Regeling herziening waardebeschikking WOZ en navordering gemeentelijke belastingen 2004

Geldend van 01-01-2004 t/m heden

Intitulé

Regeling herziening waardebeschikking WOZ en navordering gemeentelijke belastingen 2004

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

gelet op hoofdstuk XV van de Gemeentewet, de Wet waardering onroerende zaken en de artikelen 16 en 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Inleiding

Het hoofd van de afdeling belastingen die is belast met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) heeft de bevoegdheid op grond van artikel 27 van die wet een waardebeschikking te herzien in het geval de waarde van een onroerende zaak te laag is vastgesteld. Daarnaast is het hoofd van de afdeling belastingen de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, tweede lid, van de Gemeentewet. Op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is hij bevoegd in het geval waarin een aanslag ten onrechte niet is opgelegd of de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting na te vorderen. Navordering en herziening kunnen plaatsvinden indien er sprake is van een nieuw feit. Een feit dat de ambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen reden zijn voor herziening of navordering, behalve in het geval dat de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. In deze regeling is bepaald in welke gevallen het hoofd van de afdeling Belastingen tot herziening of navordering kan besluiten. De criteria bevatten algemene uitgangspunten maar deze zijn niet limitatief bedoeld.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    waardebeschikking: een beschikking vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken;

  • b.

    aanslag: een aanslag of een kennisgeving als bedoeld in artikel 233a, tweede lid, van de Gemeentewet;

  • c.

    gemeentelijke belastingen: de belastingen als bedoeld in artikel 219, eerste lid, van de Gemeentewet.

Artikel 2 Herziening te laag vastgestelde waarde

  • 1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde van een onroerende zaak op een te laag bedrag is vastgesteld, kan de ambtenaar belast met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken de beschikking waarbij die waarde is vastgesteld, herzien bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2. Herziening op grond van het eerste lid vindt alleen plaats in de gevallen waarin:

    • a.

      sprake is van een kennelijk onjuist vastgestelde waarde, en

    • b.

      niet sprake is van:

      1e. een feit dat de bedoelde ambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn;

      2e. een bij de belanghebbende opgewekt, in rechte te beschermen vertrouwen dat de oorspronkelijk vastgestelde waarde juist was;

      3e. een gewijzigd inzicht in de toepassing van de wettelijke bepalingen.

Artikel 3 Kennelijk onjuist vastgestelde waarde

  • 1. Er is sprake van een ‘kennelijk onjuist vastgestelde waarde’ als bedoeld in artikel 2, tweede lid, indien de vastgestelde waarde een dermate grote afwijking vertoont van hetgeen bij belanghebbende bekend is te achten met betrekking tot de waarde van de onroerende zaak, dat bij hem niet het vertrouwen kan zijn gewekt dat de vastgestelde waarde juist kan zijn.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 2 is er sprake van een kennelijk onjuist vastgestelde waarde als bedoeld in het eerste lid indien blijkt dat de waarde had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste 20 percent met een minimum van € 25.000,-- hoger is dan de waarde zoals deze is vastgesteld bij de beschikking die wordt herzien.

Artikel 4 Navordering te weinig geheven belasting

  • 1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld dan wel een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen de te weinig geheven belasting navorderen.

  • 2. Navordering op grond van het eerste lid vindt plaats in de gevallen waarin:

    • a.

      sprake is van een kennelijk onjuiste aanslag, en

    • b.

      niet sprake is van:

      1e. een feit dat de bedoelde ambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, behoudens in het geval dat de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is;

      2e. een bij de belanghebbende opgewekt, in rechte te beschermen vertrouwen dat de oorspronkelijk opgelegde aanslag juist was;

      3e. een gewijzigd inzicht in de toepassing van de wettelijke bepalingen.

Artikel 5 Kennelijk onjuiste aanslag

  • 1. Er is sprake van een ‘kennelijk onjuiste aanslag’ als bedoeld in artikel 4, tweede lid, indien de aanslag een dermate grote afwijking vertoont van hetgeen bij belanghebbende bekend is te achten met betrekking tot zijn belastingschuld, dat bij hem niet het vertrouwen kan zijn gewekt dat de aanslag juist kan zijn.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 4 is er sprake van een kennelijk onjuiste aanslag als bedoeld in het eerste lid indien blijkt dat voor:

    • a.

      de onroerende-zaakbelastingen de belasting

      1e. had moeten worden geheven met toepassing van een vastgestelde waarde die tenminste 20 percent met een minimum van € 25.000,-- hoger had moeten zijn dan de waarde zoals deze op het aanslagbiljet is vermeld, of

      2e. is geheven met toepassing van een waarde die lager is dan de vastgestelde waarde zoals vermeld op de waardebeschikking van de desbetreffende onroerende zaak;

      3e. het tarief voor niet-woningen in plaats van het tarief voor woningen;

    • b.

      de hondenbelasting de belasting had moeten worden geheven naar een groter aantal honden dan het op de aanslag vermelde aantal honden;

      de overige gemeentelijke belastingen de belasting had moeten worden geheven met toepassing van een hogere grondslag dan de op de aanslag of de kennisgeving vermelde grondslag.

Artikel 6 Termijn voor herziening of navordering

  • 1. De bevoegdheid tot het vaststellen van een herziening van de vastgestelde waarde vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de oorspronkelijke waardebeschikking.

  • 2. De bevoegdheid tot vaststelling van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van het uitstel verlengd.

  • 3. Voor de toepassing van het vorige lid wordt de belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt.

  • 4. Als een herziening van de vastgestelde waarde als bedoeld in artikel 2 leidt tot het vaststellen van een navorderingsaanslag als bedoeld in artikel 4, dan dient de navorderingsaanslag te worden vastgesteld binnen acht weken na het tijdstip waarop de beschikking waarbij de waarde is herzien, is vastgesteld.

Artikel 7 Voorafgaande mededeling

Voordat hij tot herziening van een vastgestelde waarde respectievelijk een navordering overgaat, doet de bevoegde ambtenaar hiervan aan de belanghebbende respectievelijk belastingplichtige schriftelijk mededeling van de omstandigheden, welke naar zijn oordeel de herziening respectievelijk de navordering rechtvaardigen. Daarbij wordt de belanghebbende respectievelijk de belastingplichtige in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de dagtekening van de schriftelijke mededeling hierop te reageren.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en is van toepassing met ingang van 1 januari 2004.

  • 2. Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling herziening waardebeschikking WOZ en navordering gemeentelijke belastingen 2004.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2003.