Bezoldigingsregeling gemeente Vlissingen

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Bezoldigingsregeling gemeente Vlissingen

Vastgesteld door het college van B&W te Vlissingen op 16 december 2014

Burgemeester en wethouders van Vlissingen;

  • .

    gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;

  • .

    gelet op artikel 160 van de Gemeentewet

  • .

    gelet op artikel 3 van de CAR/UWO van de gemeente Vlissingen;

  • .

    gelet op de instemming van de commissie voor het Georganiseerd Overleg te Vlissingen;

 

besluiten:

 

vast te stellen het navolgend “Bezoldigingsregeling gemeente Vlissingen”

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

  • .

    Werkgever: het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen;

 

  • .

    Algemeen directeur: de functionaris als bedoeld in het “Organisatiebesluit gemeente Vlissingen 2009” dan wel zijn plaatsvervanger;

 

  • .

    Afdeling: de organisatorische eenheid zoals bedoeld in het “Organisatiebesluit gemeente Vlissingen 2009“;

 

  • .

    Personeelsbeoordeling: de beoordeling van de medewerker door de manager zoals bedoeld in de regeling ‘jaargesprekken en personeelsbeoordeling’;

 

  • .

    Salaris: het bedrag van het schaalsalaris dat aan de medewerker is toegekend, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;

 

  • .

    Bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de medewerker toegekende emolumenten en toelagen - niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in deze regeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de waarnemingstoelage;

 

  • .

    Functieschaal: het niveau van de functie, vastgesteld overeen­komstig het ODRP-functiewaarderingssysteem Vlissingen 2008;

 

  • .

    Aanloopschaal:het niveau direct onder de functieschaal;

 

  • .

    Uitloopschaal: het niveau direct boven de functieschaal;

 

  • .

    Periodiek: De stappen waaruit een salarisschaal is opgebouwd, waarbij de salarisopbouw tussen het minimum- en maximumbedrag behorend bij de betreffende salarisschaal die in bijlage IIa van de CAR-UWO is opgenomen;

 

  • .

    Maximumsalaris: het hoogste bedrag van een schaal, dat kan worden bereikt door jaarlijkse salarisverhogingen;

  • .

    Functiewaarderingsonderzoek: het onderzoek als bedoeld in het ODRP functiewaarderingssysteem Vlissingen 2008 (Gemeenteblad X.05);

 

  • 1.

    Hoofdgroep: de hoofdgroep als bedoeld in het ODRP-functiewaarderingssysteem Vlissingen 2008, welke is gebaseerd op het werk- en denkniveau;

 

  • .

    Functie: het samenstel van werkzaamheden door de medewerker te verrichten en beschreven overeenkomstig het ODRP-functiewaarderingssysteem Vlissingen 2008.

 

 

Hoofdstuk 2 Salaris

Artikel 2. Ingang recht op bezoldiging

  • 1.

    Het recht op bezoldiging begint op de dag waarop de aanstelling van de medewerker ingaat. Indien in het aanstellingsbesluit geen datum van ingang is vermeld, begint het recht op bezoldiging op de dag, waarop de medewerker feitelijk in dienst is getreden.

  • 2.

    Het recht op bezoldiging eindigt, in geval van ontslag, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

Artikel 3. Salaris bij deeltijd

Het salaris van de medewerker met een niet-volledige werktijd wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige werktijd.

Artikel 4. Berekening over gedeelte van een maand

Wanneer het salaris, een emolument of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.

Artikel 5. Bepalen salarisschaal

  • 1.

    De salarissen van de medewerkers, wier salaris niet bij of krachtens de wet is geregeld, worden vastgesteld op de bedragen volgens de schalen die zijn opgenomen in bijlagen IIa van de CAR of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag, opgenomen in de bij deze regeling horende bijlage A.

  • 2.

    Het college bepaalt de voor de medewerker geldende salarisschaal met inachtneming van:

  • a.

    de resultaten van een functiewaarderingsonderzoek;

  • b.

    de vastgestelde conversietabel en

  • c.

    regels inzake de toekenning van de bezoldiging.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot de uitvoering van een functiewaarderingsonderzoek en de daarbij te hanteren methode.

  • 4.

    Zonder voorafgaand ontslag kan voor een medewerker geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal.

  • 5.

