Verordening Participatiewet

Geldend van 06-07-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2023

Intitulé

Verordening Participatiewet

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004. 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard;

    • c.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard;

    • d.

      het dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling A2-gemeenten;

    • e.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers;

    • f.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Hoofdstuk 2. Participatievoorzieningen

Artikel 2 Begripsbepalingen

[vervallen]

Artikel 3 Opdracht dagelijks bestuur

[vervallen]

Artikel 4 Budget- en/of subsidieplafonds

[vervallen]

Artikel 5 Onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

[vervallen]

Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen

[vervallen]

Artikel 7 Scholingstraject/werkleertraject

[vervallen]

Artikel 9 Persoonsgebonden re-integratiebudget

[vervallen]

Artikel 10 Sociale activering

[vervallen]

Artikel 11 Participatieplaats

[vervallen]

Artikel 12 Participatievoorziening beschut werk

[vervallen]

Artikel 13 Loonkostensubsidie

[vervallen]

Artikel 14 No-riskpolis

[vervallen]

Artikel 15 Studietoeslag

[vervallen]

Artikel 16 Overige voorzieningen

[vervallen]

Artikel 17 Tegenprestatie

[vervallen]

Hoofdstuk 3. Inkomenstoeslag

Artikel 18 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    inkomen: totaal van het inkomen al bedoeld in artikel 32 van de wet en de algemene bijstand.

  • b.

    peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt.

  • c.

    referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 19 Langdurig laag inkomen

  • 1. Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. Voor de berekening van de toepasselijke bijstandsnorm wordt geen kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet toegepast.

Artikel 20 Hoogte inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 375,- voor een alleenstaande

    • b.

      € 500,- voor een alleenstaande ouder

    • c.

      € 550,- voor gehuwden

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan besluiten het bedrag, genoemd in het eerste lid, voor een of meerdere kalenderjaren te wijzigen danwel geen indexering toe te passen voor een of meerdere kalenderjaren.

Hoofdstuk 4. Handhaving

Artikel 21 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de wet, Bbz 2004, IOAW of IOAZ;

  • b.

    maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet, het verlagen van de IOAW-/IOAZ-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • c.

    jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar;

  • d.

    zelfstandige: een zelfstandige als bedoeld in artikel 1 Bbz 2004.

Artikel 22 Afzien van het opleggen van een maatregel

1.Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

  • b.

    de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door

    het dagelijks bestuur heeft plaatsgevonden; of

  • c.

    belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer ontvangt, tenzij

    de belanghebbende binnen een periode van zes maanden na de datum van de beëindigingsbeschikking opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een maatregel op dat moment; of

  • d.

    het dagelijks bestuur dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het dagelijks bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op

    grond van het bepaalde in het eerste lid onder d, wordt daarvan aan de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 23 Hoogte van de maatregel

De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 24 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op:

  • a.

    de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm , als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet of de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ en/of

  • b.

    de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de wet en/of

  • c.

    de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onderdeel d van de wet.

Artikel 25 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de maatregel

    toegepast op de betaling van de betreffende bijstand of uitkering over die

    maand.

  • 2. Indien toepassing van het eerste lid niet mogelijk is, wordt de maatregel

    opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.

  • 3. Een maatregel wordt over één maand uitgevoerd. Het dagelijks bestuur kan het noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te spreiden over meerdere maanden.

  • 4. In afwijking van het tweede lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft, die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 heeft ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 26 Samenloop van gedragingen en recidive

1.Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor

schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden, na de datum van de beschikking waarin de vorig verwijtbaar aangemerkte gedraging is vastgesteld, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 27 tot en met 36 van deze verordening.

  • 4.

    Indien de verdubbeling van de hoogte van de maatregel en/of het bepaalde in het tweede lid van dit artikel niet uitvoerbaar/mogelijk is, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 5.

    Wanneer dezelfde gedraging als bedoeld in artikel 27 tot en met 36 van deze verordening binnen de gestelde periode zich meer dan twee keer voordoet, vindt geen verdubbeling van de hoogte of duur meer plaats, maar wordt de maatregel afgestemd op basis van individualisering.

Artikel 27 Niet verschijnen op uitnodiging gesprek

Indien belanghebbende, zonder tegenbericht, niet verschijnt op eenschriftelijke uitnodiging, in verband met re-integratie om op gesprek te komen wordt een maatregel opgelegd van 10%.

Artikel 28 Jongeren

  • 1. Indien een jongere in de vier weken na melding geen of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

  • 2. Indien een jongere onvoldoende meewerkt aan het opstellen of uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

Artikel 29 Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

Artikel 30 Gedragingen alleenstaand ouder

Indien op grond van artikel 9a lid 5 van de wet een ontheffing van de arbeidsverplichting wordt ingetrokken doordat belanghebbende ondubbelzinnig in houding en gedrag laat blijken de daaraan verbonden verplichtingen niet na te willen komen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

Artikel 31 Gedragingen IOAW/IOAZ

  • 1. Indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate gebruik maakt van, of

    door houding en gedrag zijn arbeidsinschakeling frustreert dan wel niet of

    onvoldoende meewerkt aan een door het dagelijks bestuur aangeboden

    voorziening wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

  • 2. Indien een belanghebbende de algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaardt of door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, wordt een maatregel opgelegd van 100% van de norm.

Artikel 32 Zelfstandige

  • 1. Indien een zelfstandige niet of onvoldoende meewerkt aan begeleiding door een door het dagelijks bestuur aangewezen derde, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

  • 2. Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004 niet naar behoren heeft gevoerd, wordt een maatregel opgelegd van 20%.

Artikel 33 Tegenprestatie

Indien belanghebbende niet of onvoldoende uitvoering geeft aan een door het dagelijks bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9 eerste lid onderdeel c van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 40%.

Artikel 34 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, heeft betoond, wordt een maatregel van 20% opgelegd gedurende een periode overeenkomstig onderstaande tabel:

Onverantwoord besteed/periode eerder of langer in de uitkering

Duur maatregel

Tot € 1.500/ 0 - 2 maanden

1 maand

Van € 1.500 tot € 5.000/ 2- 4 maanden

3 maanden

Van € 5.000 tot € 10.000/ 4-8 maanden

6 maanden

Van € 10.000 tot € 20.000/ 8-16 maanden

9 maanden

Van € 20.000 tot € 40.000/ 16-32 maanden

12 maanden

Vanaf € 40.000/ vanaf 32 maanden

18 maanden

2.Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, waarbij inbegrepen het doen van een schenking of het geen aanspraak maken op of het niet te gelde maken van voorliggende voorzieningen voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening.

Artikel 35 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, de IOAW, de IOAZ en Bbz 2004, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een periode van drie maanden.

Artikel 36 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 van de wet en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20%.

Artikel 37 Geüniformeerde verplichtingen

1. Indien een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a tot en met h van de wet niet of onvoldoende nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een periode van een maand.

2.Het bedrag van de verlaging zoals bedoeld in het eerste lid kan worden

toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

3.Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt aan de eerste maand in ieder geval 1/3 van de verlaging toebedeeld.

Artikel 38 Verrekenen bestuurlijke boete bij recidive

  • 1. In afwijking van artikel 60b, eerste en tweede lid van de wet kan het dagelijks bestuur de recidiveboete, met inachtneming van de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verrekenen indien er sprake is van dringende redenen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 5. Cliëntenparticipatie

Artikel 39 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbenden: personen die een uitkering of dienst van GRSA2 ontvangen;

  • b.

    cliëntenraad: een uit vertegenwoordigers van cliënten bestaand gremium met taken en bevoegdheden zoals in deze verordening omschreven;

  • c.

    GRSA2: Gemeenschappelijke Regeling A2-gemeenten;

  • d.

    maatschappelijke organisaties: instellingen die direct of indirect deel uitmaken van het dagelijks leven van de bij de cliëntenparticipatie betrokken personen;

  • e.

    regelingen: alle regelingen die door de GRSA2 worden uitgevoerd.

Artikel 40

Instellen en in stand houden cliëntenraad, taak en doelstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bevordert het instellen en in stand houden van de cliëntenraad.

  • 2.

    Met de instelling van de cliëntenraad en het overleg wordt beoogd meerwaarde te bereiken in de kwaliteit van dienstverlening bij de uitvoering van de wet.

  • 3.

    De cliëntenraad heeft tot taak het gevraagd en ongevraagd adviseren aan het dagelijks bestuur over alle onderwerpen die de vorming, de uitvoering en de controle van het gemeentelijke beleid ten aanzien van belanghebbenden betreffen.

  • 4.

    De cliëntenraad is niet bevoegd te adviseren naar aanleiding van klachten,

    bezwaarschriften en andere zaken die op individuele belanghebbenden betrekking hebben.

Artikel 41 Samenstelling van de cliëntenraad, de voorzitter en secretaris

  • 1. De cliëntenraad bestaat uit belanghebbenden en eventueel aangevuld met maximaal twee vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties.

  • 2. De cliëntenraad bestaat uit minimaal zes en maximaal tien personen (exclusief voorzitter en secretaris).

  • 3. Er wordt gestreefd naar een evenredige verdeling van het aantal leden van de cliëntenraad tussen de betrokken gemeenten.

  • 4. De vergaderingen worden voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter, die geen lid is van de cliëntenraad. De voorzitter heeft een adviserende stem.

  • 5. De voorzitter wordt voor de periode van vier jaar op persoonlijke titel benoemd door het dagelijks bestuur. De voorzitter kan eenmaal worden herbenoemd. Bij herbenoeming of voordracht van een nieuwe voorzitter is een advies van de cliëntenraad verplicht.

  • 6. Het lidmaatschap van de cliëntenraad is onverenigbaar met het lidmaatschap van de gemeenteraad of het college.

  • 7. De cliëntenraad wordt ondersteund door een ambtelijk secretaris die door het dagelijks bestuur wordt aangewezen.

  • 8. De ambtelijk secretaris draagt in ieder geval zorg voor:

  • a. uitnodiging voor de vergadering;

  • b. het in overleg met de voorzitter vaststellen van de agenda overeenkomstig de aangedragen voorstellen;

  • c. verzending van de agenda;

  • d. informatievoorziening ten behoeve van de leden en de voorzitter van de cliëntenraad;

  • e. reservering van de vergaderruimte;

  • f. verricht tevens taken als penningmeester;

  • g. vervanging van de voorzitter bij afwezigheid;

  • h. de verslaglegging van de vergaderingen, het samenstellen van de uitgebrachte adviezen en het bewaken van de voortgang en de afhandeling van de adviezen van de cliëntenraad aan het dagelijks bestuur.

Artikel 42 Benoeming van de leden

  • 1. Het dagelijks bestuur benoemt de leden van de cliëntenraad.

  • 2. De zittingsduur van de leden is vier jaar.

  • 3. De leden zijn maximaal een keer herbenoembaar.

  • 4. Bij ernstig disfunctioneren van een van de leden, kan de cliëntenraad het vertrouwen in dat lid opzeggen. De voorzitter onderzoekt in overleg met de partijen het geschil, zoekt naar een acceptabele oplossing en/of verzoekt aan het dagelijks bestuur om de benoeming van het betreffende lid in te trekken.

Artikel 43 Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van de cliëntenraad eindigt indien het lid geen belanghebbende of vertegenwoordiger van maatschappelijke organisaties meer is.

  • 2. Het lidmaatschap van de cliëntenraad eindigt indien het lid aftreedt.

  • 3. Het lidmaatschap van de cliëntenraad eindigt indien de zittingsduur als bedoeld in artikel 42, tweede lid is verlopen.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft het lid de functie vervullen totdat in de vacature is voorzien, met een maximale termijn van zes maanden.

  • 5. Het lidmaatschap van de cliëntenraad eindigt zodra het lid geen diensten van de GRSA2 meer afneemt.

Artikel 44 Werkwijze

  • 1. In het kader van cliëntenparticipatie vraagt het dagelijks bestuur de cliëntenraad om advies inzake het gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan zoals bedoeld in artikel 40 van deze verordening. De cliëntenraad adviseert niet over zaken die betrekking hebben op de Wet sociale werkvoorziening.

  • 2. Er is minimaal een keer per jaar een overleg met de betrokken wethouders en de cliëntenraad.

Artikel 45 Faciliteiten

  • 1. Ten behoeve van de cliëntenraad wordt jaarlijks in de begroting een budget opgenomen.

  • 2. Ten laste hiervan, kunnen ter beoordeling van het dagelijks bestuur, ondermeer kosten worden gebracht die verband houden met deskundigheidsbevordering, organisatiekosten het inhuren van externe deskundigen en voorlichting.

  • 3. De leden van de cliëntenraad en de voorzitter ontvangen voor het bijwonen van de vergaderingen van de cliëntenraad een algemene onkostenvergoeding per vergadering. De onkostenvergoeding is inclusief reiskosten en heeft geen invloed op de uitkering (artikel 31 lid 2 sub k van de wet).

  • 4. Het dagelijks bestuur is bevoegd om bij prijsontwikkelingen de onkostenvergoeding aan te passen.

  • 5. De gemeente stelt vergaderruimte en kopieerfaciliteiten beschikbaar.

Artikel 46 Adviezen cliëntenraad

  • 1. De adviezen van de cliëntenraad aan het dagelijks bestuur worden gegeven overeenkomstig de mening van de meerderheid van de cliëntenraad.

  • 2. Op verzoek kan het minderheidsstandpunt in het advies worden opgenomen.

  • 3. De cliëntenraad kan het dagelijks bestuur adviseren met betrekking tot de uitvoering van de regelingen, het voorgenomen beleid en wijzigingen van bestaand beleid.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 47 Beleidsregels

Onverminderd het bepaalde in deze verordening kan het dagelijks bestuur ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

Artikel 48 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 4, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 49 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 50 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, onder

intrekking van:

  • a.

    Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

  • b.

    Maatregelenverordening WWB, Bbz, Ioaw, Ioaz 2013

  • c.

    Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013

  • d.

    Verordening Langdurigheidstoeslag WWB

  • e.

    Verordening cliëntenparticipatie Werk en Inkomen.

Artikel 51 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Participatiewet’.