Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR362341
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR362341/1
Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015
Geldend van 17-03-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015
Intitulé
Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015De raad van de gemeente Boekel;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.13 januari 2015
gelet op:
artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet;
BESLUIT:
vast te stellen de navolgende
Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Belanghebbende |
: |
Persoon die behoort tot de doelgroep van de Participatiewet; |
Mantelzorg |
: |
Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen in diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; |
Uitkering |
: |
Een uitkering op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). |
Artikel 2 Inhoud van de tegenprestatie
-
1. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:
- a.
naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;
- b.
niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;
- c.
worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en
- d.
niet leiden tot verdringing.
- a.
-
2. Het college motiveert de inzet van de tegenprestatie, waarbij tegemoet wordt gekomen aan het individueel en collectief belang.
Artikel 3 Het opdragen van een tegenprestatie
-
1. Het college kan belanghebbenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.
-
2. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:
- a.
de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door belanghebbende;
- b.
de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van belanghebbende;
- a.
-
3. Bij het opdragen van een tegenprestatie kan het college rekening houden met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende.
-
4. Het college kan bij dringende redenen in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing verlenen van de verplichting om een opgedragen tegenprestatie te verrichten.
Artikel 4 Duur en omvang van een tegenprestatie
-
1. De duur van de tegenprestatie wordt bepaald op basis van de individuele omstandigheden van belanghebbende met een maximale duur van 12 maanden.
-
2. De omvang van de tegenprestatie wordt bepaald op basis van de individuele omstandigheden van belanghebbende met een maximum van 30 uur per week.
Artikel 5 Geen tegenprestatie opdragen
Het college draagt geen tegenprestatie op als belanghebbende mantelzorg of vrijwilligerswerk verricht voor zover het verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk naar het oordeel van het college redelijkerwijs voldoende, noodzakelijk of wenselijk is.
Artikel 6 Geen werkzaamheden voorhanden
Het college draagt geen tegenprestatie op als geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.
Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2015, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor belanghebbende.
- 2.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet 2015.
Ondertekening
ALGEMEEN
De wet maatregelen WWB, die tegelijkertijd met de Participatiewet op 1 januari 2015 in werking treedt, legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering. Een belanghebbende van 18 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringen op de arbeidsmarkt.
Individuele omstandigheden
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Geen tegenprestatie
Als daarvoor dringende redenen – zoals zorgtaken – aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid Participatiewet (artikel 9, zevende lid Participatiewet).
Afstemmen
Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand wordt afgestemd overeenkomstig de Afstemmingsverordening.
Bevoegdheid opdragen tegenprestatie
De bevoegdheid van het college om belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
Tegenprestatie is geen re-integratie instrument
De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.
Verordeningsplicht
De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen ver het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).
Ontwikkelen beleid door college
Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c Participatiewet.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Begripsbepalingen
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Belanghebbende
In beginsel heeft iedere uitkeringsgerechtigde de verplichting ‘iets terug te doen’ voor de uitkering in de vorm van een tegenprestatie. Dit betekent dat alleen aan mensen die een uitkering ontvangen een tegenprestatie kan worden opgelegd. De tegenprestatie kan niet worden opgelegd aan niet- uitkeringsgerechtigden die door gemeenten worden ondersteund bij het zoeken naar werk.
Mantelzorg
In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) (artikel 1, eerste lid, onderdeel b Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip ‘mantelzorg’ is van belang omdat artikel 5 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt als belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.
Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip ‘mantelzorg’ zoals neergelegd in de Wmo volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:
- ·
er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;
- ·
mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;
- ·
het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;
- ·
het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.
Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie “De mantelzorger in beeld”) en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.
Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wmo hanteren gemeenten veelal het Protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijk zorg wordt verstaan kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het Protocol Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijke huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Artikel 2 Inhoud van de tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te legen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Het college moet maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Artikel 2, eerste lid van deze verordening bevat regels omtrent de inhoud van de tegenprestatie. Deze omvat een kaderstellende omschrijving van de werkzaamheden die door het college kunnen worden ingezet als tegenprestatie. Binnen de in het eerste lid gestelde kaders, kan het college in een beleidsplan vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 2, tweede lid van deze verordening). De kaderstellende omschrijving heeft als voordeel at het college niet is beperkt in het aanwijzen van werkzaamheden die als tegenprestatie kunnen worden ingezet. Hierdoor kan het college snel inspelen op nieuwe activiteiten die als tegenprestatie kunnen worden ingezet.
Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden
In artikel 2, eerste lid van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie moeten zich onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
Werkzaamheden die kunnen worden ingezet
Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 2, eerste lid van deze verordening genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
Samenwerking met maatschappelijke organisaties
De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties.
Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing
De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringen op de arbeidsmarkt.
Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).
Gemotiveerde inzet
In artikel 2, tweede lid, wordt de tegenprestatie gemotiveerd ingezet, waarbij tegemoet gekomen wordt aan het individuele en het collectieve belang.
