Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening tegenprestatie gemeente Langedijk 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening tegenprestatie gemeente Langedijk 2015

De raad van de gemeente Langedijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014, nummer 82;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel e

van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

b e s l u i t :

vast te stellen de verordening tegenprestatie gemeente Langedijk 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    uitkeringsgerechtigden: personen die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving;

  • -

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • -

    tegenprestatie: kortdurende, additionele, onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden;

  • -

    de wet: de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

Hoofdstuk 2. De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan voor uitkeringsgerechtigden onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratie instrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht;

    • d.

      niet leiden tot verdringing.

  • 2. Het college zet de tegenprestatie motiverend in, waarbij tegemoet wordt gekomen aan het individueel en collectief belang.

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    a.de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

Artikel 4. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1. De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van 3 maanden;

  • 2. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 20 uren per week;

  • 3. De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts tweemaal worden opgedragen;

  • 4. Het college bepaalt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de duur en omvang van de tegenprestatie.

Artikel 5. Vrijstelling

Geen tegenprestatie wordt opgelegd aan:

  • a.

    de belanghebbende die voor ten minste acht uur per week vrijwilligerswerk verricht, waarvoor toestemming is verkregen van het college;

  • b.

    de belanghebbende die deelneemt aan activiteiten in het kader van een re-integratietraject;

  • c.

    de belanghebbende die zorgtaken verricht als mantelzorger voor ten minste acht uur per week. De uren kunnen op basis van individuele omstandigheden lager vastgesteld worden;

  • d.

    de belanghebbende die een parttime baan heeft voor ten minste 20 uur per week;

  • e.

    alleenstaande ouders die vrijstelling van de arbeidsplicht hebben in verband met de zorg voor (een) kind(eren) in de leeftijd tot 5 jaar;

  • f.

    de belanghebbende die duurzaam volledig arbeidsongeschikt is;

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 6 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie gemeente Langedijk 2015

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de
gemeente Langedijk in zijn openbare
vergadering van 16 december 2014.
De voorzitter,
drs. J.F.N. Cornelisse
De griffier,
J. van den Bogaerde

Algemene toelichting

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • -

    Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Bij het beoordelen van de individuele omstandigheden worden de leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden meegewogen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt. Het meewegen van de individuele omstandigheden en de duidelijke omschrijving van op gedragen werkzaamheden hebben tot gevolg, dat er geen standaardovereenkomsten en beschikkingen gehanteerd mogen worden. Per individu moet bekeken worden of de tegenprestatie passend is.

 

In de verordening wordt uitdrukkelijk ruimte geboden moet aan belanghebbenden bij het invullen van de tegenprestatie, met aandacht voor ieders individuele mogelijkheden. Maatwerk en het vergroten van de zelfredzaamheid staan hierbij voorop. De gemeente neemt de regierol actief op, maar biedt ruimte aan cliënten om mee te denken.

Bij het uitoefenen van de regierol door de gemeente is een motiverende houding en zorgvuldige communicatie richting de belanghebbende van belang.

 

  • -

    Geen tegenprestatie

In individuele gevallen kan het college vrijstelling verlenen van het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet). Daarnaast kan vrijwilligerswerk van een bepaalde omvang als tegenprestatie beschouwd worden. Belanghebbende wordt dan vrijgesteld van verdere activiteiten in het kader van de tegenprestatie.

 

  • -

    Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

 

  • -

    Tegenprestatie is geen re-integratie instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving. De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie inspanningen niet belemmeren.

Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering. Dat betekent dat eerst bekeken wordt of iemand via een re-integratietraject naar werk geleid kan worden. Is dit (vooralsnog) niet het geval, dan wordt bezien of er een tegenprestatie opgelegd kan worden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Vrijwilligerswerk

Werk dat onverplicht is waarvoor geen loon ontvangen wordt en in georganiseerd verband voor anderen of de samenleving uitgevoerd wordt. Hiermee onderscheidt vrijwilligerswerk zich van werk in loondienst. Bij werk in loondienst verplicht de werknemer zich om op basis van een arbeidsovereenkomst bepaalde taken uit te voeren op een door de werkgever aangewezen plaats.

De werkgever verplicht zich om voor deze werkzaamheden een bepaald loon uit te betalen. De bepalingen over arbeid in dienstbetrekking uit het burgerlijk wetboek vormen het juridisch kader voor de werk in loondienst. Om vrijwilligerswerk als tegenprestatie te beschouwen, moet wel bezien worden of dit werk als maatschappelijk nuttig kan worden beschouwd.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (zie artikel 1.1.1, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).

Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 5 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 2. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 2 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten.

In artikel 2, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden.

Lid 2. Het belang van de belanghebbende en de samenleving

De tegenprestatie wordt motiverend ingezet, waarbij tegemoet gekomen wordt aan het individuele en het collectieve belang.

Bij het opdragen van de tegenprestatie wordt rekening gehouden met de eigen inbreng van de belanghebbende. De belanghebbende wordt gemotiveerd eigen ideeën aan te dragen. De communicatie over de tegenprestatie richting de belanghebbende moet zorgvuldig verlopen, zodat helder is wat er van hem/haar verwacht kan worden. Het individuele belang van de belanghebbende wordt gediend met de bijdrage die de tegenprestatie levert aan het verminderen van de kwetsbare positie waarin hij/zij zich bevindt.

Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend.

Artikel 3, lid 1

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde.

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring.

Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

Daarnaast houdt het college bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende.

Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, kan het college een werkzaamheid opleggen. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

Artikel 4. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 4 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden.

Artikel 4, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De tegen-prestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van 3 maanden.

Artikel 4, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 20 uren per week. Voor het maximaal aantal uren is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn.

Artikel 4, derde lid, regelt dat het opdragen van een tegenprestatie binnen een periode van 12 maanden slechts tweemaal worden opgedragen. Het gaat hierbij om een aaneengesloten periode van twaalf maanden.

 

Artikel 5. Vrijstelling

Artikel 5 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht. Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op. Daarnaast regelt dit artikel de vrijstelling voor belanghebbenden die

vrijwilligerswerk verrichten dat te beschouwen is als een maatschappelijk nuttige activiteit. Uit de wet vloeien nog 2 vrijstellingen voort namelijk de zorg van alleenstaande ouders voor (een) kind(eren) in de leeftijd van 0 tot 5 jaar (artikel 9a Participatiewet). Deze ontheffing moet wel op verzoek van de belanghebbende door het college zijn gegeven.

Ook belanghebbenden die volledig duurzaam arbeidsongeschikt zijn verklaard, worden ontheven van de plicht tot het leveren van een tegenprestatie.

Toegevoegd is de groep belanghebbenden die parttime werk voor tenminste 20 uren per week verrichten. Daarmee wordt verondersteld dat zij voldoende bijdrage aan de samenleving hebben gegeven.

Artikel 6. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 6, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een tegenprestatie te laten verrichten.

Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Indien er wederom geen werkzaamheden voorhanden zijn, wordt opnieuw binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd. Dit is geregeld in artikel 6, tweede lid, van deze verordening.

 

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.