Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Geldend van 01-04-2015 t/m 16-07-2015

Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant in de hoedanigheid van managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020,

Gelet op artikel 125, derde lid, van de Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006; Gelet op artikel 2.2 van de Uitvoeringsregeling EFRO programmaperiode 2014-2020;

Overwegende dat het Comité van Toezicht door middel van een schriftelijke beoordeling kennis heeft genomen van de uitgangspunten van de voorliggende regeling;

Overwegende dat de Managementautoriteit wenst te investeren in slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid in de regio Zuid-Nederland en hiertoe het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling inzet;

Overwegende dat de subsidiabele activiteiten van de paragrafen 2 en 3 breed ingevuld kunnen worden en deze ruime invulling ten behoeve van een optimaal bereik van de doelstellingen wordt beoogd, acht de Managementautoriteit, daar waar sprake is van staatssteun, in het kader van rechtvaardiging van staatssteun, de volgende steunmaatregelen van toepassing:

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

§1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    crossover: samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld;

  • d.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de de-minimisverordening;

  • e.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352/9 van 24 december 2013;

  • f.

    Deskundigencommissie: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet;

  • g.

    EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

  • h.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • i.

    innovatiesysteem: samenwerking in publieke en private sector waarvan de activiteiten en de interacties hiertussen, nieuwe technologieën initiëren, importeren, veranderen en verspreiden;

  • j.

    internationale topclusters: drie in het OPZuid voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen waarin bedrijfsleven en kennisinstellingen de potentie hebben om internationaal uit te blinken, te weten:

    • 1°.

      High Tech System & Materialen;

    • 2°.

      Chemie & Materialen;

    • 3°.

      Agrofood en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen;

  • k.

    kennisinstelling:

    • 1°.

      een onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

    • 2°.

      een andere dan onder 1º bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • 3°.

      een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • a.

        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1º,

      • b.

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • 4°.

      een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder 1º, 2º of 3º direct of indirect:

      • a.

        meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

      • b.

        volledig aansprakelijk vennoot is; of,

      • c.

        overwegende zeggenschap heeft;

    • 5°.

      een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder 1º tot en met 4º;

  • l.

    Managementautoriteit: gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als managementautoriteit, bedoeld in artikel 123, eerste lid, van verordening 1303/2013 voor het Operationeel Programma Zuid 2014-2020;

  • m.

    Ministeriële Regeling: Uitvoeringsregeling EFRO programmaperiode 2014-2020;

  • n.

    MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 1, onder 28 van Verordening 1303/2013 en bijlage I van Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (2003/361/EG);

  • o.

    nationale topclusters: vier in het OPZuid voor Zuid-Nederland aangewezen technologiedomeinen die sterk zijn op bovenregionaal niveau en specifieke potenties op internationaal niveau hebben, te weten:

    • 1°.

      Logistiek;

    • 2°.

      Life Sciences & Health;

    • 3°.

      Biobased;

    • 4°.

      Maintenance;

  • p.

    onderneming: eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd;

  • q.

    open innovatie: praktijk van ondernemingen en kennisinstellingen om innovatieve ideeën op basis van samenwerking uit te wisselen en ideeën, kosten risico of capaciteit in onderzoek en ontwikkeling te delen;

  • r.

    Operationeel Programma Zuid 2014-2020: gezamenlijk programma als bedoeld in artikel 96 van verordening 1303/2013, van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, goedgekeurd door de Europese Commissie op 5 december 2014, voor activiteiten die in Zuid-Nederland financiering kunnen ontvangen uit het EFRO;

  • s.

    OPZuid: Operationeel Programma Zuid 2014-2020;

  • t.

    outputindicatoren: indicatoren als bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder b, van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2.A.6.5., tabel 5 van het OPZuid en opgenomen in bijlage 1;

  • u.

    RIS3: Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisaties, vastgesteld op 24 september 2013 door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogd managementautoriteit van het OPZuid;

  • v.

    valorisatievermogen: omzetten van bestaande en nieuwe kennis en kunde naar nieuwe producten, processen of diensten;

  • w.

    verordening 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) Nr. 1083/2006, Pb L 347/320 van 20 december 2013;

  • x.

    Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

     

Artikel 1.2 Subsidievorm

Subsidies op grond van deze regeling worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag tenzij in de betreffende paragraaf anders is bepaald.

Artikel 1.3 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb en artikel 2.5, eerste lid, onder a, d en f van de Ministeriële Regeling wordt subsidie in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd door een aanvrager die wordt aangemerkt als onderneming geen stimulerend effect heeft;

  • b.

    de aanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings-en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2004/C 244/02); of,

  • c.

    de aanvrager op enigerlei wijze in strijd met algemeen aanvaarde rechtsbeginselen handelt.

     

Artikel 1.4 Vereisten subsidieaanvraag algemeen

Een subsidieaanvraag voldoet in ieder geval aan de volgende vereisten:

  • a.

    een subsidieaanvraag wordt ingediend bij de Managementautoriteit;

  • b.

    een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door de Managementautoriteit vastgestelde aanvraagformulier;

  • c.

    een subsidieaanvraag bevat ten minste het volledig ingevulde aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen.

     

Artikel 1.5 Verplichtingen algemeen

Onverminderd de artikelen 2.9 tot en met 2.12 van de Ministeriële Regeling heeft de subsidieontvanger in ieder geval de verplichting desgevraagd te rapporteren over de inhoudelijke en financiële voortgang van de subsidiabele activiteit.

Artikel 1.6 Vaststelling

  • 1 Binnen de in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde termijn dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij de Managementautoriteit.

  • 2 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3 Onverminderd het tweede lid, omvat de aanvraag tot vaststelling het volgende, tenzij in de subsidiebeschikking anders is bepaald:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken ter onderbouwing van de gerapporteerde waarde of waarden voor de outputindicatoren;

    • c.

      een financieel verslag;

    • d.

      een controleverklaring, inclusief een oordeel over de rechtmatigheid, overeenkomstig het door de Managementautoriteit opgestelde controleprotocol.

