Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR36588
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR36588/1
Regeling vervallen per 01-01-2011
Delegatiebesluit gemeente Tytsjerksteradiel 2004
Geldend van 13-04-2006 t/m 31-12-2010
Intitulé
Delegatiebesluit gemeente Tytsjerksteradiel 2004Raadsbesluit
Gemeente Tytsjerksteradiel
Raadsvergadering d.d. 16 december 2004, agendapunt
De raad van de gemeente Tytsjerksteradiel:
overwegende dat:
·het gelet op de Wet dualisering gemeentebestuur gewenst is dat het delegatiebesluit van 1999 wordt herzien;
gelezen het voorstel van het college van B&W d.d. 23 november;
gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;
gelet op artikel 1:3a van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Tytsjerksteradiel;
gelet op afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
BESLUIT:
vast te stellen het Delegatiebesluit gemeente Tytsjerksteradiel 2004.
Aan burgemeester en wethouders wordt gedelegeerd de bevoegdheid tot:
Artikel 1
verkeersbesluiten e.a.
- 1.
Het nemen van verkeersbesluiten met betrekking tot wegen die niet onder het beheer van het Rijk, de provincie of een waterschap vallen als bedoeld in artikel 18, eerste lid onder d van de Wegenverkeerswet 1994;
- 2.
Het verlenen van ontheffingen met betrekking tot wegen die niet onder het beheer van het Rijk, de provincie of een waterschap vallen als bedoeld in artikel 149 eerste lid onder d van de Wegenverkeerswet 1994;
- 3.
Het verlenen van ontheffing van bepalingen als bedoeld in artikel 87 van het reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en artikel 7.1 van het Voertuigreglement;
- 4.
Het verstrekken aan een invalide, die zich niet of nauwelijks kan voortbewegen, van een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in artikel 49 van het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het wegverkeer.
Artikel 2
ruimtelijke ordening
- 1.
Het horen van de indieners van zienswijzen in het kader van artikel 23 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
- 2.
a. projectprocedures ruimtelijke ordening ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening mits deze procedure zonder voorbereidingsbesluit kan worden toegepast.
- b.
weigeringsbesluiten op een verzoek om toepassing van een projectprocedure ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
- b.
met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders zich bij de toepassing van deze bevoegdheid dient te houden aan de in bijgevoegde, bij dit besluit behorende, toelichting omschreven wijze van omgaan met deze gedelegeerde bevoegdheid.
Artikel 3
uitvoering Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Tytsjerksteradiel t.b.v. de griffie
- 1.
Het uitvoeren van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Tytsjerksteradiel en daaraan verbonden nadere regelingen ten aanzien van de griffier en medewerkers van de griffie, behoudens voor zover het betreft:
- -
het nemen van besluiten met betrekking tot de aanstelling, overplaatsing, schorsing of het ontslag van de griffier en de medewerkers van de griffie;
- -
het vaststellen van instructies en dienstopdrachten ten aanzien van de griffie en medewerkers van de griffie;
- -
het verlenen van vakantie en verlof aan de griffier en de medewerkers van de griffie;
- -
besluiten met betrekking tot de ontwikkeling, beoordeling en beloning van de griffier en de medewerkers van de griffie;
- -
het nemen van disciplinaire maatregelen ten aanzien van de griffier en de medewerkers van de griffie.
- -
- 2.
De voorbereiding van de in lid 1 bedoelde besluiten ten aanzien van de griffier en de medewerkers van de griffie die zijn voorbehouden aan de raad, wordt namens de raad uitgevoerd door de werkgeverscommissie (of een andere vertegenwoordiging).
- 3.
De raad en het college kunnen de griffier machtigen ten behoeve van de medewerkers van de griffie bevoegdheden namens hen uit te oefenen voor zover dat in de dagelijkse uitvoering van de arbeidsvoorwaardenregeling gebruikelijk is.
Artikel 4
slotbepalingen
- 1.
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Delegatiebesluit Tytsjerksteradiel 2004’.
- 2.
Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.
