Regeling vervallen per 23-10-2024

Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 22-10-2024

Intitulé

Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2015

Registratiekenmerk: 708426 / 708427

Datum vergadering: 12 maart 2015

Agendapunt: 9

Onderwerp: Verordening gemeentelijk minimabeleid 2015

De raad van de gemeente Bernheze;

gezien het bijbehorende voorstel van burgemeester en wethouders van 27 januari 2015;

gelet op artikel 147 en 149 van de Gemeentewet

gelet op de Gemeenschappelijke regeling van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd;

besluit:

vast te stellen de Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvrager: de inwoner van 18 jaar of ouder die ten behoeve van zichzelf en zijn/haar gezinsleden en ten laste komende kinderen een bijdrage in de uitgaven/kosten op grond van deze verordening verzoekt;

    • b.

      wet: de Participatiewet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2. Doelstelling

Deze verordening heeft tot doel aan inwoners die een inkomen hebben tot maximaal 120% van de voor hen toepasselijke bijstandsnorm een bijdrage te verstrekken voor sociaal-culturele, educatieve, sportieve en maatschappelijke activiteiten, voor henzelf en hun eventuele kinderen om zodoende de participatie aan de samenleving te bevorderen.

Artikel 3. Doelgroep

Om voor een bijdrage in aanmerking te komen moet de aanvrager op de dag van de aanvraag:

  • a.

    ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente, en

  • b.

    gedurende twaalf maanden een inkomen hebben gehad dat gelijk is aan of minder dan 120% van de voor hen toepasselijke bijstandsnorm zoals bedoeld in Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2. van de wet, en

  • c.

    een bedrag aan vermogen hebben dat ligt beneden de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 4. De bijdrage

Door het college kan een bijdrage worden verleend aan een aanvrager die kosten maakt in verband met sociaal-culturele, educatieve, sportieve en maatschappelijke activiteiten zoals bijvoorbeeld:

  • -

    abonnementen en (seizoen)kaartjes voor bijv.: zwembaden, schouwburg, bioscoop, bibliotheek, musea, kunstuitleen;

  • -

    contributies voor sport-, zang-, ouderen- en buurtverenigingen, jeugd- en jongerenwerk, politieke partijen en vakbonden, hobbyclub en kosten sportattributen;

  • -

    cursusgeld voor her-, om- en bijscholing, volwasseneneducatie, kunstzinnige vorming, club- en buurthuisactiviteiten, emancipatie-activiteiten en ouderbijdragen;

  • -

    eenmalige activiteiten voor schoolreisjes en kampen, werkweken, excursies, uitstapjes zoals bezoek aan dierentuin en pretpark;

  • -

    kosten van het bezoeken van de peuterspeelzaal.

Artikel 5. Hoogte bijdrage

De bijdrage op grond van deze verordening bedraagt voor het kalenderjaar 2015 € 252,- per ten laste komend kind en € 185,- per persoon voor de aanvrager en zijn/haar overige gezinsleden.

Artikel 6. De aanvraag

  • a. De aanvraag om een bijdrage moet worden ingediend op een daartoe bestemd aanvraagformulier, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken, en kan, indien dit naar het oordeel van het bestuur doelmatiger is, ambtshalve worden opgemaakt of op een hiervoor door het bestuur vastgestelde werkwijze.

  • b. Het college kan nadere regels geven ten aanzien van de wijze van controle van de voor de aanvraag benodigde bewijsstukken en de door de aanvrager gemaakte kosten.

Artikel 7. Aanpassing bedragen

De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 8. Bijzondere situaties

In bijzondere situaties kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2015”.

  • 3.

    De Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2012 vastgesteld in de vergadering van 19 april 2012 wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in het eerste lid.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Bernheze in zijn openbare vergadering van
12 maart 2015.
De raad voornoemd,
de plaatsvervangend griffier
W.G.J. de Veer
de voorzitter
drs. M.A.H. Moorman

Toelichting

De huidige regeling tegemoetkoming voor kosten van maatschappelijke participatie die door Optimisd wordt uitgevoerd is enerzijds in de gemeentelijke Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2012 opgenomen, en anderzijds in de Verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen op grond van de Wet werk en bijstand. De bestaande verordeningen onderschrijven het belang van maatschappelijke participatie van inwoners met een laag inkomen en hun ten laste komende (schoolgaande) kinderen.

Met ingang van 1 januari 2012 was het verplicht om een afzonderlijke verordening op grond van de Wet werk en bijstand op te stellen voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar.

Deze aparte WWB verordening is per 1 januari 2015 vervallen.

De regels voor een tegemoetkoming voor de ouder/aanvrager zelf en voor kinderen zijn nu weer opgenomen in de Verordening Gemeentelijk Minimabeleid 2015, net als voor 2012. De gemeenteraad is bevoegd tot vaststelling van deze verordening. Dit gemeentelijk minimabeleid valt niet onder de Participatiewet, maar onder wat in artikel 108 van de Gemeentewet wordt aangemerkt als gemeentelijke huishouding.

De inkomensgrens is per 1 januari 2015 weer bepaald op 120% (was 110%) overeenkomstig de inkomensgrenzen (individuele) bijzondere bestand, vastgesteld door het Algemeen bestuur van Optimisd, zodat ook bijvoorbeeld burgers die werken met een inkomen hoger dan 110% van het sociaal minimum, hiervoor in aanmerking kunnen komen.

Enkel de bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2.

Hiermee is doel en strekking van de regeling verwoord.

Benadrukt wordt, dat het hierbij gaat om personen met een of meerdere ten laste komende kinderen. Dus een kind waarvoor de ouder aanspraak kan maken op kinderbijslag. Na het bereiken van de 18-jarige leeftijd kan zelfstandig een beroep worden gedaan op een bijdrage in kosten die gemaakt worden in verband met sociaal- culturele, sportieve en maatschappelijke activiteiten.

Artikel 3.

Voor beoordeling van het recht op een bijdrage is de inkomenssituatie- en vermogenssituatie van de aanvrager van belang. De bepalingen van de Participatiewet zijn van toepassing.

Artikel 4.

Het betreft activiteiten maatschappelijke participatie met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter, waarbij actief aan de samenleving wordt deelgenomen.

Artikel 5.

Per kalenderjaar bedraagt de vergoeding € 252,- per kind in de kosten van maatschappelijke participatie en € 185,- per volwassene.

Door de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie zijn genoemd, de mogelijke stigmatisering van de doelgroep, en vanwege hoge uitvoeringskosten is verstrekking in natura veelal niet doelmatig. Als uitgangspunt geldt dan ook een geldelijke bijdrage. Het college kan via steekproefsgewijze controle nagaan of de middelen doelmatig zijn besteed.

Het college kan in individuele gevallen besluiten tot betaling in natura.