    Een verlaging van het salaris kan wel plaatsvinden:

  • .

    bij definitieve herplaatsing van een medewerker van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid als bedoeld in artikel 3:1, zevende lid CAR-UWO rekening houdend met artikel 5a:9 CAR-UWO;

  • .

    bij definitieve herplaatsing van een arbeidsongeschikte medewerker als bedoeld in artikel 7:16, tweede lid CAR-UWO;

  • .

    bij herplaatsing wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de eigen functie als bedoeld in artikel 8:6 CAR-UWO en

  • .

    bij het opleggen van een disciplinaire straf, als bedoeld in hoofdstuk 16 van de CAR-UWO.

Artikel 6. Uitgangspunten toekennen bezoldiging

  • 1.

    Bij de toekenning van de bezoldiging wordt uitgegaan van de volgende factoren:

    • a.

      de functieschaal waarin de medewerker is ingedeeld;

    • b.

      de wijze van functievervulling, welke wordt vastgesteld door middel van een personeelsbeoordeling conform de regeling jaargesprekken en personeelsbeoordeling en de beleidslijn beoordelen en flexibel belonen.

  • 2.

    De functieschaal vormt met de aanloopschaal en uitloopschaal een salaris­band.

  • 3.

    De aan de functie verbonden bezwarende omstandigheden (inconveniënten) zijn niet opgenomen in het systeem van functiewaardering, omdat er van wordt uitgegaan dat deze bezwaren in principe zoveel mogelijk moeten worden verminderd door gepaste technische en/of organisatorische voorzie­ningen. Voor zover dit niet mogelijk is, kunnen zij afhankelijk van de bezwa­ren worden gecom­penseerd in tijd en/of geld.

  • 4.

    Door het college zijn nadere regels vastgesteld ten behoeve van de uitvoering het bezoldigingsbeleid in de beleidslijn beoordelen en flexibel belonen.

 

Artikel 7. Vaststellen salaris bij indiensttreding

  • 1.

    Bij indiensttreding kent de werkgever de medewerker het salaris toe, dat in de op zijn functie betrekking hebbende salarisschaal is vermeld bij periodiek 0.

  • 2.

    Indien daartoe naar het oordeel van de werkgever aanleiding bestaat, kan van het bepaalde in het vorige lid worden afgeweken door het toekennen van een hoger salaris, niet zijnde hoger dan het maximumsalaris van de betreffende salarisschaal. Argumenten hiervoor zijn gelegen in:

    • a.

      het hebben van aantoonbare relevante werkervaring;

    • b.

      de aansluiting van het aangetoonde salaris van de vorige dienstbetrekking ten opzichte van de huidige dienstbetrekking.

  • 3.

    Indien de medewerker bij indiensttreding naar verwachting nog niet volledig voldoet aan de eisen die de functie stelt, wordt hij ingeschaald in de aanloopschaal.

 

Artikel 8. Bevordering tot de functieschaal

1. Bevordering tot de functieschaal vindt plaats als de medewerker volledig:

  • a. alle bestanddelen van de functie vervult en;

    • b.

      voldoet aan de eisen ten aanzien van opleiding, ervaring, kennis en vaardigheden die aan de functievervulling worden gesteld.

2. Aangenomen wordt dat de functie volledig wordt vervuld na een diensttijd bij functies ingedeeld in hoofdgroep:

  • a. I en II: van ½ jaar;

  • b. III: van 1 jaar;

  • c. IV: van 2 jaar;

  • dvan 3 jaar. V:

ar.

3. Aan de hand van de personeelsbeoordeling is verlen­ging van de in het tweede lid bedoelde termijn mogelijk.

 

Artikel 9. Bevordering tot de uitloopschaal

1. Bevordering tot de uitloopschaal vindt plaats als de medewerker vijf jaar het maximumsalaris van de functieschaal heeft genoten en gedurende deze tijd:

  • a.

    zijn functie volledig heeft vervuld en

  • b.

    voor wat betreft de functievervulling in opvallende mate is uitge­gaan boven de hieraan gestelde eisen.

2. Op grond van uitzonderlijke prestaties kan de in het eerste lid bedoelde termijn worden ingekort.

3. Het gestelde in eerste en tweede lid, wordt bepaald aan de hand van de personeelsbeoordeling.

4. Geen uitloopschaal is verbonden aan de functies ingedeeld in de schalen boven 11a.

Artikel 10. Bezoldiging bij functiewijziging

  • 1.

