Beleidsregel ontvangstplicht van maaisel en specie

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel ontvangstplicht van maaisel en specie

1 Inleiding

Van oudsher geldt voor de aanliggende eigenaren en gebruikers van gronden (ontvangstplichtigen) de plicht het maaisel en specie te ontvangen die bij het onderhoud van A-wateren vrijkomt. Die lijn is, dat bij de toepassing van de ontvangstplicht het principe geldt dat de lasten zo gelijk mogelijk worden verdeeld over de ontvangstplichtigen.

Dit beleid kent, hoewel inhoudelijk steeds ongewijzigd, een lange geschiedenis waarmee belanghebbenden vertrouwd zijn. Tot de komst van de Waterwet (2009) was de ontvangstplicht in het geheel geregeld in de keuren van de waterschappen dan wel per provinciale verordening. Met de invoering van de Waterwet werd de plicht tot het ontvangen van maaisel en specie centraal geregeld in de Waterwet. De wijze van toepassing ervan, werd met een beleidsregel ingevuld (Beleidsregel toepassing Waterwet en keur). De regeling die voorheen in de keur geregeld was, werd op die manier voortgezet tot aan de komst van de Omgevingswet.

Met de komst van de Omgevingswet, worden de bepalingen over de ontvangstplicht direct overgenomen uit de Waterwet. De behoefte aan een beleidsregel hierover blijft echter bestaan. Aangezien de naam van de beleidsregel ‘toepassing Waterwet en keur’ niet meer passend is en er bij de inwerkingtreding van de uniforme keur per 1 maart 2015 ook al diverse hoofdstukken vervallen waren, is bij deze partiële herziening eveneens de naam en de paragraafnummering aangepast.

Deze beleidsregel treedt in de plaats van de beleidsregel ‘Toepassen Waterwet en Keur’ (vastgesteld door het dagelijks bestuur op 1 maart 2015).

2 Ontvangstplicht van maaisel en specie

2.1 Algemene bepalingen met betrekking tot de ontvangstplicht

Van oudsher geldt voor de aanliggende eigenaren en gebruikers van gronden (ontvangstplichtigen) de plicht het maaisel en specie te ontvangen die bij het onderhoud van A-wateren vrijkomt.

De basisregel is dat iedere ontvangstplichtige om het andere jaar alle maaisel en specie ontvangt. Daarmee is de overlast tot eens in de 2 jaar beperkt. Op dit algemene principe gelden twee uitzonderingen.

Ten eerste geldt dat waterlopen die breder zijn dan 7 meter bovenbreedte, te breed zijn om vanaf één zijde onderhouden te worden. Daardoor is eenzijdig maaisel deponeren niet mogelijk. In dat geval ontvangt men ieder jaar de helft of een evenredig gedeelte van het maaisel en specie. Ten tweede is het bij sommige toegepaste onderhoudstechnieken eveneens niet mogelijk om het maaisel aan één zijde te deponeren. Ook in die gevallen ontvangt men ieder jaar de helft of een evenredig gedeelte van het maaisel en specie. Beide uitzonderingen doen echter aan niets af aan de evenredige verdeling van lasten over ingelanden.

Uitgangspunten:

  • Bij het toepassen van de regel dat men om het andere jaar alle maaisel en specie ontvangt is het noodzakelijk dat duidelijk is welke zijde op een gegeven jaar aan de beurt is. Hiervoor wordt als regel gehanteerd dat in de oneven jaren, de zijde die in stroomopwaartse richting gezien aan de rechterzijde ligt, ontvangstplichtig is. In de even jaren geldt dat de zijde die in stroomopwaartse richting gezien aan de linkerzijde ligt, ontvangstplichtig is.

  • Indien bij het onderhoud door het waterschap zwerfvuil of ander illegaal gestort afval uit oppervlaktewaterlichamen wordt gehaald, wordt dit door het waterschap afgevoerd. Indien de eigenaar van het afval achterhaald kan worden, zal deze aansprakelijk gesteld worden voor de gemaakte kosten.

  • Indien er sprake is van een dermate verontreinigde waterbodem of er andere redenen zijn waardoor het niet is toegestaan het maaisel en specie op de kant te zetten, maakt het waterschap geen gebruik van de ontvangstplicht en voert het maaisel en specie af. Indien de situatie het op de kant zetten van het maaisel en specie weer toelaat, wordt weer gebruik gemaakt van de ontvangstplicht. Indien het waterschap ervoor kiest (tijdelijk) geen gebruik te maken van de ontvangstplicht, is er geen sprake van het verlenen van een vergunning van de ontvangstplicht.

  • Bij het inrichten van een ecologische verbindingszone langs één zijde van een A-water worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als de uitgangspunten die gelden voor het aanbrengen van een obstakel op de beperkingengebied. Dit houdt in dat indien nodig de ontvangstplicht van maaisel en specie en het onderhoud vanaf de andere zijde gewaarborgd moeten worden middels een het vestigen van een zakelijk recht met de aanliggende eigenaar.

  • Indien het oppervlaktewaterlichaam aan één zijde wordt begrensd door een waterkering, een fysiek obstakel zoals een weg of een aangrenzend talud en/of zich andere omstandigheden voordoen waarbij het in redelijkheid niet mogelijk is om de specie en het maaisel te deponeren, dan zijn de eigenaren van de gronden aan de andere zijde van het oppervlaktewaterlichaam verplicht het maaisel en de specie te ontvangen. NB: op grond de waterschapsverordening gelden er ook regels voor het aanbrengen van obstakels waarbij voorzien is in het compenseren van belanghebbenden voor het verzwaren van het onderhoud als gevolg van een obstakel dat aangebracht wordt. Dit beleid moet daarmee in samenhang gezien worden.

2.2 Stedelijke waterpartijen

Uitgangspunt bij de inrichting van het watersysteem is onder andere dat het onderhoud efficiënt kan worden uitgevoerd en dat het onderhoud ook op termijn gewaarborgd is. Dit betekent dat het waterschap in beginsel uitgaat van twee vormen van onderhoud in het stedelijke gebied. De eerste vorm is het uitvoeren van het onderhoud vanaf de kant en het vrijhouden van een beperkingengebied daarvoor. In het stedelijk gebied levert het vrijhouden van een beperkingengebied meestal problemen op, vooral omdat vaak tuinen en slecht bereikbare groenvoorzieningen aan het oppervlaktewaterlichaam grenzen. Daarom wordt in het stedelijk gebied water in toenemende mate ingericht voor de tweede vorm van onderhoud, namelijk het verrichten van onderhoud vanaf het water met een maaiboot. Dit stelt wel bijzondere eisen aan de dimensionering van de waterpartij en heeft tot gevolg dat het maaisel en specie niet op de kant kan worden gezet, maar op verzamelplaatsen moet worden verzameld en vervolgens moet worden afgevoerd.

Aangezien het handhaven onderhoudsstroken in het stedelijk gebied vaak op problemen stuit (bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van tuinen van particulieren langs of op de beperkingengebied) gaat de voorkeur binnen het stedelijk gebied uit naar robuuste waterpartijen die vanaf het water onderhouden worden. Daarbij geldt dat het ontwerp onder andere beoordeeld wordt op de aanwezigheid van bereikbare in- en uitlaatplaatsen voor het materieel, bereikbare verzamelpunten voor het maaisel en specie, voldoende ruimte voor groot materieel ten behoeve van periodiek baggeren en voldoen manoeuvreerruimte (doorvaarhoogte, diepgang etc.) voor de maaiboot. De eisen ten behoeve van het onderhoud per maaiboot, zijn opgenomen in de aparte beleidsregel ‘Waterlopen op orde’ van het waterschap.

Indien niet gekozen wordt voor onderhoud vanaf het water, geldt automatisch dat het onderhoud vanaf de kant moet plaatsvinden. In dat geval zijn onderhoudsstroken vereist. Daarbij geldt dat het waterschap om te beginnen de regels aanhoud voor onderhoudsstroken zoals deze zijn opgenomen in de waterschapsverordening (zie ook de vigerende beleidsregel ‘Waterlopen op orde’). Daarbij geldt wel dat het waterschap een sterke voorkeur heeft voor een combinatie van de beperkingengebied met een andere openbare functie in het stedelijk gebied zoals bijvoorbeeld een toegankelijke groenstrook of een fiets- of voetpad. Dit omdat de ervaring leert dat het handhaven van een beperkingengebied op particulier eigendom in het stedelijk gebied bijzonder moeilijk is en daardoor het onderhoud op termijn onvoldoende gewaarborgd is.

Bij de aanleg van stedelijk oppervlaktewaterlichaam zijn in het verleden afspraken gemaakt met betrekking tot de waarborging van de ontvangstplicht bij stedelijk water. In de praktijk betekent dit meestal dat de gemeente als ontvangstplichtige optreedt, mede namens de andere aanliggende eigenaren of gebruikers.