan voortzetten en tijdig over het vereiste certificaat beschikt, wordt de subsidie voor die percelen berekend tot en met het kalenderjaar waarin het perceel is overgedragen.

Artikel 2.10 Verplichtingen van de niet-gecertificeerde subsidieontvanger

(vervallen per 21 september 2021)

Artikel 2.11 Verplichtingen van de gecertificeerde subsidieontvanger

(vervallen per 21 september 2021)

Artikel 2.12 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot op het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Er kunnen maximaal vijf voorschotten, als bedoeld in het eerste lid, worden verleend.

  • 3 Gedeputeerde Staten nemen binnen tien weken na afloop van ieder kalenderjaar een beslissing tot voorschotverlening.

  • 4 De beslissing, bedoeld in het derde lid, kan eenmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

  • 5 Het voorschot op het verleende subsidiebedrag wordt steeds binnen zes weken na afloop van de beslissing bedoeld in het derde of vierde lid betaald, tenzij de beschikking tot subsidieverlening een ander tijdstip vermeldt.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen in de beschikking tot subsidieverlening afwijken van het bepaalde in het derde en het vijfde lid van dit artikel.

Artikel 2.13 Wijziging subsidieverlening vanwege vergroting areaal

  • 1 De subsidieontvanger kan eenmaal per kalenderjaar in de aanvraagperiode een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het volgend kalenderjaar, gericht op vergroting van het areaal.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om, overeenkomstig de aanvraag bedoeld in het eerste lid, de beschikking tot subsidieverlening te wijzigen voor de resterende looptijd van de subsidie, indien:

    • a.

      de aanvraag voldoet aan de subsidievereisten genoemd in artikel 2.4, uitgezonderd het eerste lid, onder c; en

    • b.

      die wijziging leidt in de resterende looptijd van de verlening tot een verhoging van het subsidiebedrag van minimaal € 1.200,-.

  • 3 De hoogte van de wijziging van de subsidie wordt bepaald op basis van het tarief dat van toepassing was ten tijde van het nemen van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 4 Indien op het moment van de beschikking tot subsidieverlening nog geen tarief was vastgesteld voor het betreffende natuurbeheertype, landschapsbeheertype of bijdrage, wordt in afwijking van het derde lid het tarief en opslag voor de prijsstijging gehanteerd dat geldt in het jaar waarin voor het eerst het tarief is vastgesteld voor het betreffende beheertype of bijdrage.

Artikel 2.13a Verhoging tarieven en normbedragen per 2021

[vervallen]

Artikel 2.14 Subsidievaststelling

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen dertien weken na afloop van de zes aaneengesloten beheerjaren waarvoor de subsidie is verstrekt, de subsidie ambtshalve vast.

  • 2 De beslissing, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal met ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

  • 3  Het resterende bedrag wordt uitbetaald binnen zes weken na de subsidievaststelling.

Artikel 2.15 Transparantie

Ten aanzien van subsidie die op grond van deze paragraaf wordt verleend maken Gedeputeerde Staten binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, afdeling 3.2.4., punt 112, onder a en b van het landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, afdeling 3.2.4., punt 112, onder c van het landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • 1°.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie; of

    • 2°.

      € 100.000 voor begunstigden in de sectoren van de verwerking van landbouwproducten, de afzet van landbouwproducten, de bosbouwsector of activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vallen.

Artikel 2.16 Voortijdige vaststelling wegens wijziging natuurbeheertype

  • 1. Een ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.2, onder a, kan een aanvraag indienen voor het geheel of gedeeltelijk voortijdig vaststellen van die subsidie, als hij op het natuurterrein of deel daarvan waarvoor hij de subsidie ontvangt, maatregelen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Flevoland treft die zijn gericht op een wijziging van het op dat natuurterrein in stand te houden natuurbeheertype.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie naar aanleiding van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, voortijdig naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk vaststellen vanaf het moment dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, van start gaan, als

    • a.

      de wijziging van het natuurbeheertype op grond van het natuurbeheerplan is toegestaan;

    • b.

      de wijziging van het natuurbeheertype gericht is op een versterkte natuurkwaliteit; en

    • c.

      de subsidieontvanger schriftelijk verklaart ten minste zes jaar of minder in geval van eenmalige gelijktrekking van beheerperiodes na afronding van de maatregelen als bedoeld in het eerste lid, beheer gericht op de instandhouding van het gewijzigde natuurbeheertype te blijven voeren. Deze verplichting vervalt voor zover hij voor die gewijzigde instandhouding een subsidie natuurbeheer op grond van de onderhavige verordening heeft aangevraagd en ontvangt.

  • 3. De subsidieaanvraag voor het beheer van het gewijzigde natuurbeheertype wordt ingediend in de eerstvolgende openstellingsperiode na het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 14c van de provinciale Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap.

  • 4. Indien een subsidie voor het beheer van het gewijzigde natuurbeheertype als bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt ingetrokken omdat de subsidieontvanger toerekenbaar niet voldaan heeft aan de subsidieverplichtingen, dan is voor de resterende periode de instandhoudingsplicht als bedoeld in het tweede lid, onder c, weer van toepassing tot de termijn van zes jaar, of minder in geval van eenmalige gelijktrekking van beheerperiodes, na afronding van de inrichtingsmaatregelen is verstreken.

§ 3 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer

Artikel 3.1 Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond.

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor een project met beheeractiviteiten gericht op behoud en versterking van een leefgebied.

Artikel 3.3 Weigeringsgronden

(vervallen per 22 september 2017)

Artikel 3.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de aanvrager beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, onder a;

  • b.

    het project voldoet aan de beoordelingscriteria voor gebiedsaanvragen zoals die in het natuurbeheerplan zoals geldend op het moment van indiening van de subsidieaanvraag in paragraaf 4.5 zijn opgenomen, inclusief de daarbij aangeduide kaarten;

  • c.

    aan het project ligt een gebiedsaanvraag ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      het minimum en maximum aantal hectares waarvoor per leefgebied, of onderdeel van het leefgebied beheeractiviteiten worden uitgevoerd, waarbij het maximum aantal hectares niet meer dan 15% meer mag zijn dan het minimum aantal hectares;

    • 2°.

      per leefgebied, of onderdeel van het leefgebied een projectomschrijving op het niveau van beheerfunctie, een en ander afhankelijk van het gekozen abstractieniveau voor de beoordelingscriteria voor gebiedscriteria in het natuurbeheerplan zoals geldend op het moment van indiening van de subsidieaanvraag;

    • 3°.

      de te realiseren doelen;

    • 4°.

      een berekening van de kosten voor het uit voeren van het project, gesplitst naar leefgebied of onderdeel van het leefgebied, waarbij uit die berekening blijkt dat rekening is gehouden met de regiokaart.