    Indien aan een medewerker een functie wordt opgedragen waaraan een hogere functieschaal is verbonden, daaronder begrepen een herziening van het functieniveau, wordt hij geplaatst in de aanloopschaal.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt, indien op de datum van functiewijziging de verlaten feitelijke salarisschaal gelijk is aan de nieuwe aanloopschaal, en in de feitelijke salarisschaal gedurende één jaar of langer de maximumbezoldiging werd genoten, wordt de medewerker geplaatst in de functieschaal. De in de verlaten schaal, die derhalve als functieschaal werd aangemerkt, doorgebrachte diensttijd telt niet mee voor plaatsing in de nieuwe uitloopschaal.

  • 3.

    Indien na toepassing van het gestelde in het tweede lid het maximum van de aanloop­schaal wordt bereikt voor afloop van de termijnen genoemd in artikel 8 tweede lid, vindt plaatsing in de functieschaal plaats één jaar na het bereiken van het maximum, tenzij de beoorde­ling als bedoeld in artikel 6, eerste lid sub b, plaatsing in de functieniveau verhindert.

  • 4.

    Indien op de datum van functiewijziging de verlaten feitelijke salarisschaal gelijk is aan de nieuwe functieschaal, en de feitelijke salarisschaal derhalve als uitloopschaal werd aangemerkt, dan telt, in afwijking van het bepaalde in lid 1, de in die uitloopschaal doorgebrachte diensttijd vermeerderd met één jaar mee voor de bepaling van het tijdstip van plaatsing in de nieuwe uitloopschaal. 

 

Artikel 11. Vaststellen salaris in nieuwe salarisschaal

  • 1.

    Wanneer voor de medewerker een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsalaris, wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op het bedrag, gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de medewerker in de oude schaal zou hebben genoten, zulks onverminderd het bepaalde in artikel13.

  • 2.

    Indien het salarisverschil tussen het naast hogere bedrag in de nieuwe schaal en het oude salaris minder bedraagt dan 75% van het salarisverschil tussen het bedrag dat de medewerker aan salaris zou hebben ontvangen indien hij niet zou zijn overgegaan naar de nieuwe schaal, maar in zijn oude schaal een periodieke verhoging zou hebben gekregen, en het bedrag van zijn oude salaris, wordt de medewerker in de nieuwe schaal ingeschaald op het bedrag dat direct volgt op het naast hogere bedrag.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 12 wordt het salaris in de nieuwe salarisschaal verhoogd tot een bedrag in die schaal, zodra en voor zover zulks nodig is om te bereiken dat het nieuwe salaris blijft uitgaan boven het salaris dat de ambtenaar in de oude schaal zou hebben genoten.

HOOFDSTUK 3 PERIODIEKE VERHOGING

Artikel 12. Toekenning periodieke verhoging

  • 1.

    Het salaris van de medewerker wordt bij voldoende functioneren binnen de voor hem geldende salarisschaal jaarlijks periodiek verhoogd tot het naast hogere bedrag. Dit geldt niet voor de medewerker die het maximum van de voor hem geldende schaal reeds heeft bereikt.

  • 2.

    Voorafgaand aan de salarisverhoging is een personeelsbeoordeling zoals opgenomen in de regeling jaargesprekken en personeelsbeoordeling vereist.

  • 3.

    Een mogelijke salarisverhoging wordt voor de eerste maal met ingang van 1 januari na de datum van indiensttreding toegekend.

  • 4.

    Een verhoging als bedoeld in het eerste lid gaat in per 1 januari nadat de personeelsbeoordeling heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    De diensttijd die als medewerker in tijdelijke dienst wordt doorgebracht en die onmiddellijk gevolgd wordt door een aanstelling, komt in aanmerking voor een beoordeling en de daaruit voortvloeiende salarisconsequentie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 13. Extra periodieke verhoging

  • 1.

    Aan de medewerker, die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, kan een extra periodiek worden toegekend op grond van:

    • a.

      buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;

    • b.

      andere door het college van voldoende belang geachte, werkzaamheden.

  • 2.

    Voorafgaand aan de salarisverhoging is een personeelsbeoordeling zoals opgenomen in de regeling jaargesprekken en personeelsbeoordeling vereist.

  • 3.

    Een verhoging als bedoeld in het eerste lid gaat in per 1 januari nadat de personeelsbeoordeling heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in de beleidslijn beoordelen en flexibel belonen.

Artikel 14. Niet toekennen periodieke verhoging

  • 1.

    Bij onvoldoende bekwaamheid, geschiktheid of ijver van de medewerker wordt geen periodieke salarisverhoging toegekend als bedoeld in artikel 12.

  • 2.

    Aan de beslissing tot toepassing van het bepaalde in het eerste lid, ligt altijd een personeelsbeoordeling ten grondslag.