- 3.
Met de inwerkingtreding van dit besluit worden alle voorgaande door de raad vastgestelde delegatiebesluiten ingetrokken.
Ondertekening
Toelichting bij delegatiebesluit inzake projectprocedures ruimtelijke ordening ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
I. Inleiding
Vanaf 3 april 2000 is de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking. Het
meest in het oog springend en in de praktijk wellicht het belangrijkst, is de wijziging van de
procedure om vrijstelling te verlenen voor bouwplannen en/of gebruiksdoeleinden in strijd
met het geldende bestemmingsplan (vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 WRO).
Na een jaar met de nieuwe regelgeving gewerkt te hebben, is geconcludeerd dat het
raadzaam is om de gemeentelijke werkwijze m.b.t. vrijstellingsverzoeken op een aantal
onderdelen aan te passen. Zo kan ook na de wetswijziging efficiënt en adequaat worden
ingespeeld op de dynamiek van ruimtelijke ordeningsprocessen, kan klantgericht gewerkt
worden en blijven de bestuurslasten beheersbaar.
Op 26 april jl. heeft de raad gesproken over een nieuwe bestuursstructuur. Bij wijze van
proef is besloten om met een nieuwe werkwijze te experimenteren. Door de commissie Prins
is geïnventariseerd welke aanvullende bevoegdheden aan het college van burgemeester en
wethouders gedelegeerd kunnen worden. Onderdeel van het tijdelijk aanvullend
delegatievoorstel is het delegeren van projectprocedures ruimtelijke ordening ex. artikel 19
lid 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening. In deze bijlage zal op dit onderdeel een
toelichting worden gegeven. Eerst zullen de belangrijkste veranderingen in de
vrijstellingsprocedure kort worden samengevat.
II. Artikel 19 oud: het anticipatieartikel
Voor 3 april jl. kon op grond van artikel 19 WRO alleen vrijstelling worden verleend voor
bouwplannen en/of gebruiksdoeleinden in strijd met het vigerende, doch in overeenstemming
met het toekomstige bestemmingsplan. Met toepassing van deze procedure kon op het
nieuwe plan geanticipeerd worden. Voorwaarde was wel dat er een ontwerp van een
herziening van het bestemmingsplan ter inzage was gelegd, danwel dat middels een besluit
was aangekondigd dat een nieuw bestemmingsplan werd voorbereid (=
voorbereidingsbesluit). Een ander formeel vereiste was dat Gedeputeerde Staten vooraf een
verklaring moesten afgeven dat zij geen bezwaar hadden dat de vrijstelling zou worden
verleend. Naast deze formele vereisten hield de rechter er in zijn beoordeling bij de
toepassing van artikel 19 oud rekening mee dat een herziening van het bestemmingsplan
altijd de voorkeur verdiende. De toepassing van de vrijstellingsprocedure was slechts
gerechtvaardigd indien daarvoor een voldoende dringende reden bestond en het
toekomstige bestemmingsplan niet kon worden afgewacht (=urgentiecriterium) en zich geen
overwegende bezwaren voordeden.
In de oude artikel 19 regeling lag de bevoegdheid tot het verlenen van de vrijstelling in de
praktijk bij het college van burgemeester en wethouders. De raad kon deze bevoegdheid
naar zich toe trekken wanneer tenminste 1/5 deel van de raadsleden daartoe de wens te
kennen gaf.
III. Aanleiding tot belangrijkste wijziging WRO 2000
Bij de wijziging van de WRO in 1985 is getracht om de rol van het bestemmingsplan te
versterken teneinde het veelvuldige (oneigenlijk) gebruik van het anticipatieartikel terug te
dringen. Geconstateerd werd namelijk dat de meeste artikel 19-procedures werden gevoerd
op basis van een leeg voorbereidingsbesluit . Gemeenten namen dan wel een
voorbereidingsbesluit om aan te kondigen dat een bestemmingsplan werd herzien, maar dit
besluit kende geen vervolg en was uitsluitend bedoeld om aan het formele vereiste om te
kunnen anticiperen te voldoen (in de literatuur ook wel de grote leugen genoemd). Bij een
evaluatie van de WRO in 1992 bleek dat het gebruik van artikel 19 na de wetswijziging van
1985 nauwelijks was teruggelopen.