       

Artikel 1.7 Betaling en bevoorschotting

  • 1 De Managementautoriteit verstrekt op basis van een daartoe door de subsidieontvanger ingediende betalingsaanvraag als bedoeld in artikel 132 van verordening 1303/2013, voorschotten op het verleende subsidiebedrag van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 De subsidieontvanger dient ten hoogste twee keer per jaar een betalingsaanvraag in.

  • 3 Een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.5 wordt aangemerkt als betalingsaanvraag.

  • 4 Een betalingsaanvraag bevat tenminste de declaratie van de gemaakte en betaalde kosten.

  • 5 Op de termijn van betaling is artikel 132 van verordening 1303/2013 van toepassing.

  • 6 Voor de toepassing van artikel 132, eerste lid, van verordening 1303/2013 gaat, ingeval van onvoldoende beschikbaarheid van middelen uit de initiële en jaarlijkse voorfinanciering en tussentijdse betalingen uit het EFRO als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van verordening 1303/2013, bij gelijk indienen van betalingsaanvragen door subsidieontvangers, betaling aan een MKB-onderneming voor op overige subsidieontvangers.

  • 7 Onverminderd het zesde lid, gaan betalingen aan MKB-ondernemers met een hoger bedrag op de betalingsaanvraag, voor op betalingen aan MKB-ondernemingen met een lager bedrag op de betalingsaanvraag.

     

Artikel 1.8 Sanctiebeleid

  • 1 De Managementautoriteit stelt het sanctiebeleid in de vorm van een beleidsregel vast.

  • 2 In de beleidsregel, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald wat de gevolgen zijn voor de subsidieontvanger bij het niet voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de subsidie.

     

§2 Versterking innovatiesysteem

Artikel 2.1 Doelgroep

  • 1 Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      natuurlijke personen;

    • b.

      rechtspersonen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van onder a en b bedoelde doelgroepen.

  • 2 Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

       

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op versterking van het innovatiesysteem.

Artikel 2.3 Subsidievereisten

  • 1 Onverminderd artikel 2.5, eerste lid onder b, c en e en artikel 2.5, tweede lid, van de Ministeriële Regeling, wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is ingeschreven in het handelsregister;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd in Zuid-Nederland;

    • c.

      het project is gericht op:

      • 1°.

        crossovers tussen internationale topclusters; of,

      • 2°.

        crossovers tussen een of meer internationale topclusters en een of meer nationale topclusters;

    • d.

      het project levert een bijdrage aan een of meer maatschappelijke uitdagingen uit de RIS3, te weten:

      • 1°.

        gezondheid, demografie en welzijn;

      • 2°.

        voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en bio-economie;

      • 3°.

        zekere, schone en efficiënte energie;

      • 4°.

        slim, groen en geïntegreerd vervoer;

      • 5°.

        klimaatactie hulpbronefficiëntie;

      • 6°.

        inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen;

      • 7°.

        veilige samenlevingen;

    • e.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een of meer van de outputindicatoren;

    • f.

      het project is gericht op:

      • 1°.

        het bevorderen van marktgerichte samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen en overheden; of,

    • 2°.

      het stimuleren van open innovatie en methoden en processen die daarbij aansluiten;

    • g.

      het MKB maakt aantoonbaar onderdeel uit van het project;

    • h.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van het OPZuid;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        de businesscase van het project is onderbouwd;

      • 4°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit;

      • 5°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun, om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 in aanmerking te komen, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

      het project is grotendeels gericht op industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden van onderzoeksinfrastructuur, bedoeld in artikel 26 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      het project is gericht op de bouw of het upgraden of de exploitatie van innovatieclusters, bedoeld in artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d.

      het project is gericht op innovatie en de aanvrager is een MKB-onderneming als bedoeld in artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • e.

      het project is gericht op proces- of organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f.

      het project is gericht op onderzoek en ontwikkeling in de visserij- en aquacultuursector als bedoeld in artikel 30 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • g.

      het project is gericht op opleiding als bedoeld in artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3 Onverminderd het eerste lid wordt, indien sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan een van de vereisten in het tweede lid, slechts subsidie verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de de-minimisverordening.

  • 4 Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • b.

      een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

       

Artikel 2.4 Subsidiabele kosten

Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 2.13 van de Ministeriële Regeling en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing.

Artikel 2.5 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 april 2015 tot en met 30 april 2015.

Artikel 2.6 Subsidieplafond

De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.5, vast op € 10.000.000.

Artikel 2.7 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, bedraagt 35% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien de aanvrager minder dan 35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan op grond van een van de artikelen 25 tot en met 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is toegestaan.

  • 4 Onverminderd het eerste tot en met derde lid, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a van verordening 1303/2013 is toegestaan.

  • 5 Onverminderd het eerste tot en met het derde lid wordt, indien sprake is van staatssteun en de activiteit voldoet aan artikel 2.3, derde lid, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 200.000 voor rechtspersonen en € 100.000 voor ondernemingen in het wegverkeer niet wordt overschreden.

     

Artikel 2.8 Verdeelcriteria

  • 1 Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.6 te boven gaan, maakt de Managementautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het OPZuid;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan; en,

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 2 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Ministeriële Regeling.

Artikel 2.9 Deskundigencommissie

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 voor advies over artikel 2.3, eerste lid, onder h, en artikel 2.8, voor aan de Deskundigencommissie.

§3 Valorisatievermogen MKB-ondernemingen

Artikel 3.1 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    MKB-ondernemingen;

  • b.

    samenwerkingsverband van een of meer ondernemingen onderling of met een of meer kennisinstellingen.

  • 2.

    In het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onder a, neemt tenminste een MKB-onderneming deel.

  • 3.

    Indien het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, geen rechtspersoonlijkheid bezit:

  • a.

    wordt subsidie aangevraagd door een deelnemer van het samenwerkingsverband die MKB-onderneming is;

  • b.

    draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband.

     

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het versterken van het valorisatievermogen van het MKB.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

  • 1 Onverminderd artikel 2.5, eerste lid onder b, c en e en artikel 2.5, tweede lid, van de Ministeriële Regeling, wordt, om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is een MKB-onderneming;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd in Zuid-Nederland;

    • c.

      het project is grotendeels gericht op experimentele ontwikkeling;

    • d.

      het project is gericht op:

      • 1°.

        crossovers tussen internationale topclusters; of

      • 2°.

        crossovers tussen een of meer internationale topclusters en een of meer nationale topclusters;

    • e.

      het project levert een bijdrage aan een of meer maatschappelijke uitdagingen uit de RIS3, te weten:

      • 1°.

        gezondheid, demografie en welzijn;

      • 2°.

        voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek en bio-economie;

      • 3°.

        zekere, schone en efficiënte energie;

      • 4°.

        slim, groen en geïntegreerd vervoer;

      • 5°.

        klimaatactie hulpbronefficiëntie;

      • 6°.

        inclusieve, innovatieve en veilige samenlevingen;

      • 7°.

        veilige samenlevingen;

    • f.

      het project is gericht op het leveren van een bijdrage aan een van de outputindicatoren;

    • g.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project draagt bij aan de doelstellingen van het OPZuid;

      • 2°.

        het project is innovatief;

      • 3°.

        de businesscase van het project is onderbouwd;

      • 4°.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit;

      • 5°.

        het project draagt bij aan duurzame ontwikkeling.

  • 2 Onverminderd de voorgaande leden, wordt indien sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b, voldaan aan het vereiste dat samenwerkende ondernemingen geen directe of indirecte financiële of juridische relatie met elkaar hebben, waarbij:

    • a.

      geen van de samenwerkende ondernemingen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor hun rekening neemt; of,

    • b.

      iedere samenwerkende onderzoeksorganisatie:

      • 1°.

        tenminste 10% van de subsidiabele kosten draagt;

      • 2°.

        het recht heeft de resultaten van de onderzoeksprojecten te publiceren, voor zover deze afkomstig zijn van het door die onderzoeksorganisatie uitgevoerde onderzoek.

  • 3 Aan het project liggen ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in deze regeling;

    • b.

      een begroting en een sluitend financieringsplan van de aanvrager.

       

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

  • 1 Ten aanzien van de subsidiabele kosten zijn de artikelen 2.13 van de Ministeriële Regeling en artikel 69 van verordening 1303/2013 van toepassing voor zover de genoemde kosten passen binnen artikel 25, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2 Artikel 2.5, eerste lid, onder a van de Ministeriële Regeling is niet van toepassing op subsidies op grond van deze paragraaf;

Artikel 3.5 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 april 2015 tot en met 30 april 2015.

Artikel 3.6 Subsidieplafond

De Managementautoriteit stelt het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 3.5, vast op € 10.000.000.

Artikel 3.7 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.2, bedraagt 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000.

  • 2 Het percentage wordt verhoogd tot 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 750.000, indien subsidie wordt gevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onder b.

  • 3 Indien de aanvrager minder dan 25% respectievelijk 35% van de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste en tweede lid, aanvraagt, wordt slechts het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 4 Het percentage, als bedoeld in de voorgaande leden, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 5 Onverminderd de voorgaande leden, wordt niet meer subsidie verstrekt dan op grond van artikel 69, eerste lid, onder a, van verordening 1303/2013 is toegestaan.

     

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

  • 1 Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 3.6, te boven gaan, maakt de Managementautoriteit voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen van het OPZuid;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan; en,

    • e.

      de mate waarin het project bijdraagt aan duurzame ontwikkeling.

  • 2 Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen gelijk gerangschikt zijn, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de Ministeriële Regeling.

     

Artikel 3.9 Deskundigencommissie

De Managementautoriteit legt aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2, voor advies over artikel 3.3, eerste lid, onder g, en artikel 3.8 voor aan de Deskundigencommissie.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad van Noord-Brabant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 24 februari 2015

Gedeputeerde Staten voornoemd in hun hoedanigheid als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020,

de voorzitter de secretaris prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger

Bijlage 1 bij Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

Outputindicatoren

 

CO01

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt

 

CO02

Aantal ondernemingen dat subsidie ontvangt

 

CO06

De private bijdrage in de totale kosten van het subsidieproject

 

CO27

De private bijdrage in de totale kosten van het innovatie- of onderzoeks- en ontwikkelingsproject

 

CO28

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt voor het introduceren van producten die nieuw zijn voor de markt

 

CO29

Aantal ondersteunde ondernemingen dat steun ontvangt bij het introduceren van producten die nieuw zijn voor de onderneming        

 

PS1

Aantal ondersteunde nieuwe marktgerichte samenwerkingsverbanden tussen topclusters (crossovers) en tussen MKB, kennisinstellingen en grote bedrijven waarin publieke en private R&D capaciteit met elkaar wordt verbonden (bijv. in de vorm van living labs)

 

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Operationeel Programma Zuid-Nederland 2014-2020

 Algemeen

In 2013 en 2014 is het ‘Operationeel Programma voor Zuid-Nederland – Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 2014 – 2020 (hierna OPZuid) opgesteld. Het OPZuid is tot stand gekomen in samenwerking met het Rijk, de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en verschillende andere partijen uit de regio. De Subsidieregeling operationeel programma Zuid-Nederland 2014-2020 (hierna Subsidieregeling) is opgesteld ter uitvoering van het OPZuid.

Europese Regelgeving in het kader van staatssteun

Bij subsidieverlening op grond van deze regeling kan sprake zijn van staatssteun, indien de aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese recht en voor het overige voldoet aan de criteria van staatssteun.

Staatssteun is in beginsel verboden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in deze regeling gebruik gemaakt van een van de vrijstellingen uit artikelen 26 tot en met 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De Managementautoriteit beoordeelt per project of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun.

Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Indien gebruik wordt gemaakt van de-minimisverordening, is vanuit het Europees recht geen sprake van staatssteun. Omdat de Ministeriële Regeling een minimum van kosten van € 200.000 als ondergrens voor de totale subsidiabele kosten stelt, is de verwachting dat weinig gebruik zal worden gemaakt van de de-minimisverordening.

Juridisch kader

Artikel 125, derde lid, van Verordening 1303/2013 bepaalt dat de Managementautoriteit ten aanzien van de selectie van concrete acties, passende selectieprocedures en –criteria opstelt. Op Europees niveau is aldus het opstellen van regels om subsidie voor de EFRO-gelden te verstrekken neergelegd bij de Managementautoriteit. Dit dient te worden ingepast in het nationale recht.

Hiertoe is in het nationale recht het volgende af te leiden: Artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat subsidieverstrekking een wettelijke grondslag dient te hebben, waarin wordt geregeld voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. In of bij het wettelijk voorschrift dienen de essentialia van subsidieverstrekking te worden geregeld, dat zijn: een aanduiding van de activiteiten, de aanwijzing van het bevoegde orgaan, het subsidieplafond, de verdelingsmaatstaf, verplichtingen en bevoorschotting. In de EFRO-Uitvoeringswet is vervolgens in artikel 6 bepaald dat in een Ministeriële Regeling ter zake van de aldaar genoemde essentialia, regels moeten worden gesteld. In artikel 9 is bepaald dat de Managementautoriteit beleidsregels kan stellen waarin de uitgangspunten omtrent de bevoegdheidsuitoefening rondom de subsidieverstrekking zijn geregeld. In de Ministeriële Regeling de Uitvoeringsregeling EFRO programmaperiode 2014-2020, is vervolgens in artikel 2.2. bepaald dat de Managementautoriteit een subsidieplafond vaststelt, alsmede de verdeelcriteria. De directe grondslag om deze regeling te maken is daarmee dus te vinden in artikel 2.2. van de Ministeriële Regeling.

Een subsidieplafond is volgens heersende jurisprudentie (onder andere een uitspraak van de ABRvS van 24 september 2014, vindplaats: ECLI:NL:RVS:2014:3465 en AB 2015/5) een algemeen verbindend voorschrift vanwege het normstellende karakter. Derhalve is er voor gekozen om een regeling op te stellen. De overige onderdelen van de regeling delen, voor zover zij zelf geen zelfstandige normstelling inhouden, in het normstellende karakter van het besluit.

In de Verordening 1303/2013 en de Ministeriele Regeling zijn diverse zaken geregeld. Deze worden niet herhaald in deze regeling. Daarnaast zijn er ook vereisten en verplichtingen die op grond van hogere wet- en regelgeving rechtstreeks gelding hebben. Ook deze vereisten en verplichtingen zijn niet expliciet in deze subsidieregeling opgenomen. De subsidieregeling staat dus niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een breder kader.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In Europees recht en nationaal recht kunnen begrippen verschillend worden geïnterpreteerd. Daar waar Europees recht afwijkt en in deze regeling moet worden toegepast, wordt de betreffende begripsbepaling opgenomen. Voor de begrippen subsidieontvanger en aanvrager geldt dat de definitie uit de Awb wordt gevolgd. Deze begrippen zijn derhalve niet in de begripsbepalingen opgenomen. Overigens is in artikel 1 van Verordening 1303/2013 onderscheid gemaakt tussen de begrippen begunstigde, artikel 1, onder 10, en eindontvanger, artikel 1, onder 12. Deze begrippen omvatten meer, behalve het zijn van aanvrager en subsidieontvanger, ook een doelgroep afbakening. Voor het toepassen van de regeling is hiertoe de Awb en het nationale recht aangehouden. Daar waar verplichtingen uit de Verordening 1303/2013 rechtstreeks worden toegepast, is de begunstigde gelijk te stellen met de aanvrager en de eindontvanger met de subsidieontvanger. Voorts is het begrip concrete actie uit Verordening 1303/2013 gelijk te stellen met het begrip subsidiabele activiteit en project.

Onder c crossover

Een crossover kan een innovatie die nieuw is voor elk van de innovatiegebieden betreffen, of een bestaand product, dienst of lopende innovatie in een innovatiegebied die innovatie oplevert in een ander innovatiegebied. Dit vraagt samenwerkingsverbanden tussen partijen uit verschillende technologiedomeinen, waarin innovatieve producten en diensten worden ontwikkeld.

Onder f Deskundigencommissie

De Deskundigencommissie is een commissie van onafhankelijke experts die is ingesteld door de Managementautoriteit om de projectvoorstellen in het OPZuid te beoordelen, zowel voordat rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond plaatsvindt, als ook voor de rangschikking zelf.

Onder g EFRO

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling is een van de drie Europese structuurfondsen waarmee het regionaal beleid van de Europese Unie wordt gerealiseerd ter zake convergentie, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en Europese territoriale samenwerking. Het fonds is bedoeld om de belangrijkste economische onevenwichtigheden tussen de Europese regio’s terug te dringen. Voor de lidstaat Nederland betekent dit specifiek dat met EFRO middelen regionale sterktes worden gefinancierd.

Onder j internationale topclusters

De Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisatie (RIS3) is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde managementautoriteit, voor de inzet van het Operationeel Programma Zuid-Nederland. In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale en maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht op drie sterke internationale clusters.

Onder k kennisinstelling

De definitie van kennisinstelling is afgeleid van de Subsidieregeling sterktes in innovatie.

Onder l Managementautoriteit

Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant is bij besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014 aangewezen als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020.

Onder o nationale topclusters:

De Regionale Innovatie Strategie voor Slimme Specialisatie (RIS3) is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde Managementautoriteit, voor de inzet van het Operationeel Programma Zuid-Nederland. In de RIS3 zijn de doelstellingen van Europa vertaald naar regionale, maatschappelijke uitdagingen en is focus aangebracht naar vier sterke nationale clusters. Deze clusters hebben een bredere reikwijdte dan de zogeheten topsectoren.

Onder Q open innovatie

De uitwisseling kan plaatsvinden in (multidisciplinaire) samenwerking. Om voorop te lopen is innovatie in ecosystemen een belangrijk onderscheidend principe, zeker waar het innovatie op basis van samenwerking betreft: open innovatie. Open innovatie wordt onder andere gedreven door de volgende factoren:

  • -

    de kosten van R&D groeien sneller dan de inkomsten van individuele bedrijven;

  • -

    de complexiteit van vraagstukken en oplossingen neemt toe en vraagt om multidisciplinaire samenwerking;

  • -

    doorbraken worden vaak gerealiseerd op het snijvlak van technologieën of door convergentie van technologieën in een toepassingsgebied;

  • -

    langere productlevenscycli en daarom is er behoefte aan een korte(re) time-to-market;

  • -

    door toenemende specialisatie van individuele organisaties ontstaat de behoefte aan het gebruik maken van interne en externe kennisbronnen;

  • -

    het delen van ideeën kosten, risico en capaciteit in R&D.

Onder t outputindicatoren

Tabel 5 van het OPZuid is als bijlage bij de regeling gevoegd. De tabel geldt zowel voor 1B1 (paragraaf 2) als voor 1B2 (paragraaf 3) onverminderd de vermelding van alleen 1B1 in het opschrift van de tabel. In deze tabel wordt uitleg gegeven over de outputindicatoren.

Onder u RIS3

De afkorting staat voor Research & Innovation strategy for smart specialisation Zuid-Nederland. De RIS3 is op 24 september 2013 vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de hoedanigheid van beoogde Managementautoriteit. In de RIS3 is de innovatiestrategie voor Zuid-Nederland voor de periode 2014-2020 uiteengezet. De RIS3 maakt integraal onderdeel uit van het OPZuid. De RIS3 is daarnaast gebaseerd op een aantal onderleggers, zoals de provinciale economische agenda’s en de agenda’s van de Triple Helix organisaties en het nationale Topsectorenbeleid.

Artikel 1.2 Subsidievorm

Subsidie wordt verleend voor projecten, een projectsubsidie in de zin van Europees recht. Op grond van verordening 1303/2013 kan de subsidie als geldbedrag, maar ook als financieringsinstrument worden verleend. Artikel 2.1 van de Ministeriële Regeling biedt deze ruimte ook. Daarom is deze ruimte ook open gehouden in de subsidieregeling.

Artikel 1.3 Weigeringsgronden algemeen

Onder a

Staatssteun aan ondernemingen kan alleen vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie.

In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Indien de activiteiten eerder zijn aangevangen, dient het stimulerend effect te worden aangetoond door de aanvrager.

Omdat deze weigeringsgrond alleen betrekking heeft op staatssteun, is deze beperkt tot aanvragers die, ten minste voor de activiteit waarvoor subsidie is gevraagd, aangemerkt worden als onderneming. Het begrip onderneming wordt gebruikt op de manier zoals het in Europees recht is gedefinieerd: iedere entiteit die een economische activiteit uitoefent. Dit betekent dat publiekrechtelijke rechtspersonen die met de subsidiabele activiteit een economische activiteit uitoefenen ook onder deze bepaling vallen. Privaatrechtelijke rechtspersonen die met de subsidiabele activiteit geen economische activiteit uitoefenen vallen niet onder de werking van deze bepaling.

Onder b

In de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in financiële moeilijkheden (PbEU 2004/C244/02) is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat de aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

Onder c

Algemeen aanvaarde rechtsbeginselen is een breed begrip. Hieronder worden zowel de algemene beginselen verstaan die opgenomen zijn in artikel 7 van Verordening 2013/1303, zoals bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen en non-discriminatie, genderperspectief en gehandicaptenbeleid, als ook het recht van de Unie en het nationale recht.

Artikel 1.4 Vereisten subsidieaanvraag algemeen

Op grond van artikel 4:2 van de Awb dient een aanvraag aan diverse vereisten te voldoen om in behandeling genomen te kunnen worden. Hiertoe stelt de Managementautoriteit een aanvraagformulier en diverse bijlagen vast. Als sprake is van openstelling binnen een tenderperiode, is het van belang dat de aanvraag bij indienen direct volledig is. Derhalve wordt de mogelijkheid geboden voorafgaand aan het indienen bij de Managementautoriteit te informeren over de volledigheid van de aanvraag.

Onder a

De behandeling van aanvragen wordt uitgevoerd door Stimulus Programmamanagement, een afdeling van de provincie Noord-Brabant die het secretariaat namens de Managementautoriteit voert.

Onder b

Voor het indienen van een aanvraag is één landelijk elektronisch systeem ontwikkeld. Het systeem voldoet aan de eisen van verordening 1303/2013, met name de eisen in artikel 122, derde lid, dat de uitwisseling van alle informatie tussen de subsidieontvanger en de Managementautoriteit, Certificeringsautoriteit en Auditautoriteit door middel van elektronische systemen voor gegevensuitwisseling kan plaatsvinden. Deze systemen moeten er voor zorgen dat de aanvrager alle informatie slechts één keer hoeft in te dienen.

Onder c

Een aanvraag is pas volledig als zowel het aanvraagformulier als de daarin voorgeschreven bijlagen op de juiste wijze zijn ingevuld en ingediend.

Artikel 1.5 Verplichtingen algemeen

De bevoegdheid om verplichtingen te verbinden aan de subsidie volgt uit artikel 2.15 van de Ministeriële Regeling. Naast de Ministeriele Regeling bevat ook verordening 1303/2013 verplichtingen aan de subsidieontvanger, onder andere in bijlage XIII, onder 2, behorende bij artikel 115, de verplichting om te vermelden dat voor het project steun is verleend uit het EFRO.

Artikel 1.6 Vaststelling

In artikel 2.17 van de Ministeriële Regeling is bepaald dat de Managementautoriteit binnen 26 weken beslist op een aanvraag om subsidievaststelling.

Artikel 1.7 Betaling en bevoorschotting

In artikel 132 van verordening 1303/2013 is bepaald dat de Managementautoriteit uiterlijk 90 dagen na het indienen van de betalingsaanvraag van de begunstigde subsidie aan de begunstigde uitbetaalt. Dit betreft de betaling van voorschotten op het verleende subsidiebedrag op basis van de door de begunstigde gemaakte en betaalde kosten. Het voorbehoud wegens beschikbaarheid van financiering, zoals opgenomen in de aanhef van artikel 132, eerste lid, is vertaald in een beperking van het aantal betalingsaanvragen tot twee maal per jaar, een beperking van de totale bevoorschotting tot 80% en een rangorde ingeval van gelijktijdig indienen van meerdere betalingsaanvragen.

De bepaling laat onverlet de bevoegdheid van de Managementautoriteit de betalingstermijn op te schorten wegens onder andere gebrek aan gegevens om de betalingsaanvraag te beoordelen, conform artikel 132, tweede lid, van verordening 1303/2013.

Artikel 1.8 Sanctiebeleid

Eerste lid

Het sanctiebeleid wordt door de Managementautoriteit vastgesteld in de vorm van beleid en als zodanig gepubliceerd. Dit sanctiebeleid heeft de vorm van een categoriseringstabel. De tabel wordt met enige regelmaat geactualiseerd op basis van Europese regelgeving. De tabel zoals deze geldt bij verlening, is van toepassing voor de subsidieontvanger.

Tweede lid

In het beleid, de categoriseringstabel, wordt aangegeven welke sancties zullen worden opgelegd wanneer niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de regelgeving. Deze tabel is gebaseerd op zowel Europese als ook nationale regelgeving.

§2 Versterking innovatiesysteem

Artikel 2.1 Doelgroep

Derde lid, onder a

In het verleden en bij rijksregelingen wordt hiervoor vaak de term penvoerder gebruikt. Omdat uit de term penvoerder onvoldoende blijkt of deze de aanvrager of een gemachtigde is, is gekozen om de term penvoerder niet als zodanig in de regeling te hanteren.

Derde lid, onder b

Instemming van alle deelnemers met het project omvat onder andere instemming met de begroting en het sluitend financieringsplan, dat is opgenomen als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Voor de samenwerkingsovereenkomst is een model beschikbaar.

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten

Een van de speerpunten van het OPZuid is innovatiebevordering, onder andere door het versterken van het open innovatiesysteem door in te zetten op het ondersteunen van verdergaande samenwerking in de innovatieketen tussen bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 1.B – Specifiek doel 1.B.1’.

Artikel 2.3 Subsidievereisten

De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.

Eerste lid, onder g

De wijze waarop het MKB deel uitmaakt van het project, is afhankelijk van het soort project. Derhalve is geen nadere invulling aan dit vereiste gegeven. Op welke wijze het MKB deel uitmaakt van het project, dient nader te worden beschreven in het projectplan.

Eerste lid, onder h

De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt uitgevoerd door de Deskundigencommissie. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van een van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond. Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

  • 1º.

    Bijdrage aan doelstellingen van OP

    Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

    • -

      bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

    • -

      score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

    • -

      schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

    • -

      aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

  • 2º.

    Innovativiteit

    Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

    • -

      het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

    • -

      het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

    • -

      de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

  • 3º.

    De uitvoerbaarheid van de businesscase

    Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

    • 1.

      Technisch perspectief;

    • 2.

      Organisatorisch perspectief;

    • 3.

      Economisch perspectief;

    • 4.

      Financieel perspectief.

      Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

  • 4º.

    Kwaliteit van de aanvraag

    Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

    • 1.

      Kwaliteit aanvrager

      • -

        Relevant en representatief consortium over het werkveld;

      • -

        Mate van samenwerking binnen het project;

      • -

        Track record;

      • -

        Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

    • 2.

      Kwaliteit projectplan

      • -

        bijstuurbaarheid, planning en opzet;

      • -

        doelstelling objectief en meetbaar;

      • -

        begroting helder en effectief ingericht;

      • -

        hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

        Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

  • 5º.

    Duurzame ontwikkeling

    Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

    • -

      de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

    • -

      de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

    • -

      de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

Indien sprake is van staatssteun dan kan dit worden aangemerkt als geoorloofde staatssteun als het past binnen een van de genoemde vrijstellingen in de algemene groepsvrijstellingsverordening. De aanvullende vereisten aan een project om te passen binnen een vrijstelling zijn opgenomen in het aangehaalde artikel van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Op welke wijze een aanvrager voldoet, dient nader te worden toegelicht in het projectplan.

Derde lid

Indien sprake is van staatssteun, de subsidie niet past binnen een van de vrijstellingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening en het totaal verstrekte subsidiebedrag onder de deminimisgrens blijft, kan subsidie aan een onderneming worden verstrekt op basis van de de-minisverordening.

Vierde lid

Zoals eerder aangegeven, dient een aanvraag volledig te zijn om in behandeling te worden genomen. Dit betekent dat een aantal bijlagen voor zowel de aanvrager, als ook voor de deelnemers van het samenwerkingsverband, dient te worden aangeleverd. In het aanvraagformulier staat duidelijk beschreven welke bijlagen dienen te worden aangeleverd. De bijlagen die niet blijken uit de regeling zelf, zijn opgesomd in het vierde lid. Als een van deze bijlagen ontbreekt, is de aanvraag niet volledig.

Onder a

In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste lid.

Onder b

Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde EFRO-bijdrage.

Artikel 2.5 Vereisten subsidieaanvraag

Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.

Artikel 2.7 Subsidiehoogte

Tweede lid

Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.

Derde lid

EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de EFRO bijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.

Artikel 2.8 Verdeelcriteria

Eerste lid

Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.6, onder b, van de Ministeriële Regeling. De Deskundigencommissie geeft advies af over de beoordeling en rangschikking van projecten.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

  • 1º.

    Bijdrage aan doelstellingen van OP

    Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

    • -

      bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

    • -

      score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

    • -

      schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

    • -

      aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

  • 2º.

    Innovativiteit

    Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

    • -

      het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

    • -

      het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

    • -

      de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

  • 3º.

    De kwaliteit van de businesscase

    Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

    • 1.

      Technisch perspectief;

    • 2.

      Organisatorisch perspectief;

    • 3.

      Economisch perspectief;

    • 4.

      Financieel perspectief.

      Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

  • 4º.

    Kwaliteit van de aanvraag

    Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

    • 1.

      Kwaliteit aanvrager

      • -

        Relevant en representatief consortium over het werkveld;

      • -

        Mate van samenwerking binnen het project;

      • -

        Track record;

      • -

        Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

    • 2.

      Kwaliteit projectplan

      • -

        bijstuurbaarheid, planning en opzet;

      • -

        doelstelling objectief en meetbaar;

      • -

        begroting helder en effectief ingericht;

      • -

        hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

        Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

  • 5º.

    Duurzame ontwikkeling

    Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

  • -

    de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

  • -

    de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

  • -

    de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.

§3 Valorisatievermogen MKB-ondernemingen

Artikel 3.1 Doelgroep

Derde lid, onder a

In het verleden en bij rijksregelingen wordt hiervoor vaak de term penvoerder gebruikt. Omdat uit de term penvoerder onvoldoende blijkt of deze de aanvrager of een gemachtigde is, is gekozen om de term penvoerder niet als zodanig in de regeling te hanteren.

Derde lid, onder b

Instemming van alle deelnemers met het project omvat onder andere instemming met de begroting en het sluitend financieringsplan, dat is opgenomen als onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Voor de samenwerkingsovereenkomst is een model beschikbaar.

 

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

Een van de speerpunten van het OPZuid is innovatiebevordering, onder andere door het versterken van het valorisatievermogen, middels het ondersteunen van innovatieve activiteiten in de vorm van de genoemde crossovers. Hiermee richten deze subsidiabele activiteiten zich op het innovatieve deel van het MKB. In het OPZuid is dit beschreven in paragraaf 2.A.1 van het OPZuid, onderdeel ‘Investeringsprioriteit 1.B – Specifiek doel 1.B.2’.

 

Artikel 3.3 Subsidievereisten

De strategie waarop het OPZuid is gebaseerd is vastgelegd in de RIS3. De vereisten waaraan de aanvrager en het project dienen te voldoen, zijn uit het OPZuid en de RIS3 afgeleid. De Managementautoriteit beoordeelt of een aanvraag voldoet aan de subsidievereisten.

 

Eerste lid, onder g

De beoordeling of een aanvraag aan het geheel van de genoemde criteria voldoet, wordt uitgevoerd door de Deskundigencommissie. Nadrukkelijk is gekozen voor de term ‘geheel’ omdat een mindere beoordeling van het ene criterium kan worden opgevangen door een betere beoordeling van een van de andere criteria. De Deskundigencommissie beoordeelt hierbij of een aanvraag in zijn geheel van voldoende kwaliteit is om voor subsidie in aanmerking te komen dan wel om mee te gaan in de onderlinge rangschikking bij overschrijding van het subsidieplafond. Dezelfde criteria worden vervolgens gebruikt in de tender om te beoordelen in welke mate aan de criteria wordt voldaan en aldus welke plaats het project inneemt in de rangschikking.

De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

  • 1º.

    Bijdrage aan doelstellingen van OP

    Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

    • -

      bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

    • -

      score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

    • -

      schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

    • -

      aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

  • 2º.

    Innovativiteit

    Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

    • -

      het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

    • -

      het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

    • -

      de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

  • 3º.

    De uitvoerbaarheid van de businesscase

    Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

    • 1.

      Technisch perspectief;

    • 2.

      Organisatorisch perspectief;

    • 3.

      Economisch perspectief;

    • 4.

      Financieel perspectief.

      Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

  • 4º.

    Kwaliteit van de aanvraag

    Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

    • 1.

      Kwaliteit aanvrager

      • -

        Relevant en representatief consortium over het werkveld;

      • -

        Mate van samenwerking binnen het project;

      • -

        Track record;

      • -

        Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

    • 2.

      Kwaliteit projectplan

      • -

        bijstuurbaarheid, planning en opzet;

      • -

        doelstelling objectief en meetbaar;

      • -

        begroting helder en effectief ingericht;

      • -

        hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

        Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

  • 5º.

    Duurzame ontwikkeling

    Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

    • -

      de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

    • -

      de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

    • -

      de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

De vereisten opgenomen in het tweede lid zijn afkomstig uit artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Indien aan deze vereisten wordt voldaan, kan een hoger percentage subsidie worden verleend. Indien sprake is van een samenwerkingsverband dan dient in het projectplan, met daarin de opgenomen begroting, te blijken dat wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden.

Derde lid

Onder a

In het projectplan dient onder andere te worden aangegeven of het project voldoet aan de vereisten in het eerste en tweede lid.