  • 3.

    De werkgever kan bepalen, dat bij het verbeteren van het functioneren van de medewerker, de salarisverhoging, al dan niet met terugwerkende kracht, alsnog wordt toegekend.

  • 4.

    Een beslissing tot toepassing van het eerste lid wordt de medewerker tijdens het beoordelingsgesprek, doch in elk geval voor de datum waarop anders de salarisverhoging zou ingaan, medegedeeld, onder vermelding van de redenen welke tot de beslissing hebben geleid.

  • 5.

    Toepassing van dit artikel vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in de beleidslijn beoordelen en flexibel belonen.

 

Artikel 15. Periodieke salarisverhoging bij ziekte

Een verhindering wegens ziekte als bedoeld in hoofdstuk 7 van de CAR-UWO is niet van invloed op het tijdstip van toekenning van periodieke salarisverhogingen.

Hoofdstuk 4 Toelagen

Artikel 16. Persoonlijke toelage

  • 1.

    Aan de medewerker die het maximum van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt kan door het college, wanneer daartoe naar zijn oordeel op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat, een toelage worden toegekend.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde toelage is niet hoger dan 10 procent van het salaris van de betrokken medewerker, met dien verstande dat de som van dat salaris en die toelage het hoogste bedrag van de naasthogere salarisschaal niet overschrijdt.

 

 

 

Artikel 17. Toelage bij salaris onder minimumloon

  • 1.

    Indien het salaris minder is dan het maandbedrag van het minimumloon, dat krachtens de artikelen 7, 8 en 14 van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Stb. 1968, 657) geldt voor werknemers van dezelfde leeftijd als de medewerker, wordt hem een toelage toegekend ten bedrage van het verschil.

  • 2.

    Voor de medewerker met een niet volledige werktijd, wordt het voor werknemers van dezelfde leeftijd geldende minimumloon geacht te zijn vastgesteld op een evenredig deel van het minimumloon bij een volledige werktijd.

Artikel 18. Toelage Onregelmatige Dienst

  • 1a. Van toepassing tot 1-4-2015 (ingangsdatum nieuwe werktijdenregeling):

  • Het college kent een toelage toe aan de medewerker, voor wie een salarisschaal geldt met een lager maximumsalaris dan schaal 9 en voor wie werktijden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 3:3 van de CAR.

  • 1b. Van toepassing vanaf 1-4-2015 (ingangsdatum nieuwe werktijdenregeling):

  • Het college kent een toelage toe aan de medewerker, die onder de bijzondere regeling van de werktijden valt, voor wie een salarisschaal geldt met een lager maximumsalaris dan schaal 9 en voor wie werktijden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 3:3 van de CAR.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de medewerker geldende salaris per uur. Dit percentage bedraagt:

    • a.

      20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 8 uur en tussen 18 en 22 uur;

    • b.

      40% voor de uren op zaterdag tussen 6 en 22 uur;

    • c.

      40% voor de uren op maandag tot en met zaterdag tussen 0 en 6 uur en tussen 22 en 24 uur;

    • d.

      65% voor de uren op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, lid 3, van de CAR;

met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur, dat is afgeleid van het maximumsalaris van schaal 6 zoals opgenomen in bijlage IIa van de CAR.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kan het college een regeling treffen, welke het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

Artikel 19. Afbouwtoelage bij blijvende verlaging bezoldiging

  • 1.

    Aan de medewerker wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 18 een blijvende verlaging ondergaat, wordt door het college een afbouwtoelage toegekend, indien:

    • a.

      die blijvende verlaging tenminste 3% bedraagt van de som van het salaris en de toelagen bedoeld in artikel 18 en

    • b.

      de medewerker de toelage, als bedoeld in artikel 18, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende tenminste 2 jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt aan de medewerker van 55 jaar of ouder, wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage, als bedoeld in artikel 18, een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage toegekend indien: de medewerker de toelage als bedoeld in artikel 18 direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende tenminste 10 jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage gaat, wanneer de medewerker de leeftijd van 55 jaar bereikt en hij, onmiddellijk voor de aanvang van die toelage, gedurende ten minste 10 jaren zonder wezenlijke onderbreking een toelage als bedoeld in artikel 18 heeft genoten, over in een blijvende toelage als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.

  • 5.

    De afbouwtoelage als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

  • a.

    75% van de oorspronkelijke toelage, gedurende het eerste jaar;

  • b.

    50% van de oorspronkelijke toelage, gedurende het tweede jaar en

  • c.