    • 5°.

      een of meer topografische kaarten met een schaal van 1:5.000 waarop de buitengrenzen van de leefgebieden of onderdelen van de leefgebieden waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven.

Artikel 3.5 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor het uitvoeren van beheeractiviteiten;

  • b.

    gederfde inkomsten voor het uitvoeren van beheeractiviteiten;

  • c.

    transactiekosten.

Artikel 3.6 Niet subsidiabele kosten

(vervallen per 21 september 2015)

Artikel 3.7 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.2, wordt bepaald door het maximumaantal hectares per leefgebied dat voldoet aan de subsidievereisten zoals opgenomen in artikel 3.4 te vermenigvuldigen met de gemiddelde kosten per hectare leefgebied, vermenigvuldigd met de periode als bedoeld in artikel 3.10.

  • 2 De gemiddelde kosten per hectare leefgebied, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald door de begrote kosten per leefgebied, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder c, vierde onderdeel, te delen door de periode als bedoeld in artikel 3.10 en daarna te delen door het maximumaantal hectares dat voor dat leefgebied is aangevraagd.

  • 3 Indien toepassing van het eerste tot en met tweede lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 1200, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

  • 1 Indien binnen de aanvraagperiode meerdere volledige subsidieaanvragen voor dezelfde locatie zijn ingediend, wordt voor subsidie van die locatie een aanvraag geselecteerd door te bepalen welke aanvraag het meest ecologisch effectief wordt uitgevoerd.

  • 2 Indien de binnen de aanvraagperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de dekkingsgraad, zijnde de verhouding van het aantal hectares beheer dat is aangevraagd tot het totaal aantal hectares leefgebied waarop dat gedeelte van de aanvraag ziet, te waarderen met maximaal 50 punten;

    • b.

      de kwaliteit van beheer, zijnde:

      • 1°.

        variatie in beheer, te waarderen met maximaal 40 punten;

      • 2°.

        intensiteit van beheer, te onderscheiden in:

        • i.

          het aantal verschillende vormen van beheer dat is aangevraagd, te waarderen met maximaal 20 punten;

        • ii.

          de zwaarte van het aangevraagde beheer, te waarderen met maximaal 20 punten;

  • 3 (vervallen)

  • 4 Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de rangschikking van die aanvragen bepaald door de gemiddelde kosten per hectare leefgebied, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, waarbij de aanvraag met de laagste gemiddelde kosten het hoogst wordt gerangschikt.

  • 5 Indien toepassing van het tweede en vierde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijke plek worden gerangschikt, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 3.9 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten kunnen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2 voor advies over artikel 3.8 voorleggen aan eenadviescommissie.

Artikel 3.10 Subsidieverlening

De subsidie, bedoeld in artikel 3.2, wordt verleend voor een periode van zes aaneengesloten kalenderjaren, welke periode steeds begint op 1 januari. Gedeputeerde Staten kan ervoor kiezen de subsidie voor een periode van twaalf of achttien aaneengesloten kalenderjaren te verlenen.

Artikel 3.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    uitvoering vindt plaats in leefgebieden;

  • b.

    de subsidieontvanger doet uiterlijk op 15 december voorafgaand aan het beheerjaar per leefgebied of onderdeel van een leefgebied waarvoor is beschikt een opgave van de beheeractiviteiten op perceelsniveau in het daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen systeem;

  • c.

    de gekozen beheeractiviteit of combinatie van beheeractiviteiten past bij de beheerfunctie zoals beschikt en het bijhorende leefgebied zoals aangewezen in het natuurbeheerplan dat geldt voor het beheerjaar waarop de gekozen beheeractiviteit of beheeractiviteiten zien;

  • d.

    wijzigingen van activiteiten op perceelsniveau die gedurende het kalenderjaar optreden, en wijzigingen als bedoeld in onderdeel e, worden door de subsidieontvanger gemeld aan Gedeputeerde Staten door die wijzigingen binnen de termijnen, genoemd in bijlage 2 van de Beleidsregel verlagen subsidie GLB door te voeren via het onder b bedoelde systeem. De wijzigingen van activiteiten op perceelsniveau die gedurende het kalenderjaar optreden, kunnen tot uiterlijk 30 september van het lopende beheerjaar worden doorgevoerd;

  • e.

    wijzigingen bestaande uit het toevoegen van percelen met de daarbij horende uit te voeren beheeractiviteit worden door de subsidieontvanger in het lopende beheerjaar doorgevoerd via het in onderdeel b bedoelde systeem. De subsidieontvanger voert deze wijzigingen uiterlijk door op 31 mei van het lopende beheerjaar; 

  • f.

    wijzigingen bestaande uit het terugtrekken van percelen met de daarbij horende beheeractiviteit zijn mogelijk tot en met 30 september, via het in onderdeel b bedoelde systeem, tenzij artikel 7 van Verordening (EU) nr. 2022/1173 zich tegen de wijziging verzet;

  • g.

    de subsidieontvanger dient uiterlijk 1 oktober van ieder kalenderjaar een verantwoording in waarin is beschreven:

    • 1°.

      welke activiteiten als bedoeld onder b, daadwerkelijk zijn uitgevoerd;

    • 2°.

      welke wijzigingen als bedoeld onder d, e en f hebben plaatsgevonden en waarom;

  • h.

    de subsidieontvanger beschikt voor de gehele duur van de subsidie over het certificaat bedoeld in artikel 3.4, onder a;

  • i.

    de subsidieontvanger draagt er zorg voor dat er door of vanwege Gedeputeerde Staten audits kunnen worden uitgevoerd in het kader van de naleving van de certificeringsvoorschriften;

  • j.

    de subsidieontvanger verleent medewerking aan een toezichthouder als bedoeld in artikel 1.7 om toezicht te houden op de naleving van de subsidieverplichtingen en verleent een toezichthouder ongehinderd toegang tot percelen;

  • k.

    de subsidieontvanger draagt er zorg voor dat door of vanwege Gedeputeerde Staten monitoringswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd in het desbetreffende leefgebied;

  • l.

    de subsidieontvanger meldt de in bijlage 2 van de Beleidsregel verlagen subsidie GLB genoemde activiteiten conform de daarbij genoemde termijnen en via het onder b bedoelde systeem;

  • m.

    indien op een perceel meerdere activiteiten worden uitgevoerd, dan dienen al deze activiteiten in het onder b bedoelde systeem te worden opgenomen onder één en hetzelfde leefgebied en beheerfunctie; en

  • n.

    de subsidieontvanger neemt in het in onderdeel b bedoelde systeem het relatienummer op van de deelnemer die ten tijde van het uitvoeren van de beheeractiviteit beschikt over het recht tot gebruik en beheer van de oppervlakte waarop die beheeractiviteit in het betreffende beheerjaar wordt uitgevoerd.