Onder b

Indien sprake is van een individuele aanvraag, dan dient de begroting en een sluitend financieringsplan te worden opgenomen in het model van het projectplan. Indien sprake is van een samenwerkingsverband, dient de instemming van alle deelnemers met de begroting en het sluitend financieringsplan te worden verwerkt in de samenwerkingsovereenkomst. Uit deze ingediende stukken dienen de bijdragen en instemming van de partners te blijken door middel van tekening van deze samenwerkingsovereenkomst.

Een sluitend financieringsplan betekent dat alle betrokken partijen die cofinanciering verlenen, hiervan een bewijs dienen aan te leveren, zodat uit deze stukken kan worden opgemaakt dat de financiering sluitend is met de gevraagde EFRO-bijdrage.

Artikel 3.5 Vereisten subsidieaanvraag

Op grond van de Awb is een aanvraag tijdig indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen.

Artikel 3.7 Subsidiehoogte

Derde lid

Uit de aanvraag blijkt voor welk percentage en bedrag subsidie wordt aangevraagd, omdat de financiering bij aanvraag sluitend dient te zijn.

Vierde lid

EFRO wordt als cofinanciering aangeduid in verordening 1303/2013. Uit deze bewoording en de systematiek in het verleden blijkt dat de EFRO bijdrage aanvult op de reeds verkregen bijdragen. Voorts mag de totale subsidie niet meer bedragen dan het percentage dat op grond van staatssteunregelgeving is toegestaan. Derhalve wordt de EFRO bijdrage verminderd naar gelang dit volgt uit cofinanciering en de staatssteunbepalingen.

Vijfde lid

De publieke financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten, exclusief de kosten die worden opgevoerd voor kosten in natura.

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

Eerste lid

Met de keuze voor rangschikking naar geschiktheid indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.6, onder b, van de Ministeriële Regeling. De afgeleide criteria die de Deskundigencommissie in de beoordeling betrekt, zijn onder andere:

  • 1º.

    Bijdrage aan doelstellingen van OP

    Bij het beoordelen van dit criterium wordt gevraagd om een kwalitatief en kwantitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot het operationele programma. Onder andere op basis van de volgende onderdelen:

    • -

      bijdrage aan relevante specifieke doelstelling en resultaten van de desbetreffende prioriteit van het programma en daarmee aan resultaatindicator, waarbij onder resultaatsindicator de indicatoren uit artikel 27, vierde lid, onder c van verordening 1303/2013 uitgewerkt in paragraaf 2A.1, tabel 3 van het OPZuid;

    • -

      score op van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      onderbouwing van de bijdrage aan de relevante resultaatindicator en de score op de van toepassing zijnde outputindicatoren;

    • -

      verhouding van de bijdrage aan de specifieke doelstelling tot de gevraagde bijdrage (score op value for money);

    • -

      schaaleffect of impact van de actie op Zuid-Nederland of regionale, nationale of internationale waarde van het project;

    • -

      aansluiting en betrokkenheid van het MKB binnen het project.

  • 2º.

    Innovativiteit

    Het kan hierbij gaan om product-, proces-, en diensteninnovatie. Aspecten die onder andere een rol kunnen spelen:

    • -

      het project is een coherent geheel van activiteiten en draagt bij aan een crossover tussen verschillende in het OPZuid benoemde sectoren;

    • -

      het project is voor de sector in Nederland geheel nieuw of het project beoogt een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie;

    • -

      de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst.

  • 3º.

    De uitvoerbaarheid van de businesscase

    Bij het beoordelen van aanvragen kunnen de deskundigen de businesscase onder andere vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen.

    • 1.

      Technisch perspectief;

    • 2.

      Organisatorisch perspectief;

    • 3.

      Economisch perspectief;

    • 4.

      Financieel perspectief.

      Tevens zal worden beoordeeld op welke wijze omgang met resultaten na afloop van het project plaatsvindt en wat het ex-post perspectief en aanpak van het project is. Hierbij speelt het vermoedelijke investeringsvermogen van potentiële investeerders een rol. Het gaat hierbij om een aantoonbare investeringspotentie van het project voor de fase na de subsidieperiode.

  • 4º.

    Kwaliteit van de aanvraag

    Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

    • 1.

      Kwaliteit aanvrager

      • -

        Relevant en representatief consortium over het werkveld;

      • -

        Mate van samenwerking binnen het project;

      • -

        Track record;

      • -

        Breedte van keten, meerder schakels uit keten betrokken.

    • 2.

      Kwaliteit projectplan

      • -

        bijstuurbaarheid, planning en opzet;

      • -

        doelstelling objectief en meetbaar;

      • -

        begroting helder en effectief ingericht;

      • -

        hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie.

        Bij de beoordeling wordt ook de mate waarin eventueel marktfalen wordt onderbouwd, meegenomen.

  • 5º.

    Duurzame ontwikkeling

    Het criterium duurzame ontwikkeling wordt ingegeven door artikel 8 uit verordening 1303/2013. De onderdelen waarop beoordeeld wordt, zijn aan de hand van het triple P duurzaamheidsprincipe (people, planet, profit) volgens de Telos-methode:

    • -

      de ecologische duurzaamheid (planet), hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptie en mitigatie herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en beheer;

    • -

      de sociale duurzaamheid (people), hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid, onderwijs;

    • -

      de economische duurzaamheid (profit), hierbij valt te denken aan bevordering van kennis, kapitaalgoederen, vestigingsvoorwaarden of economische structuur.

Tevens zal hierbij gekeken worden naar de bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de RIS3 en het OPZuid.

Tweede lid

Alleen indien twee of meer aanvragen, na toepassing van de rangschikking, op dezelfde plaats eindigen en het plafond overschrijden, vindt loting op grond van het tweede lid plaats.

Gedeputeerde staten van Noord-Brabant in hun hoedanigheid als managementautoriteit voor het Operationeel Programma EFRO Zuid-Nederland 2014-2020,

de voorzitter de secretaris prof. dr. W.B.H.J. van de Donk mw. ir. A.M. Burger