    25% van de oorspronkelijke toelage, gedurende het derde jaar.

Het tijdvak gedurende welke deze afbouw wordt toegepast is nooit langer dan de periode dat de medewerker de toelage als bedoeld in artikel 18 heeft genoten.

 

Artikel 20. Arbeidsmarkttoelage

  • 1.

    Aan de medewerker kan een arbeidsmarkttoelage worden toegekend. Mogelijke redenen om deze toelage toe te kennen zijn:

  • a.

    het voorkomen van uitstroom van de betreffende medewerker;

  • b.

    het aantrekken van potentiële medewerkers, die zonder een dergelijke toelage niet in dienst zouden treden.

  • 2.

    Voorwaarde voor het toekennen van de toelage is dat geschikte kandidaten voor betreffende functie (aantoonbaar) schaars zijn op de arbeidsmarkt, na advies van P&O besluit de algemeen directeur of de toelage kan worden toegekend.

  • 3.

    Indien het een huidige medewerker betreft, is minimaal een voldoende beoordeling een vereiste voor het toekennen van de toelage.

  • 4.

    De arbeidsmarkttoelage wordt toegekend voor een tijdvak van minimaal één jaar en maximaal vier jaar.

  • 5.

    De hoogte van de arbeidsmarkttoelage bedraagt maximaal 10% van de bruto jaarsalaris.

  • 6.

    Uitbetaling van de arbeidsmarkttoelage vindt eenmaal per jaar achteraf plaats.

  • 7.

    Een arbeidsmarkttoelage kan niet tegelijkertijd worden toegekend met andere beloningsinstrumenten in het kader van het flexibele beloningsbeleid of wanneer de medewerker een salarisgarantie of uitloopschaal heeft.

 

Artikel 21. Employabilitytoelage

  • 1.

    Aan de medewerker kan een employabilitytoelage worden toegekend wanneer de medewerker solliciteert of wordt geplaatst in een andere (tijdelijke) functie met een gelijke functieschaal of in een functie die (nog) niet is gewaardeerd.

  • 2.

    Voorwaarde voor het toekennen van de toelage is dat de inzetbaarheid van de medewerker wordt vergroot door de functiewijziging en dat uit de beoordeling door de manager blijkt dat de medewerker zich zichtbaar voldoende heeft ontwikkeld en dat de beoordeling op werkprestaties en houding zeer goed is.

  • 3.

    De manager van de afdeling bepaalt te allen tijde of het wenselijk is een voorstel te doen aan de algemeen directeur voor toekenning van een employabilitytoelage. Het voorstel wordt getoetst door P&O voordat besluitvorming plaats vindt door de algemeen directeur.

  • 4.

    De employabilitytoelage wordt achteraf toegekend, één jaar na invulling van de nieuwe functie.

  • 5.

    De hoogte van de toelage bedraagt 5% van het bruto jaarsalaris en wordt eenmalig verstrekt.

  • 6.

    Indien sprake is van een hogere salarisinpassing door een aangepaste functiebeschrijving, kan de ingangsdatum hiervan niet in dezelfde periode liggen als de periode waarvoor de employabilitytoelage is toegekend,

  • 7.

    Een employabilitytoelage kan niet tegelijkertijd worden toegekend met andere beloningsinstrumenten in het kader van het flexibele beloningsbeleid of wanneer de medewerker een salarisgarantie of uitloopschaal heeft.

 

Artikel 22. Gratificatie

Aan de medewerker kan een gratificatie zoals opgenomen in artikel 15:1:28 van de CAR/UWO worden toegekend, met inachtneming van de bepalingen in de beleidslijn beoordelen en flexibel belonen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 23. Onvoorziene gevallen

Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, beslist het college .

Artikel 24. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Bezoldigingsregeling gemeente Vlissingen’ en treed in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    De ‘'Algemene salarisverordening Vlissingen 1995’, alsmede de ‘Regeling Bezoldigingsbeleid 1995’, worden met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken.

Vlissingen, 17 december 2014

Burgemeester en wethouders van Vlissingen

de secretaris,

 

 

de burgemeester,

drs. H.W. Moerdijk RA

A.M. Demmers-van der Geest

Bijlage A

behorende bij de Bezoldigingsregeling gemeente Vlissingen en geldende vanaf 1 januari 1995

 

  • 1.

    De bezoldiging van de algemeen directeur / gemeentesecretaris 

 

wordt door het college vastgesteld en geschiedt maximaal naar schaal 16.(gew. 25.4.96/0-4)