Beleidsregel toepassing Waterwet en keur

Geldend van 01-03-2015 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel toepassing Waterwet en keur

1 Inleiding

Vervallen per 1 maart 2015

2 Algemene uitgangspunten

Vervallen per 1 maart 2015

3 Waterkeringen

Vervallen per 1 maart 2015

4 Oppervlaktewaterlichamen

Vervallen per 1 maart 2015

5 Beschermde gebieden

Vervallen per 1 maart 2015

6 Lozingen verhard oppervlak

Vervallen per 1 maart 2015

7 Ontvangstplicht van maaisel en specie

7.1 Algemene bepalingen met betrekking tot de ontvangstplicht

Van oudsher geldt voor de aanliggende eigenaren en gebruikers van gronden (ontvangstplichtigen) de plicht het maaisel en specie te ontvangen die bij het onderhoud van leggerwaterlopen vrijkomt. Dit was tot de komst van de Waterwet geregeld in de keuren van de waterschappen dan wel per provinciale verordening. Met de invoering van de Waterwet is ontvangstplicht geregeld in de wet.

Bij de toepassing van de ontvangstplicht geldt van oudsher het principe dat de lasten zo gelijk mogelijk worden verdeeld over de ontvangstplichtigen. De regeling die voorheen in de keur geregeld was, wordt voortgezet.

De basisregel is dat iedere ontvangstplichtige om het andere jaar alle maaisel en specie ontvangt. Daarmee is de overlast tot eens in de 2 jaar beperkt. Op dit algemene principe gelden twee uitzonderingen.

Ten eerste geldt dat waterlopen die breder zijn dan 7 meter bovenbreedte, te breed zijn om vanaf één zijde onderhouden te worden. Daardoor is eenzijdig maaisel deponeren niet mogelijk. In dat geval ontvangt men ieder jaar de helft of een evenredig gedeelte van het maaisel en specie. Ten tweede is het bij sommige toegepaste onderhoudstechnieken eveneens niet mogelijk om het maaisel aan één zijde te deponeren. Ook in die gevallen ontvangt men ieder jaar de helft of een evenredig gedeelte van het maaisel en specie. Beide uitzonderingen doen echter aan niets af aan de evenredige verdeling van lasten over ingelanden.

Uitgangspunten:

  • Bij het toepassen van de regel dat men om het andere jaar alle maaisel en specie ontvangt is het noodzakelijk dat duidelijk is welke zijde op een gegeven jaar aan de beurt is. Hiervoor wordt als regel gehanteerd dat in de oneven jaren, de zijde die in stroomopwaartse richting gezien aan de rechterzijde ligt, ontvangstplichtig is. In de even jaren geldt dat de zijde die in stroomopwaartse richting gezien aan de linkerzijde ligt, ontvangstplichtig is.

  • Indien bij het onderhoud door het waterschap zwerfvuil of ander illegaal gestort afval uit oppervlaktewaterlichamen wordt gehaald, wordt dit door het waterschap afgevoerd. Indien de eigenaar van het afval achterhaald kan worden, zal deze aansprakelijk gesteld worden voor de gemaakte kosten.

  • Indien er sprake is van een dermate verontreinigde waterbodem of er andere redenen zijn waardoor het niet is toegestaan het maaisel en specie op de kant te zetten, maakt het waterschap geen gebruik van de ontvangstplicht en voert het maaisel en specie af. Indien de situatie het op de kant zetten van het maaisel en specie weer toelaat, wordt weer gebruik gemaakt van de ontvangstplicht. Indien het waterschap ervoor kiest (tijdelijk) geen gebruik te maken van de ontvangstplicht, is er geen sprake van het verlenen van een vergunning van de ontvangstplicht.

  • Bij het inrichten van een ecologische verbindingszone langs één zijde van een categorie A waterloop worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als de uitgangspunten die gelden voor het aanbrengen van een obstakel op de onderhoudsstrook. Dit houdt in dat indien nodig de ontvangstplicht van maaisel en specie en het onderhoud vanaf de andere zijde gewaarborgd moeten worden middels een het vestigen van een zakelijk recht met de aanliggende eigenaar.

  • Indien het oppervlaktewaterlichaam aan één zijde wordt begrensd door een waterkering, een fysiek obstakel zoals een weg of een aangrenzend talud en/of zich andere omstandigheden voordoen waarbij het in redelijkheid niet mogelijk is om de specie en het maaisel te deponeren, dan zijn de eigenaren van de gronden aan de andere zijde van het oppervlaktewaterlichaam verplicht het maaisel en de specie te ontvangen.

7.2 Stedelijke waterpartijen

Uitgangspunt bij de inrichting van het watersysteem is onder andere dat het onderhoud efficiënt kan worden uitgevoerd en dat het onderhoud ook op termijn gewaarborgd is. Dit betekent dat het waterschap in beginsel uitgaat van twee vormen van onderhoud in het stedelijke gebied. De eerste vorm is het uitvoeren van het onderhoud vanaf de kant en het vrijhouden van een onderhoudsstrook daarvoor. In het stedelijk gebied levert het vrijhouden van een onderhoudsstrook meestal problemen op, vooral omdat vaak tuinen en slecht bereikbare groenvoorzieningen aan het oppervlaktewaterlichaam grenzen. Daarom wordt in het stedelijk gebied water in toenemende mate ingericht voor de tweede vorm van onderhoud, namelijk het verrichten van onderhoud vanaf het water met een maaiboot. Dit stelt wel bijzondere eisen aan de dimensionering van de waterpartij en heeft tot gevolg dat het maaisel en specie niet op de kant kan worden gezet, maar op verzamelplaatsen moet worden verzameld en vervolgens moet worden afgevoerd.

Aangezien het handhaven onderhoudsstroken in het stedelijk gebied vaak op problemen stuit (bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van tuinen van particulieren langs of op de onderhoudsstrook) gaat de voorkeur binnen het stedelijk gebied uit naar robuuste waterpartijen die vanaf het water onderhouden worden. Daarbij geldt dat het ontwerp onder andere beoordeeld wordt op de aanwezigheid van bereikbare in- en uitlaatplaatsen voor het materieel, bereikbare verzamelpunten voor het maaisel en specie, voldoende ruimte voor groot materieel ten behoeve van periodiek baggeren en voldoen manoeuvreerruimte (doorvaarhoogte, diepgang etc.) voor de maaiboot. De eisen ten behoeve van het onderhoud per maaiboot, zijn opgenomen in de aparte beleidsregel ‘Waterlopen op orde’ van het waterschap.

Indien niet gekozen wordt voor onderhoud vanaf het water, geldt automatisch dat het onderhoud vanaf de kant moet plaatsvinden. In dat geval zijn onderhoudsstroken vereist. Daarbij geldt dat het waterschap om te beginnen de regels aanhoud voor onderhoudsstroken zoals deze zijn opgenomen in paragraaf 4.2 (zie ook de vigerende beleidsregel ‘Waterlopen op orde’). Daarbij geldt wel dat het waterschap een sterke voorkeur heeft voor een combinatie van de onderhoudsstrook met een andere openbare functie in het stedelijk gebied zoals bijvoorbeeld een toegankelijke groenstrook of een fiets- of voetpad. Dit omdat de ervaring leert dat het handhaven van een onderhoudsstrook op particulier eigendom in het stedelijk gebied bijzonder moeilijk is en daardoor het onderhoud op termijn onvoldoende gewaarborgd is.

Bij de aanleg van stedelijk oppervlaktewaterlichaam zijn in het verleden afspraken gemaakt met betrekking tot de waarborging van de ontvangstplicht bij stedelijk water. In de praktijk betekent dit meestal dat de gemeente als ontvangstplichtige optreedt, mede namens de andere aanliggende eigenaren of gebruikers.

8 Varen en recreatie

Vervallen per 1 maart 2015

9 Bergingsgebieden

Vervallen per 1 maart 2015

10 Grondwater

Vervallen per 1 maart 2015

11 Waterkwaliteit

Vervallen per 1 maart 2015

12 Verondiepen van diepe plassen

Vervallen per 1 maart 2015

Bijlage 1 Begrippenlijst

Vervallen per 1 maart 2015

Bijlage 2 Nevenfuncties van primaire waterkeringen

Vervallen per 1 maart 2015

Bijlage 3 Beheersvormen van primaire waterkeringen

Vervallen per 1 maart 2015

Bijlage 4 Minimale dekking boringen en zinkers

Vervallen per 1 maart 2015

Bijlage 5 Schematische weergave van de locatie van de insteek bij een damwand

Vervallen per 1 maart 2015

Bijlage 6 Schematische weergave van de verandering van de insteek bij maaiveldverhoging of -verlaging

Vervallen per 1 maart 2015