Bij het opdragen van de tegenprestatie wordt rekening gehouden met de eigen inbreng van belanghebbende. Belanghebbende wordt gemotiveerd eigen ideeën aan te dragen. De communicatie over de tegenprestatie richting belanghebbende moet zorgvuldig verlopen, zodat helder is wat er van hem/haar verwacht kan worden. Het individuele belang van belanghebbende wordt gediend met de bijdrage die de tegenprestatie levert aan het verminderen van de kwetsbare positie waarin hij/zij zich bevindt. Daarnaast moet de tegenprestatie een bijdrage leveren aan het sociale leefklimaat en de leefbaarheid in de gemeente. Met het opdragen van de tegenprestatie wordt dus zowel een individueel als een collectief belang gediend.
Artikel 3 Het opdragen van een tegenprestatie
Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).
De onbeloonde werkzaamheden mogen het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren: werk gaat boven uitkering. Binnen deze groep kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten worden verricht door belanghebbende. In dat geval bestaat er ruimte voor het opleggen van onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten.
Factoren opdragen tegenprestatie
In artikel 3, tweede en derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet en/of kan houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.
Tweede lid, o nderdeel a: tegenprestatie ‘naar vermogen’
De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door belanghebbende verricht kunnen worden. De term ‘naar vermogen’ heeft betrekking op de mogelijkheden waarover belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).
Tweede lid, onderdeel b: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende
Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie moet het college maatwerk leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.
Derde lid, persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende
Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie kan het college rekening houden met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de al tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van een maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn.
Dringende redenen: Geen tegenprestatie
Artikel 3, derde lid, regelt dat als daarvoor dringende redenen – zoals zorgtaken – aanwezig zijn, het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid Participatiewet).
De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op:
- ·
belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid Participatiewet);
- ·
Op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid Participatiewet (artikel 9, zevende lid Participatiewet).
Weigering tegenprestatie
Het college moet bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).
Artikel 4 Duur en omvang van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 4 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.
Individuele omstandigheden
Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de uur in de tijd moeten in de regel beperkt zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).
Maximale duur tegenprestatie in dagen
Artikel 4, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van 12 maanden. Binnen de genoemde termijn van een jaar is het mogelijk voor de gemeente om de onbeloonde werkzaamheden te wijzigen naar aard of omvang.
Maximale duur tegenprestatie in uren
Voor de omvang is gekeken naar de maximale inzet van een vrijwilliger. Gemiddeld is dat voor een Nederlander 5 uur per week. Iemand zonder werk of re-integratieverplichtingen kan een grotere prestatie leveren. De maximale inzet bij een tegenprestatie is 30 uur per week.
Het is van belang dat de duur beperkt is. Het opdragen van de tegenprestatie tot aan het einde van de uitkering is in ieder geval niet beperkt in duur en in omvang. Qua omvang moet de tegenprestatie nadrukkelijk minder dan 32 uur per week zijn. Uit jurisprudentie blijkt, gelet op de bedoeling van de wetgever zoals deze blijkt uit de kamerstukken, dat een aanbod om werkzaamheden voor 32 uur per week te verrichten in ieder geval niet aangemerkt kan worden als tegenprestatie. De rechtbank is van oordeel dat door te verlangen dat een uitkeringsgerechtigde nagenoeg een volle werkweek werkzaamheden moet verrichten, de grens van een tegenprestatie wordt overschreden. Het gaat dan immers niet meer om werkzaamheden van beperkte omvang (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).
Artikel 5 Geen tegenprestatie opdragen
Artikel 5 bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen als belanghebbende mantelzorg of vrijwilligerswerk verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijs noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college belanghebbende geen tegenprestatie op.
Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college houdt bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat belanghebbende al vrijwilligerswerk verricht. Als belanghebbende al vrijwilligerswerk verricht, kan het college ook besluiten vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 4 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen.
Onder vrijwilligerswerk wordt in het algemeen verstaan: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor andere of de samenleving (vergelijk TK 2005-2006, 30 334, nr. 1, p. 2). Vrijwilligerswerk heeft een onverplicht karakter. Men kan zelf tijdsduur en frequentie bepalen van wat men doet en voor wie of welke organisatie de inspanning wordt geleverd. Men bepaalt zelf waarom de werkzaamheden worden gedaan zonder dat hier een geldelijke beloning tegenover staat.
De VNG verwijst bij de begripsomschrijving van vrijwilligerswerk naar de zogenaamde draaischijf van Movisie. Movisie heeft een draaischijf ontwikkeld waaraan een gemeente aan de hand van acht onderdelen de definitie kan bepalen. Zie hiervoor: www.movisie.nl/draaischijf.
Artikel 6 Geen werkzaamheden voorhanden
Artikel 6, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen als geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen tegenprestatie wordt opgedragen als geen maatschappelijke nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 51).
Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet de verordeningsopdracht voor het college neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.
In het tweede lid is de citeertitel van deze verordening neergelegd.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl