Regeling bestuurlijke boeten 2004

Geldend van 01-01-2004 t/m heden

Intitulé

Regeling bestuurlijke boeten 2004

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

gelet op hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 231, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet en artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Reikwijdte

Deze regeling bevat beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is.

Artikel 2 Begrip belanghebbende

Onder de belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

Artikel 3 Toerekening

Een handeling of nalatigheid van een derde die voor of namens de belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

Artikel 4 Verzuimboete/vergrijpboete

  • 1. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen aan te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld legt de heffingsambtenaar geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. De belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.

  • 2. De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handeling of nalatigheid waarbij sprake is van opzet dan wel grove schuld. De heffingsambtenaar dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.

Artikel 5 Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven alsmede bij het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van belastingen die op aangifte moeten worden voldaan, maakt de heffingsambtenaar een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

Artikel 6 Gelijktijdigheid

  • 1. De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats. Uitzonderingen zijn met name de gevallen in de artikelen 67e, derde lid, en 67f, vijfde lid, AWR.

  • 2. Een afzonderlijke boetebeschikking wordt gegeven in de gevallen waarin een boete kan worden opgelegd terwijl geen belasting verschuldigd is, dan wel geen belastingaanslag wordt of kan worden vastgesteld.

Artikel 7 Ambtshalve vermindering

  • 1. Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

  • 2. De termijn waarbinnen de belanghebbende kan verzoeken om vermindering van de boete bedraagt drie jaar, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

  • 3. De heffingsambtenaar vermindert in elk geval ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

Hoofdstuk 2

Afdeling A Algemene bepalingen met betrekking tot verzuim- en vergrijpboeten

Artikel 8 Dag van betaling

Voor de toepassing van dit besluit geldt als dag van betaling:

  • a.

    bij betalingen per bank of Postbank de datum van bijschrijving op de giro- of bankrekening van de gemeente;

  • b.

    bij contante betaling aan het loket de datum waarop het bedrag aan het loket is betaald.

Artikel 9 Karakter boete

  • 1. Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

  • 2. De aan de belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten, toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete is of zal worden opgelegd.

Artikel 10 Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken 3en 4 van dit besluit. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk 5 van dit besluit).

Artikel 11 Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de belanghebbende en de wijze waarop de heffingsambtenaar de zaak behandelt.

Artikel 12 Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 67j AWR)

Indien de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht ter zake van dit gedrag een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

Artikel 13 Verhoor (artikel 67l AWR)

  • 1. Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 67l van de AWR indien de heffingsambtenaar de belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen.

  • 2. Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat de belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht.

  • 3. De belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de heffingsambtenaar kan de belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

  • 4. De belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

  • 5. De belanghebbende kan zich tijdens het verhoor doen bijstaan.

  • 6. Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, vóór het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd. Indien de heffingsambtenaar wéét dat de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.

  • 7. De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. De belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

Artikel 14 Recht op inzage (artikel 67m AWR)

Het aan de belanghebbende in artikel 67m van de AWR toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar de belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

Artikel 15 Mededelingsplicht (artikel 67g AWR)

  • 1. De in artikel 67g, tweede lid, AWR bedoelde mededeling geschiedt schriftelijk.

  • 2. Bij het opleggen van een verzuimboete vermeldt de mededeling het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de voor de berekening van de boete gehanteerde uitgangspunten.

  • 3. Bij het opleggen van een vergrijpboete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens de bijzondere omstandigheden te vermelden van hoofdstuk 6 van dit besluit die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

Artikel 16 Begrijpelijke taal (artikel 67g, derde lid, AWR)

Indien de heffingsambtenaar weet dat de belanghebbende noch zijn gemachtigde de Nederlandse taal voldoende begrijpt, vult hij de mededeling aan met een vertaling daarvan, althans een korte weergave in een voor de belanghebbende of zijn gemachtigde begrijpelijke taal.

Artikel 17 Termijnoverschrijding

Indien de belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de heffingsambtenaar hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de heffingsambtenaar aantoont dat deze stelling van de belanghebbende niet juist is.

Artikel 18 Overlijden van belanghebbende (artikel 67i AWR)

Indien de heffingsambtenaar binnen drie jaar na het tijdstip van overlijden van de belanghebbende daarvan op de hoogte raakt en hem geen verzoek heeft bereikt om de boetebeschikking te vernietigen, dan wel de boete te verminderen, past hij artikel 67i, tweede en derde lid, AWR ambtshalve toe.

Afdeling B Bijzondere bepalingen met betrekking tot vergrijpboeten

Artikel 19 Kennisgeving/hoorplicht (artikel 67k AWR)

  • 1. De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk.

  • 2. De heffingsambtenaar geeft de belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten.

  • 3. Indien de belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

  • 4. Artikel 16 van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20 Una via (artikelen 67o en 69a AWR)

  • 1. Het ‘una via’-beginsel sluit het opleggen van een vergrijpboete op grond van de artikelen 67d of 67e AWR uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat de belanghebbende aan de hem daartoe gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). Omgekeerd sluit het opleggen van een vergrijpboete aan de belanghebbende strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit.

  • 2. Het eerste lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat bepaald gedrag onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de heffingsambtenaar tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afwikkeling wordt gekozen of dat er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

Hoofdstuk 3 Verzuimboeten

Artikel 21 Aanslagbelastingen (artikel 67a AWR)

  • 1. Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig tijdig doen van aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde, vijfde/volgend verzuim.

  • 2. Van een tweede respectievelijk derde, vierde, vijfde/volgend verzuim is sprake, indien de belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingtijdvakken éénmaal respectievelijk tweemaal, driemaal, viermaal of meer in verzuim is geweest.

  • 3. Wordt de aanslag op een positief bedrag vastgesteld, dan legt de inspecteur in geval van een eerste, tweede en derde, vierde, vijfde/volgend verzuim een boete op van respectievelijk € 113,- € 340,- € 567,- € 794,- of € 1.134,-.

    Wordt de aanslag op nihil of op een negatief bedrag vastgesteld, dan legt de heffingsambtenaar een boete op van respectievelijk € 22,- € 68,- € 113,- € 158,- of € 226,-. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een op een positief bedrag vastgestelde aanslag verstaan een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen positief is. Onder een op nihil of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen nihil of negatief is.

  • 4. De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten die gelijktijdig met een nihil aanslag of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd en verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. Er wordt hierbij evenmin onderscheid gemaakt tussen een verzuim wegens het niet doen van aangifte en een verzuim wegens het niet tijdig doen van aangifte. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld telt het verzuim niet mee voor de reeks verzuimen.

  • 5. Indien bij vermindering of teruggaaf van belasting van een op een positief bedrag vastgestelde aanslag de aanslag op nihil of op een negatief bedrag wordt vastgesteld, wordt een ingevolge de eerste volzin van het derde lid van deze paragraaf opgelegde verzuimboete verminderd tot het in de tweede volzin van het derde lid voor het betreffende verzuim vermelde bedrag.

Hoofdstuk 4 Vergrijpboeten

Artikel 25 Algemeen

  • 1. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.

  • 2. Ingeval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25% van het bedrag van de aanslag.

  • 3. In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50% van het bedrag van de aanslag.

  • 4. Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van de belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

  • 5. Het in het vierde lid neergelegde beginsel vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

Artikel 26 Aanslagbelastingen (artikel 67d AWR)

  • 1. Gelijktijdig met de aanslag legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op indien een aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan.

  • 2. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.

  • 3. De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag. Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van opgelegde voorlopige aanslagen.

Artikel 27 Aanslagbelastingen (artikel 67e AWR)

Met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen.

In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

Hoofdstuk 5 Bijzondere omstandigheden

Artikel 28 Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken 3 en 4 bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

Artikel 29 Strafverzwarende omstandigheden

  • 1. In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake als aan de belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50% van het bedrag van de aanslag en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100% van het bedrag van de aanslag. Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering volgens artikel 76, tweede lid van de AWR of op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

  • 3. De ernst van het te beboeten gedrag kan aanleiding geven de op de voet van artikel 4.25, tweede en derde lid, van deze regeling, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100% van het bedrag van de aanslag. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van fraude of zwendel. Van fraude of zwendel is met name sprake in geval van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100% van het bedrag van de aanslag.

  • 4. Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

Artikel 30 Wanverhouding/Verzachtende omstandigheden

Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken 3 en 4 op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

Artikel 31 Financiële omstandigheden

Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 32 Overgangsrecht

  • 1. Dit besluit is van toepassing met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen op of na de achtste dag na de bekendmaking van deze regeling, maar niet eerder dan 1 januari 2004.

  • 2. Voor het bepalen van het aantal verzuimen als bedoeld in de artikelen 21 en 23 van dit besluit, worden mede in aanmerking genomen, de verzuimen die zijn begaan voor de in het eerste lid genoemde datum.

Artikel 33 Slotbepaling

Dit besluit wordt aangehaald als Regeling bestuurlijke boeten 2004.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2003.