Artikel 3.11a Verplichtingen van de deelnemer

  • 1. Een deelnemer verplicht zich ertoe zijn recht tot gebruik en beheer van de oppervlakte waarop de beheeractiviteit in het betreffende beheerjaar wordt uitgevoerd bij te houden in het daartoe door de minister voorgeschreven systeem.

  • 2. De deelnemer houdt de gegevens die ingevolge het eerste lid zijn ingediend gedurende het aanvraagjaar actueel, met dien verstande dat uiterlijk vier weken nadat zich een wijziging heeft voorgedaan, doch niet later dan 1 september, de gegevens door middel van een door de minister vastgesteld formulier kunnen worden gewijzigd.

Artikel 3.12 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken na afloop van elk van de eerste vijf kalenderjaren een voorschot op het verleende subsidiebedrag, naar aanleiding van de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder g.

  • 2 Gedeputeerde Staten nemen binnen tien weken na afloop van ieder kalenderjaar een beslissing tot voorschotverlening.

  • 3 De beslissing, bedoeld in het tweede lid, kan eenmaal met ten hoogste tien weken worden verdaagd.

  • 4 Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt steeds betaald binnen zes weken na afloop van de beslissing, bedoeld in het tweede of derde lid.

  • 5 De hoogte van het voorschot wordt bepaald door per leefgebied het totaal aantal subsidiabele hectares waarvoor daadwerkelijk subsidiabele beheeractiviteiten zijn uitgevoerd, te vermenigvuldigen met de voor het betreffende leefgebied geldende gemiddelde kosten per hectare leefgebied, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, en de daaruit resulterende bedragen bij elkaar op te tellen

  • 6 Als het bedrag, bedoeld in het vijfde lid, hoger is dan het totaalbedrag dat voor de uitgevoerde beheeractiviteiten op grond van de vergoeding in bijlage 4 maximaal mag worden vergoed, geldt voor de berekening van het voorschot dit maximumbedrag.

  • 7 Het uitrijden van ruige stalmest is ten hoogste subsidiabel voor éénmaal de oppervlakte van het betreffende perceel, ook al maakt de subsidieontvanger in een kalenderjaar meerdere keren melding van het uitrijden van ruige stalmest op dat perceel.

Artikel 3.12a Voorziening onmiddellijke liquiditeitsbehoefte subsidieontvanger

  • 1. Om te voorzien in de onmiddellijke liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger kunnen Gedeputeerde Staten voorafgaande aan de in artikel 3.12 bedoelde voorschotbetaling voor het eerste kalenderjaar een betaling doen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de betaling vindt plaats tussen 16 oktober en 30 november van het kalenderjaar waarop de voorschotbetaling betrekking heeft;

    • b.

      de betaling bedraagt 30% van de totale subsidie die aan de subsidieontvanger per kalenderjaar is verleend;

    • c.

      Gedeputeerde Staten brengen bij de voorschotbetaling, bedoeld in artikel 3.12, vierde lid, de betaling bedoeld in onderdeel a, in mindering op het voorschot.

  • 2. Indien het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde voorschot ontoereikend is om de betaling geheel in mindering te brengen, verrekenen Gedeputeerde Staten het openstaande bedrag met de te verstrekken voorschotten voor de daaropvolgende kalenderjaren of, indien dit niet mogelijk is, bij de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.14.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het laatste jaar van het subsidietijdvak, met dien verstande dat Gedeputeerde Staten, in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, de betaling bij de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.14, in mindering brengen op de te verstrekken subsidie.

Artikel 3.13 Wijziging subsidieverlening

  • 1 De subsidieontvanger kan eenmaal per kalenderjaar in de aanvraagperiode een aanvraag indienen tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het volgend kalenderjaar. Hierbij wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van het natuurbeheerplan dat geldt voor het beheerjaar waarvoor het wijzigingsverzoek is ingediend.

  • 2 Onder wijziging van de beschikking tot subsidieverlening wordt verstaan:

    • a.

      vergroting van de minimale en maximale oppervlakte van het leefgebied of onderdeel van het leefgebied waarvoor reeds een beschikking is afgegeven, of

    • b.

      uitbreiding van de bestaande beschikking met een nieuw leefgebied of een onderdeel daarvan, of

    • c.

      aanpassing van de gemiddelde kosten per hectare leefgebied, of

    • d.

      een combinatie van een vergroting, zoals bedoeld onder a, met een aanpassing zoals bedoeld onder c, of

    • e.

      een combinatie van een uitbreiding, zoals bedoeld onder b, met een aanpassing zoals bedoeld onder c.

  • 3 Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om, overeenkomstig de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, de beschikking tot subsidieverlening te wijzigen voor de resterende looptijd van de subsidie indien:

    • a.

      de aanvraag voldoet aan de subsidievereisten genoemd in artikel 3.4;

    • b.

      die wijziging leidt tot een verhoging van minimaal € 1.200,-; en

    • c.

      de vergroting van de oppervlakte is aangevraagd in het eerste of het tweede beheerjaar.

  • 4 In afwijking van de gegevens zoals bedoeld in artikel 3.4, eerste lid onder c ten 4°, dient de subsidieontvanger een berekening in van de kosten voor het uitvoeren van het project gedurende de na wijziging resterende looptijd van de subsidie, gesplitst naar leefgebied of onderdeel van het leefgebied.

  • 5 De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de gemiddelde kosten per hectare leefgebied. De gemiddelde kosten per hectare leefgebied worden bepaald door per leefgebied de kosten voor het uitvoeren van het project in de resterende looptijd te delen door het aantal jaren waarvoor de subsidieverlening na de wijziging nog loopt. Dit bedrag wordt gedeeld door het maximumaantal hectares waarvoor de subsidieverlening na de wijziging geldt. Het aldus berekende bedrag geldt met ingang van het kalenderjaar waarin de wijziging van kracht wordt voor de resterende looptijd van de subsidie bedoeld in artikel 3.10.

  • 6 In afwijking van het bepaalde in het derde lid geldt dat de aanvraag in de situatie als bedoeld in het tweede lid, onder a, voldoet aan de subsidievereisten genoemd in artikel 3.4, eerste lid, sub a, sub b en sub c ten 1º en 4º.

Artikel 3.14 Subsidievaststelling

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen binnen dertien weken na afloop van de zes aaneengesloten kalenderjaren waarvoor de subsidie is verstrekt, de subsidie ambtshalve vast, waarbij tevens beslist wordt op de door de subsidieontvanger in het zesde en laatste kalenderjaar ingediende verantwoording, bedoeld in artikel 3.11, onder g.

  • 2 De beslissing, bedoeld in het eerste lid, kan eenmaal met ten hoogste dertien weken worden verdaagd.

  • 3 Het resterende bedrag wordt binnen zes weken na afloop van de beslissing, bedoeld in het eerste of tweede lid, uitbetaald.

  • 4 De hoogte van het resterende bedrag wordt bepaald door het totaal aantal hectares opgegeven in de verantwoording, bedoeld in artikel 3.11 onder g, en waarvoor daadwerkelijk beheeractiviteiten zijn uitgevoerd, per leefgebied te vermenigvuldigen met de gemiddelde kosten per hectare leefgebied, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid.

  • 5 Als het bedrag, bedoeld in het vierde lid, hoger is dan het totaal bedrag dat voor de uitgevoerde beheeractiviteiten op grond van de vergoeding in bijlage 4 maximaal mag worden vergoed, geldt voor de berekening van het resterende bedrag dit maximum bedrag.

Artikel 3.15 Verlagen subsidies

  • Gedeputeerde Staten geven uitvoering aan de artikelen 59, vijfde lid en 84, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 2021/2116.

§ 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Flevoland 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Provinciale Staten van 29 april 2015,
de griffier de voorzitter

Toelichting behorende bij de Subsidieverordening Natuur-en Landschapsbeheer Flevoland 2016

 

Aanleiding

Per 1 januari 2016 gaat het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) 2016 in. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het huidige SNL hebben betrekking op het agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

 

Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer 2016 gaat uit van een collectieve aanpak en de inzet van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op de meest kansrijke gebieden. Agrarische collectieven vragen de subsidie aan; boeren vragen dus niet meer individueel subsidie aan voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

 

Beleidskader

Het rijk zet zich in voor versterking van de natuur en een effectieve invulling van de internationale natuurdoelen. Uitgangspunt daarbij is het instandhouden en bevorderen van plant- en diersoorten, van natuurlijke habitats met internationale betekenis, van ecologisch gezonde watersystemen en een schoon milieu.

 

Provinciaal beleid natuur en landschap

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid. Zij treedt op als gebiedsregisseur in het landelijk gebied en brengt de partijen bij elkaar die zorgen voor de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer. De provincie bepaalt ook waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. Zij legt deze doelen en middelen onder andere vast in het provinciale Natuurbeheerplan. Hierin staat in welke gebieden natuur-, agromilieu- en klimaatdiensten ingezet kunnen worden.

 

De provincie houdt bij de uitvoering van het natuurbeleid rekening met beleidsdoelen van andere overheden en activiteiten in het landelijk gebied, zoals het waterbeleid, recreatiebeleid, economisch en milieubeleid, zodat synergie kan worden bereikt.

 

Via het SNL 2016 verleent de provincie subsidie voor het behoud en de ontwikkeling van (agrarische) natuurgebieden en landschappen. De natuurkwaliteit staat hierbij centraal.

 

 

Algemene uitgangspunten SNL

In de Strategische Visie SNL die is vastgesteld tussen overheden en beheerders van gronden, zijn de volgende uitgangspunten bepaald:

 

  •  Uniformiteit in twaalf provincies (het is een landelijk stelsel met provinciale specificaties).

  • De provincies stellen doelen en kaders en regisseren overleg (sturing op hoofdlijnen).

  • Alle partijen die landschap en (agrarische) natuurgebieden beheren en kunnen bijdragen aan natuurkwaliteitsdoelstellingen stemmen met elkaar af en werken met elkaar samen.

  • Uitgangspunt is een gebiedsgerichte benadering. Dat betekent dat rekening wordt gehouden met regionale verschillen in het landschap, wat leidt tot regionaal maatwerk.

  • Er wordt afgestemd met waterschappen over de realisatie en financiering van kwalitatieve en kwantitatieve waterdoelen.

  • De beheerders van gronden worden afgerekend op uitgevoerd beheer.

  • Het stelsel is robuust: beleidswijzigingen zijn eenvoudig in te passen.

  • Met het SNL krijgen beheerders van gronden meer verantwoordelijkheid voor en vertrouwen in de uitvoering.

  • Het SNL past binnen de regels van staatssteun en POP.

Europa stelt regels voor staatssteun en controleert op de inzet van POP-gelden. In het SNL zijn de regels zoveel mogelijk beperkt tot het voldoen aan de Europese eisen.

 

Uitgangspunten van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer (SVNL) zijn:

 

  • De juridische basis voor subsidieverlening is zo simpel mogelijk;

  • Er zijn geen dubbelingen met de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • Subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (agrarische collectieven) en voor natuurbeheer (natuurbeheerders);

  • Onderscheid tussen gecertificeerde en niet-gecertificeerde natuurbeheerders voor natuurbeheer;

  • Uniformiteit in de twaalf provincies.

Index Natuur en Landschap

De Index Natuur en Landschap is een gemeenschappelijke, landelijk uniforme “natuurtaal” die de typen natuur, landschap en agrarische natuur in Nederland beschrijft. De Index onderscheidt twee niveaus: natuurtypen (voor de sturing en verantwoording op landelijk niveau), en beheertypen (voor de operationele aansturing van het beheer op regionaal en lokaal niveau). Voor het natuurbeheer vormen de beheertypen de basis voor afspraken over doelen en middelen tussen provincie en natuurbeheerder. Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer kunnen zowel afspraken worden gemaakt op het niveau van natuurtypen als op het niveau van beheertypen.

 

Catalogus groen blauwe diensten

De Catalogus groen blauwe diensten is een overzicht van de maximale vergoedingen die Nederlandse overheden mogen geven aan grondeigenaren of beheerders van gronden die een Groenblauwe dienst (agrarische) natuur en landschap, cultuurhistorie, recreatie of waterbeheer) leveren. In de Catalogus zijn alle beheeractiviteiten beschreven waarvoor provincies in het SNL subsidie verstrekken. Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn de beheeractiviteiten samengevat in een koppeltabel die aangeeft welke beheeractiviteiten binnen een leefgebied of onderdeel daarvan kunnen worden vergoed met medefinanciering vanuit Europa.

 

Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen en subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. De provincie geeft subsidie voor een aanzienlijk deel van de kosten voor ontwikkeling en beheer van natuur en landschap. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies; het geeft de kaders aan waaraan een aanvraag moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.

 

Voor het agrarisch natuurbeheer zijn de beleidsdoelen biodiversiteit en water gekoppeld aan de agrarische leefgebieden. Begrenzing op de kaart in het Natuurbeheerplan gebeurt op basis van natuurtypen (=leefgebied) met daaronder een of meerdere beheertypen. In de tekst van het Natuurbeheerplan bepaalt de provincie welke doelsoorten waar beschermd moeten worden en welk beheer daarvoor ingezet kan worden. Ook kunnen er instapeisen worden geformuleerd per beheertype.

 

Beheertypenkaart en ambitiekaart kern van het Natuurbeheerplan

De beheertypenkaart geeft alle bestaande, beheerwaardige (agrarische) natuur en landschap weer. Deze kaart vormt ook de basis voor het verlenen van beheersubsidies. Voor een deel van de natuurgebieden en agrarische gebieden met specifieke natuurwaarden bestaat een ambitie om het huidige gebruik of het beheer te veranderen. Dit ligt vast op de ambitiekaart.

 

Openstellingsbesluit: subsidiemogelijkheden en –budget

De provincie geeft de subsidiemogelijkheden jaarlijks aan op de kaarten in het Natuurbeheerplan. In het provinciale openstellingsbesluit staat of de subsidie wordt opengesteld en hoeveel subsidie beschikbaar is (in subsidieplafonds per natuurtype, leefgebied of onderdeel daarvan, al dan niet onderverdeeld naar regio’s).

 

Certificering

Natuurbeheerders en agrarische collectieven kunnen een verklaring van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer krijgen waarmee wordt ingestemd met de manier waarop deze beheerders de kwaliteitseisen voor het uitvoeren van beheer, de organisatie en de administratie garanderen. Dit wordt een (natuur)certificaat genoemd. Vertrouwen in de beheerder staat hierbij centraal. Om voor een certificaat in aanmerking te komen, stelt de natuurbeheerder respectievelijk het agrarisch collectief een Kwaliteitshandboek op dat gebaseerd is op een Programma van Eisen. De Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer verstrekt, namens de provincies, de certificaten na beoordeling van het kwaliteitshandboek en voert audits uit bij de gecertificeerden om de kwaliteitsbewaking in de praktijk te toetsen.

 

Monitoring Natuurkwaliteit

Er wordt jaarlijks veel geïnvesteerd in (agrarisch) natuurbeheer. Om vast te stellen of de afgesproken doelen voor in stand houden van soorten worden gehaald of dat de uitvoering bijgesteld moeten worden, hebben Rijk, provincies en beheerders van gronden een uniforme werkwijze ontwikkeld, de Werkwijze Monitoring Beoordeling Natuurnetwerk – Natura 2000/PAS. Hiermee kan worden gestuurd op de ambities voor het Natuurnetwerk Nederland en een vitaal platteland, op beheerprestaties en op een effectieve inzet van middelen. Voor het agrarisch natuurbeheer is deze werkwijze nog in ontwikkeling.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1.1 Definities, onderdeel d

Binnen een beheerfunctie zijn diverse beheeractiviteiten samengevoegd, waarna wordt gesproken van een cluster. Die clustering heeft plaatsgevonden vanuit het achterliggende doel van die beheerfunctie. In de koppeltabel (zie daarvoor artikel 3.11 onder c) is terug te vinden dat clustering heeft plaatsgevonden vanuit de volgende beheerfuncties:

  • -

    Creëren fourageergebied

  • -

    Creëren nat biotoop

  • -

     Verschralen

  • -

    Optimaliseren broed- en opgroeimogelijkheden

  • -

    Optimaliseren nestbescherming

  • -

    Optimaliseren voortplantingsmogelijkheden

  • -

    Waterberging

  • -

    Bufferzone

  • -

    Verbeteren waterkwaliteit

  • -

    Vernatting

  • -

    Water vasthouden

 

Artikel 1.2 Openstelling

In de openstelling worden de subsidieplafonds vastgesteld en bekendgemaakt. Daarbij is het mogelijk om een deelplafond vast te stellen, specifiek voor bepaalde doelgroepen, onderdelen van het natuurbeheerplan of leefgebied.

 

Artikel 2.1 Doelgroep

Een eigenaar die de grond in erfpacht heeft gegeven, zal geen subsidie meer kunnen aanvragen omdat hij slechts het bloot eigendom heeft en geen zeggenschap meer heeft over het grondgebruik en het beheer. Wel kunnen de genoemde gerechtigden die hun grond in pacht uitgeven subsidie aanvragen en ontvangen zolang ze de pacht zo hebben vorm gegeven dat de zeggenschap over het beheer nog bij hen ligt. Pachters komen niet in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer.

 

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Tweede lid, onderdeel a en c, Toegankelijkheid Er wordt belang gehecht aan de recreatieve openstelling van natuurterreinen. Daarom bevat het tweede lid verplichtingen ten behoeve van landelijke wandelpaden, fietsroutes en knooppuntennetwerken. Van subsidieontvangers wordt niet alleen gevraagd om het natuurterrein open te stellen voor publiek, maar ook om desgevraagd medewerking te verlenen aan bewegwijzering van wandel- en fietsroutes.

 

Als een natuurterrein om de in het vierde lid genoemde redenen niet kan worden opengesteld, dan is dat gedeelte vrijgesteld van openstelling.

 

Een terrein is toegankelijk (oftewel begaanbaar) als er in het terrein gelopen, gefietst of gevaren kan worden zonder dat er gevaarlijke situaties (bijvoorbeeld bij moerassen en trilvenen) ontstaan.

 

Een terrein is bereikbaar als het te bereiken is vanaf de openbare weg, of via een aangrenzend opengesteld terrein.

 

Algemeen agrarisch natuur- en landschapsbeheer

De agrarische gebieden rondom de natuurgebieden vormen een belangrijke schakel in het realiseren van de natuurdoelen vanwege de bufferfunctie die zij vervullen. Daarnaast zijn er veel soorten die hun leefgebied in het agrarisch gebied hebben. Om dit beter op elkaar aan te sluiten, is een effectiever en efficiënter agrarisch natuur- en landschapsbeheer nodig.

 

Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is gericht op het creëren van positieve omstandigheden voor biodiversiteit, waterkwaliteit en –kwantiteit. Bovendien heeft het beheer een duidelijke meerwaarde voor natuur, landschap, water en agrarisch ondernemerschap. Het nieuwe agrarisch natuurbeheer is het resultaat van een integrale toepassing in de streek.

 

Het maatschappelijk draagvlak en de beleefbaarheid en leefbaarheid van het platteland wordt vergroot, mede door aan te sluiten bij praktijk, omstandigheden en ervaring van ondernemers.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 3.1 Doelgroep

Vanaf 2016 vragen gecertificeerde agrarische collectieven subsidie aan voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, zij zijn de begunstigde van de subsidie. Een agrarisch collectief is een samenwerkingsverband in een bepaald gebied dat bestaat uit agrariërs en andere grondgebruikers in dat gebied die zich vrijwillig hebben verenigd voor het uitvoeren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

 

Voor deze subsidie komen alleen agrarische collectieven in aanmerking, die een SNL-certificaat bezitten.

 

Bepaald is dat enkel een vereniging subsidie kan aanvragen. Een coöperatie is op grond van het Burgerlijk Wetboek een bijzondere vorm van een vereniging en wordt op grond van de verordening derhalve ook als een vereniging aangemerkt.

 

De keuze voor een vereniging vloeit voort uit de Brusselse eis dat subsidie alleen mogelijk is aan landbouwers en groepen van landbouwers of andere grondgebruikers. Uit die eis volgt dat er een directe relatie moet zijn tussen de “groep” die aanvraagt en landbouwers of grondgebruikers daarachter. De vereniging is de enige rechtsvorm die deze relatie zichtbaar maakt. Vanuit controleerbaarheid is volledige rechtsbevoegdheid nodig.

 

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

Uitgangspunt van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb2016) is een leefgebiedenbenadering: het creëren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbare beheeractiviteiten vragen in een bepaald gebied.

 

Er zijn vier agrarische leefgebieden en één categorie voor water. De vier leefgebieden komen overeen met de agrarische natuurtypen van de Index Natuur en Landschap: open grasland, open akkerland, natte dooradering en droge dooradering.

 

De beheeractiviteiten die samen nodig zijn voor het behoud of de versterking van een leefgebied zijn gebundeld in ‘clusters van beheeractiviteiten’. Per cluster worden ook de beheerfuncties aangegeven, bijvoorbeeld het creëren van foerageergebieden, of het verschralen of optimaliseren van voortplantingsmogelijkheden. Voor de categorie water gelden andere beheerfuncties, zoals waterberging of bufferzones. In afspraken met haar leden clustert het agrarisch collectief de beheeractiviteiten tot beheerpakketten.

 

Artikel 3.3 Weigeringsgronden

Indien voor een gedeelte van het leefgebied waarvoor een subsidie wordt aangevraagd reeds een subsidie is verstrekt, dan wordt dat gedeelte van de aanvraag geweigerd. Het restant van de aanvraag kan dan gehonoreerd worden, als dat resterende gedeelte aan de gestelde eisen voldoet.

 

Artikel 3.4 Subsidievereisten

Vanaf 2016 is bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer sprake van een projectsubsidie voor het beheer gedurende zes jaar. Een gebiedsaanvraag moet voldoen aan alle opgesomde vereisten. Een agrarisch collectief kan bijvoorbeeld een gebiedsaanvraag doen voor drie verschillende leefgebieden of drie onderdelen van een leefgebied. De gebiedsaanvraag wordt dan voor ieder van die drie leefgebieden apart getoetst aan de subsidievereisten. Daarmee kan het voorkomen, dat de gebiedsaanvraag enkel voor twee leefgebieden of onderdelen voldoet en voor een leefgebied of onderdeel niet. Het onderdeel van de gebiedsaanvraag dat dan op dat ene leefgebied ziet wordt afgewezen en het agrarisch collectief ontvangt enkel voor de twee leefgebieden die wel voldoen aan de vereisten een subsidie.

 

De zesjarige subsidie wordt in de aanvraagperiode voor het SNL aangevraagd via een gebiedsaanvraag. Deze aanvraag is gebaseerd op een samenhangend ecologisch effectief en efficiënt beheerplan. In aanloop naar het insturen van de gebiedsaanvraag bespreekt het agrarisch collectief de concept-gebiedsaanvraag met de provincie om eventuele knelpunten of provinciale afwegingen af te stemmen.

 

Eerste lid, onder c, eerste onderdeel, Minimum en maximum aantal hectares per leefgebied

Bij de gebiedsaanvraag is het noodzakelijk het minimum aantal hectares (bijv. per leefgebied) te benoemen, waaronder de uiteindelijke betaalaanvragen niet uit mogen komen. Het maximum aantal hectares mag 15% hoger zijn dan het minimum. De begroting van de subsidiabele kosten is voor het maximum aantal hectares, want bij de betaalaanvraag wordt getoetst hoeveel hectares daadwerkelijk zijn beheerd en of de vergoeding van het gevoerde beheer niet het maximum bedrag in de Catalogus Groenblauwe Diensten overschrijdt (staatssteuntoets).

 

Eerste lid, onder c, tweede onderdeel, Projectomschrijving

De beheeractiviteiten die nodig zijn voor het behoud of de versterking van een leefgebied zijn gebundeld in ‘clusters van beheeractiviteiten’. Per cluster van beheeractiviteiten wordt ook de beheerfunctie aangegeven, bijvoorbeeld: broedmogelijkheden, opgroeimogelijkheden, foerageren en nat biotoop. Voor de categorie water gelden aanvullende beheerfuncties. Binnen elk cluster van beheeractiviteiten dragen beheerpakketten, combinaties van beheeractiviteiten en eventueel aanvullende voorwaarden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer op een bepaald perceel, bij aan de realisatie van de beheerfunctie van het cluster van beheeractiviteiten.

 

Tweede lid, uitzondering certificaatsvereiste

Duidelijk is dat voor de eerste aanvraagperiode onder deze regeling in 2015, voor start op 1 januari 2016, het niet mogelijk is om voor alle collectieven voor 1 juni al een certificaat af te geven. Daarom is in het tweede lid op het vereiste uit het eerste lid een uitzondering gemaakt. Voor de eerste aanvraagperiode is het voldoende dat op het moment van aanvragen van subsidie, tevens een aanvraag voor een certificaat is ingediend.

 

In artikel 3.11 onder l is vastgelegd dat het collectief als subsidieontvanger voor de gehele subsidieperiode moet beschikken over een certificaat. De subsidieperiode begint conform artikel 3.10 op 1 januari. Hieruit volgt dat het collectief voor de eerste aanvraagperiode daarom tot 1 januari de tijd heeft om het certificaat uiteindelijk te verkrijgen.

 

Artikel 3.5 Subsidiabele kosten

Onderdeel a en b zijn de kosten die rechtstreeks met het verrichten respectievelijk leveren van de dienst te maken hebben. Onderdeel c benoemt transactiekosten. Dit zijn kosten die niet direct met de uitvoering van de dienst te maken hebben, maar kosten verbonden aan het vervullen van de randvoorwaarden zodat de dienst daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Denk aan kosten voor administratie, ureninzet om de aanvraag te kunnen doen etc. Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 20% transactiekosten en streefpercentage van 15%..

 

Artikel 3.6 Niet subsidiabele kosten

Kosten die voortvloeien uit het voldoen aan de basis, vanuit de goede landbouwpraktijk, vallen buiten de subsidie. Hierbij kan worden gedacht aan:

 

  • a.

    de vastgestelde toepasselijke dwingende normen krachtens titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

  • b.

    de vastgestelde toepasselijke criteria krachtens artikel 4, lid 1, onder c), tweede en derde streepje, van de RB-verordening

  • c.

    de minimumactiviteiten en toepasselijke minimumvereisten voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen;

  • d.

    andere toepasselijke dwingende voorschriften die bij nationale wetgeving zijn vastgesteld.

 

Artikel 3.7 Subsidiehoogte

Derde lid Ondergrens

In dit lid 4 wordt de ondergrens voor het te subsidiëren bedrag geregeld. Elke provincie kan hier een eigen ondergrens bepalen. SCAN adviseert daarvoor een minimaal bedrag van Є50.000.

 

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

In dit artikel is geregeld hoe het beschikbare geld verdeeld wordt over de ingekomen aanvragen die volledig zijn en aan de vereisten van artikel 3.4 voldoen.

 

Als er voor een gebied meerdere aanvragen binnenkomen, worden die aanvragen onderling gewogen.

 

In het tweede lid is beschreven hoe de aanvragen onderling worden gewogen. Alle aanvragen worden onderling gewogen op basis van de beoordelingscriteria en van punten voorzien. De aanvraag met de meeste punten gaat voor, totdat het geld verdeeld is..

 

Artikel 3.11 Subsidieverplichtingen

Onder d Wijziging van activiteiten op perceelsniveau

Tijdens het beheerjaar kan blijken dat het beheerplan voor dat jaar niet helemaal uitvoerbaar blijkt of niet klopt. Bij het beheer dat gericht is op specifieke doelsoorten is het bijvoorbeeld van belang de beheeractiviteiten (zoals uitgesteld maaien) aan te passen aan de aanwezigheid van jonge dieren. Ook kunnen vogels op een ander perceel gaan zitten dan dat in het beheerplan is opgenomen, waardoor het beheer verlegd moet worden. Deze wijzigingen zijn toegestaan en moeten direct in het systeem vastgelegd worden. Tot het indienen van het jaarlijks betaalverzoek uiterlijk op 15 mei kan, als hiervoor een ecologische reden is, de locatie van het beheer verplaatst worden naar meer effectieve percelen. Nadat het betaalverzoek is ingediend, kunnen beheerlocaties niet meer wijzigen. Wel kan tot 30 september het beheer op een perceel wijzigen, bijvoorbeeld vanwege het uitvliegen van kuikens.

 

Onder i Aanvraag tot betaling

De subsidieontvanger vraagt in de zesjarige subsidieperiode jaarlijks tussen 1 april en 15 mei uitbetaling aan voor alle percelen waarop zij beheer uitvoert volgens de subsidiebeschikking. Hiermee wordt het maximaal te betalen subsidiebedrag vastgelegd (het aantal hectares uit de gebiedsaanvraag vermenigvuldigd met het gemiddelde bedrag per hectare). Voor beheerjaar 2016 doet de subsidieontvanger dus uiterlijk op 15 mei 2016 een betaalverzoek voor het beheer dat in 2016 plaatsvindt.

 

Onder j Verantwoording

Uiterlijk 1 oktober dient de subsidieontvanger jaarlijks de verantwoording van het betaalverzoek in. In de verantwoording wordt op perceelsniveau vastgelegd welk beheer is uitgevoerd (de locatie en de beheeractiviteit per oppervlakte). Samen met de actuele veldgegevens wordt dit gebruikt als basis voor het jaarlijkse evaluatiegesprek met de provincie.

De verantwoording van het betaalverzoek is de basis voor de hoogte van de betaling die steeds na afloop van een beheerjaar wordt uitgekeerd. Bij het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer 2016 hoeft dus niet jaarlijks een kostenoverzicht te worden ingediend. Bepaald wordt of de beheeractiviteiten in het beheerplan volgens de Catalogus Groenblauwe Diensten, eventueel na correcties en sancties, gelijk of hoger zijn dan het maximaal uit te betalen bedrag. De subsidieontvanger krijgt het bedrag dat vermeld is in de betaalaanvraag uitbetaald als aan de subsidiebeschikking wordt voldaan en het maximumbedrag dat volgt uit de eerdergenoemde berekening niet wordt overschreden.

 

Artikel 3.13 Wijziging subsidieverlening vanwege vergroting areaal

Een uitbreidingsaanvraag is een verzoek tot uitbreiding van de zesjarige subsidiebeschikking. Als hiervoor budget wordt opengesteld, kan het agrarisch collectief jaarlijks een uitbreidingsaanvraag indienen voor de resterende looptijd van de oorspronkelijke zesjarige subsidiebeschikking. De uitbreidingsaanvraag moet de oorspronkelijke aanvraag versterken en passen binnen het natuurbeheerplan dat op het moment van het indienen van de uitbreidingsaanvraag geldt. De uitbreidingsaanvraag doorloopt dezelfde beoordelingsprocedure als nieuwe aanvragen.

 

Artikel 3.14 Subsidievaststelling

Aan het einde van de zesjarige subsidieperiode wordt de afrondende subsidiebeschikking vastgesteld op basis van de jaarlijkse beschikkingen op het betaalverzoek, uitgebreid met de laatste beoordeling van het betaalverzoek. De vaststelling wordt getoetst aan de subsidiebeschikking.

 

Artikel 3.15 Sancties

Artikel 35 van verordening (EU) nummer 640/14 bepaalt dat het bevoegd gezag een sanctiebeleid moet opstellen. Daarin wordt aangegeven hoe de provincie omgaat met de situatie dat de subsidieontvanger niet aan haar verplichtingen voldoet. voldaan. Deze sanctie geldt dan naast de korting op bijvoorbeeld het jaarlijks voorschot.

 

Provinciale Staten van Flevoland,

 

de griffier de voorzitter  

Bijlage 1:

https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2019-43773/currentitemBijlage 1: Index Natuur en Landschap onderdeel natuurbeheertypen 2021

Bijlage 2:

Bijlage 2: Index Natuur en Landschap onderdeel landschapselementen 2021

Bijlage 3:

De koppeltabel zoals bedoeld in artikel 1.1, onderdeel f, is geplaatst op http://www.portaalnatuurenlandschap.nl.

Bijlage 4: Maximale vergoeding beheerjaar 2019 als bedoeld in artikel 3.12 lid 6 en 3.14 lid 5 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Flevoland 2016

Het overzicht met de maximale vergoedingen wordt geplaatst op https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/ .

Bijlage 5. Meldingstermijnen als bedoeld in artikel 3.11, aanhef en onder d en n SVNL’16 en overzicht kortingen als bedoeld in artikel 2.14, derde en vierde lid Beleidsregels verlagen subsidie POP

 

verplichting

Meldingstermijnen als bedoeld in artikel 3.11 aanhef en onder d en n SVNL’16.

Korting met 1% per werkdag op grond van artikel 2.14, derde lid Beleidsregels verlagen subsidie POP indien deze termijnen worden overschreden:

Jaarbetaling 0% als bedoeld in art. 2.14 , vierde lid Beleidsregels verlagen subsidie POP indien later wordt gemeld dan:

1

Opvoeren nieuwe activiteiten c.q. wijzigen van activiteiten (art 3.11.d)

periode verlengen(=verlengen rustperiode of inundatieperiode)

       

periode verkorten (=verkorten of naar voren halen rustperiode of inundatieperiode)

 

Opvoeren c.q. wijzigen startdatum (1)

 

Opvoeren c.q. wijzigen ingangsdatum aanwezigheid gewasresten (activiteit 9) (2)

       

Uiterlijk 14 kalenderdagen voor het starten van de activiteit

 

5 werkdagen voor de oorspronkelijke einddatum, waarbij de termijn tussen datum van wijzigen en de nieuwe einddatum ten minste 14 kalenderdagen bedraagt

 

14 kalenderdagen voor de nieuwe einddatum

   

5 werkdagen voor de (nieuwe) startdatum

 

5 werkdagen vóór de (nieuwe) ingangsdatum aanwezigheid van de gewasresten

Daags vóór de start van de activiteit

   

Daags vóór de oorspronkelijke einddatum

     

Daags vóór de nieuwe einddatum

     

Daags vóór de (nieuwe) startdatum

 

Daags vóór de (nieuwe) ingangsdatum aanwezigheid van de gewasresten

2

Melden uitgevoerde activiteiten (art.3.11 n )

 

Activiteit 5 (melden van nestenclaves en plaatsen nestbeschermer)

 

Activiteit 5 (melden van startdatum rustperiode) (3)

 

Activiteit 6 (bemesten met ruige stalmest)

   

Activiteit 16 (schoonmaken van watergangen)

 

Activiteit 22 (snoeien)

         

Activiteit 23 (maaien en/of schonen)

   

Activiteit 26 (spuiten van bagger)

   

Activiteit 30 (onderwerken gewasresten)

 

     

5 werkdagen na uitvoering

     

5 werkdagen na startdatum rustperiode

   

14 kalenderdagen na uitvoering

     

14 kalenderdagen na uitvoering

   

14 kalenderdagen na uitvoering, doch uiterlijk 28 maart (m.b.t. snoeien in de periode 16 juli jaar x-1 tot 15 maart jaar x)

     

14 kalenderdagen na uitvoering

     

14 kalenderdagen na uitvoering

   

14 kalenderdagen na uitvoering

 

     

Uiterlijk 14 kalenderdagen

na uitvoering

 

5 werkdagen na startdagum rustperiode

 

Uiterlijk 28 kalenderdagen

na uitvoering

   

Uiterlijk 28 kalenderdagen

na uitvoering

 

Uiterlijk 28 kalenderdagen

na uitvoering, doch uiterlijk 11 april (m.b.t. snoeien in de periode 16 juli jaar x-1 tot 15 maart jaar x)

 

Uiterlijk 28 kalenderdagen

na uitvoering

   

Uiterlijk 28 kalenderdagen

na uitvoering

 

Uiterlijk 28 kalenderdagen

na uitvoering

(1) Het opvoeren van de startdatum van de rustperiode in het kader van activiteit 5 valt hier niet onder. Een eventuele wijziging van de startdatum wel.

(2) Melding is niet nodig indien de periode van aanwezigheid van de gewasresten al gedefinieerd is.

(3) Melding is niet nodig indien de startdatum van de rustperiode al gedefinieerd is.

Bijlage 6: Index Agrarische natuur (met ingang van 1 januari 2023)

Het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) kent 3 agrarische natuurtypen (A11, A12 en A15) die ook wel de leefgebieden worden genoemd, een categorie water (W01) en een categorie klimaat (K01).

A11 Open grasland

A11.01 Weidevogelgrasland in open landschap

A11.02 Weidevogelland met riet of opgaande begroeiing

A11.03 Open grasland voor overwinterende vogels

A12 Open akkerland

A12.01 Open akkerland voor broedende akkervogels

A12.02 Open akkerland voor overwinterende akkervogels

A12.03 Akkerland met hamsters

A15 Dooradering

A15.01 Bomenrij en singel

A15.02 Struweel en ruigte

A15.03 Watergang

A15.04 Poel

W01 Waterbeheergebieden

W01.01 Agrarisch waterbeheergebied

K01 Klimaatbeheergebieden

K01.01 Agrarisch Klimaatbeheergebied