Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening maatregelen en handhaving IOAW/IOAZ 2010

Geldend van 15-07-2010 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening maatregelen en handhaving IOAW/IOAZ 2010

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beide voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid, IOAW/IOAZ;

  • e.

    uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid, IOAW/IOAZ;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid, IOAW en artikel 20, eerste lid, IOAZ;

  • g.

    inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    benadelingbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

  • i.

    belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • j.

    het College: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden;

  • k.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het College een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd of wordt het recht op uitkering (deels) blijvend geweigerd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het College (zeer ernstig) misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, de periode waarover de maatregel wordt opgelegd, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan of,

    • b.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het College of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van IOAW/IOAZ.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het College ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaarvóór constatering van die gedraging door het College heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jarennadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het College kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het College afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 2. Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdsvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, worden alle van toepassing zijnde maatregelen afzonderlijk opgelegd.

HOOFDSTUK 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • 2.

    tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • 3.

    derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering.

Artikel 11. Hoogte en duur van de maatregel

1.Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    tien procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    vijftig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie.

HOOFDSTUK 3. Het verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid of nalaten dit te accepteren

Artikel 12. Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, weigert het College, met in achtneming van artikel 20, vierde lid, IOAW/IOAZ, blijvend het recht op uitkering indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de weigering is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen bruto inkomen uit deze arbeid.

Artikel 13. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, weigert het College blijvend het recht op uitkering indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en IOAZ en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de weigering is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen bruto inkomen uit deze arbeid.

HOOFDSTUK 4. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het College een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet uit eigen beweging of, desgevraagd, binnen de door het College daartoe gestelde termijn te verstrekken.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 15. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingbedrag tot € 500,-: 10% van de uitkeringsnorm;

    • b.

      bij een benadelingbedrag van € 500,- tot € 1000,-: 20% van de uitkeringsnorm;

    • c.

      bij een benadelingbedrag van € 1000,- tot € 2500,-: 50% van de uitkeringsnorm;

    • d.

      bij een benadelingbedrag van € 2500,- of meer: 100% van de uitkeringsnorm.

  • 3. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het College een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

HOOFDSTUK 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 17. Misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich misdraagt tegenover het College of zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die zich in opdracht van het College bezig houden met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW/IOAZ, wordt onverminderd artikel 2 tweede lid, met hantering van het agressieprotocol gemeente Uden, een waarschuwingsbrief verzonden, eventueel vergezeld van een uitnodiging voor een ordegesprek.

  • 2. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het College of zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die zich in opdracht van het College bezig houden met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de IOAW/IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van tenminste:

    • a.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij verbaal geweld;

    • b.

      dertig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij discriminatie;

    • c.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij intimidatie;

    • d.

      veertig procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij zaakgericht fysiek geweld;

    • e.

      dertig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij mensgericht fysiek geweld;

    • f.

      vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij een combinatie van zaakgericht en mensgericht fysiek geweld.

HOOFDSTUK 6. Handhaving

Artikel 18. Handhaving

  • 1. Het College draagt zorg voor een uitvoeringsbeleid en -organisatie die gericht zijn op het zo veel mogelijk voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik, en het wegnemen van de gevolgen van geconstateerd misbruik en oneigenlijk gebruik. Daartoe behoren in ieder geval:

    • a.

      het verstrekken van informatie over de verplichtingen die aan een uitkering verbonden zijn;

    • b.

      het controleren op de naleving van deze verplichtingen;

    • c.

      het gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvordering van te veel of ten onrechte betaalde bijstand;

    • d.

      het opleggen van maatregelen en het uitsluiten van het recht op uitkering zoals bedoeld in deze verordening;

    • e.

      het doen van aangifte van een vermoeden van bijstandsfraude bij het Openbaar Ministerie als er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht leidend tot een bruto benadelingsbedrag van € 12.000,00 of meer.

  • 2. De Raad bepaalt de onderwerpen waarover het College aan hem verslag uitbrengt. Daartoe behoren in ieder geval:

    • a.

      het aantal gevallen waarin bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      het aantal gevallen waarin is besloten tot terugvordering;

    • c.

      het aantal opgelegde maatregelen in verband met misbruik en oneigenlijk gebruik;

    • d.

      het aantal gevallen waarin aangifte bij het Openbaar Ministerie is gedaan.

HOOFDSTUK 7. Slotbepalingen

Artikel 19. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatregelen en handhaving IOAW/IOAZ 2010.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 juli 2010.
De Raad voornoemd
de griffier de burgemeester

Algemene toelichting

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz 2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

De huidige voorbeeldverordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.

In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. Daar de gemeente Uden van mening is dat werk voor uitkering gaat en er streng opgetreden moet worden wanneer de klant zich hier niet aan houdt, is er voor gekozen om de bevoegdheid tot weigering op dezelfde wijze in te vullen als dit voorheen bij wet was geregeld. Dit wil zeggen dat daar waar de mogelijkheid tot weigeren er is, deze wordt aangegrepen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 2

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

Artikel 3

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4 tot en met 9

Bij deze artikelen is heel nadrukkelijk gekeken naar hetgeen hierover is opgenomen in de verordening Wwb.

Artikel 10

Ten opzichte van de Wwb-afstemmingsverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 11

Bij de bepaling van de hoogte van deze maatregelen wordt aangesloten bij wat hierover eerder is vastgelegd in de Wwb-afstemmingsverordening.

Artikel 12 en 13

In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt. Hierbij wordt in de verordening aangesloten bij de systematiek zoals die voorheen gold vanuit de wet.

Indien gekozen wordt voor volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de Wwb. Binnen het kader van de Wwb zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op Wwb (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de Wwb een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de Wwb tot een verlaging zou hebben geleid.

Deze artikelen geven verder invulling aan een leemte in artikel 20 IOAZ. De plicht om de uitkering (deels) te weigeren indien een klant passende arbeid weigert of door eigen toedoen geen arbeid verkrijgt is wel opgenomen in de IOAZ (artikel 37), maar in de wet is geen directe bevoegdheid opgenomen om in deze situaties te sanctioneren (anders dan in de IOAW). De gemeente Uden kiest ervoor om in voornoemde situatie wel, analoog aan de IOAW, het recht op uitkering (deels) te weigeren.

Artikel 14 tot en met 17

Deze bepalingen zijn zeer sterk verwant aan de bepalingen binnen de Wwb-afstemmingverordening en de Wij-afstemmingsverordening.

Artikel 18

De verplichting aan de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen in het kader van het voorkomen van misbruik wordt via dit artikel ingevuld. Hierbij is gekozen voor een vergelijkbare systematiek en invulling als bij de Wwb het geval is.

Artikel 19

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 20

Deze bepaling spreekt voor zich.

Inhoudsopgave

Bladzijde

1

HOOFDSTUK 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen 3

HOOFDSTUK 3. Het verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid of nalaten dit te accepteren 4

HOOFDSTUK 4. Niet nakomen van de inlichtingenplicht 4

HOOFDSTUK 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel 5

HOOFDSTUK 6. Handhaving 6

HOOFDSTUK 7. Slotbepalingen 6

Algemene toelichting 7

Artikelsgewijze toelichting 8