Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Enschede 2015

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Enschede 2015

De raad van de gemeente Enschede;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 november 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

besluit vast te stellen de

verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Enschede 2015

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    belanghebbende: een persoon van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die een langdurig laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft, zonder uitzicht op inkomensverbetering;

  • -

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet;

  • -

    peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • -

    referteperiode: periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • -

    Kind: een kind jonger dan 18 jaar, waarbij het moet gaan om een eigen kind, een geadopteerd kind of een stiefkind, dat in Nederland woont. Een pleegkind of kind dat in het buitenland woont, wordt voor de toeslag niet als kind aangemerkt;

  • -

    Ten laste komend kind: het kind waarvoor de aanvrager op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) recht heeft op kinderbijslag.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend door een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 3. Recht op individuele inkomenstoeslag

  • 1. Om voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen:

    • a.

      dient de belanghebbende en diens partner op de peildatum ingeschreven te staan in de basisregistratie personen van de gemeente Enschede; en

    • b.

      dient er sprake te zijn van een langdurig laag inkomen zonder uitzicht op inkomensverbetering; en

    • c.

      mag het vermogen in de maand voorafgaand aan de peildatum niet meer zijn dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 2 onder d en lid 3 van de wet.

  • 2. Indien er sprake is van eigenwoningbezit is artikel 50 lid 1 van de wet op overeenkomstige wijze van toepassing.

Artikel 4. Uitsluitingsgronden

  • 1. Er bestaat geen recht op een inkomenstoeslag als belanghebbende of diens partner in de referteperiode buiten Nederland heeft verbleven en het verblijf buiten Nederland, per kalenderjaar bezien, langer was dan de periode genoemd in artikel 13 lid 1 onder e of artikel 13 lid 4 onder a van de wet; en

  • 2. Het college kan het recht op een inkomenstoeslag voor 1 jaar uitsluiten als belanghebbende of diens partner in de referteperiode een maatregel op grond van de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015, wegens het niet nakomen van de (niet) geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en tegenprestatie is opgelegd, en

  • 3. Het college kan het recht op een inkomenstoeslag voor 1 jaar uitsluiten als belanghebbende of diens partner in de referteperiode een maatregel op grond van de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015, wegens tekortschietend besef van verantwoordelijk voor de voorziening in het bestaan is opgelegd.

  • 4. Een belanghebbende of diens partner op de peildatum of in de referteperiode een inkomen geniet of heeft genoten op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten

Artikel 5. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 6. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 114,- voor een alleenstaande.

    • b.

      € 114,- voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 162,- voor gehuwden.

    • d.

      Voor elk ten laste komend kind van de aanvragers bedoeld onder b. en c. wordt een extra toeslag per kalenderjaar verstrekt van:

      • -

        € 65,- per kind dat op 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft jonger dan 12 jaar is;

      • -

        € 130,- per kind dat op 1 januari van het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is.

  • 2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag als gevolg van de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen artikel 2 en 4 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van belanghebbende leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 8. Intrekken oude verordening

De Verordening Langdurigheidstoeslag Wet Werk en Bijstand Enschede 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Gemeente Enschede 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2014.
De voorzitter, A.A. Broekman - Veltman
De griffier, R.M. Jongedijk

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of tekort schietend besef van verantwoordelijkheid ( bijvoorbeeld zelf opzeggenen van een baan) of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen komen niet in aanmerking voor de individuele inkomens toeslag.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2 Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan door een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3 Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de in artikel 36 van de wet en de in de verordening individuele inkomenstoeslag opgenomen voorwaarden.

Artikel 4 Uitsluitingsgronden

Een belanghebbende aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd:

op grond van de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015, wegens het niet nakomen van de (niet) geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling, of tegenprestatie , of tekortschietend besef van verantwoordelijk is opgelegd, verspeelt zelf zicht op inkomensverbetering.

Artikel 5. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening, te weten 60 maanden.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

Artikel 6. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden. Met de wijzigingsverordening wordt er tevens per ten laste komend kind een extra toeslag toegekend. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen kinderen tot 12 jaar en kinderen van 12 tot 18 jaar.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Artikel 7. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8. Intrekken oude verordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.