Het ligt het voor de hand dat de wetgever in beginsel de beslissingsbevoegdheid inzake de
zelfstandige projectprocedure bij het orgaan (= de gemeenteraad) heeft neergelegd dat
bevoegd is om bestemmingsplannen vast te stellen. De wetgever ziet, zo blijkt uit de
verschillende artikelen (die soms bij amendement zijn toegevoegd) het bestemmingsplan
nog steeds als de meest aangewezen weg om planologische relevante activiteiten mogelijk
te maken.
Het primaat om ruimtelijk beleid te voeren ligt bij de gemeenteraad. De wetgever heeft de
mogelijkheid van delegatie van de zelfstandige projectprocedure in de wet opgenomen.
Wordt de bevoegdheid geheel gedelegeerd dan kan in theorie met toepassing van de
zelfstandige projectprocedure het college van burgemeester en wethouders in plaats van de
gemeenteraad het ruimtelijk beleid bepalen. Het is de vraag of dit in de ogen van de rechter
een begaanbare weg zal zijn omdat dan mogelijk op een onaanvaardbare wijze inbreuk
wordt gemaakt op de in de WRO neergelegde bevoegdheidsverdeling. Dit betekent dat
delegatie op enige wijze moet zijn afgestemd op de zwaarte van het project of, om niet op
onaanvaardbare wijze inbreuk te maken op de in de WRO neergelegde
bevoegdheidsverdeling, voor ingrijpende projecten (die voor een gebied vaak tevens een
nieuwe beleidskoers inhouden) te kiezen voor een bestemmingsplanherziening.
Een bestemmingsplanherziening heeft nog een ander voordeel. Hoewel de naam anders
doet vermoeden, blijft de zelfstandige projectprocedure een vrijstelling. Wordt echter een
bestemmingsplanprocedure gevolgd, dan is het project meteen planologisch geregeld,
inclusief het bijbehorende beheer via passende gebruiksbepalingen, ontstaat een
onteigeningstitel en kan gebruik worden gemaakt van het voorkeursrecht. De eventuele
problemen van het na de projectprocedure blijven gelden van het oorspronkelijke (niet meer
passende) bestemmingsplan, de niet aangepaste gebruiksbepaling en de eventuele
problemen bij handhaving, doen zich dan ook niet voor. Bovendien zal het tijdsvoordeel dat
het voeren van een zelfstandige projectprocedure oplevert bij ingrijpende projecten minimaal
zijn omdat ook dan vooroverleg met de provincie en betreffende rijksdiensten nodig is en er
zwaardere eisen zullen worden gesteld aan de vereiste ruimtelijke onderbouwing en de wijze
waarop met de belangen van derden is omgegaan.
Het processchema van artikel 19 lid 1 (bijlage 1.1) illustreert dat wanneer geen gebruik wordt
gemaakt van de delegatiebevoegdheid het de raad is die moet besluiten:
- ·
of een vrijstellingsprocedure wordt toegepast (beginselbesluit);
- ·
of na de inspraak verder wordt gegaan met de vrijstellingsprocedure;
- ·
of een verklaring van geen bezwaar bij de provincie wordt aangevraagd;
- ·
of de vrijstelling uiteindelijk verleend of geweigerd moet worden.
Wordt geen gebruik gemaakt van de delegatiebevoegdheid, dan zal het, gelet op de in de
WRO genoemde termijnen, in de praktijk niet haalbaar zijn om de genoemde (deel)besluiten
tijdig door de raad te laten nemen. De bestuurslasten zullen navenant toenemen en er kan
minder efficiënt en adequaat op de dynamiek van ruimtelijke ordeningsprocessen worden
ingespeeld terwijl de lange looptijd van de procedure ook door aanvragers als bezwaarlijk zal
worden ervaren. Om adequaat gebruik te kunnen maken van de nieuwe projectprocedure zal
een overdracht van bevoegdheden van de raad aan het college van burgemeester en
wethouders moeten plaatsvinden. Zoals in de inleiding ook al aangehaald, sluit het
delegeren van deze bevoegdheid prima aan bij de op dit moment gevoerde discussie over
een nieuwe bestuursstructuur. Dat dan het college van burgemeester en wethouders deze
vrijstellingen kan verlenen is niet nieuw. Zoals al geschreven in paragraaf II was in het
systeem van de oude WRO het college in beginsel bevoegd de vrijstelling te verlenen tenzij
de raad deze bevoegdheid in een concreet geval aan zich had gehouden. In de praktijk is
door de raad van deze mogelijkheid bijna nooit gebruik gemaakt en de overdracht van
bevoegdheden sluit dan ook prima aan bij de bestuurscultuur in onze gemeente.
Wellicht dat er in het definitieve voorstel een bestemmingsplanoverleg met (een
afvaardiging van) de raad komt en dat in dit overleg ook voornemens om projectprocedures
te starten kunnen worden besproken. Dit zou dan facultatief zijn, d.w.z. het college van B&W
zou per project kunnen overwegen of advies nodig is. Als bijlage 1.2 is een
besluitvormingsschema bijgevoegd.
Wordt niet in een adviesfunctie voorzien, dan zal (net zoals bij een
ontwerpbestemmingsplan) de raad geïnformeerd worden over het voornemen om de
projectprocedure toe te passen. Onderdeel van de informatie zal een goede omschrijving
van het project en de ruimtelijke onderbouwing zijn.
Wij realiseren ons dat een ruimhartig delegatiebeleid in dit geval kan betekenen dat voor
sommige projecten eerder voor een herziening van een bestemmingsplanprocedure zal
moeten worden gekozen. Voor die gevallen waarin het primaat van de raad voor wat betreft
ruimtelijk beleid onder druk kan komen te staan zal door het college daarom eerder voor een
bestemmingsplanherziening worden gekozen.
C.die gevallen waarbij de zelfstandige projectprocedure moet worden geweigerd wegens strijd met ruimtelijk beleid.
Delegatie
De bevoegdheid om te weigeren om de zelfstandige projectprocedure ex. artikel 19 lid 1
WRO toe te passen geheel aan het college van B&W te delegeren
De ervaring leert dat in die gevallen de weigering om de vrijstelling te verlenen juist
gebaseerd is op vigerend beleid en het feit dat het niet wenselijk is om hiervan af te wijken.
V.Overige zaken
Legesverordening
Het aanpassen van de legesverordening blijft een bevoegdheid van de raad. De raad heeft
reeds besloten om de legesverordening op het nieuwe stelsel van artikel 19 WRO aan te
passen.
Inspraak
In artikel 6a WRO is voorgeschreven dat het gemeentebestuur de bevolking betrekt bij de
voorbereiding van de toepassing van artikel 19, eerste lid, op de wijze voorzien in de
krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. Dit betekent dat de
inspraakverordening van onze gemeente op deze projecten van toepassing is.
Bebouwde kom
Voor de vraag welke vrijstelling van artikel 19 WRO kan worden toegepast, is in sommige
gevallen bepalend of sprake is van bebouwde kom of van buitengebied. Het begrip
bebouwde kom is noch in de WRO noch in het Bro gedefinieerd. Er is ook geen formele
relatie gelegd met het begrip bebouwde kom uit andere wet- en regelgeving. Conform de
opvatting van de VNG dient onder het begrip bebouwde kom in het kader van de ruimtelijke
ordening te worden verstaan de samenhangende woonbebouwing . Om onduidelijkheid te
voorkomen, zal het college nog een besluit nemen en een kaart vaststellen waaruit duidelijk
blijkt wat in het kader van de toepassing van artikel 20 BRO onder het begrip bebouwde kom
zal worden verstaan.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl