Regeling vervallen per 01-01-2011

Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007

Geldend van 15-07-2009 t/m 05-10-2009

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.  de verordening: de Algemene subsidieverordening Overijssel 2005;

  • b.  Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.  cofinanciering: ten minste één andere partij dan de aanvrager en de provincie draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit;

  • d.  prestatiesubsidie: de subsidie, waarbij de subsidieontvanger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten óf wordt gestuurd op prestaties, óf op een combinatie van prestaties, bedrijfsvoering of middelen en waartegenover geen rechtstreekse baat staat voor de provincie.

  • e.  stimuleringssubsidie: de subsidie die aan het bestaan van een organisatie bijdraagt of bepaalde activiteiten aanmoedigt of ondersteunt;

  • f.  subsidietijdvak: een aaneengesloten periode waarvoor een subsidieplafond of deelplafond is vastgesteld;

  • g.  bovengemeentelijk: de activiteiten vinden plaats in ten minste twee gemeenten;

  • h.  regionaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste drie gemeenten;

  • i.  provinciaal: de activiteiten vinden plaats in ten minste zestien gemeenten.

Artikel 1.2. Toepassingsbereik

1

Dit besluit is van toepassing op alle door Gedeputeerde Staten te verstrekken subsidies met uitzondering van de subsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer en de Programma Beheer subsidies.

Artikel 1.3. Subsidievormen

  • 2

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken als prestatiesubsidie of als stimuleringssubsidie.

  • 2.  Tenzij anders bepaald verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie als prestatiesubsidie.

Artikel 1.4. Subsidieplafond en wijze van behandelen van aanvragen

3

Indien Gedeputeerde Staten een subsidieplafond vaststellen, worden subsidieaanvragen behandeld in volgorde van ontvangst. Hierbij geldt dat wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.

Artikel 1.5. Stapeling

  • 1.  Indien voor een activiteit subsidie kan worden verstrekt op grond van twee of meer paragrafen van dit uitvoeringsbesluit, dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tot stapeling van de deelbijdragen. 4

  • 2.  Indien voor één van de deelbijdragen een maximum geldt omdat een bepaald aandeel in de financiering wordt verlangd van de aanvrager zelf of derden, dan kan de totale provinciale bijdrage niet hoger zijn dan dat maximum. 5

  • 3.  Het tweede lid is niet van toepassing als de activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen. In dat geval is stapeling van de provinciale bijdrage boven een gesteld maximum mogelijk voorzover een extra prestatie wordt geleverd om ook aan andere beleidsdoelen bij te dragen. 6

  • 4.  Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing bij cofinanciering uit de Europese structuurfondsen. 7

  • 5.  Voorzover de voorschriften die gelden ten aanzien van de deelbijdragen van elkaar verschillen bepalen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening welke voorschriften van toepassing zijn. 8

Artikel 1.6. Subsidiabele kosten

  • 1.  Subsidiabele Kosten zijn de voor de activiteiten of het project noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie. 9

  • 2.  De kosten van activiteiten zijn niet subsidiabel voorzover deze door de aanvrager van een subsidie kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968, of op grond van enige andere voorziening. 10

Artikel 1.7. Subsidieverplichtingen

11

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot de wijze waarop bij de uitvoering van gesubsidieerde activiteiten bekend wordt gemaakt dat de provincie Overijssel daarvoor subsidie heeft verstrekt.

Paragraaf 2. Stimuleringssubsidie

12

Artikel 1.8. Hoogte stimuleringssubsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 30.000,--.

Artikel 1.9. Indieningstermijn aanvraag om stimuleringssubsidie

Een aanvraag om stimuleringssubsidie kan gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 1.10. Gegevens en bescheiden bij aanvraag stimuleringssubsidie

  • De aanvrager van een stimuleringssubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:

  • a.  de statuten in het geval de aanvrager een rechtspersoon is, voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd;

  • b.  een werkplan met of een verslag van de activiteiten die de aanvrager gebruikelijk uitvoert om haar doel te bereiken.

Artikel 1.11. Beslistermijn vaststelling stimuleringssubsidie

Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidievaststelling binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Paragraaf 3. Prestatiesubsidie

Artikel 1.12. Prestatiesubsidie

13

Prestatiesubsidie kan worden verstrekt voor de looptijd van activiteiten of voor één of meer boekjaren.

Subparagraaf 3.1. Niet per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies

14

Artikel 1.13. Indieningstermijn aanvraag tot verlening prestatiesubsidie

Een aanvraag om prestatiesubsidie wordt ingediend dertien weken voorafgaande aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 1.14. Gegevens en bescheiden bij aanvraag tot verlening prestatiesubsidie

  • 1.  De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag in ieder geval:15

    • a.

       de statuten voorzover deze niet al eerder zijn overgelegd, tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;

    • b.

       een plan van de te leveren (deel)prestaties waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee na te streven effecten die bijdragen aan het realiseren van de provinciale beleidsdoelstellingen, alsmede de hoogte van de gevraagde subsidie en de onderbouwing daarvan;

    • c.

       een begroting voorzover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd.

  • 2.  De aanvrager maakt op verzoek bij de aanvraag melding van subsidies of andere vormen van staatssteun die de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern en/of dochters van de onderneming of het eventuele moederconcern hebben ontvangen in de drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van dit uitvoeringsbesluit.16

Artikel 1.15. Subsidieverplichtingen

17

Indien het bedrag van de subsidie niet afhankelijk is van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, kunnen Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening bepalen dat de subsidieontvanger een eventueel positief exploitatieresultaat besteedt in het verlengde van het doel waarvoor de subsidie wordt verleend.

Artikel 1.16. Beslistermijn verlening prestatiesubsidie

18

Gedeputeerde Staten beslissen omtrent subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag om prestatiesubsidie, tenzij een uiterste termijn voor de indiening van de aanvraag geldt. De termijn van dertien weken begint in dat geval op de dag, nadat die uiterste termijn is verstreken.

Artikel 1.17. Voorschotverlening

19

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

Artikel 1.18. Indieningstermijn aanvraag tot vaststelling prestatiesubsidie

De subsidieontvanger dient binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 1.19. Gegevens en bescheiden bij aanvraag tot vaststelling prestatiesubsidie

  • 20

  • 1.  De aanvrager van een prestatiesubsidie overlegt bij de aanvraag een verslag van de geleverde (deel)prestaties en op verzoek de kosten daarvan.

  • 2.  Indien de werkelijke kosten van de activiteiten van belang zijn voor het bepalen van het subsidiebedrag overlegt de aanvrager tevens een financieel verslag of de jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek, mits daaruit de financiële status blijkt van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 1.19a. Verantwoordingssystematiek specifieke uitkeringen (sisa)

  • 21

  • 1. In afwijking van artikel 1.19 verantwoorden gemeenten de regelingen die worden genoemd in de 'Kruisjeslijst ontvangende medeoverheden' jaarlijks volgens het Sisa-principe. 22

  • 2. De Sisa-verantwoording geldt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie. 23

  • 3.  In aanvulling op lid 2 geldt voor meerjarige projecten de laatste Sisa verantwoording als de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 4.  In afwijking van artikel 1.19 tweede lid geldt de Sisa verantwoording als de financiële verantwoording van de subsidie. 

Artikel 1.20. Accountantsverklaring

  • 1.  Indien artikel 1.19, tweede lid, van toepassing is én de verleende subsidie € 25.000,-- of meer bedraagt overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring ten aanzien van het financiële verslag of de jaarrekening, 24

  • 2.  Het eerste lid is niet van toepassing op publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 3.  De accountantsverklaring betreft een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag c.q. de jaarrekening. 25

  • 4.  Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten, overeenkomstig artikel 4:79 Awb, bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. 26

Artikel 1.21. Lagere vaststelling

27

Voorzover het exploitatieresultaat bepalend is voor het bedrag van de subsidie en de activiteiten meer opbrengsten genereren danwel de kosten daarvan lager zijn dan begroot, wordt de subsidie naar rato lager vastgesteld.

Artikel 1.22. Beslistermijn vaststelling prestatiesubsidie

Gedeputeerde Staten beslissen omtrent vaststelling van de prestatiesubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Subparagraaf 3.2. Per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen

Artikel 1.23. Toepasselijkheid andere bepalingen

  • 1.  Afdeling 4.2.8 Awb is van toepassing op door Gedeputeerde Staten per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen, waarbij in de wetstekst voor de begrippen activiteiten en activiteitenplan prestaties respectievelijk prestatieplan moet worden gelezen. 28

  • 2.  De artikelen 1.16, 1.19a en 1.22 van dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing. 29

Artikel 1.24. Egalisatiereserve

  • 30

  • 1.  Tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen, vormt de subsidieontvanger een egalisatiereserve overeenkomstig artikel 4:72 Awb.

  • 2.  Per 31 december van enig subsidietijdvak mag de stand van de egalisatiereserve niet meer bedragen dan tien procent van de in het betreffende tijdvak verleende subsidie en de daarmee samenhangende inkomsten.

  • 3.  Het bedrag waarmee de egalisatiereserve wordt overschreden, wordt in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie over het in het tweede lid bedoelde subsidietijdvak.

Artikel 1.25. Uitbreiding accountantscontrole 31

Bij subsidieverlening kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de aanvrager, die geen publiekrechtelijke rechtspersoon is, bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een accountantsverklaring overlegt over de naleving van aan de subsidie verbonden verplichtingen. Artikel 4:79 Awb is van toepassing.

Artikel 1.26. Voorschotverlening

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieontvanger voorschotten verlenen tot maximaal 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.  De voorschotten worden per midden van de maand beschikbaar gesteld.

Subparagraaf 3.3. Vergelijkingsprocedure

32

Artikel 1.27. Toepasselijkheid

Deze subparagraaf is van toepassing indien dat in dit uitvoeringsbesluit of bij besluit van Gedeputeerde Staten is bepaald.

Artikel 1.28. Uitvraag

  • 1.  Gedeputeerde Staten stellen ten behoeve van de vergelijkingsprocedure een uitvraag vast.

  • 2.  Een uitvraag bestaat uit een programma van eisen en een beoordelingsprocedure.

Artikel 1.29. Kennisgeving

33

Gedeputeerde Staten geven op geschikte wijze kennis aan de uitvraag.

Artikel 1.30. Programma van eisen

  • Het programma van eisen bevat in elk geval:

  • a.  een beschrijving van de provinciale doelstellingen;

  • b.  een beschrijving van de te leveren prestaties;

  • c.  de eisen waaraan de aanvrager moet voldoen; 34

  • d.  de criteria waaraan de te leveren prestaties moeten voldoen;

  • e.  de termijn voor het indienen van aanvragen, die in ieder geval zes weken bedraagt;

  • f.  het subsidieplafond;

  • g.  het aantal te subsidiëren partijen;

  • h.  de looptijd van de prestatiesubsidie;

  • i.  de wijze van subsidieverstrekking.

Artikel 1.31. Beoordelingsprocedure

  • 35

  • 1.  Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen op basis van de in het programma van eisen opgenomen eisen en criteria als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel c en d, in een prioriteitsvolgorde.

  • 2.  Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie in volgorde van de vastgestelde prioriteit aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g.

  • 3.  In afwijking van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in de uitvraag bepalen dat de subsidie wordt verstrekt aan het aantal partijen als bedoeld in artikel 1.30., onderdeel g, die de gevraagde prestaties tegen de laagste prijs kunnen leveren.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bepalingen Bestuurlijke Aangelegenheden

Paragraaf 1. Integrale veiligheid

[ingetrokken]

Paragraaf 2. Jeugd en veiligheid 

[ingetrokken]

Paragraaf 3. Samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland)

36

Artikel 2.10. Criterium

  • Een aanvraag voor een subsidie in het kader van de samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland) moet voldoen aan de volgende criteria:

  • a.  de aanvrager dient voor te komen in het Werkplan samenwerking Overijssel-Kurzeme (Letland) 2006;

  • b.  het project of de activiteit moet concreet bijdragen aan de uitwisseling van kennis en ervaring of onderdeel zijn van bredere activiteiten op het gebied van humanitaire hulpverlening.

Artikel 2.11. Stimuleringssubsidie

In afwijking van artikel 1.3., tweede lid, verstrekken Gedeputeerde Staten een subsidie in het kader van de samenwerking Overijssel – Kurzeme (Letland) in de vorm van een stimuleringssubsidie.

Artikel 2.12. Grondslag subsidie

De subsidie bedraagt maximaal € 400,-- per persoon die deelneemt aan een kennisuitwisselingsproject of op jaarbasis € 700,-- voor activiteiten op het gebied van humanitaire hulpverlening.

Hoofdstuk 3. Bijzondere bepalingen Economie, Milieu en Toerisme

Paragraaf 1. Operationeel Programma EFRO 2007-2013

Artikel 3.1. Criteria

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan projecten die passen binnen:

het Operationeel programma EFRO 2007-2013 Regio Oost-Nederland, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie d.d. 27 juli 2007, nr. C(2007) 3724.

Artikel 3.2 tot en met 3.15

[vervallen]

Paragraaf 2. Overijssel werkt!

Subparagraaf 2.1. Bedrijfsverplaatsingen

[vervallen per 1 januari 2008]

Subparagraaf 2.2. Algemeen

Artikel 3.22. Toepasselijkheid

Deze subparagraaf is van toepassing op de subparagrafen 2.3 tot en met 2.12.

Artikel 3.23. Subsidiabele activiteiten

37

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de thema’s van Overijssel werkt! en plaatsvinden in Overijssel.

Artikel 3.24.

Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie voor de in een uitvraag als bedoeld in paragraaf 1.3.3 genoemde prestaties aan in ieder geval die organisaties die integraal uitvoering geven aan het economische beleid van de provincie.

Subparagraaf 2.3. Verbeteren vestigingsklimaat bedrijfsleven

[ingetrokken met ingangvan 16 maart 2009]

Subparagraaf 2.4. Herstructurering van bedrijventerreinen

38

Artikel 3.27. Begripsbepalingen

  • 39

  • 1.  Bedrijventerrein: een terrein van minimaal één hectare, dat in gebruik is door twee of meer bedrijven uit de sectoren industrie, nijverheid en/of commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor kantoren, detailhandel of horeca. 40

  • 2.  Kwaliteitsscan: een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein, als onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. 41

  • 3.  Herstructureringsplan: het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan en de planning. 42

  • 4.  Publieke ruimte: de fysieke ruimte die het domein is van de overheid en door haar wordt beheerd.

  • 5.  Structuurvisie: een gemeentelijke structuurvisie die vereist is op basis van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nWro). De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen.

  • 6.  Herstructurering: onder herstructurering van een bedrijventerrein vallen alle eenmalige ingrepen op een bedrijventerrein waarvan de economische functie behouden blijft, die tot doel hebben veroudering van het terrein als geheel te bestrijden, en die niet tot het reguliere onderhoud gerekend worden. 43

Artikel 3.28. Subsidiabele activiteiten

  • 44

  • 1.  Binnen het thema Herstructurering van bedrijventerreinen kan subsidie worden gevraagd voor kwaliteitsverbetering van bestaande bedrijventerreinen. Dit betreffen de volgende activiteiten:

    • a.

       het uitvoeren van een kwaliteitsscan;45

    • b.

       het opstellen van een herstructureringsplan;46

    • c.

       het uitvoeren van een herstructureringsplan;

    • d.

       project- en procesmanagement.47

  • 2.  Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28 betreffen activiteiten op, of met betrekking tot de herstructurering van, een bedrijventerrein dat opgenomen is in het meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015.48

Artikel 3.29. Criteria

  • 1.  Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, betreffen alleen de door de provincie Overijssel gehanteerde systematiek van het kwaliteitsscoresysteem.

  • 2.  Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, moeten voldoen aan de volgende criteria:49

    • a.

       het op te stellen herstructureringsplan is gebaseerd op de kwaliteitsscan als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a;

    • b.

       het herstructureringsplan is vastgesteld binnen 12 maanden nadat de kwaliteitsscan als bedoeld in het vorige lid is uitgevoerd.

  • 3.  Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, c en d, kunnen worden ingediend door gemeenten die een paragraaf Bedrijventerreinen in de gemeentelijke structuurvisie hebben opgenomen, dan wel een ander document met een gelijkwaardige status. 50

  • 4.  Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, moeten voldoen aan de volgende criteria: 51

    • a.

       er moet een vastgesteld herstructureringsplan aan de uitvoering van de herstructurering van het bedrijventerrein ten grondslag liggen;

    • b.

       de kosten voor werkzaamheden, als vermeld in het herstructureringsplan, hebben uitsluitend betrekking op werkzaamheden in de publieke ruimte;

    • c.

       de begroting van de werkzaamheden van de uitvoering van het herstructureringsplan is na de verlening van de provinciale subsidie sluitend;

    • d.

       als het herstructureringsplan ook werkzaamheden bevat in de private sector, dan worden de werkzaamheden in de publieke ruimte en die in de private sector in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en in samenhang uitgevoerd;

    • e.

       met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan moet zijn begonnen binnen 9 maanden na de vaststelling van het herstructureringsplan;

    • f.

       over de voortgang van de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan rapporteert het gemeentebestuur eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten;

    • g.

       de uitvoering van de werkzaamheden van het herstructureringsplan zijn afgerond binnen 6 jaar na verlening van de subsidie. Na afronding moet een (monitoring)scan worden uitgevoerd, waarvoor subsidie kan worden gevraagd als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a.

  • 5.  Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, moeten voldoen aan het volgende criterium: het project- en procesmanagement is gericht op de activiteiten als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c.

Artikel 3.30. Grondslagen voor de subsidie

  • 52

  • 1.  De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 5.000,-- per kwaliteitsscan per bedrijventerrein. Zowel voor de kwaliteitsscan voorafgaande aan de opstelling van het herstructureringsplan, als voor de kwaliteitsscan nadat de werkzaamheden van het plan zijn uitgevoerd, kan subsidie worden gevraagd.

  • 2.  De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 50.000,--.

  • 3.  De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, bedraagt € 50.000,-- per ha van het totale herstructureringsproject, als opgenomen in het herstructureringsplan. De subsidie bedraagt in totaal ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 500.000,-- per bedrijventerrein.

  • 4.  De subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, bedraagt 50% van de kosten met een maximum van € 50.000,--.

  • 5.  De volgende kosten zijn niet subsidiabel:53

    • a.

       interne kosten;

    • b.

       verrekenbare belastingen, heffingen of lasten, w.o. kosten van aanleg/herstel/vervanging van riolering;

    • c.

       rente, bank, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

    • d.

       afschrijvingskosten;

    • e.

       kosten van planschade;

    • f.

       kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering;

    • g.

       kosten van werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud worden gerekend;

    • h.

       de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur.

Artikel 3.31

54

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub a, geen besluit tot subsidieverlening vooraf.

Artikel 3.31a. Voorschotverlening

  • 55

  • In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening:

  • a.  als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid,sub b, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag;

  • b.  als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub c, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als met de uitvoeringswerkzaamheden van het herstructureringsplan is begonnen en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan;56

  • c.  als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub d, een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag, als de projectmanager met de feitelijke werkzaamheden is gestart en de gemeente daarvan de provincie schriftelijk mededeling heeft gedaan.

Artikel 3.31b. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • Aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c, overlegt bij de aanvraag tot verlening van subsidie tevens:

  • a.  de uitgevoerde kwaliteitsscan die ten grondslag ligt aan de opstelling van het herstructureringsplan, respectievelijk de uitvoering van dat plan;

  • b.  de door het gemeentebestuur in de vastgestelde structuurvisie opgenomen paragraaf Bedrijventerreinen. 57

Artikel 3.31c. Vaststelling subsidie

Aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, sub b en c, overlegt bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie tevens de resultaten van de kwaliteitsscan.

Subparagraaf 2.5. Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie

Artikel 3.32 Begripsbepalingen

[vervallen]

Artikel 3.33 Criteria

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten en projecten die genoemd staan in de subparagrafen 2.6. 'Economische innovatie', 2.6a. 'Risicokapitaalregelingen', 2.7. 'Kennispark Twente', 2.8. 'Programma ICT-Diensten-innovatie', 2.9. 'Kennisintensieve maakindustrie (KIMI)' en 2.10. 'Nano4vitality'. Deze activiteiten en projecten dienen te passen binnen de doelstellingen van de modules zoals opgenomen in de 'Omnibus Decentraal Regeling' (ODR) welke is goedgekeurd door de Europese Commissie op 3 april 2008.

  • 2. De ODR is van toepassing op alle maatregelen van de provincie voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OO&I) die staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG Verdrag bevatten.

  • 3. De ODR kent de volgende moduls, welke in de ODR nader worden toegelicht:

    Module 1: Onderzoek en Ontwikkeling

    Module 2: Technische haalbaarheidsstudies

    Module 3: Industriële eigendomsrechten voor het MKB

    Module 4: Innovatieve starters

    Module 5: Proces en organisatie innovatie in dienstverlening

    Module 6: Innovatie advies en innovatieondersteuning

    Module 7: Inhuur van hoog gekwalificeerd personeel

    Module 8: Innovatieclusters

    Module 9: Risicokapitaal voor het MKB

Artikel 3.33aSteunplafonds Omnibus Decentraal Regeling

De Omnibus Decentraal Regeling kent de volgende bijbehorende maximale subsidie percentages voor OO&I maatregelen (modules):

Tabel

Bedrijfsgrootte

maximale

subsidie

percentages 

Klein

maximale

subsidie

percentages 

Medium

maximale

subsidie

percentages 

Groot

 Module 1  

Industrieel  ondezoek

Industrieel onderzoek met:

- samenwerking ondernemingen (bij grote onderneming

geldt grensoverschrijdend of samenwerking met MKB)

- samenwerking onderneming en onderzoeksorganisatie

Experimentele ontwikkeling 

Experimentele ontwikkeling met:

- samenwerking ondernemingen (bij grote onderneming

geldt grensoverschrijdend of samenwerking met MKB)

- samenwerking onderneming en onderzoeksorganisatie 

70% 

80%

45%

60%

60%

75%

35%

50%

50%

65%

25%

40%

 Module 2

Technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van

activiteiten op het gebied van industrieel onderzoek

Technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van

activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling 

75%

50%

75%

50%

65%

40%

 Module 3

Steun aan MKB voor kosten van verkrijging en validering

van octrooien en andere industriële eigendomsrechten  

Conform

module 1

Conform

module 1

n.v.t.

 Module 4

Steun voor innovatieve starters 

€ 1 mlj

n.v.t.

n.v.t.

 Module 5

Steun voor proces en organisatie innovatiediensten 

35%

25%

15%

 Module 6

Steun voor innovatie adviesdiensten en voor diensten

inzake innovatieondersteuning 

€ 200 k

of 50%

€ 200 k

of 50%

n.v.t.

 Module 7

Uitlenen van hooggekwalificeerd personeel vanuit een

onderzoeksorganisatie of grote onderneming bij MKB 

50%

50%

n.v.t.

 Module 8

Investeringssteun ten behoeve van het opzetten,

uitbreiden en aansturen van innovatieclusters 

35%

25%

15%

 Module 9

Risicokapitaal voor het MKB 

kwalitatieve

voorwaarden

kwalitatieve

voorwaarden

n.v.t.

Artikel 3.33b Accountantsverklaring

Indien de verleende subsidie aan activiteiten en projecten - welke onder artikel 3.33, eerste lid genoemd staan en passend binnen de kaders van de Omnibus Decentraal Regeling - €25.000,-- of meer bedraagt overlegt de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens een accountantsverklaring ten aanzien van het financiële verslag of de jaarrekening.

Subparagraaf 2.5.1 Module 1: Onderzoek en ontwikkeling

Artikel 3.34 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.35 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.2 Module 2: Technische haalbaarheidsstudies

Artikel 3.36 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.37 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.3 Module 3: Industriële eigendomsrechten

Artikel 3.38 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.39 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.4 Module 5 Proces- en organisatie-innovatie in dienstverlening

Artikel 3.40 Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.41 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.5 Module 6 innovatieadvies en innovatieondersteuning

Artikel 3.42  Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.43 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.6 Module 7 Het inhuren van hooggekwalificeerd personeel

Artikel 3.44  Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.45 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.5.7 Module 8 Innovatieclusters

Artikel 3.46  Subsidiabele kosten

[vervallen]

Artikel 3.47 Grondslag voor de subsidie

[vervallen]

Subparagraaf 2.6. Economische innovatie 

Artikel 3.48. Criteria

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten en projecten die bijdragen aan de actielijnen in het Uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland (PIDON), die een bijdrage leveren aan de uitvoering van projecten uit de Twentse Innovatieroute, de Innovatieagenda Oost-Nederland, het Operationeel Programma Oost-Nederland (GO Gebundelde Innovatiekracht), gebiedsprogramma Zwolle IJsselvecht, Economische Visie Stedendriehoek en het Interreg IV A programma ‘Deutschland-Nederland’. 58

  • 2. Activiteiten als bedoeld in het eerste lid, komen voor subsidie in aanmerking als zij gericht zijn op het stimuleren van innovatieve processen of het versterken van de regionale infrastructuur, zoals verwoord in hoofdstuk 2 Economische Innovatie van het meerjarig EconomischUitvoeringsprogramma 2008-2011 Overijssel werkt!. 59

  • 3. Aanvragen van bedrijven voor individuele steun komen niet in aanmerking.

Artikel 3.49. Grondslag subsidie

  • 1. Activiteiten als bedoeld in artikel 3.48, eerste lid en tweede lid dienen te passen binnen de doelstellingen van de modules zoals opgenomen in de Omnibus Decentraal Regeling.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van de volgende OO&I maatregelen:

    - Module 4: steun aan jonge, innovatieve ondernemingen

    - Module 5: Proces en organisatie innovatie in dienstverlening

    - Module 6: Innovatie advies en ondersteuning diensten

    - Module 9: Risicokapitaal voo rhet MKB

Artikel 3.49a. Indieningstermijn aanvraag

60

[vervallen]

Subparagraaf 2.6a Risicokapitaalregelingen  

Artikel 3.49a. Criteria

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan activiteiten die zich richten op risicokapitaalinvesteringen in kleine en middelgrote ondernemingen.

  • 2. De activiteiten zoals bedoeld in lid 1 kunnen slechts in de vorm van risicokapitaalregelingen voor het MKB worden gesubsidieerd.

  • 3. Deze module is niet van toepassing op:

    • ad hoc maatregelen waarbij individuele ondernemingen kapitaal wordt verschaft;

    • steun aan ondernemingen in de zin van de Communautaire richtsnoeren inzake reddings- herstructureringssteun in moeilijkheden [PB C 244 van 01.10.2004];

    • steun aan ondernemingen in de scheepsbouw-, kolen-, ijzer- en staalindustrie;

    • steun voor activiteiten die verband houden met de uitvoer.

Artikel 3.49b. Inhoud regelingen

  • Een risicokapitaalregeling dient aan alle onderstaande voorwaarden te voldoen:

  • 1.  De risicokapitaalregeling voorziet in financieringstranches van maximaal 1,5 miljoen Eur per doel-MKB over een periode van 12 maanden.

  • 2.  De risicokapitaalregeling is beperkt tot het verschaffen van financiering tot de expansiefase voor kleine ondernemingen.

  • 3.  De risicokapitaalregeling is beperkt tot het verschaffen van financiering tot de aanloopfase voor  middelgrote ondernemingen.

  • 4.  Tenminste 70% van de totale begroting voor de risicokapitaalregeling wordt in de vorm van aandelenkapitaal en hybride kapitaalinstrumenten aan doel MKB’s verschaft.

  • 5.  Tenminste 50% van de financiering van de risicokapitaalregeling wordt door particuliere investeerders verstrekt.

  • 6.  De risicokapitaalregeling garandeert dat besluiten om in doelondernemingen te investeren op het behalen van winst zijn gericht.

  • 7.  De risicokapitaalregeling garandeert dat het beheer van de risicokapitaalmaatregel of –fonds op zakelijke basis plaatsvindt.

Subparagraaf 2.7. Kennispark Twente

Artikel 3.50. Criteria

  • 61

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten en projecten die zijn omschreven binnen het Uitvoeringsprogramma Kennispark Twente 2008-2011.

  • 2. De ingediende activiteiten en projecten zoals omschreven in lid 1 worden ter advisering voorgelegd aan de Stuurgroep Kennispark Twente.

Artikel 3.51. Grondslag subsidie

  • 1. Activiteiten als bedoeld in artikel 3.50, eerste lid en tweede lid dienen te opassen binnen de doelstellingen van de modules zoals opgenomen in de Omnibus Decentraal Regeling.

  • 2.  Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten vande volgende OO&I maatregelen:

    • Module 4: Steun aan jonge, innovatieve ondernemingen

    • Module 5: Proces en organisatie innvatie in dienstverlening

    • Module 6: Innovatie advies en ondersteuning diensten

    • Module 9: Risicokapitaal voor het MKB

  • 3.  Voor activiteiten en projecten als bedoeld in artikel 3.50 bedraagt de subsidie maximaal € 750.000,--. 

Artikel 3.51a. Indieningstermijn aanvraag

62

In afwijking van artikel 1.13 kunnen Gedeputeerde Staten op advies van de Stuurgroep Kennispark Twente andere eisen stellen aan de indieningstermijn van een aanvraag.

Subparagraaf 2.8. Programma Diensteninnovatie 

Artikel 3.52. Criteria

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten en projecten die zijn omschreven binnen het programma Diensteninnovatie 2008-2011.

  • 2.  Ingediende activiteiten en projecten zoals omschreven in lid 1 worden ter advisering voorgrlegd aan de Stuurgroep Diensteninnovatie.

  • 3. Projectaanvragen kunnen worden ingediend door gemeenten, non-profit instellingen en ondernemingen voorzover deze passen binnen in het programma vastgestelde toepassingsdomeinen.

  • 4. Aanvragen van bedrijven voor individuele steun komen niet in aanmerking.

Artikel 3.53. Grondslag subsidie

  • 1.  Activiteiten als bedoeld in artikel 3.52, eerste lid dienen te passen binnen de doelstellingen van de modules zoals opgenomen in de Omnibus Decentraal Regeling.

  • 2.  Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van de volgende OO&I maatregelen:

    • Module 4: steun aan jonge, innovatieve ondernemingen

    • Module 6: Innovatie advies en ondersteuning diensten

    • Module 9: Risicokapitaal voor het MKB

  • 3.  Voor activiteiten en projecten als bedoeld in artikel 3.52 bedraagt de subsidie maximaal € 500.000,--.

Artikel 3.53a. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Subparagraaf 2.9. Kennisintensieve Maakindustrie (KIMI)

Artikel 3.54 Criteria

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op het stimuleren van innovatieve processen in de kennisintensieve maakindustrie of het versterken van de regionale innovatie-infrastructuur voor de kennisintensieve maakindustrie in Noordwest- en Noordoost Overijssel, Salland en deventer, zoasl verwoord in hoofdstuk 2 Economische Innovatie van het Meerjarig Economisch uitvoeringsprogramma 2008-2011 Overijssel Werkt!

Artikel 3.55. Grondslag subsidie

  • 1. Activiteiten als bedoeld in artikel 3.54 dienen te passen binnen de doelstellingen van de modules zoals opgenomen in de Omnibus Decentraal Regeling.

  • 2. Geen subsidie wordt versterkt voor kosten van de volgende OO&I maatregelen:

    • Module 2: Technische haalbaarheidsstudies

    • Module 3: Industriële eigendomsrechten voor het MKB

    • Module 4: Steun aan jonge, innovatieve ondernemingen

    • Module 5: Proces en organisatie innovatie in dienstverlening

    • Module 7: Inhuur van hoog gekwalificeerd personeel

    • Module 9: Risicokapitaal voor het MKB

  • 3. Voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.54 bedraagt de subsidie maximaal € 50.000,--.

Artikel 3.55a. Indieningstermijn aanvraag

[vervallen]

Subparagraaf 2.10 Nano4vitality

Artikel 3.56 Begripsbepalingen

  • Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • • Adviescommissie: commissie van deskundigen, niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten, met als opdracht voornoemd bestuursorgaan te adviseren inzake te nemen besluiten.

  • • MKB: de MKB-definitie zoals gehanteerd in de aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, nr. 2003/361/EG.

  • • Onderzoeksinstelling: Nederlandse universiteit of een aan de universiteit verbonden onderzoekscentrum.

Artikel 3.57 Criteria

  • 63

  • 1.  Subsidie kan worden verleend aan projecten die voldoen aan inhoudelijke doelstellingen van het Nano4Vitality Programma, het programma dat zich richt op Industrieel Onderzoek en Ontwikkeling op het gebied van nanotechnologie en food & health toepassingen zoals vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken op 6 juli 2007.

  • 2.  Elk projectvoorstel is voorzien van een zorgvuldige risico-inschatting van de product-, milieu- en consumentenveiligheid (‘knock out criterium’).

  • 3.  Aanvragen kunnen worden ingediend door ondernemingen binnen en buiten Oost-Nederland. Zij dienen in het project samen te werken met onderzoeksinstellingen op vlak van nano-technologie, food en/of health uit de provincies Gelderland en Overijssel.

Artikel 3.58 Grondslag voor de subsidie

  • 1.  Activiteiten als bedoeld in artikel 3.57 dienen te passen binnen de doelstellingen van de modules zoals opgenomen in de Omnibus Decentraal Regeling.

  • 2.  Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten van de volgende OO&I maatregelen:

    • Module 2: Technische haalbaarheidsstudies

    • Module 3: Industriële eigendomsrechten voor het MKB

    • Module 4: Steun aan jonge, innovatieve ondernemingen

    • Module 5: Proces en organisatie innovatie in dienstverlening

    • Module 6: Innovatie advies en ondersteuning diensten

    • Module 7: Inhuur van hoog gekwalificeerd personeel

    • Module 8: Innovatieclusters

    • Module 9: Risicokapitaal voor het MKB

  • 3.  De hoogte vande subsidie bedraagt, in afwijking van de in artikel 3.33a genoemde maximale subsidiepercentages, ten hoogste:

    • a.

       60% van de totale subsidiabele kosten voor industrieel onderzoek;

    • b.

       35% van de totale subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling.

  • 4.  De hoogte van de subsidiabele projectkosten conform projectbegroting is minimaal € 300.000,-- en maximaal € 1,2 miljoen.

Artikel 3.59 Indieningtermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 wordt de aanvraag op een vooraf door Gedeputeerde Staten vastgestelde datum ingediend. Een subsidieaanvraag kan niet worden ingediend voor activiteiten die reeds zijn gestart.

Artikel 3.60 Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 1.  In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Nano4Vitality.

  • 2.  De aanvrager dient aan te geven tot welke stimulerende effecten de subsidieverlening zal leiden. Hierbij moet het significante effect op minimaal één van de volgende factoren worden aangetoond:

    • • Verruiming van de projectomvang;

    • • Uitbreiding van de reikwijdte (wat betreft kennisgebieden of economisch effect);

    • • Verhoging van de snelheid tot marktintroductie;

    • • Stijging van de totale O&O&I – uitgaven (economisch effect).

Artikel 3.61 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen twee maal per jaar een subsidieplafond vast.

Artikel 3.62 Subsidiabele kosten

vervallen

Artikel 3.63 Wijze van behandeling van de aanvraag

  • Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 3.57 genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde. Beoordelings- en rankingscriteria voor in te dienen projecten zijn:

  • • private bijdrage: de mate waarin private partijen (in relatieve en absolute zin) financieel in het project bijdragen;

  • • continuering: de kans op continuering van de projectresultaten na afloop van het project, blijkend uit een implementatieplan voor het vervolg;

  • • doelmatigheid: de bijdrage aan programma in verhouding tot kosten project;

  • • doeltreffendheid: bijdrage aan verwezenlijking van het programma;

  • • economisch effect: de mate waarin het project nieuwe bedrijvigheid in Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel) stimuleert in de vorm van werkgelegenheid, omzet en investeringen;

  • • kennisgebieden: de mate waarin een project bijdraagt aan meer kennisgebieden door (keten)samenwerking tussen de relevante partijen uit nano en food/health.

Artikel 3.64 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan de adviescommissie, dat binnen zes weken advies uitbrengt aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 3.65 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.  De subsidieontvanger maakt in al haar communicatie-uitingen en schriftelijke stukken bekend dat het project onderdeel is van het programma Nano4Vitality. De provincies Overijssel, Gelderland en het ministerie van Economische Zaken verschaffen de middelen voor dit programma.

  • 2.  De subsidieontvanger rapporteert schriftelijk twee maal per jaar aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten.

  • 3.  De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan Gedeputeerde Staten over alle feiten en omstandigheden, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij invloed kunnen hebben op het voortbestaan van het recht op subsidies, alsmede van een verzoek aan de rechtbank tot verlening van surseance van betaling of tot faillietverklaring van de ontvanger.

Subparagraaf 2.11. Onderwijs en arbeidsmarkt

64

Artikel 3.66. Criteria

  • 1.  Binnen het thema Onderwijs en arbeidsmarkt kan subsidie worden aangevraagd voor:

    • a.

       activiteiten die de samenwerking tussen arbeidsmarktpartijen bevorderen en transparantie van de arbeidsmarkt vergroten;

    • b.

       activiteiten die de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren.

  • 2.  Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       de activiteit wordt bovenlokaal/regionaal in samenwerking gerealiseerd;

    • b.

       de activiteit is gericht op het bevorderen van een betere aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid;

    • c.

       de activiteit is gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie, met speciale aandacht voor kwetsbare groepen op de regionale arbeidsmarkt;

    • d.

       de activiteit is voorwaardenscheppend;

    • e.

      ten minste één andere partij dan de aanvrager draagt bij in de kosten van de gesubsidieerde activiteit.

Artikel 3.67. Grondslag voor de subsidie

65

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten bedragen ten minste € 25.000,--.

Subparagraaf 2.12. Toerisme en recreatie

Artikel 3.68. Criteria

  • 66

  • 1.  Binnen het thema Toerisme en recreatie kan subsidie worden aangevraagd voor:

    • a.

       activiteiten in het kader van de toeristische infrastructuur in Overijssel; te weten:

    • i

       activiteiten voor het beheer en onderhoud van openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur in Overijssel;

    • ii activiteiten die bijdragen aan de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve routestructuren en recreatieve voorzieningen;

    • b.

       activiteiten in het kader van de bevordering van toerisme in Overijssel; te weten:

    • i

       activiteiten van die organisaties die uitvoering geven aan de bevordering en vermarkting van het toerisme in de provincie Overijssel met daarin provinciebrede aandacht voor regionale toeristische merken, regio-overschrijdende thema’s, ontwikkeling en innovatie van producten, onderzoek en kennisoverdracht;

    • ii activiteiten die de promotie en marketing van recreatief en toeristisch Overijssel stimuleren;

    • iii activiteiten die het innovatief vermogen van ondernemers stimuleren.

  • 2.  Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel ii, en sub b, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;

    • b.

       de activiteit is nieuw voor Overijssel;

    • c.

       de activiteit is bovengemeentelijk gericht;

    • d.

      de subsidieaanvraag heeft geen betrekking op individuele bedrijfssteun;

    • e.

      Het recreatief fietspad is als zodanig opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.

  • 3.  Een aanvraag om subsidie als bedoeld in het eerste lid, sub a, onderdeel i, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       de aanvraag wordt gedaan door een gemeentebestuur of een samenwerkingsverband van gemeenten in Overijssel;

    • b.

       de exploitatie moet voor minimaal drie jaar na de realisatie zijn gewaarborgd;

    • c.

       openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur moet vóór 1 januari 1998 tot stand gebracht zijn.

Artikel 3.69. Grondslag voor de subsidie

  • 1.  De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten van een project.

  • 2.  In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidies voor de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve routestructuren en recreatieve voorzieningen, alsmede voor het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3.  De subsidiabele kosten van een project bedragen ten minste € 25.000,--.

  • 4. De subsidiabele kosten van een kilometer recreatief fietspad dat als zodanig is opgenomen op het actuele raamplan fietspaden bedragen ten hoogste € 105.000,-- per kilometer. Voor veengebieden en overige bijzondere gebieden kan het bedrag verhoogd worden met € 45.000,-- per kilometer.

  • 5.  De kosten van ‘Onvoorzien’ boven het maximum van 5% van de totale subsidiabel gestelde kosten worden als niet-subsidiabel aangemerkt. Hierbij is tevens een absoluut maximum van € 10.000,-- van toepassing. Deze aanvulling is niet van toepassing op het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur.

  • 6. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      interne kosten;

    • b.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;

    • c.

      rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

    • d.

      afschrijvingskosten;

    • e.

      kosten van planschade;

    • f.

      kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsnaering.

Artikel 3.70. Verbod vervreemding

  • 1.  Gedurende vijf jaar na het tijdstip waarop de uit te voeren werken zijn opgeleverd, behoudt de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 3.68, lid 1, sub a, onderdeel ii, en sub b, de onroerende zaak waarop de werken worden uitgevoerd in eigendom of erfpacht, danwel het recht van opstal.

  • 2.  Gedurende deze termijn van vijf jaar mag aan de onroerende zaken of werken geen andere bestemming worden gegeven dan die welke zij hadden ten tijde van de subsidieverlening. Door middel van een voorafgaande schriftelijke toestemming kunnen Gedeputeerde Staten hiervan afwijken.

Subparagraaf 2.13. Overijssel werkt! KwaliteitsImpuls Toerisme in Overijssel 2008

67

Artikel 3.71. Criteria

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen binnen het thema Toerisme en Recreatie subsidie verlenen in het kader van KwaliteitsImpuls Toerisme in Overijssel. Hieronder vallen projecten die:

    • a.

       vernieuwend zijn voor de toeristische markt in Nederland, dan wel Overijssel en

    • b.

       als projectresultaat een marktgereed product-markt-combinatie/arrangemenet hebben.

  • 2.  Aanvragen als bedoeld in artikel 3.71 lid 1, moeten voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       het project moet een bijdrage leveren aan de ontwikkeling en realisate van een of meerdere van de Beeldverhalen IJssel, Kop van Overijssel, Vechtdal Overijssel, Salland en/of Twente;

    • b.

       het project moet passen binnen een van de in Overijssel Werkt! voor toerisme genoemde thema’s Wellness, Natuur- en Plattelandsbeleving, Cultuurbeleving of Proeven en Ruiken;

    • c.

       het project moet een aansluiting zijn op de in Overijssel aanwezige toeristische basis-kwaliteiten zoals de TOP’s, fietsroutenetwerk of wandelnetwerk;

    • d.

       het project heeft minimaal twee partners, waarbij minimaal één bedrijf een toeristische onderneming is. Deze toeristische ondernemer(s) is (zijn) de aanvrager(s) van de subsidie;

    • e.

       een toeristische onderneming dient:

      • te vallen in de bedrijfsgroepen 551, 552, 6120.4, 7140,2, 9233.2, 9253.1 of 9264.4 van de standaardbedrijfsindeling 1993 van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

      • of een verhuurbedrijf van pleziervaartuigen of een zeilschool te zijn.

  • 3.  Per ondernemer worden tijdens de looptijd van de regeling maximaal twee aanvragen gehonoreerd.

  • 4.  Het project moet binnen een jaar na verlening van de subsidie zijn afgerond.

  • 5.  Van het project wordt, na afronding van het project, gedurende twee jaar, jaarlijks een voortgangsrapportage bij de provincie ingediend.

Artikel 3.71a. Grondslag voor subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 3.71, eerste lid, bedraagt maximaal 25% van de projectkosten met een maximum van € 50.000,--.

Artikel 3.72. Indienen van projecten

  • 1.  In afwijking van artikel 1.13 kan de aanvraag om subsidie voor een project, als bedoeld in artikel 3.71, lid 1, twee keer per kalenderjaar in de vorm van een tender worden ingediend, resp. voor 1 februari en voor 1 oktober.

  • 2.  Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 3.71, lid 2, genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde op basis van de bijdrage aan Beeldverhaal, de mate van innovatie en de mate van samenwerking. Gedeputeerde Staten bepalen dat subsidie wordt verleend in de volgorde van de vastgestelde prioriteit.

Artikel 3.72a. Communicatie

In alle externe communicatie met betrekking tot het project dient te worden vermeld dat het project mede mogelijk is gemaakt door de subsidie van de provincie Overijssel.

Paragraaf 3. Duurzame ontwikkeling

Artikel 3.73. Stimuleren milieukwaliteit

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan organisaties die integraal uitvoering geven aan het stimuleren van de belangen voor de beleidsterreinen natuur, milieu en landschap met aandacht voor educatie en burgerparticipatie en die een samenwerkingsverband vormen van lokale en regionale vrijwilligersorganisaties op deze beleidsterreinen.

Subparagraaf 3.1. Leren voor duurzame ontwikkeling

68

Artikel 3.74. Criteria

  • 69

  • 1.  Besturen van gemeenten, waterschappen of andere instellingen of organisaties met rechtspersoonlijkheid die zich (mede) ten doel stellen om in Overijssel activiteiten op het gebied van het Provinciaal AmbitieStatement Leren voor duurzame ontwikkeling (PAS) uit te voeren, kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van het PAS.

  • 2.  Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       de activiteiten behoren niet tot het werk van de aanvrager dat op andere wijze wordt gefinancierd;

    • b.

       de aanvrager heeft geen winstoogmerk met de activiteiten;

    • c.

       de aanvrager toont aan dat de financiële opzet sluitend is indien de gevraagde provinciale subsidie wordt toegekend.

Artikel 3.75. Grondslag voor de subsidie

  • 70

  • 1.  De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van het exploitatietekort, dat wordt vastgesteld door de baten van de activiteiten op de kosten van de activiteiten in mindering te brengen.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen posten van de begroting voor de activiteiten buiten beschouwing laten indien zij van mening zijn dat deze niet noodzakelijk zijn voor het realiseren van de activiteiten.

Artikel 3.76. Indieningstermijn

[vervallen]

Artikel 3.77. Stukken bij de aanvraag

  • 71

  • In het prestatieplan als bedoeld in artikel 1.14 zijn de volgende elementen opgenomen:

  • a.  de doelgroep(en) waarop de activiteiten zijn gericht;

  • b.  de beoogde resultaten en effecten in meetbare termen en hoe de indicatoren daarvan worden gemeten;

  • c.  de leerprocessen die in de activiteit zijn opgenomen;

  • d.  de wijze waarop de activiteit in samenwerking met andere organisaties, instellingen en/of personen wordt uitgevoerd;

  • e.  de aanvang en duur van de activiteiten, waarbij de afronding met inbegrip van de projectevaluatie vóór 31 december 2011 ligt;

Artikel 3.78. Subsidieplafond

[vervallen]

Artikel 3.79. Wijze van behandeling van de aanvragen 

[vervallen]

Subparagraaf 3.2. Vermindering afvalstoffen en Schoner Produceren

[de artikelen 3.80 en 3.81 zijn vervallen]

Subparagraaf 3.3. Bio-energie

[de artikelen 3.82 en 3.83 zijn vervallen]

Subparagraaf 3.4. Roetfilter in voertuig

[de artikelen 3.84. t/m 3.87 zijn vervallen]

Subparagraaf 3.5. Investeren in duurzaam Overijssel

[de artikelen 3.88. t/m 3.91 zijn vervallen]

Paragraaf 3.6. Duurzame energie en energiebesparing Overijssel

72

Artikel 3.92. Begripsbepalingen

  • 73

  • In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.  project: activiteit of samenhang van activiteiten gericht op het uitvoeren van haalbaarheidsstudies en het geven van voorlichting en educatie met het oog op de totstandkoming van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten en energiesystemen;

  • b.  energiebesparende voorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die leiden tot verminderd verbruik van energie, zoals gedefinieerd in het protocol Monitoring energiebesparing;

  • c.  duurzame energieopwekkingsvoorzieningen: technische, logistieke of organisatorische voorzieningen die het geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van energie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken, zoals gedefinieerd in het Protocol Monitoring Duurzame Energie;

  • d.  CO2-emissiereductie: het terugdringen van de uitstoot van koolstofdioxide, die het gevolg is van de verbranding van fossiele brandstoffen (zoals aardgas, aardolie en steenkool), zoals gedefinieerd in de protocollen monitoring broeikasgassen conform het Kyoto-protocol.

Artikel 3.93. Criteria

  • 74

  • 1.  Projecten moeten betrekking hebben op de volgende categorieën:

    • I.

       bio-energie betreffende:

      • inzameling van biomassa;

      • productie van biobrandstoffen;

      • productie van energie uit biomassa;

      • distributie van biogas;

      • toepassingen van bio-energie;

    • II.

       energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector industrie en bedrijven;

    • III.

       energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector woningbouw en utiliteitsbouw;

    • IV.

       energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector land- en tuinbouw;

    • V.

       energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector mobiliteit en transport (met uitzondering van puur plantaardige olie).

  • 2.  Aanvragen dienen te passen binnen de toepassingsgebieden: Haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A), Investeringen (toepassingsgebied B) en Voorlichting en educatie (toepassingsgebied C).

  • 3.  Projecten mogen niet betreffen:

    • a.

       wettelijk vereiste onderzoeken en maatregelen;

    • b.

       energieprojecten in de woningbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen;

    • c.

       energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0;

    • d.

       energiebesparing in huishoudens.

  • 4.  Projecten met betrekking tot energiebesparing en/of duurzame opwekking in de sector woningbouw en utiliteitsbouw (categorie III) worden beoordeeld op hun ambitieniveau. Nieuwe utiliteitsbouw en nieuwe woningbouw dienen een EPC na te streven die minimaal 25% lager is dan wettelijk voorgeschreven op moment van aanvraag. Bestaande utiliteitsbouw en woningbouw dienen een energieprestatie van label A of B na te streven.

  • 5. De projectactiviteiten dienen in hoofdzaak binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden.

  • 6.  Uitsluitend projecten die starten na de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag komen voor subsidie in aanmerking.

  • 7.  Voor de toepassingsgebieden A en C, dienen projecten uiterlijk 1 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Voor toepassingsgebied B dienen projecten uiterlijk 3 jaar na datum van subsidieverlening afgerond te zijn. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvrager, die hierom onder opgave van redenen verzoekt, uitstel van de hiervoor bedoelde termijnen verlenen van maximaal één jaar indien sprake is van omstandigheden die voor de subsidieaanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening redelijkerwijs niet voorzienbaar waren.

  • 8. Bij projecten in de toepassingsgebieden A en C dient samengewerkt te worden, ook de subsidieaanvraag dient daarom ondersteund te worden door minimaal twee samenwerkende partijen. 75

Artikel 3.94. Subsidievorm

[vervallen]

Artikel 3.95. Grondslag subsidie

  • 76

  • 1.  De subsidie per project bedraagt maximaal € 60.000,-- voor de in artikel 3.93, lid 2, bedoelde toepassingsgebieden A en C en bedraagt ten hoogste 50% van de totale toe te rekenen kosten. Voor toepassingsgebied B bedraagt de subsidie per project maximaal € 199.000,-- en bedraagt ten hoogste 50% van de netto-investering (= bruto investering minus zekere opbrengsten).

  • 2.  Voor alle projectcategoriëen geldt dat de subsidie op een hoger percentage kan worden vastgesteld indien de activiteit in buitengewone mate bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen met dien verstande dat de subsidie nimmer het maximale bedrag zoals genoemd in lid 1 zal overschrijden.

  • 3.  Ten aanzien van projectaanvragen voor het toepassingsgebied B met een zeer grote CO2-reductie (meer dan 0,5 kton CO2/jaar) kunnen Gedeputeerde Staten bij uitzondering een grotere subsidie toekennen tot een maximum van € 499.000,--. 77

Artikel 3.96. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag worden ingediend vóór 1 maart of vóór 1 september van het betreffende kalenderjaar.

Artikel 3.97. Aanvullende/andere stukken bij aanvraag

  • 78

  • 1.  De aanvrager maakt bij zijn aanvraag gebruik van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.

  • 2.  In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens alle gegevens en stukken zoals genoemd in het Aanvraagformulier Duurzame Energie Overijssel 2008-2011.

Artikel 3.98. Subsidieplafond

79

Gedeputeerde Staten stellen uiterlijk 1 december van het voorafgaande jaar het subsidieplafond vast.

Artikel 3.99. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • 80

  • 1.  In afwijking van artikel 1.4 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het subsidieplafond dit toelaat.

  • 2.  Beoordelingscriteria bij het bepalen van deze prioriteitsvolgorde zijn:

  • • toepassingsgebied A: Haalbaarheidsstudies:81

    o de mate waarin het resultaat van de haalbaarheidsstudie een potentiële bijdrage kan leveren aan de versnelling van energiebesparingsmaatregelen en/of de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen;

    o de mate waarin een project bijdraagt aan innovatie ten opzichte van de huidige stand van de techniek in Nederland;

    o de realiseerbaarheid van het beoogde resultaat;

    o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;

    o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;

    o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partijen;

    • • toepassingsgebied B: Investeringen: 8283

      o de mate waarin de investering een potentiële bijdrage levert aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (uitgedrukt in vermeden CO2-uitstoot) door de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen in met name de technologische en economische aspecten daarvan;

      o de mate waarin de subsidie bijdraagt aan het realiseren van deze potentiële bijdrage aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (uitgedrukt in vermeden CO2-uitstoot per euro subsidie);

      o de mate van slaagkans en praktische navolging van het project;

    • • toepassingsgebied C: Voorlichting en educatie: 84o de mate waarin de kennisoverdragende partij geschikt is voor haar taak;

      o de mate waarin aannemelijk is dat met het project een zo groot mogelijk deel van de doelgroep wordt bereikt;

      o de mate waarin de opgedane kennis verder wordt verspreid en gedeeld met geïnteresseerden;

      o de mate waarin de kennisoverdracht wordt verankerd, na afloop van het project;

      o mate waarin en de wijze waarop wordt samengewerkt door partijen.

      Over de ingekomen subsidieaanvragen wordt een advies uitgebracht aan Gedeputeerde Staten. 

Artikel 3.100 Kleine haalbaarheidsstudies

  • 85

  • 1.  Voor toepassingsgebied A (Haalbaarheidsstudies) kunnen subsidieaanvragen tot € 5.000,-- in afwijking van artikel 3.96 het gehele jaar ingediend worden.

  • 2.  Voor de in het eerste lid genoemde aanvragen is artikel 3.93 lid 8 niet van toepassing.

  • 3.  Voor de in het eerste lid genoemde aanvragen geldt dat ze op volgorde van binnenkomst worden behandeld en dat ze worden getoetst aan de criteria uit artikel 3.99 lid 2 voor toepassingsgebied A, met uitzondering van het laatste criterium met betrekking tot samenwerking.

Subparagraaf 3.7 Energiebesparingsfonds Woningen Overijssel

86

Artikel 3.101 Beripsbepalingen

Energiebesparing: een maatregel die bijdraagt aan het terugdringen van CO2- uitstoot en het gerbuik van fossiele brandstoffen. 

Artikel 3.102. Subsiabele activiteiten

  • 87

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan Overijsselse gemeenten voor de volgende projecten:

    • a.

      het vergroten van gemeentelijke subsidiebudgetten gericht op energiebesparing door de particuliere woningbezitter in de bestaande woningvoorraad;

    • b.

      projecten gericht op het voorlichten en ondersteunen van de particuliere woningbezitter bij het voorbereiden en realiseren van energiebesparingsmaatregelen;

    • c.

      investeringsprojecten van de gemeentelijke organisatie zelf, waarmee de gemeente een voorbeeldfunctie op het gebied van energiebesparing vervult.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan woningcorporaties met woningbezit in Overijssel voor (onderzoeks)projecten en experimenten waarmee woningcorporaties een impuls geven aan de versnelling van het realiseren van een substantiele energiebesparing in hun huurcomplexen en/of in gebieden waarin deze complexen staan.

Artikel 3.103. Criteria

  • 88

  • 1.  Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 3.102 eerste lid voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       er heeft gemeentelijke besluitvorming plaatsgevonden over de financiering van het eigen aandeel (minimaal 25% van de totale projectkosten);

    • b.

       het project start binnen één jaar na subsidieverlening en is binnen vier jaar na start afgerond;

    • c.

      de te verlenen subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub a is maximaal € 500.000,-- per gemeente, inclusief eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het

      provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders;

    • d.

       de te verlenen subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid sub b en c samen, is maximaal € 80.000,-- per gemeente, inclusief de eventuele reeds verleende subsidies op basis van de besteding van het provinciale Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders; e. in specifieke sitiaties kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de maxima genoemd onder c. en d. 

  • 2.   Een subsidieaanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.102 tweede lid voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       methodiek en resultaten van het project worden actief kenbaar gemaakt aan medecorporaties in Overijssel;

    • b.

       het project start binnen zes maanden na subsidieverlening en is binnen één jaar na start afgerond;

    • c.

       de te verlenen subsidie is maximaal € 50.000,-- per project;

    • d.

       het project/experiment omvat minimaal 30 woningen. 

Artikel 3.104. Grondslag subsidie

  • 1. De subsidie op grond van artikel 3.102 eerste lid bedraagt maximaal 75% van de totale projectkosten;

  • 2. De subsidie op grond van artikel 3.102 tweede lid bedraagt maximaal 50% van de totale projectkosten.

Artikel 3.105 Indiening aanvraag

  • 89

  • 1. In afwijking van artikel 1.13 kunnen aanvragen het gehele jaar door ingediend worden.

  • 2. De aanvraag om subsidie dient ingediend te worden voor aanvang van het project.

Hoofdstuk 4. Bijzondere bepalingen Landbouw, Natuur en Landschap

Paragraaf 1. Faunabeheereenheden

Artikel 4.1. Criteria

90

Een aanvraag voor subsidie ten behoeve van faunabeheereenheden, zoals vermeld in artikel 29 van de Flora- en Faunawet, is gericht op de uitvoering van een faunabeheerplan op basis van artikel 30 van die wet.

Artikel 4.2. Grondslag

De subsidie als bedoeld in 4.1., bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 5. Bijzondere bepalingen Ruimte, Wonen en Bereikbaarheid

Paragraaf 1. Effectuering ruimtelijk beleid

91

Artikel 5.1. Criteria

  • 1.  Gedeputeerde staten kunnen subsidie verlenen in de externe kosten van onderzoek en planontwikkeling van ruimtelijke projecten. De projecten moeten bijdragen aan uitgangspunten/doelstellingen van het streekplan en aan de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel. 92

  • 2.  Een aanvraag voor subsidie uit het budget voor effectuering ruimtelijk beleid:

    • a.

       is afkomstig van een gemeente of een rechtspersoon, die zich krachtens hun statuten inzetten voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in Overijssel;

    • b.

       wordt beoordeeld naar de mate waarin het project bijdraagt aan de realisering van de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid.

  • 3.  Een aanvraag wordt tevens beoordeeld naar de mate waarin voldaan wordt aan één of meer van de volgende criteria:

    • a.

       uitvoeringsgerichtheid; 93

    • b.

       bovengemeentelijke of regionale betekenis; 94

    • c.

       voorbeeldwerking; 95

    • d.

       katalysatorwerking; 96

    • e.

       integraliteit; 97

    • f.

       structureel effect. 98

Artikel 5.2. Grondslag subsidie

  • 99

  • 1.  De subsidie bedraagt ten hoogste de helft van de kosten van de ruimtelijke activiteiten van een project. De hoogte van de subsidie hangt af van het aantal financierende partners en van de mate waarin het beoogde resultaat voldoet aan de in artikel 5.1. genoemde criteria.

  • 2.  Niet subsidiabele kosten zijn investeringskosten, bouw- en sloopkosten, exploitatielasten en overheadkosten van de aanvrager.

Artikel 5.3. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13. kan een subsidieaanvraag voor effectuering ruimtelijk beleid gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 2. Stedelijke vernieuwing Overijssel

100

Artikel 5.4 Begripsbepalingen

  • a.   Wsv: Wet stedelijke vernieuwing;

  • b.   Stedelijke vernieuwingsactiviteiten: op bestaand gebied gerichte inspanningen die strekken tot verbetering van de leefbaarheid en veiligheid, bevordering van een duurzame ontwikkeling en verbetering van de woon- en milieukwaliteit, versterking van het economisch draagvlak, versterking van culturele kwaliteiten, bevordering van de sociale samenhang, verbetering van de bereikbaarheid, verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte of anderszins tot structurele kwaliteitsverhoging van het stedelijk gebied. Het saneren van ernstige bodemverontreiniging, veroorzaakt voor 1987, en geluidwerende maatregelen van woningen op de A- en Raillijst kunnen hier onderdeel van uitmaken. Voor bodemsaneringsprojecten geldt de subsidie ook voor uitleggebieden; 101

  • c.   ISV: Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing;

  • d.   Programmagemeente: gemeente als bedoeld in artikel 6, derde lid, onder a Wsv;

  • e.   Projectgemeente: gemeente als bedoeld in artikel 7, vijfde lid Wsv;

  • f.   Voorziening ISV: de bestemmingsreserve Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing;

  • g. Meerjaren ontwikkelingsprogramma: programma als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wsv.

Artikel 5.5 Voorziening ISV

  • 1.  Gedeputeerde Staten zijn belast met het beheer van de voorziening ISV.

  • 2.  Aan de voorziening ISV worden in ieder geval toegeveoegd de bijdragen van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bedoeld in artikel 5, derde lid Wsv.

  • 3.  Gedeputeerde Staten kunnen overige voor stedelijke vernieuwing aangemerkte middelen aan de voorziening ISV toevoegen.

  • 4.  Niet bestede middelen blijven in de voorziening ISV. Over de niet bestede middelen wordt jaarlijks per 31 december rente berekend en aan de voorziening ISV toegevoegd.

Artikel 5.6. Criteria

  • 1.  Projectgemeenten kunnen op grond van artikel 7 lid 5 Wsv een aanvraag indienen voor het verlenen van een subsidie voor:

    • a.

       stedelijke vernieuwingsactiviteiten;

    • b.

       saneren van een ernstige bodemverontreiniging;

    • c.

       het treffen van geluidwerende maatregelen van

    • -

      projectgemeenten: woningen op de A- en Raillijst.

    • -

      programmagemeenten: woningen op de A-lijst, welke niet zijn gelegen aan Rijkswegen.

  • 2.  Een aanvraag als bedoeld in artikel 5.6 lid 1 sub a dient naast de wettelijke eisen te voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       Het project dient in overeenstemming te zijn met het Rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid op het gebied van ISV, RO en wonen.

    • b.

       Er dient concreet zicht te zijn op uitvoerbaarheid doordat: 102

    • -

       er overeenstemming is tussen deelnemende partijen;

    • -

       er inzicht is in het gemeentelijke tekort of in het tekort vande corporatie waar de gemente een bijdrage aan verleent;

    • -

       de planologische procedure is afgerond, of binnen afzienbare tijd wordt afgerond.

  • 3.  Een aanvraag als bedoeld in artikel 5.6 lid 1 sub b dient naast de wettelijke eisen te voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       er is sprake van een (potentieel) ernstige bodemverontreiniging, veroorzaakt voor 1987; 

    • b.

       er is sprake van een (potentieel) spoedeisende of om maatschappelijke redenen noodzakelijke bodemsanering;

    • c.

       de kosten van het bodemonderzoek of de sanering kunnen (gedeeltelijk) gefinancierd worden uit de planopbrengsten; 

    • d.

       er zijn aantoonbare maximale inspanningen verricht om geld uit de markt te behalen. 103

  • 4.  Een aanvraag als bedoeld in artikel 5.6 lid 1 sub c dient naast de wettelijke eisen in overeenstemming te zijn met het Rijks- en provinciaal ISV beleid.

  • 5. Een aanvraag van een programmagemeente, dient aanvullend aan de hiervoor genoemde criteria te voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      het ISV II budget is volledig besteed of gelabeld aan activiteiten in het kader van de Wsv;

    • b.

      de uitvoering van de activiteit start voor 1 juli 2010.

  • 6.  De stedelijke vernieuwingsactiviteit waarvoor de subsidie is verleend dient binnen vijf jaar na subsidieverlening te zijn afgerond.

Artikel 5.6a. Grondslag subsidie en subsidieplafond

  • 1.  De hoogte van de subsidie ten behoeve van investering in stedelijke vernieuwing bestaat uit:

    • a.

       Een door Gedeputeerde Staten te bepalen deel van de in het vierde lid van artikel 5.5 bedoelde middelen en,

    • b.

       voor programmagemeenten het gedeelte van de krachtens artikel 5, derde lid Wsv, ontvangen middelen;

    • c.

       voor projectgemeenten het gedeelte van de krachtens artikel 5, derde lid Wsv, ontvangen middelen.

  • 2.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.6, eerste lid bedraagt ten hoogste 50% van het gemeentelijke (grondexploitatie)tekort en is afhankelijk van aard en omvang van het project.

  • 3.  De subsidiabele kosten bedragen minimaal € 50.000,--. Dit minimum geldt niet voor bodemsaneringsprojecten.

  • 4.  Het subsidieplafond voor programmagemeenten bestaat uit het bedrag dat op basis van het eerste lid, sub a en b voor deze gemeente beschikbaar is.

  • 5.  Indien het een stedelijke vernieuwingsactiviteit betreft die door een woningcorporatie wordt uitgevoerd bedraagt de subsidie aan de gemeente, afhankelijk van de aard en omvang, ten hoogste de bijdrage van de gemeente aan het tekort voor deze activiteit. 104

  • 6.  Het subsidieplafond voor het verlenen van ISV aan programmagemeenten voor de uitvoering van het meerjarenontwikkelingsprogramma bestaat uit het bedrag dat op basis van het eerste lid, onderdeel a en b voor deze gemeente beschikbaar is.

    -  projectgemeenten: uit het bedrag dat op basis van het eerste lid, onderdeel a en c, beschikbaar is;

    -  programmagemeenten: uit het bedrag dat op basis van het eerste lid sub b beschikbaar is.

  • 7.  Het subsidieplafond voor het verlenen van ISV voor de activiteiten als genoemd in artikel 5.6 eerste lid  bestaat uit:

  • -  projectgemeenten: uit het bedrag dat op basis van het eerste lid, onderdeel a en c, beschikbaar is;

  • -  programmagemeenten: uit het bedrag dat op basis van het eerste lid sub b beschikbaar is.

Artikel 5.6b. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • 1.  De gemeente overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag als genoemd in artikel 5.6, eerste lid voor projecten waarbij alleen sprake is van gemeentelijke kosten:

    • a.

      een overzicht van de kosten, inclusief het dekkingsvoorstel;

    • b.

      een bestuurlijk besluit waarin wordt besloten over te gaan tot uitvoering van het project, of dit besluit dient binnen afzienbare tijd te worden genomen.

  • 2.    De gemeente overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag als genoemd in artikel 5.6, eerste lid voor projecten waarbij sprake is van gemeentelijke opbrengsten een vastgestelde grondexploitatie, waaruit ook de exploitatiebijdragen van de verschillende partijen blijkt. 105

  • 3.  De gemeente overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag als genoemd in artikel 5.6, eerste lid in samenhang met artikel 5.6a, vijfde lid een goedkeuringsbesluit over de exploitatie van de woningcorporatie. 106

  • 4.  Het eerste lid sub b geldt niet voor bodemsaneringsprojecten en projecten die worden uitgevoerd door de woningcorporatie. .

Artikel 5.6c Verantwoordingssystematiek specifieke uitkeringen (Sisa)

Gemeenten dienen bij afronding van het project een apart verzoek om vaststelling van de subsidie in en overleggen bij dit verzoek een verslag van de geleverde (deel)prestaties en op verzoek de kosten daarvan.

Paragraaf 3. Stimulering re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed

107

Artikel 5.7. Begripsbepaling

108

Industrieel erfgoed: fabrieken of fabriekscomplexen bestaande uit gebouwen, installaties en infrastructuur die van cultuurhistorische en architectonische waarde zijn;

Agrarisch erfgoed: boerenerven, bestaande uit gebouwen en beplanting, die van cultuurhistorische en landschappelijke waarde zijn;

Transformatieplan: verkenning  en beschrijving van mogelijkheden van functieverandering in vrijkomend of vrijgekomen industrieel of agrarisch erfgoed, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 5.8. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.  het opstellen van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’;

  • b.  het uitvoeren van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’.

Artikel 5.9. Criteria

  • 1.  Een aanvraag voor subsidie in de kosten voor het opstellen van (een onderdeel van) een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria:109

    • a.

       de activiteit draagt bij aan een of meer doelstellingen van het provinciale Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel 2004-2007’;

    • b.

       de activiteit heeft betrekking op in cultuurhistorisch opzicht waardevol industriecomplex, fabriek of boerderij en bijbehorend erf;

    • c.

       de activiteit vindt niet plaats in de landbouwontwikkelingsgebieden van het Reconstructieplan Salland-Twente;

    • d.

       bij agrarisch erfgoed gaat het om vrijgekomen of vrijkomende agrarische bebouwing, dat wil zeggen gebouwen die als agrarisch gebouw zijn opgericht met een agrarische bestemming en ook agrarisch in gebruik zijn (geweest);

    • e.

       ontwerpende partijen dienen te beschikken over gedegen ontwerpkwaliteit;

    • f.

       de aanvraag wordt ingediend op basis van vooroverleg met het programmateam als bedoeld in artikel 5.13.

  • 2.  Een aanvraag voor subsidie in de kosten van de uitvoering van een transformatieplan in het kader van het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’ moet voldoen aan de volgende criteria: 110

    • a.

       het project is gebaseerd op een transformatieplan als bedoeld in artikel 5.8, lid 1;

    • b.

       tegen het project bestaan geen planologische bezwaren;

    • c.

       er is geen voorliggende provinciale subsidiemogelijkheid.

Artikel 5.10. Grondslag subsidie

  • 1.  De subsidie voor het opstellen van een transformatieplan met betrekking tot industrieel erfgoed bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 25.000,--.

  • 2.  De subsidie voor het laten opstellen van een transformatieplan met betrekking tot agrarisch erfgoed bedraagt eveneens ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 15.000,--.

  • 3.  De subsidie voor de uitvoering van een transformatieplan bedraagt ten hoogste 40% van de investeringskosten van het project met een maximum van € 75.000,--.

Artikel 5.11. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13. kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele jaar worden ingediend

Artikel 5.11. Aanvullende stukken

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14. bij de subsidieaanvraag voor een transformatieplan tevens:

  • a.  kaarten en fotomateriaal van het betreffende erfgoed en het gebied waarin het is gelegen;

  • b.  een beknopte toelichting over de cultuurhistorische waarden;

  • c.  documenten waaruit blijkt dat de desbetreffende gemeente instemt met het opstellen van het transformatieplan;

  • d.  informatie over opleiding en ervaring van de deskundige(n) die het transformatieplan zal (zullen) opstellen.

Artikel 5.12. Adviescommissie

  • 111

  • 1.  Een subsidieaanvraag wordt om advies voorgelegd aan het programmateam, dat binnen acht weken advies uitbrengt aan Gedeputeerde Staten

  • 2.  Het programmateam is samengesteld uit één of enkele deskundigen van het Oversticht op het gebied van cultuurhistorie, architectuur en landschap, de programmaleider en een programmamedewerker.

Artikel 5.13. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 112

  • 1.  De subsidieontvanger dient binnen drie maanden na subsidieverlening te zijn gestart met het opstellen van het transformatieplan dan wel met de uitvoering ervan

  • 2. Het opstellen van het transformatieplan dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.

  • 2.  De subsidieontvanger stemt in met mogelijke publicatie van de projectresultaten door Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 4. Realisatie van verkeers- en vervoersprojecten

113

Artikel 5.14. Criteria

  • 114

  • 1.  Gemeenten, waterschappen en samenwerkingsverbanden van gemeenten in West-Overijssel kunnen subsidie aanvragen voor het realiseren van verkeers- en vervoersprojecten. Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       het project past in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Overijssel;

    • b.

       het project past in het bestedingsplan als bedoeld in artikel 6 van de Wet BDU verkeer en vervoer;

    • c.

       het project is uitvoeringsgereed.

  • 2.  In aanvulling op het eerste lid geldt ten aanzien van een subsidieaanvraag voor de realisatie van infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dat de subsidiabele kosten van het project ten minste € 25.000,-- moeten bedragen.

  • 3.  In aanvulling op het eerste lid geldt dat een subsidieaanvraag voor de realisatie van gedragsbeïnvloedingsprojecten dat het project moet passen in een vastgesteld gemeentelijk verkeersveiligheidsplan.

Artikel 5.15. Grondslag subsidie

  • 115

  • 1.  De subsidie voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten bedraagt:

    • a.

       ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten voor openbaar vervoersprojecten en verkeersongevallenconcentratiepunten;

    • b.

       ten hoogste 50% voor de overige infrastructuurprojecten.

  • 2.  De subsidie voor gedragsbeïnvloedingsprojecten bedraagt ten hoogste 75% van de projectkosten.

  • 3.  Subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a.

       verwerving (voorzover direct voor het project nodig);

    • b.

       50% van het verleggen van kabels/leidingen/riolering;

    • c.

       werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting;

    • d.

       bijkomende voorzieningen om de betrokken infrastructuur zijn functie te kunnen laten vervullen.

  • 4.  Ten aanzien van het eerste lid worden als niet-subsidiabele kosten aangemerkt:

    • a.

       kosten die gemaakt zijn voordat de subsidieaanvraag wordt ingediend;

    • b.

       voorbereiding en administratie;

    • c.

       vervanging van kabels/leidingen/riolering;

    • d.

       directievoering en toezicht;

    • e.

       kosten voor eigen dienst of voor algemene bestuurslasten;

    • f.

       vervanging en beheer en onderhoud.

Artikel 5.16. Indieningstermijn aanvraag

  • 116

  • 1.  In afwijking van artikel 1.13. wordt een subsidieaanvraag voor de realisatie van verkeers- en vervoersprojecten ingediend voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen voor specifieke projecten afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde indieningstermijnen en daarbij aangeven of voor die projecten een aanvraag moet worden ingediend en op welke wijze.

Artikel 5.17. Wijze van behandeling van de aanvragen

117

In afwijking van artikel 1.4. plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 5.15. genoemde criteria, in een prioriteitsvolgorde.

Artikel 5.18. Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.16. beslissen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken nadat het advies van het bestuurlijk vervoerberaad West-Overijssel is ontvangen. Gedeputeerde Staten beslissen in ieder geval uiterlijk binnen zesentwintig weken nadat de indieningstermijn als bedoeld in artikel 5.16., eerst lid, is verstreken.

Artikel 5.19. Verantwoordingssystematiek specifieke uitkeringen (sisa) 

  • 1.  De subsidieontvanger voor gedragsbeïnvloedingsprojecten overlegt binnen vier maanden na afloop van het subsidietijdvak een verslag vande geleverde (deel)prestaties en de kosten daarvan.

  • 2.  De subsidieontvanger voor infrastructurele verkeers- en vervoersprojecten dient aan de hand van primaire documenten zichtbaar toezicht te houden.

  • 3.  Een infrastructureel project is pas gerealiseerd als een procesverbaal van oplevering heeft plaatsgevonden en er verificatie van oplevering ter plaatse is uitgevoerd.  

Paragraaf 5. Bouwimpuls Overijssel

118

Artikel 5.20 Subsidiabele activiteiten

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de realisatie van woningbouwprojecten die nog niet zijn gestart die aansluiten bij de speerpunten genoemd in het coalitieakkoord en het Streekplan. 119

  • 2.    Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

    • 1.

      . ontwikkeling/realisatie van (aangepaste) woonvomen voor bijzondere/specifieke doelgroe-pen met een achterstand op de woningmarkt, bestemd voor sociale verhuur voor de vol-gende bijzondere doelgroepen:

      - cliënten uit de jeugdzorg: met als doel bevordering van de uitstroom van jongeren uit de residentiële jeugdzorg;

      - (ex-)Cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg, dementerenden, mensen met vormen van autisme en/of ernstige gedragsstoornissen;

      -  dak- en thuislozen

    • 2.a.gemeenschappelijke

      ruimtes met één of meer wijkfuncties bij woonvoorzieningen met gega-randeerde 24-uurszorg voor de doelgroepen:

      - senioren

      - mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking

    • 2.b

       gemeenschappelijke ruimtes zonder wijkfuncties bij wooncomplexen voor de doelgroepen als genoemd in lid 2 sub 2a, waarvan de kosten niet in de huurprijs van de woningen kun-nen worden doorberekend.      

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor (het uitbesteding van) onderzoek en/of planvoorbereiding van:120

    • 1.

       Woningbouwprojecten die aansluiten bij de speerpunten genoemd in het Coalitieakkoord en/of Streekplan. 

    • 2.

       Bijzondere woonvormen die inspelen op nieuwe ontwikkelingen op het terrein van wonen-zorg-welzijn.

  • 4.a.  Georganiseerde, privaatrechtelijke rechtspersoon bezittende, particuliere initiatiefnemers kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten ter voorbereiding van een eigen woningbouwproject, in het kader van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). 121

    • b.

      Gemeenten kunnen subsidie aanvragen voor het stimuleren van initiatieven onder artikel 5.20, lid 4 sub a.

Artikel 5.21 Criteria

  • 122

  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.20 eerste lid moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       het bouwproject bestaat voor tenminste 30% uit goedkope woningbouw;

    • b.

       de aanvrager brengt tenminste hetzelfde bedrag in als het gevraagde subsidie;

    • c.

       het beoogde bouwproject wordt gestart uiterlijk binnen twee jaar na verlening van de sub-sidie en wordt uiterlijk binnen zeven jaar opgeleverd;

    • d.

       de aanvraag is afkomstig van een gemeente.

  • 2.  Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.20 tweede lid moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      de cofinanciering is geregeld voor tenminste 25% van de investeringskosten;

    • b.

      de betreffende gemeente heeft aantoonbaar ingestemd met het voorgenomen project;

    • c.

      ten minste twee partijen uit de sectoren wonen, zorg en welzijn zijn bij het project betrok-ken;

    • d.

      het beoogde bouwproject wordt gestart uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsidie en wordt uiterlijk binnen drie jaar opgeleverd;

    • e.

      de aanvraag is afkomstig van een gemeente of een woningbouwcorporatie.

  • 3.  Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.20 derde lid moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

      het onderzoek of de planvoorbereiding is uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsi-die afgerond;

    • b.

      de aanvraag is afkomstig van een gemeente, woningbouwcorporatie of een privaatrechtelijke rechtspersoon.

  • 4.  Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.20 vierde lid moet voldoen aan het volgende criterium: de activiteiten zijn uiterlijk binnen één jaar na verlening van de subsidie afgerond.

  • 5.  Gedeputeerde Staten sluiten uitdrukkelijk uit van subsidie:

    • a.

       alle activiteiten en projecten zoals genoemd in artikel 5.20 lid 1 tot en met 4 die behoren tot het reguliere zorgaanbod en/of takenpakket van premiegefinancierde – of anderszins door het Rijk, provincie en/of gemeenten gesubsidieerde- instellingen en organisaties.

    • b.

       kosten van de inrichting van de woningen/woonvormen en gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 5.22 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidies als bedoeld in artikel 5.20 lid 2 sub b, lid 3 en lid 4 in de vorm van een stimuleringssubsidie.

Artikel 5.23 Grondslag voor subsidie

  • 1.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.20 lid 1 bedraagt ten hoogste 50% van het gemeentelijk (grond-)exploitatietekort tot een maximum van € 500.000,--.

  • 2.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.20 lid 2 sub 1 bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabe-le kosten tot een maximum van € 250.000,--, mede afhankelijk van aard en omvang van het wooncomplex.

  • 3.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.20 lid 2 sub 2a bedraagt ten hoogste 50% van het begro-tingstekort van de bouwkosten tot een maximum van € 150.000,--, mede afhankelijk van aard en omvang van het wooncomplex.

  • 4.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.20 lid 2 sub 2b bedraagt bedraagt ten hoogste 50% van het begrotingstekort van de bouwkosten tot een maximum van € 25.000,--.

  • 5.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.20 lid 3 bedraagt ten hoogste 50% van de kosten voor het doen van onderzoek of het ontwikkelen van een plan ter voorbereiding van een woningbouw-project tot een maximum van € 10.000,--. Voor privaatrechtelijke rechtspersonen die aantoon-baar niet over eigen middelen beschikken bedraagt de subsidie 100% met een maximum van € 10.000,--.

  • 6.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.20 lid 4 sub a bedraagt € 2.500,-- per woning met een maximum van € 25.000,--.

  • 7.  De subsidie als bedoeld in artikel 5.20 lid 4 sub b bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 10.000,--.

Artikel 5.24 Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 5.25 Aanvullende stukken bij aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag als genoemd in artikel 5.20 lid 1 en 5.20 lid 2:

  • -  het tijdpad

  • -  een beschrijving van de eigendomssituatie

  • -  de verhuurconstructie (voorzover van toepassing)

  • -  een door de gemeente goedgekeurde exploitatierekening van het project, waaruit ook de bijdragen van de verschillende partijen blijkt. 

Paragraaf 6. Locatiegebonden subsidies, Stedelijke regio Zwolle-Kampen

123

Artikel 5.26. Begripsbepaling

  • In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.  BLS: Besluit locatiegebonden subsidies;

  • b.  Convenant: Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 provincie Overijssel (provincie Overijssel, Stedelijke regio Zwolle-Kampen);

  • c.  Contractperiode: 2005 t/m 2009;

  • d.  Primos-prognose 2003: Prognose-, informatie- en monitoringssysteem 2003, ABF research, Delft, november 2003.

Artikel 5.27. Criterium

Voorwaarde voor subsidie is dat gedurende de contractperiode de toevoegingen aan de woningvoorraad en de eigenbouw is gerealiseerd conform het BLS en het Convenant.

Artikel 5.28. Grondslag subsidie

  • 1.  Gedeputeerde Staten verdelen de van het Rijk ontvangen subsidiebedragen ten behoeve van toevoegingen aan de woningvoorraad over de Stedelijke regio Zwolle-Kampen op basis van de Primos-prognose 2003:

    • a.

       de gemeente Zwolle: 76,7%;

    • b.

       de gemeente Kampen: 23,3%.

  • 2.  Indien door de toevoeging aan de woningvoorraad door eigenbouw hoger is dan het drempelaantal als genoemd in het Convenant ontvangt de provincie middelen van het Rijk. Deze middelen zullen worden verdeeld naar rato van het aandeel van Zwolle en Kampen van de realisatie van de in eigenbouw gerealiseerde woningen in overeenstemming met de eisen genoemd in artikel 6 van het BLS.

Artikel 5.29. Subsidieverlening en voorschotverlening

  • 1.  Gedeputeerde Staten verlenen de bijdragen aan de gemeenten, met inachtneming van de betalingsregeling van het Rijk.

  • 2.  Voorschotverlening door Gedeputeerde Staten vindt in afwijking van artikel 1.17. jaarlijks plaats na voorschotverlening van het Rijk conform de tot dan toe gebouwde woningen in overeenstemming met de eisen als genoemd in hoofdstuk 5 van het BLS. 124

Artikel 5.30. Vaststelling subsidie

  • 125

  • 1.  Uiterlijk voor 15 maart 2010 dient een eindrapport te worden ingediend over de in het tijdvak gerealiseerde aantal toevoegingen aan de woningvoorraad en gerealiseerde eigenbouw. 126

  • 2.  Uiterlijk 15 maart 2011 dient een aanvullend eindrapport te worden ingediend over de toevoegingen aan de woningvoorraad in 2010, als bedoeld in artikel 14 BLS, en het realiseren van eigenbouw, als bedoeld in artikel 15 BLS. 127

  • 3.  Het eindrapport en het aanvullende eindrapport gaan vergezeld van een accountantsverklaring conform de eisen als genoemd in artikel 1.19. van dit besluit en artikel 16, lid 3 BLS.

  • 4.  In afwijking van artikel 1.18. en 1.22. stellen Gedeputeerde Staten na afloop van de convenantperiode de subsidie vast met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 7 en 13 BLS en het Convenant. 128

  • 5.  Indien de subsidie van een van de gemeenten lager wordt vastgesteld en over het grondgebied wordt voldaan aan de prestaties als genoemd in het BLS en het Convenant, dan worden de overgebleven middelen herverdeeld over de gemeenten Zwolle en Kampen naar rato van het aandeel van de gerealiseerde woningen.  

Hoofdstuk 6. Bijzondere bepalingen Water en Bodem

Paragraaf 1. Stimulering bodemonderzoek

129

Artikel 6.1. Criteria

  • 1.  Een aanvraag voor een subsidie stimulering bodemonderzoek moet voldoen aan het volgende criterium: het betreft een bodemonderzoek op een locatie waar de provincie Overijssel bevoegd gezag is op grond van de Wet bodembescherming en waar de bodemverontreiniging de door het provinciaal bestuur gewenste ontwikkelingen belet of belemmert.

  • 2.  Onder het in het eerste lid gestelde valt tevens een bodemverontreiniging met asbest, voor zover ontstaan voor 1 januari 1993, en voor zover de aanvraag is ingediend door een natuurlijk persoon of eigenaar van een agrarisch bedrijf.

  • 3. Onder bodemonderzoek wordt verstaan: oriënterend bodemonderzoek, nader bodemonderzoek, saneringsonderzoek of het opstellen van een saneringsplan.

Artikel 6.2. Grondslag subsidie

  • 130

  • 1.  De subsidie bedraagt ten hoogste 50% en maximaal € 50.000,-- van de werkelijk gemaakte projectkosten, zulks met een maximum van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bedrag.

  • 2.  Als werkelijk gemaakte projectkosten worden aangemerkt de door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde externe kosten vanaf de datum van de ontvangstbevestiging vande aanvraag door de provincie, voor zover deze kosten rechtstreeks aan het project zijn toe te rekenen. 

Artikel 6.3. Indieningstermijn aanvraag

131

In afwijking van artikel 1.13 kan een subsidieaanvraag gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.

Artikel 6.4. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • 132

  • 1.  De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag tevens alle door Gedeputeerde Staten verlangde onderzoeksgegevens, een motivering van het belang van het bodemonderzoek in maatschappelijke zin en een planning van het beoogde bodemonderzoek.

  • 2.  In afwijking van artikel 1.14 hoeft de aanvrager bij de aanvraag geen statuten te overleggen.

Artikel 6.5. Subsidieplafond

  • 133

  • 1.  Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks een subsidieplafond vast voor het gehele daarop volgende kalenderjaar.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen voor een kalenderjaar projecttypen vaststellen. Projecten die overeenstemmen met de vastgestelde projecttypen, komen bij de verdeling van de voor dat jaar beschikbare middelen met voorrang in de bepaalde prioriteitsvolgorde voor subsidie in aanmerking.

  • 3.  Gedeputeerde Staten kunnen voor een kalenderjaar een thema vaststellen. Bij de verdeling van de voor dat jaar beschikbare middelen komen uitsluitend projecten voor subsidie in aanmerking die passen binnen het vastgestelde thema.

  • 4.  Gedeputeerde Staten maken het voor een kalenderjaar geldend thema of de prioriteitsvolgorde voor projecttypen drie maanden voor de aanvang van het betreffende jaar bekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:42 Awb.

Artikel 6.6. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan het in artikel 6.1 genoemde criterium, in een prioriteitsvolgorde. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende aspecten:

  • a.  het milieuhygiënische voordeel dat met het project kan worden behaald; 134

  • b.  de mate waarin het project een bijdrage levert aan de maatschappelijke ontwikkelingen die het provinciaal bestuur, onder meer blijkens provinciale beleidsplannen, wenst te stimuleren; 135

  • c.  de hoogte van de eigen bijdrage (percentueel) van de deelnemer(s) aan het project; 136

  • d.  de kwaliteit van (de onderbouwing van) het projectvoorstel; 137

  • e.  de financiële onderbouwing van het projectvoorstel; 138

  • f.  de mate waarin de verontreiniging is veroorzaakt voor 1987.

Artikel 6.7. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 139

  • 1.  De subsidieontvanger dient binnen een jaar na verlening van de subsidie de werkzaamheden te hebben afgerond.

  • 2.  Binnen een jaar na verlening van de subsidie kan deze termijn op schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger met een jaar worden verlengd. Dit verzoek dient de redenen aan te geven waarom de gestelde afrondingstermijn van het project niet wordt gehaald.

Artikel 6.8. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

140

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens alle gespecificeerde rekeningen die betrekking hebben op het bodemonderzoek.

Paragraaf 2. Water

[vervallen]

Paragraaf 3. Besteding grondwaterheffing

[vervallen]

Paragraaf 6.4 Ruimte voor de Vecht

141

Artikel 6.19  Begripsbepalingen

  • Voor toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • • Middelen: geld, grond of mensuren noodzakelijk om de prestatie te behalen.

  • • Project: een eindige activiteit of reeks van activiteiten met een budget en een duidelijk gefor-muleerd en in een projectplan vastgelegde prestatie.

  • • Ruimte voor de Vecht: het samenwerkingsverband van de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Groot Salland, Velt en Vecht en Regge en Dinkel, de Provincie Overijssel, het Overijssels Particulier Grondbezit, Staatsbosbeheer en het Regionaal Bureau voor Toerisme die zich gezamenlijk verbonden hebben aan de doelstellingen en uitgangspunten zoals verwoord in het Startdocument.

  • • Startdocument: het Startdocument “Masterplan Ruimte voor de Vecht”, dat op 26 november 2008 is vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel.

  • • Projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009: een overzicht, inclusief beschrijvingen, van gepro-grammeerde projecten die door de gezamenlijke Vechtdal overheden en de provincie Overijssel wordt vastgesteld.

  • • Vechtdal overheid: een gemeente of waterschap die deelneemt aan het samenwerkingsverband voor Ruimte voor de Vecht.

Artikel 6.20 Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor projecten die zijn opgenomen in het Projecten-overzicht  Vecht en Vechtdal 2009.

Artikel 6.21  Criteria

  • 1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 6.20 moeten voldoen aan de volgende criteria:

    • a:

      de aanvraag is ingediend door een Vechtdal overheid.

    • b:

      het project betreft een samenwerking van tenminste twee partijen, waarbij alle partijen middelen beschikbaar stellen voor het behalen van de prestatie.

    • c:

      de prestatie draagt effectief bij aan de hoofd- of nevendoelstellingen van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Startdocument.

    • d:

      de prestatie geeft aantoonbaar invulling aan tenminste één van de vijf statements van Ruimte voor de Vecht, zoals deze zijn vastgelegd in het Startdocument.

  • 2. Het project dient uitgevoerd te worden binnen het gebied waarop Ruimte voor de Vecht zich richt, zoals is vastgelegd in het Startdocument.

  • 3. De start van de feitelijke werkzaamheden vindt plaats in het jaar waarbinnen de subsidie is ver-leend.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek uitstel van de in lid 3 genoemde verplichting verlenen indien er sprake is van omstandigheden die voor de aanvrager ten tijde van het indienen van de aanvraag redelijkerwijs niet te voorzien waren.

Artikel 6.22 Grondslag subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.20 bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, dit tot een maximum van € 750.000,-- per project .

  • 2. De subsidiabele kosten van het project bedragen minimaal € 40.000,--.

  • 3. De kosten van planschade zijn niet subsidiabel.

Artikel 6.23 Bijzondere bepalingen over aanvragen van Vechtdaloverheden

  • 1. Indien het Projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009 is bekrachtigd in een realisatieovereen-komst, geldt de ondertekening van deze realisatieovereenkomst door de betreffende Vechtdal over-heid als aanvraag voor een subsidie.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.13 is niet van toepassing. Indien het subsidieplafond na onder-tekening van de realisatieovereenkomst nog niet is bereikt, kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 6.5. Subsidie asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs

142

Artikel 6.24. Begripsbepalingen

  • 143

  • a.  asbestsanering bodem: het bereikbaar maken en verwijderen van een ernstige verontreiniging met asbest uit de onbebouwde of anderszins niet afgedekte bodem, alsmede het afvoeren naar en het verwerken van het verwijderde materiaal op een legale stortlocatie, en het aanvullen met vervangend bodemmateriaal;

  • b.  BUS-melding: een melding ingevolge het Besluit uniforme saneringen (BUS);

  • c.  beschikking ernst en spoed: een beschikking ingevolge de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming;

  • d.  goedkeuring saneringsplan: een beschikking tot goedkeuring van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming.

Artikel 6.25. Criteria

  • 144

  • Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie asbestsanering bodem verlenen indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • a.  de aanwezigheid van asbest in de bodem moet bewijsbaar te dateren of aannemelijk zijn voor 1 januari 1993;

  • b.  de aanvrager moet als natuurlijk persoon eigenaar van een woning voor eigen gebruik of van een agrarisch bedrijf zijn;

  • c.  de aanvrager moet desgewenst kunnen aantonen, dat hij de betrokken woning of het agrarisch bedrijf in eigendom heeft verkregen tegen een marktconforme prijs, waarbij de asbestverontreiniging buiten beschouwing is gebleven en geen waardedrukkende invloed op de koopsom heeft gehad. Indien de verwerving op of na 1 juli 2008 heeft plaatsgevonden, moet verwerving tegen een marktconforme prijs worden aangetoond door middel van de subsidieaanvraag conform het aanvraagformulier en de daarin voorgeschreven bijlagen;

  • d.  met de sanering mag niet zijn begonnen voordat door Gedeputeerde Staten een beslissing is genomen als bedoeld in artikel 6.28, eerste lid.

Artikel 6.26. Grondslag subsidie

  • 145

  • 1.  De subsidie is gelijk aan 100% van de totale kosten voor de asbestsanering bodem als bedoeld in artikel 6.24, sub a, waarbij voor de kosten van herinrichting van de tuin een maximum van € 25,-- (incl. BTW) per m2 vergraven oppervlakte geldt.

  • 2.  Indien een waardedrukkende invloed als bedoeld in artikel 6.25, eerste lid, onder c, is aangetoond, zullen Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in het eerste lid naar evenredigheid lager verlenen.

Artikel 6.27. Indieningstermijn subsidieaanvraag

  • 146

  • 1.  In afwijking van artikel 1.13 kan de subsidieaanvraag gedurende het hele kalenderjaar worden ingediend.

  • 2.  Gedeputeerde Staten stellen de aanvrager in de gelegenheid om – voordat tot indiening van de aanvraag wordt overgegaan – vooroverleg met de provincie te plegen.

Artikel 6.28. Wijze van behandeling van de aanvraag

  • 147

  • 1.  Op de subsidieaanvraag kan niet eerder door Gedeputeerde Staten worden beslist dan nadat zij hebben besloten:

    • a.

       bij eenvoudige saneringen: tot acceptatie van een BUS-melding, waarbij is bijgevoegd een kostenraming overeenkomstig de Wet bodembescherming;

    • b.

       bij overige saneringen: tot een door de aanvrager aan te vragen beschikking ernst en spoed, alsmede tot goedkeuring van het saneringsplan (inclusief kostenraming).

  • 2.  De aanvrager kan Gedeputeerde Staten verzoeken om gelijktijdige behandeling van de subsidieaanvraag met de in het eerste lid, sub a, bedoelde melding of aanvragen van besluiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, mits deze melding of aanvragen gelijktijdig met de subsidieaanvraag bij Gedeputeerde Staten zijn ingediend.

Artikel 6.29. Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1.  De subsidieontvanger rondt binnen een jaar na verlening van de subsidie de sanering af en dient binnen deze termijn het evaluatieverslag ter goedkeuring bij Gedeputeerde Staten in overeenkomstig het bepaalde in de Wet bodembescherming.

  • 2.  Voor het einde van deze termijn kan de subsidieontvanger een schriftelijk en gemotiveerd verzoek bij Gedeputeerde Staten indienen om deze termijn met ten hoogste een half jaar te verlengen.

Artikel 6.30. Aanvullende stukken bij aanvraag tot vaststelling subsidie

148

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot subsidievaststelling tevens alle gespecificeerde rekeningen aangaande de asbestsanering bodem.

Artikel 6.31. Van rechtswege verval regeling

149

Deze regeling geldt voor een periode van 1 jaar en vervalt van rechtswege per 1 juli 2010, tenzij daarvoor door Gedeputeerde Staten tot verlenging wordt besloten.

Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur

150

Paragraaf 1. Algemeen

151

Artikel 7.1. Begripsbepaling

152

Nota: beleidsnota ‘Samen & Overijssel- Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012’.

Artikel 7.2. Subsidiabele activiteiten

  • 153

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van activiteiten die passen binnen de doelen en kaders:

  • a.  van de Nota;

  • b.  of van de provinciale begroting van het jaar waarop de subsidieperiode betrekking heeft.

Artikel 7.3 Niet-subsidiabele kosten

154

In aanvulling op artikel 1.6 zijn de kosten van dat deel van de activiteit dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de subsidieaanvraag niet subsidiabel.

Artikel 7.4. Indieningstermijn aanvraag

155

In afwijking van artikel 1.13. wordt de aanvraag om prestatiesubsidie voor de start van het project ingediend, tenzij elders anders is bepaald.

Artikel 7.5. Beslistermijn verlening prestatiesubsidies

156

In afwijking van artikel 1.16 beslissen Gedeputeerde Staten in het geval dat advies moet worden gevraagd over een aanvraag binnen acht weken nadat het advies is ontvangen.

Artikel 7.6. Verplichting subsidieontvanger

157

De activiteiten starten binnen zes maanden nadat de subsidie is verleend, tenzij in de beschikking tot verlening van de subsidie, anders is bepaald.

Artikel 7.7. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

158

In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen zes maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in. Deze afwijking geldt niet voor subsidies op grond van paragraaf 3.

Paragraaf 2. Steunfunctietaken

159

Artikel 7.8. Steunfunctietaken

  • 160

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen rechtspersonen uitnodigen om een prestatiesubsidie aan te vragen om één of meer van de volgende steunfunctietaken als bedoeld in de Nota uit te voeren:

    • a.

       advies en informatieverstrekking;

    • b.

       onderzoek en innovatie;

    • c.

       deskundigheidsbevordering en professionalisering;

    • d.

       het onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving.

  • 2.  Gedeputeerde Staten verlenen een prestatiesubsidie voor steunfunctietaken voor een periode van vier jaar, ingaande per 1 januari 2009.

Artikel 7.9. Criteria

  • 161

  • Een rechtspersoon die steunfunctietaken uitvoert:

  • 1.  beschikt over aantoonbare expertise in de provincie Overijssel;

  • 2.  beschikt over een effectief netwerk;

  • 3.  genereert geen andere activiteiten of (commerciële) geldstromen die de uitvoering van de steunfunctietaken negatief beïnvloedt of tot een ongewenste rol- of belangenvermenging met betrekking tot die taken leidt.

Artikel 7.10. Gegevens bij de aanvraag

  • 162

  • In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de rechtpersoon bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

  • 1.  een plan van aanpak waarin wordt beschreven:

    • a.

       door middel van welke prestaties de steunfunctietaak genoemd in artikel 7.7, eerste lid uitgevoerd wordt;

    • b.

       op welke wijze de mate van tevredenheid bij de afnemers, over de uitvoering van de steunfunctietaak, jaarlijks gemeten wordt.

  • 2.  een begroting met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak;

  • 3.  beschrijving van de wijze waarop aan de criteria genoemd artikel 7.8 wordt voldaan.

Artikel 7.11. Jaarlijkse voortgangsrapportage

  • 163

  • De rechtspersoon overlegt jaarlijks, voor 1 februari een rapportage van:

  • a.  de inhoudelijke voortgang met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak;

  • b.  de uitkomsten van de gemeten tevredenheid bij de afnemers, als bedoeld in artikel 7.10 eerste lid onder b. 

Artikel 7.12. Tussentijdse wijziging prestatieafspraken

  • 164

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van besluitvorming van Provinciale Staten danwel de voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 7.11, de prestaties in overleg met de subsidieontvanger aanpassen.

  • 2.  De subsidieontvanger kan in overleg met Gedeputeerde Staten afwijken van de prestatieafspraken indien:

    • a.

       de prestatieafspraken niet effectief gerealiseerd kunnen worden door de gewijzigde vraag bij de afnemers en de gemeenten;

    • b.

       de wijziging minder dan 10% van het jaardeel van de subsidie bedraagt, in dat geval kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 3. Jeugdzorg

165

Artikel 7.13. Begripsbepalingen

  • 166

  • a.  WJZ: de Wet op de Jeugdzorg.

  • b.  Uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WJZ.

  • c.  Tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de subsidiëring van een zorgeenheid.

  • d.  Zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de WJZ aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod zijn aangewezen.

Artikel 7.14. Criteria

167

Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van een prestatiesubsidie voor experimenten of en in welke mate het experiment past in en bijdraagt aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg als omschreven in het vigerende uitvoeringsprogramma.

Artikel 7.14a. Subsidiabele kosten

168

In afwijking van artikel 7.3 zijn de kosten van het deel van de jeugdzorg dat al heeft plaatsgevonden op het moment van de subsidieaanvraag wel subsidiabel.

Artikel 7.15. Grondslag subsidie

  • 169

  • De stichting

  • 1.  Het bedrag van de aan de stichting per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.

  • 2.  Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de minister vastgestelde normbedragen, met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 3.  De subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • Zorgaanbieder

  • 4.  Het bedrag van de aan de zorgaanbieder per boekjaar te verlenen prestatiesubsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat per zorgaanbieder verschillend kan zijn.

  • 5.  De subsidie als bedoeld in het vierde lid wordt alleen verleend wanneer Bureau Jeugdzorg Overijssel voor het uitvoeren van de zorgeenheid een indicatiebesluit heeft vastgesteld.

  • 6.  De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien er een subsidierelatie bestaat tussen de zorgaanbieder en de provincie waarin de cliënt duurzaam verblijft. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • Algemeen

  • 7.  De subsidie als bedoeld in het eerste en vierde lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft. Dit bedrag kan worden aangepast op basis van de voor het jaar door de minister vastgestelde indexering.

Artikel 7.16. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 170

  • 1.  De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.15 bij de subsidieaanvraag tevens het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2.  In aanvulling op het eerste lid overlegt de stichting bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

    • a.

       het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 7.15, tweede lid, voorzien van een gedetailleerde toelichting en de onderbouwing daarvan;

    • b.

       de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;

    • c.

       de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ;

    • d.

       het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

       de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;

    • f.

       de adressen van de locaties waar de taken en/of functies worden uitgeoefend.

  • 3.  In aanvulling op het eerste lid overlegt de zorgaanbieder bij de subsidieaanvraag in ieder geval:

    • a.

       de verschillende zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

       het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende zorgeenheden wil uitvoeren;

    • c.

       de verschillende aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;

    • d.

       de adressen van de locaties waar de zorgeenheden worden uitgevoerd.

Artikel 7.17. Verzekeringen en administratie

  • 171

  • 1.  De stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.

  • 2.  De administratie wordt op zodanig overzichtelijke en doelmatige wijze gevoerd dat op ieder moment een actueel en betrouwbaar beeld bestaat over het functioneren op de volgende punten:

    • a.

       gegevens over de cliënten;

    • b.

       financiële gegevens;

    • c.

       aanvullend hierop:

    • • voor de stichting gegevens over de omvang en individuele duur van de uitgeoefende taken en/of functies;

    • • voor de zorgaanbieder per cliënt gegevens over aard en omvang van de verleende zorg, waarbij een relatie wordt gelegd met de zorg waarop een cliënt aanspraak heeft.

Artikel 7.18. Indieningstermijn aanvraag tot subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.23 dient de subsidieontvanger binnen vier maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 7.19. Verslag van de prestaties

  • 172

  • 1.  In afwijking van artikel 1.19, eerste lid, bevat het prestatieverslag van:

    • a.

       de stichting ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan en over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ;

    • b.

       de zorgaanbieder ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording de stichting, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg, nadere gegevens vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in de artikelen 5 en 10 van de WJZ.

  • 3.  Gedeputeerde Staten kunnen voor de inhoudelijke verantwoording van de zorgaanbieder nadere gegevens vragen.

Artikel 7.20. Verslag van de kosten

  • 173

  • 1.  In aanvulling op artikel 1.19, tweede lid, overlegt de aanvrager de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

       het financiële verslag van het bestuur van de stichting/zorgaanbieder;

    • b.

       de balans met toelichting;

    • c.

       de resultatenrekening met toelichting, waarin substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

       voor de stichting het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld en het aantal jeugdigen waarvoor de verschillende taken en/of functies als bedoeld in de artikelen 5 en 10, eerste lid van de WJZ zijn uitgevoerd;

    • e.

       voor de stichting het totale aantal van de verschillende zorgeenheden waarvoor door haar in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • f.

       voor de stichting het aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor door haar een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het desbetreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daarvoor niet door Gedeputeerde Staten zijn gesubsidieerd en het totale aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;

    • g.

       voor de zorgaanbieder het totale aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd per zorgeenheid waarop de subsidie betrekking heeft;

    • h.

       voor de zorgaanbieder het aantal van de onder lid g bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel en het totale aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;

    • i.

       voor de zorgaanbieder de in het desbetreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de verschillende zorgeenheden;

    • j.

       voor de zorgaanbieder het totale aantal cliënten voor wie de onder lid g bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de verschillende zorgeenheden;

    • k.

       een accountantsverklaring, die is opgesteld overeenkomstig het model als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg en vergezeld gaat van een rapportage omtrent de naleving van de wettelijke voorschriften.

  • 2.  De stichting en de zorgaanbieder laten de accountantscontrole uitvoeren met inachtneming van tenminste het protocol als opgenomen in de bijlage bij de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg.

  • 3.  De stichting en de zorgaanbieder zorgen ervoor dat hun accountant meewerkt aan door of namens Gedeputeerde Staten in te stellen onderzoeken naar de door hun accountant verrichte controlewerkzaamheden.

  • 4.  Gedeputeerde Staten kunnen over de verantwoording nadere informatie vragen.

Artikel 7.21. Reserveringen en vermogensvorming

  • 174

  • 1.  Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de egalisatiereserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan wordt het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatierekening afgeschreven, deze afschrijvingen leiden niet tot extra subsidiëring.

  • 2.  Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met het uitvoeren van de taken/functies/zorgeenheden van de stichting/zorgaanbieder, voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie. Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting/- zorgaanbieder verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen op eerste verzoek aan Gedeputeerde Staten te betalen.

Artikel 7.22. Lagere vaststelling

In aanvulling op artikel 1.21 kunnen Gedeputeerde Staten de subsidie naar rato lager vaststellen wanneer de werkelijke gemiddelde behandelduur per zorgeenheid de vooraf afgesproken normen overschrijdt.

Artikel 7.23. Overgangsregeling

  • 175

  • 1.  In afwijking van artikel 7.15, tweede lid, stellen Gedeputeerde Staten voor de periode dat de minister de normbedragen nog niet heeft vastgesteld, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de WJZ.

  • 2.  Indien in het eerste jaar van vaststelling door de minister van de normbedragen, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 7.15, eerste lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een aanvullende prestatiesubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.

  • 3.  In aanvulling op artikel 7.15, vierde lid, wordt tot 1 januari 2009 het subsidiebedrag ook bepaald door het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde bedrag van de vaste accommodatiekosten van de zorgaanbieder. De hierin begrepen afschrijvingslasten worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer.

  • 4.  In afwijking van artikel 7.15, zesde lid, komt tot 1 januari 2009 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleef in Overijssel, in geval:

    • a.

       een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door Bureau Jeugdzorg van de provincie, waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;

    • b.

       het onder a bedoelde Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie Bureau Jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;

    • c.

       de zorgaanbieder op grond van artikel 7.15, vierde lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de aanspraak betrekking heeft;

    • d.

       hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie die op grond van deze regeling is verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden.

Paragraaf 4. Senioren

176

Artikel 7.24. Begripsbepalingen

  • 177

  • a.  Senioren: personen vanaf 55 jaar.

  • b.  Mantelzorg: zorg die mensen, langer dan drie maanden of meer dan acht uur per week, vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk.

  • c.  Palliatieve zorg: zorg die zich richt op het verminderen van het lijden en op verbetering van de kwaliteit van het leven van patiënten in hun laatste levensfase.

Artikel  7.25. Subsidiabele activiteiten

  • 178

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van één of meerdere activiteiten die zich richten op:

  • a.  het ondersteunen van het werven en behouden van seniore vrijwilligers;

  • b.  het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod van vrijwilligerswerk voor senioren;

  • c.  het uitvoeren van innovatieve projecten en het ontwikkelen van kennis ter ondersteuning van seniore mantelzorgers;

  • d.  het ontwikkelen van vernieuwend of aanvullend respijtzorgaanbod voor seniore mantelzorgers;

  • e.  het verbeteren van de aansluiting tussen vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg.

Artikel 7.26. Criteria

  • 179

  • Een subsidieaanvraag voor activiteiten als bedoeld in artikel 7.25 voldoet aan de volgende criteria:

  • a.  er is aantoonbaar voor ten minste 25% voorzien in cofinanciering van de subsidiabele kosten;

  • b.  het project heeft een regionaal karakter;

  • c.  de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--.

Paragraaf 5. Vrijwilligers

180

Artikel 7.27. Subsidiabele activiteiten

  • 181

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van één of meerdere activiteiten die zich richten op:

  • a.  initiatieven die leiden tot werving en behoud van vrijwilligers;

  • b.  het verbeteren van het imago van het vrijwilligerswerk en de inzet van waarderingsinstrumenten;

  • c.  professionalisering en deskundigheidsbevordering van het vrijwilligerswerk;

  • d.  het ontwikkelen en delen van kennis en methoden om de inzet van jeugdigen in het vrijwilligerswerk te vergroten of om het vrijwilligerswerk rond jeugdigen te versterken;

  • e.  initiatieven die leiden tot de toename van het aantal vrijwilligers of het professionaliseren van vrijwilligers in de culturele sector;

  • f.  initiatieven die leiden tot behoud en versterking van mantelzorg en palliatieve zorg;

  • g.  het ondersteunen van mantelzorgers en het versterken van de zelfredzaamheid en kracht van mantelzorgers, met extra aandacht voor de ondersteuning van de allochtone mantelzorger;

  • h.  het ondersteunen van innovatieve ontwikkelingen en regionale samenwerking op het terrein van de palliatieve zorg;

  • i.  het ondersteunen van vrijwilligers die betrokken zijn bij hospices of het begeleiden van thuis sterven;

  • j.  het ondersteunen van vrijwilligers die minderheden ondersteunen en coachen;

  • k.  het stimuleren van vrijwilligerswerk door minderheden.

Artikel 7.28. Criteria

  • 182

  • 1.  Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.27 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       er is aantoonbaar voor ten minste 25% voorzien in cofinanciering van de subsidiabele kosten;

    • b.

       het project heeft een regionaal karakter;

    • c.

       de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--.

  • 2.  Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub a, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers van tenminste 10%.

  • 3.  Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub d, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal jeugdigen dat vrijwilligerswerk van tenminste 10%.

  • 4.  Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub e, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers in de culturele sector van tenminste 10%.

  • 5.  Een initiatief op grond van artikel 7.27 onder sub j en k, leidt tot een aantoonbare toename van het aantal vrijwilligers met een minderheidsachtergrond van tenminste 10%.

Paragraaf 6 Stimuleringsregeling vrijwilligers

183

Artikel  7.29. Begripsbepalingen

Vrijwilligersorganisatie: een instelling voor vrijwilligerswerk, niet zijnde een landelijke organisatie, die niet over een betaalde formatieplaats beschikt.

Artikel 7.30. Subsidievorm

184

Gedeputeerde Staten verstrekken deze subsidie in de vorm van een stimuleringssubsidie.

Artikel 7.31. Criteria

  • 185

  • De vrijwilligersorganisatie:

  • a.  heeft op basis van de statuten haar zetel in Overijssel;

  • b.  is hoofdzakelijk in Overijssel op tenminste regionaal niveau werkzaam;

Artikel 7.32. Grondslag subsidie

Gedeputeerde Staten kunnen aan een vrijwilligersorganisatie voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft een stimuleringssubsidie verstrekken van € 2.100,-- voor de financiering van de bestuurskosten, de kosten van activiteiten of van kadertraining, opdat meer vrijwilligers kunnen worden geworven en behouden.

Artikel 7.33. Indieningstermijn aanvraag

186

In afwijking van artikel 1.9. kan een subsidieaanvraag voor het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft voor 1 oktober voorafgaand aan dat jaar worden ingediend.

Artikel 7.34. Aanvullende stukken bij de aanvraag

187

Onverminderd artikel 1.10. overlegt de aanvrager bij de aanvraag het gemiddelde aantal vrijwilligers van die organisatie in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie aangevraagd wordt. 

Artikel 7.35. Beslistermijn vaststelling stimuleringssubsidie

188

In afwijking van artikel 1.11. beslissen Gedeputeerde Staten omtrent subsidievaststelling binnen acht weken nadat de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag is verstreken.

Paragraaf 7 Zorg

189

Artikel 7.36. Subsidiabele activiteiten

  • 190Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op één of meer van de volgende doelen:

  • a.  het realiseren van vraaggerichte zorg;

  • b.  versteviging van de collectieve belangenbehartigingsfunctie voor de doelgroepen: senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd, aan de hand van de thema’s mobiliteit, participatie, kwaliteit, keuzevrijheid en palliatieve zorg.

Artikel 7.37. Criteria

  • 191

  • 1.  Een activiteit als bedoeld in artikel 7.36 onder a, voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de zorgvrager of zorgvragersorganisatie is aantoonbaar actief bij de activiteit betrokken;

    • b.

      de activiteit wordt niet regulier gefinancierd door andere organisaties;

    • c.

      de vraaggerichtheid van de actviteit is expliciet aangetoond.

  • 2.   Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 7.36 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit heeft een innovatief karakter;

    • b.

      de activiteit heeft een regionaal karakter;

    • c.

      er is aantoonbaar voor ten minste 25% voorzien in cofinanciering van de subsidiabele 

      kosten;

    • d.

      de gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal €10.000,--.

Paragraaf 8 Archeologie

Artikel 7.38. Begripsbepaling

192

Vooronderzoek: bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen.

Artikel 7.39. Subsidiabele activiteiten

  • 193

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:

  • 1.  archeologisch vooronderzoek op locatie op basis van een projectplan;

  • 2.  projecten ter verbetering van de zichtbaarheid en toegankelijkheid van de archeologie (inclusief aardwaarden).

Artikel 7.40. Criteria

  • 194

  • 1.  Het vooronderzoek, zoals genoemd in artikel 7.39 eerste lid wordt uitgevoerd door een deskundige organisatie.

  • 2.  De projecten zoals genoemd in artikel 7.39 tweede lid vinden plaats onder begeleiding van een deskundige organisatie.

  • 3.  In afwijking van artikel 7.6 starten de activiteiten binnen een jaar nadat de subsidie is verleend.

Artikel 7.41. Grondslag subsidie

  • 195

  • 1.  De subsidie als bedoeld in artikel 7.39, eerste lid, bedraagt ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000,-- per projectplan.

  • 2.  De subsidie als bedoeld in artikel 7.39, tweede lid, bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000,--.

Artikel 7.42 Monumentencommissie

196

Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken advies aan hen uitbrengt.

Paragraaf 9 Restauratieachterstanden Rijksmonumenten

197

Artikel 7.43. Begripsbepalingen

  • 198

  • a.  Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;

  • b.  rijksregeling: de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008; Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2007; Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2006; Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997);

  • c.  rijksbijdrage: een subsidie op grond van de rijksregeling;

  • d.  restauratiekosten: de subsidiabele kosten als bedoeld in de rijksregeling. Indien er geen sprake is van een rijksbijdrage is artikel 8 van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 van toepassing;

  • e.  rijksmonument: een monument, dat op basis van zijn onderhoudstoestand niet kan instromen in de instandhoudingsregeling uit het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim); niet zijnde een woonhuis of boerderij zonder agrarische functie, door het Rijk aangewezen, dat is aangewezen op een laagrentende lening uit het Nationaal Restauratiefonds;

  • f.  restauratieplan: plan als bedoeld in artikel 4, derde lid van de rijksregeling;

  • g.  eigen bijdrage: het deel van de restauratiebegroting dat niet wordt gedekt uit het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 7.45.

Artikel 7.44. Criteria

  • 199

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de restauratiekosten van rijksmonumenten.

  • 2.  De subsidieaanvraag voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       Het te restaureren rijksmonument heeft een restauratieachterstand waardoor het niet in aanmerking kan komen voor een reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim;

    • b.

       er is aantoonbaar voorzien in de eigen bijdrage;

    • c.

       de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn nog niet begonnen;

    • d.

       het restauratieplan is aantoonbaar uitvoeringsgereed;

    • e.

       er kan aantoonbaar gestart worden met de restauratie voor 1 maart 2010;

    • f.

       de restauratie wordt uitgevoerd door, of in samenwerking met, een deskundig restauratiebouwbedrijf.

  • 3.  In afwijking van het tweede lid, sub a, kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verlenen aan kerken met restauratiekosten tussen de € 1 ton en € 1 miljoen die na de wijziging van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten van 24 april 2009 in aanmerking kunnen komen voor de reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim.

  • 4.  Na de uitvoering van de restauratie moet het monument in een dusdanige onderhoudstoestand verkeren dat het kan instromen in de reguliere instandhoudingsregeling van het Brim.

  • 5.  Per gemeente geldt een maximum van 4 restauratieprojecten met provinciale subsidie van maximaal 15% en 3 restauratieprojecten met een hoger subsidiepercentage, tot maximaal 85 %.

  • 6.  Wanneer meerdere projecten in één aanvraag worden ingediend, dient de aanvrager zelf een onderlinge prioritering aan te brengen.

Artikel 7.45. Grondslag subsidie

  • 200

  • 1.  Het totaal van de subsidie als bedoeld in artikel 7.44, eerste lid en de subsidie uit de rijksregeling of een andere vorm van rijksfinanciering, bedraagt ten hoogste 85% van de subsidiabele restauratiekosten.

  • 2.  Het totaal van de subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal 75 % van de subsidieabele restauratiekosten, indien de eigenaar van het rijksmonument, recht heeft op fiscale aftrek van onderhoudkosten.

Artikel 7.45a. Aanvullende stukken bij de aanvraag

  • 201

  • 1.  In afwijking van artikel 1.14 gaat een subsidieaanvraag vergezeld van de beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed waarin staat dat voor dit rijksmonument subsidie is verleend op basis van de rijksregeling.

  • 2.  Indien geen beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, als bedoeld in het eerste lid, overlegd kan worden gaat de subsidieaanvraag vergezeld van:

    • a.

       een restauratieplan;

    • b.

       een door Monumentenwacht opgesteld bouwkundig inspectierapport van het rijksmonument dat niet ouder is dan twee jaar;

    • c.

       een financieel dekkingsplan waaruit blijkt dat in de eigen bijdrage is voorzien;

    • d.

       een afschrift van de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet of een schriftelijke verklaring van de gemeente dat deze vergunning niet van toepassing is voor de uitvoering van het restauratieplan;

    • e.

       Een lijst van bouwbedrijven die worden uitgenodigd om offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan.

Artikel 7.45.b. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • 202

  • 1.  In afwijking van artikel 1.4 hebben subsidieaanvragen, waarbij het rijksmonument op grond van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 een subsidie heeft ontvangen, prioriteit. De overige aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangstdatum.

  • 2.  Indien er sprake is van meerdere aanvragen met dezelfde ontvangstdatum, waarmee het totaal van de subsidie als bedoelt in artikel 7.44, het subsidieplafond overschrijdt, worden subsidieaanvragen met de laagste subsidiabele kosten eerst in behandeling genomen.

Artikel7.45.c. Monumentencommissie

203

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Artikel 7.45.d Verplichtingen

204

Gedeputeerde Staten kunnen de eigenaar verplichten om de werkzaamheden onder nader door hen te stellen voorwaarden te doen begeleiden indien hiervoor de specifieke kennis is vereist.

Paragraaf 10 Podiumplan

205

Artikel 7.46. Begripsbepalingen

  • 206

  • a. OKTO: Overleg Kleine Theaters Overijssel

  • b. Podiumkunsten: verzamelnaam voor kunstvormen die een tijdelijk waarneembaar product opleve-ren, waarvoor het podium afhankelijk is van uitvoerende kunstenaars. Het gaat hierbij om ten min-ste één van de volgende kunstvormen: toneel, opera, muziek, cabaret, ballet, kleinkunst.

  • c. Uitkoopsom/garantie: het bedrag dat het podium betaalt aan een bespeler of kunstenaar voor het brengen van een podiumkunstproduct. Het podium betaalt de overeengekomen uitkoop(som), onaf-hankelijk van de hoogte van de recette.  

Artikel 7.47. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan een podium voor het programmeren van:

  • a.  Oost-Nederlands podiumkunstenaanbod;

  • b.  Landelijk podiumkunstenaanbod.

Artikel 7.48. Criteria

  • 1.  Het podium als bedoeld in artikel 7.47 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       De totale capaciteit van het podium is minimaal 50 tot maximaal 500 zitplaatsen;

    • b.

       Het podium is actief lid van het OKTO;

    • c.

       Het organiseren van professionele podiumkunsten in een gebouw is aantoonbaar de hoofdtaak van het podium;

    • d.

       De personele organisatie van het podium bestaat voor meer dan 50% uit vrijwilligers of kan een vrijwilligersbeleid overleggen, waarbij aantoonbaar is dat het podium actief vrijwilligers werft met als doelstelling om meer vrijwilligeres bij de organisatie te be-trekken.

  • 2.  Het podiumkunstenaanbod als bedoeld in artikel 7.47 is professioneel, financieel en artistiek kwetsbaar.

Artikel 7.49. Grondslag subsidie

  • 1.  De subsidie op grond van artikel 7.47 sub a bedraagt maximaal 60% van de uitkoopsom/ ga-rantie van de productie.

  • 2.  De subsidie op grond van artikel 7.47 sub b bedraagt maximaal 40% van de uitkoopsom/ ga-rantie met een maximum van € 10.000,-- per podium of theater per theaterseizoen.

Artikel 7.50 Aanvullende gegevens bij de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij zijn subsidieaanvraag een financiële onderbouwing van de productie.

Artikel 7.50a. Verplichting subsidieontvanger

Het podium werkt mee aan monitoring met betrekking tot het evalueren van de resultaten van deze regeling.

Artikel 7.50b. Advies

Gedeputeerde Staten kunnen over een aanvraag aan het OKTO advies vragen ten aanzien van de professionaliteit en financiële en artistieke kwetsbaarheid van het podiumkunstenaanbod.

Paragraaf  11. Cultuurdeelname

Artikel 7.51. Begripsbepalingen

  • 207

  • a.  actieve cultuurdeelname: beoefenen of werkzaam zijn op één van de volgende culturele gebieden: amatuerkunst, volkscultuur en buitenschoolse cultuureducatie.

  • b.  amateurkunst: het beoefenen van kunst uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in levensonderhoud te willen voorzien.

  • c.  volkscultuur: het geheel van cultuuruitingen die als wezenlijk worden ervaren door specifieke groepen, steeds onder verwijzing naar traditie, verleden en nationale, regionale of lokale identiteiten.

  • d.  buitenschoolse cultuureducatie: de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-educatie in buitenschoolsverband. Buitenschoolse cultuureducatie is leren over, door en met ciultuur. Ook het leren beoordelen, genieten en zelf beoordelen van kunst -buitenschools- hoort daarbij.

    • • Kunsteducatie omvat de disciplines: beeldende kunst, dans, literatuur, muziek, theater en audiovisuele kunst. Ook toegepaste kunsten en wereldcultuur maken hier onderdeel van uit.

    • • Erfgoededucatie heeft betrekking op archeologie, cultuurlandschap, monumenten, musea, archieven en bibliotheken en omvat een breed spectrum aan activiteiten voor allerlei publiekgroepen, die zowel kennis en begrip als beleving van erfgoed tot doel hebben.

    • • Media-educatie gaat over het leren interpreteren van de inhoud van media, het bepalen door welke belangen of waardesystemen deze worden gestuurd en het bewust worden van de plaats en rol van de media in het persoonlijke en maatschappelijke leven.

  • e.  artistiek-inhoudelijke kwaliteit: de kwaliteit van de activiteit in relatie tot de inhoudelijke visie en de  professionaliteit van de instelling of de betrokken kunstenaar en in samenhang daarmee aan de creativiteit en de actieve cultuurdeelname aspecten van de kwaliteit.

  • f.  vernieuwend: de methode of activiteit is nieuw voor de aanvrager of de methode draagt aan een andere vorm van innovatie in zich.

  • g.  divers: de activiteit draagt bij aan een brede deelname aan cultuur. Het gaat om alle leeftijden, bevollkingsgroepen en opleidingsniveau.

  • h.  verankering: financiële en inhoudelijke inbedding in de aanvragende organisatie en/of andere organisaties.

Artikel 7.52. Subsidiabele activiteiten

  • 208

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de bekostiging van activiteiten die zich richten op:

    • a.

      het stimuleren van of het aanbod van amateurkunst, volkscultuur of buitenschoole cultuureducatie;

    • b.

      het stimuleren van of actieve deelname aan amateurkunst, volkscultuur of buitenschoolse cultuureducatie.

    • c.

      het verbeteren van minimaal één van de volgende voorwaarden van amateurkunst, volkscultuur of buitenschoolse cultuureducatie:

       a. begeleiding of;

       b. scholing of;

       c. de presentatiemogelijkheden of;

       d. de samenwerking met professionals.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verlenen aan rechtspersonen voor de beksotiging van bovenlokale activiteiten als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.53. Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken de subsidie als bedoeld in artikel 7.52 lid 1 in de vorm van een stimuleringssubsdie.

Artikel 7.54. Criteria

  • 209

  • 1.   De subsidieaanvraag op grond van artikel 7.52 voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

      de activiteit vindt in principe plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel;

    • b.

      er is sprake van artistiek-inhoudelijke kwaliteit;

    • c.

      er is aantoonbaar voor minimaal 25% voorzien in de cofinanciering van de totale begrote kosten, waarbij voor de jaren 2010, 2011 en 2012 geldt dat ook de gemeente bijdraagt in de cofinanciering.

  • 2.   Aanvullend op het eerste lid voldoet een subsidieaanvraag op grond van artikel 7.52 eerste lid aan minimaal twee van de volgende criteria:

    • a.

       de activiteit is vernieuwend;

    • b.

       de activiteit is divers;

    • c.

       de activiteit geeft blijk van een vorm van verankering.

  • 3.  Aanvullend op het eerste lid voldoet de subsidieaanvraag op grond van artikel 7.52 tweede lid aan de volgende criteria:

    • a.

       een subsidieaanvraag tussen € 5.000,-- en € 20.000,-- voldoet aan minimaal twee van de criteria zoals genoemd in het tweede lid;

    • b.

       een subsidieaanvraag tussen € 20.000,-- en € 50.000,-- voldoet aan alle criteria zoals genoemd in het tweede lid.

  • 4.  Aanvullend op het eerste, tweede en derde lid voldoet een subsidieaanvraag voor een project dat zich afspeelt in de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle aan de volgende criteria:

    • a.

       de activiteit is aantoonbaar overdraagbaar naar tenminste twee andere gemeenten dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle;

    • b.

       de provinciale financiële bijdrage is nooit hoger dan de bijdrage van de gemeente Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle.

Artikel 7.55. Grondslag

  • 1.  De subsidie als bedoeld in artikel 7.52 eerste lid bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van de subsidiabele activiteit met een minimum van € 2.500,-- en met een maximum van € 5.000,--.

  • 2.  De subsidie als bedoeld in artikel 7.52 tweede lid bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van de subsidiabele activiteit met een minimum van € 5.000,-- en met een maximum van € 50.000,--.

Artikel 7.56. Adviescommissie cultuur

  • 210

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidieaanvragen op grond van artikel 7.52 tweede lid, van € 5.000,-- tot € 20.000,-- voorleggen aan de adviescommissie cultuur. Subsidieaanvragen van € 20.000,-- tot € 50.000,-- worden altijd voorgelegd aan de adviescommissie cultuur.

  • 2.  De adviescommissie cultuur adviseert binnen vier weken, na ontvangst van het verzoek om advies, over de artistiek-inhoudelijke kwaliteit.

  • 3.  De vergadering van de adviescommissie cultuur is niet openbaar.

Paragraaf 12 Kunstproducties Oost- Nederland

211

Artikel 7.57. Begripsbepalingen

  • a.  Oost- Nederland: de provincies Overijssel en Gelderland.

  • b.  Productie: het geheel van artistieke creatie, ontwikkeling en uitvoering van een nieuwe, niet eerder gepresenteerde uiting op het terrein van ten minste één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur

Artikel 7.58. Criteria

  • 212

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de kosten van producties als bedoeld in artikel 7.57 sub b.

  • 2.   De productie voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       de productie staat onder leiding van personen die aantoonbaar beschikken over artistieke kwaliteiten als maker en hebben ervaring in het artistiek en productioneel leiden van projecten;

    • b.

       de productie heeft een hoge artistieke kwaliteit;

    • c.

       de productie onderscheidt zich vanwege haar toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland;

    • d.

       de productie heeft een landelijke of internationale uitstraling;

    • e.

       uit productieplan, marketingplan, begroting en financieel beheer blijken de professionaliteit en kwaliteit van de organisatie;

    • f.

       de productie wordt ontwikkeld in Oost-Nederland en minimaal 50% van de uitvoeringen vindt plaats in Oost-Nederland;

    • g.

       uit de aanvraag blijkt dat een substantieel deel van de bij de productie betrokken kunstenaars is gevestigd in Oost-Nederland

    • h.

       de productie is geen gesubsidieerde reguliere activiteit van de instelling;

    • i.

       de productie is geen festival.

Artikel 7.59. Indieningstermijn subsidieaanvraag

213

In afwijking van artikel 7.4 wordt de aanvraag voor subsidie ingediend voor 15 september 2009.

Artikel 7.60. Aanvullende gegevens bij de aanvraag

  • In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij zijn subsidieaanvraag:

  • a.  een productieplan,

  • b.  een gespecificeerde begroting met dekkingplan,

  • c.  een marketingplan,

  • d.  indien van toepassing een speellijst.

Artikel 7.61: Adviescommissie productiesubsidies kunsten Oost-Nederland

  • 214

  • a.  Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de adviescommissie.

  • b.  De adviescommissie heeft als taak advies uit te brengen over de in het kader van deze regeling ingediende subsidieaanvragen.

  • c.  De adviescommissie beoordeelt de mate waarin de aanvraag voldoet aan de criteria als genoemd in artikel 7.58 tweede lid en geeft na integrale afweging een finaal advies over de prioriteitsvolgorde van de te honoreren producties.

  • d.  De adviescommissie adviseert voor 1 november 2009.

Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen Landelijk Gebied

215

216

Paragraaf 8.1. Algemene bepalingen

Artikel 8.1. Definities

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.  de minimisverordening: Verordening (EG) 1998/2006 PbEU L379/10 van de commissie van 15 december 2006, betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun; 

  • b.  gebied: landelijke gebieden die in de systematiek van gebied gerichtwerken zijn aangewezen, te weten Noordoost-Twente, Zuidwest-Twente, Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Salland en Zwolle-Kampen;

  • c.  gebiedsprogramma: jaarlijks voortschrijdend meerjarenprogramma voor de periode 2007 tot en met 2013 tot uitvoering van het pMJP in een gebied. Het programma wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied;

  • d.  plattelandsontwikkelingsprogramma: programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013, zoals goedgekeurd door de Commissie krachtens artikel 18 van verordening (EG) nr. 1698/2005 of herzien krachtens artikel 19 van die verordening;

  • e.  pMJP: het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied zoals bedoeld in artikel 4 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied;

  • f.  POP-verordening: Verordening (EG) 1698/2005 Pb L277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • g.  steunmaatregel: een steunmaatregel als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van het EG-verdrag;

  • h.  uitvoeringsverordening POP: Verordening (EG) nr. 1974/2006 Pb L368/15 van de Commissie van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • i.  vrijstellingsverordening: een door de Europese Commissie vastgestelde verordeningen op basis van artikel 1, lid 1 van Verordening (EG) 994/98 Pb L142 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen;

  • j.  vrijstellingsverordening Landbouw: Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

  • k.  Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EG) nr. 800/2008, Pb L 214/3 van de commissie van 6 augustus 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, steun ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling, steun voor milieubescherming, werkgelegenheid en opleiding en regionale steun;

  • http: //www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfichesl. POP-maatregel: maatregel die uitvoering krijgt binnen het plattelandsontwikkelingsprogramma. De criteria voor deze maatregelen zijn opgenomen in de onderscheiden maatregelfiches (http://www.regiebureau-pop.eu/nl/info/4/65/maatregelfiches).

  • m. BBL: Bureau Beheer Landbouwgronden.

Artikel 8.2. Criteria

217

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van het pMJP en die passen in een gebiedsprogramma.

Artikel 8.3. POP-subsidie Algemeen

  • 218

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma subsidie verstrekken voor in dit hoofdstuk nader aan te duiden activiteiten. 219

  • 2.  POP-subsidie wordt uitsluitend verstrekt onder de ter uitvoering van bijlage II, punt 5 van de Uitvoeringsverordening POP opgenomen voorwaarden in het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De voorwaarden zijn van toepassing op de totale subsidie voor de activiteit. 220

  • 3.  De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:221

    • a.

       kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

    • b.

       kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan de ontvangstbevestiging van de aanvraag, tenzij het betreft kosten van voorbereiding, planvorming, onderzoek en voorlichting;

    • c.

       verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

    • d.

       kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

    • e.

       kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, boetes of sancties;

    • f.

       kosten van activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

    • g.

       kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • h.

       normale exploitatiekosten;

    • i.

       de aankoop van grond voor een bedrag dat hoger is dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan er een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

  • 4.  De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier. 222

  • 5.  Aan POP-subsidie zijn de volgende voorschriften verbonden:Lid 5 regelt de uitvoeringstermijn van projecten. Op hetmoment van de subsidieverlening dient het project obstakelvrij te zijn. Obstakelvrij betekent dat er geen belemmeringen meer zijn om het project uit te voeren; de benodigde toestemmingen zijn verleend en eventuele planwijzigingen zijn voltooid. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij hiervan afgeweken moet worden. Dit wordt dan geregeld in de beschikking tot subsidieverlening.

    • a.

       met de uitvoering van het project mag niet worden gestart voordat de ontvangstbevestiging van de aanvraag is ontvangen, tenzij het voorbereidings-, planvormings-, onderzoeks- of voorlichtingsactiviteiten betreft;

    • b.

       op moment van de beschikking tot subsidieverlening voor het project dienen de uit te voeren activiteiten obstakelvrij te zijn, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • c.

      de activiteiten starten uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • d.

       de activiteiten worden afgerond binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 6.  De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat: 223

    • a.

       alle ontvangsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

       bewijsstukken, als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de gesubsidieerde en dat daaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • c.

       de administratie en de daartoe behorende bescheiden worden bewaard tot 31 december 2020.

  • 7.  Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag voorschotten verlenen tot maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag. Daarbij geldt het volgende: 224

    • a.

       de aanvraag wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten op een daartoe vastgesteld formulier;

    • b.

       het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij een verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen;

    • c.

       Gedeputeerde Staten kunnen, in afwijking van het bepaalde onder b, voordat kosten zijn betaald, een voorschot verstrekken aan een natuurlijk persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon als deze naar genoegen van Gedeputeerde Staten de financieringsbehoefte heeft aangetoond. 

  • 8.  Tenzij anders bepaald brengt de subsidieontvanger drie maal per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de inhoudelijke en financiële voortgang van de activiteiten en legt daarbij over een overzicht van boekingsbescheiden en een overzicht van betaalde facturen van die periode. 225

  • 9.  In afwijking van artikel 1.18 dient de subsidieontvanger binnen drie maanden na afloop van de activiteiten een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij Gedeputeerde Staten bij de subsidieverlening een andere termijn hebben aangegeven. Bij de aanvraag wordt een goedkeurende accountantsverklaring overgelegd. 226

Artikel 8.3a. LEADER-aanpak

  • 1.  POP-subsidie kan worden verleend voor de LEADER-aanpak, zoals bedoeld in As 4 van het Plattelandsontwikkelingsprogramma en uitgewerkt in de plaatselijke ontwikkelingsstrategie. 227

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de kosten van alle maatregelen die voldoen aan de criteria van maatregel 411, 413, 421 en 431 van bijlage 4 bij het Plattelandsontwikkelingsprogramma. 228

  • 3.  In afwijking van artikel 1.13 wordt een aanvraag met betrekking tot de LEADER-aanpak ingediend zes weken vóór 1 november, 1 maart en 1 juli. 229

  • 4.  Op een aanvraag wordt niet eerder beschikt dan nadat de desbetreffende door Gedeputeerde Staten ingestelde Plaatselijke Groep als adviesorgaan in de gelegenheid is gesteld ter zake advies uit te brengen. Het vierde lid geeft de rol van de Plaatselijke Groepen aan in het besluitvormingsproces.

Artikel 8.4. Staatssteun

  • 230

  • 1.  Onverminderd het bepaalde in artikel 8.2 wordt een aanvraag voor subsidie op grond van dit hoofdstuk geweigerd indien sprake is van een steunmaatregel en verlening van de subsidie niet in overeenstemming is met een vrijstellingsverordening of aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 2.  Het eerste lid is niet van toepassing als voor de betreffende activiteit een POP-subsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 8.3.

  • 3.  Het eerste lid is bovendien niet van toepassing als de omvang van de subsidie en de voorschriften waaronder de subsidie wordt verstrekt passen binnen een op grond van artikel 87, derde lid van het EG-Verdrag door de Commissie goedgekeurde regeling. 231

  • 4.  Indien de aanvrager niet tevens eindbegunstigde is, wordt bij de beoordeling van de aanvraag op grond van dit artikel uitgegaan van de positie van de eindbegunstigde.

Artikel 8.5. Bijzondere bepalinq over aanvraqen van qemeenten en waterschappen

  • 232

  • 1. Indien het gebiedprogramma is bekrachtigd in een convenant geldt de ondertekening van het convenant door de gemeente en waterschap als aanvraag voor een subsidie, onverminderd het bepaalde in artikel 8.3.

  • 2. De indieningstermijn uit artikel 1.13 is niet van toepassing indien de aanvraag bij convenant wordt ingediend.

  • 3. Indien en voorzover enig subsidieplafond niet is uitgeput kunnen aanvragen ook na aanvang van het subsidietijdvak worden ingediend. Gedeputeerde Staten zullen de betrokkenen voortijdig in kennis stellen van deze mogelijkheid.

Artikel 8.5a. Wijzigen van de subsidieverlening

Indien op grond van artikel 9 van de Wet Inrichting Landelijk gebied de bestuursovereenkomst tussen rijk en Gedeputeerde Staten van Overijssel wordt gewijzigd kan de subsidieverlening ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht.  

Artikel 8.6. Bijzondere bepaling over de aanvraag tot vaststelling

  • 233

  • 1.  In aanvulling op de artikelen 1.19 en 1.20 van dit uitvoeringsbesluit, respectievelijk artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht is bij de aanvraag tot vaststelling een accountantsverklaring vereist, tenzij Gedeputeerde Staten bij subsidieverlening anders bepalen. De accountantsverklaring heeft betrekking op de rechtmatigheid van de baten en lasten en op een deugdelijke totstandkoming van de prestaties.  

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen bovendien nadere voorschriften stellen in verband met de eisen die voorvloeien uit de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 12 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

Artikel 8.6a. Meerjarige subsidies

  • 234

  • 1. Subsidie als bedoeld in deze paragraaf kan worden verleend voor prestaties in een reeks van jaren. In het besluit tot subsidieverlening wordt het totale subsidiebedrag verdeeld in jaarschijven, rekening houdend met het jaar waarin de prestaties worden voorzien.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.17 houden Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de hoogte van het voorschot rekening met het jaar waarin prestaties worden gerealiseerd, alsmede met het bepaalde in artikel 11 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied.

  • 3. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 30 april een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie voor de prestaties die in het kalenderjaar daaraan voorafgaand zijn gerealiseerd. Artikel 8.6 is onverminderd van toepassing.

Paragraaf 8.2. Verplaatsing van intensieve veehouderijen (pMJP 1.1.1)

235

Artikel 8.7. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het te verplaatsen van bedrijven (of delen daarvan) waarvoor een voorlopige koopovereenkomst met de provincie Overijssel is gesloten, als bedoeld in de Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005.

Artikel 8.8. Criteria

De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 8.9. Grondslag

  • 236

  • De subsidie bedraagt:

  • a.  een vergoeding voor de sloopkosten van bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderij op de te verlaten locatie van € 25,-- per m² daadwerkelijk aanwezige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;

  • b.  een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte verplaatsingskosten van maximaal € 500,-- per NGE aanwezige productiecapaciteit op het moment van aanvraag, tot een maximum van € 100.000,--. Als verplaatsingskosten worden aangemerkt de kosten van advies, ontwerp en onderzoek ten behoeve van de hervestiging, met uitzondering van leges, en de kosten van het verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie;

  • c.  een bijdrage voor kosten van de verbetering van de publieke weginfrastructuur op de vestigingslocatie. De bijdrage aan de ondernemer bedraagt maximaal 25% van de totale investering in de weginfrastructuur met een maximum van € 50.000,--.

  • d. indien de hervestiginglocatie een bestaande agrarische bedrijfslocatie is én er geen sprake is van samenvoeging: een vergoeding voor de sloopkosten van € 25,-- per m² voor de sloop van op de hervestiginglocatie niet bruikbare bedrijfsgebouwen.

Artikel 8.10. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 8.10a. Accountantsverklaring bij vaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 1.20 hoeft de  aanvrager voor de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder a en c, geen accountantsverklaring te overleggen.

  • 2. Indien de aanvraag tot vaststelling betrekking heeft op een subsidie als bedoeld in artikel 8.9, onder b en/of c, dan blijft de verplichting tot het overleggen van een accountantsverklaring onverminderd van toepassing voor de hele aanvraag.

Paragraaf 8.3. Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)

237

Artikel 8.11. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen de omvorming van intensieve veehouderijbedrijven steunen door:

  • a.  het aanbieden van adviesdiensten in natura;

  • b.  het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) die bijdragen aan de versterking en verbetering van de grondgebonden tak van het agrarische bedrijf;

  • c.  het subsidiëren van investeringen (inclusief planvorming) gericht op diversificatie naar niet agrarische activiteiten.

Artikel 8.12. criteria

  • 238

  • 1.  Aanvragen kunnen worden ingediend door landbouwbedrijven in extensiveringsgebieden met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE en een minimale omvang van de intensieve veehouderij tak van 10 NGE. 239

  • 2.  De intensieve veehouderij dient planologisch als gebruiksmogelijkheid onmogelijk te worden gemaakt.

  • 3.  Niet meer gebruikte vrijkomende agrarische gebouwen van de intensieve veehouderijtak moeten worden gesloopt.

  • 4.  Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood.

  • 5.  De subsidie voor het aanbieden van adviesdiensten, als bedoeld in artikel 8.11, sub a, moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 6. De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, sub b, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 7. Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.11, sub b, indien de bij het bedrijf behorende grond voor meer dan 50% is begrensd als 'nieuwe natuur', tenzij de als nieuwe natuur begrensde gebieden omgevormd worden tot natuur.240

Artikel 8.13. Grondslag

  • 1.  De steun voor adviesdiensten als bedoeld in artikel 8.11, onder a, wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer bedraagt 50% van de waarde van de dienst.

  • 2.  De subsidie voor investeringen als bedoeld in artikel 8.11, onder b en c, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering. 

Artikel 8.14. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend

Paragraaf 8.4. Stimulering duurzame ontwikkeling landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s – pMJP 1.1.3)

241

Artikel 8.15. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen in het kader van de duurzame ontwikkeling van de landbouw-ontwikkelingsgebieden in het Reconstructiegebied Salland-Twente subsidie verlenen voor:

  • a.  de uitwerking van een Ontwikkelingsplan voor een landbouwontwikkelingsgebied (LOG’s);

  • b.  publieke investeringen voor de verbetering van openbare wegen;

  • c.  publieke investeringen voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

  • d.  sloop van gebouwen ten behoeve van de ontwikkeling van omliggende agrarische bedrijvigheid;

  • e.  modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen.

Artikel 8.16. Criteria

  • 1.  De aanvraag is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.

  • 2.  De aanvraag heeft betrekking op een LOG in het reconstructiegebied Salland-Twente.

  • 3.  Het Ontwikkelingsplan voor een LOG moet voldoen aan de volgende vereisten:

    • a.

       Het plan draagt bij aan het creëren van goede ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij;

    • b.

       Het plan bevat een (globale) indicatie en onderbouwing van het aantal nieuwvestigingslocaties in het LOG;

    • c.

       Het plan leidt tot een goede beeldkwaliteit in het LOG;

    • d.

       Het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;

    • e.

       Het plan bevat een uitvoeringsparagraaf.

  • 4.  De verbetering en/of aanleg van de openbare wegen en/of nutsvoorzieningen is nodig in verband met de uitbreiding of vestiging van één of meerdere intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied.

  • 5.  De publieke investeringen in ruimtelijke kwaliteit zijn nodig voor de ontwikkeling van intensieve veehouderijen en zijn aanvullend op de investeringen in ruimtelijke kwaliteit die ondernemers op grond van het reconstructieplan Sallend-Twente en het Ontwikkelingsplan van het LOG geëist worden bij vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen.

  • 6.  De voordelen van de sloop van hinderende bebouwing dient aan minimaal 3 omliggende bedrijven ten goede te komen.

  • 7.  Ingeval de aanvraag private investeringen betreft, voldoet de subsidie aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 8.  Een gemeente kan alleen een subsidie aanvragen voor projecten en activiteiten opgenomen in een ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 8.16, derde lid.

  • 9.  Voor projecten en activiteiten waarvoor subsidie aangevraag dwordt dient een projectplan met kostenbegroting ingediend te worden.

  • 10.  De noodzaak tot verbetering van openbare wegen wordt onderbouwd met verkeersonderzoek dat aantoont dat verbetering van de wegen nodig is als gevolg van de uitbreiding of vestiging van intensieve veehouderij waarvoor een aanvraag voor een bouwvergunning bij de gemeente is ingediend.

Artikel 8.16a. Aanvullende stukken bij de aanvraag

Ingeval de aanvraag afkomstig is van een gemeente overlegt zij in aanvulling op artikel 1.14 tevens het ontwikkelingsplan voor een LOG zoals bedoeld in artikel 8.16, lid 3.

Artikel 8.17. Grondslag

  • 1.  Subsidie voor de opstellling van ontwikkelingsplannen bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2.  Subsidie voor publieke investeringen in een LOG bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten. Indien er bij verbetering van de openbare wegen en/of nutsvoorzieningen sprake is van achterstallig onderhoud, behoudt Gedeputeerde Staten zich het recht voor een lager subsidiepercentage te hanteren.

  • 3.  Subsidie voor private investeringen in een LOG bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.17a. Wijze van ibehandelen aanvraag

In afwijking van artikel 1.4 behouden Gedeputeerde Staten zich het recht voor aanvragen te prioriteren, indien het beschikbare budget voor subsidies in verhouding tot de aanvragen voor subsidies beperkt is. Gedeputeerde Staten geven daarbij prioriteit aan ctiviteiten gericht op de ontwikkeling van intensieve veehouderijen die zich verplaatsen vanuit een extensiveringsgebied of vanuit een verwevingsgebied voor het oplossen van een stankknelpunt.

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor

Paragraaf 8.5. Verbetering ruimtelijke structuur grondgebonden landbouw en aanvullende opgave reconstructiegebied (pMJP 1.1.5 en 1.1.6)

242

Artikel 8.18. Subsidiabele activiteiten

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

    • a.

       de voorbereiding van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. voorlichting, verkavelingsanalyse, planvorming);

    • b.

       de uitvoering van projecten voor wettelijke herverkaveling (o.a. uitvoering ruilplan, ruilkosten, (lichte) kavelaanvaardingswerken);

    • c.

       de voorbereiding en uitvoering van projecten voor planmatige vrijwillige kavelruil;

    • d.

       vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter.

  • 2.  De subsidiabele kosten bedoeld in lid 1, onder a, b en c, betreffen de kosten bedoeld in maatregel 125, onderdeel verbetering kavelstructuur, behorende bij het plattelands-ontwikkelingsprogramma.

Artikel 8.19. Criteria

  • 1.  De aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, is afkomstig van een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon.

  • 2.  Bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat aan de volgende eisen voldoet:

    • a.

       een duidelijke begrenzing van het projectgebied. De omvang van het projectgebied is minimaal 300 hectare;

    • b.

       het plan bevat de volgende elementen: beschrijving van de doelstelling en de beoogde resultaten, beschrijving van de aanpak en activiteiten, planning, organisatie, begroting en financieringsvoorstel.

  • 3.  Bij de aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub b en c, overlegt de aanvrager een projectplan dat in aanvulling op de in het tweede lid genoemde gegevens voldoet aan één van de volgende eisen:

    • a.

       door de uitvoering van het projectplan zal de gemiddelde kavelgrootte van de gronden in het projectgebied in gebruik van grondgebonden landbouwbedrijven met minimaal 10% vergroot worden;

      of:

    • b.

       ten minste 10% van de oppervlakte landbouwgrond in het projectgebied in gebruik bij grondgebonden landbouwbedriiven wordt geruild.

  • 4.  Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.18, eerste lid, sub a, b en c, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.

  • 5.  Aanvragen voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       minimaal 3 grondeigenaren brengen onroerende zaken in en na de ruiling krijgen minimaal 2 eigenaren weer gronden terug;

    • b.

       de gronden waarvoor subsidie gevraagd worden liggen in de provincie Overijssel;

    • c.

       de ruiling leidt tot een betere verkaveling in het belang van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.

  • 6.  De subsidie als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 13 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 8.20. Grondslag

  • 1.  De subsidie voor de voorbereiding van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub a, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.  De subsidie voor de uitvoering van wettelijke herverkavelingsprojecten als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub b, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90%. Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.

  • 3.  De subsidie voor planmatige vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub c, bedraagt voor overheden en organisaties met een publieke activiteit maximaal 90% van de subsidiabele kosten. De bijdrage van de ondernemers bedraagt minimaal € 200,-- per geruilde hectare.Subsidie voor investeringen in of door ondernemingen bedraagt maximaal 40%.

  • 4.  De subsidie voor vrijwillige kavelruil als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, bedraagt 90% van de notariële kosten die ten behoeve van de kavelruil worden gemaakt.

Artikel 8.21. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden inge-diend.

Artikel 8.21a. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 8.18, eerste lid, sub d, tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.

Paragraaf 8.6. Stimulering verplaatsing voor realisatie provinciale doelen natuur, water, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw (pMJP 1.1.5, 2.1.1 en 2.1.5) 

243

Artikel 8.22. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de verplaatsing van een landbouwbedrijf ter bevordering van de grondverwerving ten behoeve van de realisering van de provinciale doelen natuur, water, recreatie of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw.

  • 2. Gedeputeerde Staten maken bij de in lid 1 bedoelde subsidie onderscheid in aanvragen als gronden geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in:

    • a.

      een kaartbijlage bij dit besluit aangewezen gebied of

    • b.

      overige gronden.   

Artikel 8.23. Criteria

  • 1.  De aanvraag is afkomstig van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die beschikt over de eigendom of over het gebruiksrecht van de bij dit bedrijf behorende grond.

  • 2.  De aanvraag heeft betrekking op gronden gelegen in Overijssel, met uitzondering van de Nadere Uitwerking Rivierengebied, waarbij:

    • a.

       alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft dient, vrij van enig gebruiksrecht, aan BBL in eigendom te worden overgedragen op grond van een koopovereenkomst tussen BBL en de aanvrager, of

    • b.

       de overdracht aan BBL van alle grond die het te verplaatsen bedrijf in eigendom heeft, is geregeld in een overeenkomst tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied, artikel 62 van de Reconstructiewet concentratiegebieden of inbreng van de bij het bedrijf behorende grond in een overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet, of

    • c.

       de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf bij de aanvraag verklaart dat alle bedrijfsgrond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd.

      Bij de toepassing van de hiervoor genoemde onderdelen a tot en met c geldt een minimale oppervlakte voor overdracht in eigendom van 10 ha. Wanneer een bedrijf verplaatst ten behoeve van een integraal project dat de provinciegrens overschrijdt, worden deze gronden voor de berekening van de minimale oppervlakte beschouwd alsof deze in Overijssel liggen, mits de aangrenzende provincie of andere overheden een evenredige bijdrage in de kosten leveren.

  • 3.  De hervestiging van een volwaardig bedrijf op een andere plaats, dient door de aanvrager binnen vierentwintig maanden na het sluiten van de in het tweede lid bedoelde overeenkomsten daadwerkelijk plaats te vinden.

  • 4.  Voor zover de bedrijfsgebouwen gelegen zijn binnen de Ecologische Hoofdstructuur, een landinrichtingsproject, een wettelijk herverkavelingsproject of een overeenkomstige oppervlakte grond (als onderdeel van een inrichtingsplan) zodanig wordt ingericht, dat het provinciale doel wordt gerealiseerd, dient een clausule te worden opgenomen in de in het tweede lid, bedoelde overeenkomsten c.q. verklaringen dat de bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor de landbouw worden onttrokken.

  • 5.  De hervestiging van een landbouwbedrijf vindt plaats op een locatie die als duurzaam voor landbouwdoeleinden aangemerkt kan worden.

  • 6.  Geen subsidie wordt verleend als:

    • a.

       de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik heeft gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood;

    • b.

       door of namens de aanvrager op de te verlaten locatie een of meerdere landgoederen worden gevormd, overeenkomstig het Uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen;

    • c.

       de aanvrager voor dezelfde bedrijfsgebouwen gebruik maakt van de faciliteiten van de Beleidsregel Verplaatsing intensieve veehouderijen 2005;

    • d.

       aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling is betaald op grond van de hoofdstukken I, IV of VI van de Onteigeningswet;

    • e.

       aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een volledige schadeloosstelling op vrijwillige basis is betaald.

  • 7.  In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van:

    • a.

       de in lid 2 omschreven verplichting dat alle bij het bedrijf van aanvrager behorende grond van minimaal 10 ha, of een overeenkomstige oppervlakte, aan BBL dient te worden overgedragen, dan wel ingericht (als onderdeel van een inrichtingsplan) ten behoeve van provinciale doelen;

    • b.

       artikel 4, dat bedrijfsgebouwen aan het gebruik voor landbouwdoeleinden wordt onttrokken indien de landbouwactiviteiten ten bate van provinciale doelen worden voortgezet;

    • c.

       artikel 6, onderdeel a en b, ingeval hiermee tegelijkertijd meerdere provinciale doelen worden gerealiseerd.

  • 8.  De subsidie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 6 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

Artikel 8.24. Grondslag

  • 1.  De subsidie voor aanvragen in aangewezen gebieden zoals bedoeld in artikel 8.22, tweede lid, bedraagt:

    • a.

       100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum subsidiebedrag van € 100.000,--, vermeerderd met

    • b.

       maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie tot een maximum subsidiebedrag van € 300.000,--, waarbij € 10.000,-- per geleverde ha grond wordt toegekend;

    • c.

       als op grond van artikel 8.23, lid 7, onder a, niet alle grond die het bedrijf in eigendom heeft wordt overgedragen aan BBL, wordt de subsidie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel naar evenredigheid van de over te dragen oppervlakte grond berekend.

  • 2.  Bij aanvragen door bedrijven buiten aangewezen gebieden zoals bedoeld in artikel 8.22, tweede lid, wordt het criterium van geleverde ha grond in artikel 8.24, lid 1b, gewijzigd in € 10.000,-- per geleverde ha Ecologische Hoofdstructuur en geleverde ha waarbij waterdoelen worden gerealiseerd, mits het waterschap evenredig in de kosten bjidraagt.

  • 3.  In afwijking van de leden 1 en 2 is de maximum subsidiebedrag € 130.000,-- als verplaatsing plaatsheeft binnen een ruilverkavelingsgebied voor landbouwdoeleinden.

  • 4.  Kosten van het saneren van de bodem en fiscale claims worden niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

  • 5.  De subsidie en het aankoopbedrag van het te verplaatsen bedrijf gezamenlijk bedraagt niet meer dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling.

Artikel 8.25. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 8.26. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:

  • a.  een omschrijving van de voorgenomen activiteit;

  • b.  een topografische kaart met een schaal van 1:10.000 waarop de ligging en oppervlakte van het te verplaatsen bedrijf en de bijbehorende gronden, alsmede de plaats van hervestiging, waar de subsidie betrekking op heeft, zijn aangegeven;

  • c.  een investeringsbegroting van de nieuwe bedrijfslocatie opgesteld door een onafhankelijk deskundige, waaruit tevens de financiële haalbaarheid van de investering blijkt;

  • d.  voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond in eigendom, vrij van enig gebruiksrecht, over zal dragen aan BBL, ingeval de aanvrager geen eigenaar is;

  • e.  voor zover aan de orde, een verklaring van de eigenaar dat deze de grond inricht overeenkomstig het provinciale doel;

  • f.  een document waarmee wordt aangetoond dat hervestiging overeenkomstig artikel 8.23, vijfde lid, zal plaatsvinden;

  • g.  voor zover aan de orde, de in artikel 8.23, tweede lid, onderdeel b, bedoelde overeenkomst tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie inzake de inbreng en de toedeling van gronden.

Paragraaf 8.7. Stimuleren van innovatie in het agrocluster (pMJP 1.2.1) 

244

Artikel 8.27. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • a.  activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;

  • b.  samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën.

Artikel 8.28. Criteria

  • 1.  De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a, kan betrekking hebben op:

    • a.

       ondersteuning van de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op innovatie, kennisontwikkeling en kennisspreiding in het agrocluster;

    • b.

       gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een innovatief  project.

  • 2.  Een aanvraag voor uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub a, is afkomstig van een landbouwbedrijf of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven of van een samenwerkingsverband van agrarische bedrijven en andere bedrijven of organisaties, waarbij voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid, sub a van dit artikel minimaal 10 bedrijven deelnemen in het project.

  • 3.  De aanvraag voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, heeft betrekking op een samenwerkingsproject van landbouwbedrijven of van (een) landbouwbedrijven met andere partners (keten- en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw- en voedselsector.

  • 4.  Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.29. Grondslag

  • 1.  De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.28, eerste lid, sub a, voor samenwerkingsprojecten bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.

  • 2.  De steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.28, eerste lid, sub b, wordt in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. Bij het aanbieden van de gesubsidieerde dienst kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de ondernemer een eigen bijdrage betaalt voor deze gesubsidieerde dienst. 

  • 3.  De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.27, sub b, bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten per project met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- en voor samenwerkingsverbanden € 250.000,--.

Artikel 8.30. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 worden subsidieaanvragen voor 1 september van het betreffende kalenderjaar ingediend.

Artikel 8.31. Wijze van behandeling van de aanvragen

In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat.

Paragraaf 8.8. Stimuleren toekomstgericht ondernemerschap (pMJP 1.2.2.)

245Bevorderen duurzaam ondernemen door middel van het toepassen van agrodiversiteit (pMJP 1.3.1) 246en Beperken van emissie van ammoniak, stank en stof vanuit de landbouw (pMJP 1.3.2)

Artikel 8.32. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • 1.  projecten gericht op het opstellen van toekomstgerichte bedrijfsplannen voor landbouwondernemers;

  • 2.  (samenwerkings)projecten gericht op investeringen in duurzaamheid van de leefomgeving. Dit moet gaan om maatregelen die verder gaan dan wettelijk vereist is of vooruitlopen op nieuwe wetgeving.

    • 3.

      a. diversificatie naar niet-agrarische activiteiten voor investeringen die gericht zijn op het starten, alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op een landbouwbedrijf;

    • b.

       samenwerkingsprojecten, gericht op het starten alsmede het verder ontwikkelen van verbredingsactiviteiten op landbouwbedrijven;

  • 4.  projecten die voortvloeien uit de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw kunnen betrekking hebben op de in lid 1 en of lid 2 genoemde activiteiten.

Artikel 8.33. Criteria

  • 1.  Aanvragen kunnen alleen worden ingediend door landbouwondernemers met een minimale bedrijfsgrootte van 40 NGE.

  • 2.  Aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, eerste en tweede lid, kunnen ook worden aangevraagd door organisaties die dergelijke activiteiten organiseren.

  • 3.  Indien investeringen in landbouwbedrijven gericht op duurzaamheid als bedoeld in artikel 8.32, tweede lid, betrekking hebben op voldoening aan communautaire normen, wordt alleen subsidie verleend om te voldoen aan een pas ingevoerde norm (maximaal 36 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de norm voor de onderneming dwingend wordt).

  • 4.  Op grond van deze paragraaf wordt geen subsidie verleend aan intensieve veehouderijbedrijven in een extensiveringsgebied.

  • 5.  Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan de vereisten voor de de-minimissteun.

  • 6.  Subsidie als bedoeld in artikel 8.32, tweede lid, moet voldoen aan artikel 4 van de Vrijstellingsverordening Landbouw.

  • 7.  Op subsidie voor diversificatie als bedoeld in artikel 8.32, derde lid sub a, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 311.

  • 8.  Op subsidie voor de pilot ‘Agrobiodiversiteit’ en duurzame landbouw als bedoeld in artikel 8.32, lid 4, kan artikel 8.3 van toepassing worden verklaard. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van de maatregelen 111 en 121.

Artikel 8.34. Grondslag

  • 1.  Indien de eindbegunstigde van de steun een landbouwer is, wordt de steun voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, in natura in de vorm van een gesubsidieerde dienst toegekend. De eigen bijdrage van de ondernemer bedraagt 30% van de waarde van de dienst. Als het opgestelde bedrijfsplan leidt tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregelling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer, bedraagt de eigen bijdrage van de ondernemer 10% van de waarde van de dienst.

  • 2. Indien de aanvrager van subsidie een organisatie is die activiteiten als bedoeld in artikel 8.32 organiseert en uitvoert, bedraagt de subsidie maximaal 70% van de subsidiabele kosten. Voor aanvragen als bedoeld in artikel 8.32, eerste lid, waarbij de opgestelde bedrijfsplannen leiden tot het aanvragen van een subsidie op grond van de Subsidieregelling Natuurbeheer Overijssel of de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer, bedraagt de maximale subsidie 95% van de subsidiabele kosten.

  • 3  De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.32, sub 2 en 3a, bedraagt voor individuele ondernemers maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per investering per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking. In afwijking van artikel 1.5 is de totale subsidie per 3 jaar (uitgaande van de datum van beschikking) nooit hoger dan 40% met een maximum van € 100.000,--, als ook gebruik wordt gemaakt van Europese cofinanciering of de subsidieregeling Bevorderen hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (paragraaf 8.21)..

Artikel 8.35. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag ingediend voor 1 april dan wel voor 1 oktober.

Artikel 8.35a. Wijze van behandeling van de aanvragen

  • 1.  In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen, die voldoen aan het gestelde in de artikelen 8.32 en 8.33 in een prioriteitsvolgorde, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin de activiteiten gericht zijn op:

    • a.

       duurzaamheid van de leefomgeving (o.a. milieu), waarbij een beroep wordt gedaan op de veerkracht van de sector;

    • b.

       samenwerking met landbouwondernemers en keten;

    • c.

       verbreding en diversificatie.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen voor het bepalen van de rangschikking op de prioriteitenlijst aanvullende criteria formuleren.

  • 3.  Indien Gedeputeerde Staten van hun bevoegdheid in het vorige lid gebruikmaken, maken zij deze criteria bekend gelijktijdig met de bekendmaking van het subsidieplafond.

  • 4.  Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag zulks toestaat.

Paragraaf 8.9. Stimuleren biologische landbouw door verbeteren afzet (pMJP 1.3.3)

247

Artikel 8.36. Subsidiabele activiteiten

  • Subsidie kan worden verleend voor activiteiten voor de bevordering van de afzet van biologische producten. Het gaat hierbij met name om:

  • 1.  samenwerkingsprojecten gericht op de verbetering van de afzet bijvoorbeeld door het ontwikkelen van samenwerking in de keten en het optimaliseren van bestaande ketens;

  • 2.  algemene promotie van biologische producten (informatie voor consumenten).

Artikel 8.37. Criteria

Subsidie voor het bevorderen van de afzet van biologische producten  moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw danwel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.38. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten, met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per driejarige periode per eindbegunstigde.

Artikel 8.39. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend

Paragraaf 8.10. Verwerven areaal nieuwe natuur voor EHS en RVZ (pMJP 2.1.1 en 2.1.5)

248

Artikel 8.40. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen voor de realisatie van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en/of Robuuste verbindingszones subsidie verlenen voor:

  • a. de verwerving van gronden;

  • b. de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.

Artikel 8.41. Criteria

  • 1.  Een aanvraag is afkomstig van Stichting Landschap Overijssel of de Vereniging natuurmonumenten;

  • 2.  Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       de te verwerven grond ligt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

    • b.

       de te verwerven grond is begrensd als nieuwe natuur als bedoeld in het Natuurgebiedsplan of volgens een besluit van Gedeputeerde Staten zal worden begrensd als nieuwe natuur;

    • c.

       de subsidieaanvrager komt, gelet op de door Gedeputeerde Staten vast te stellen Eerstgegadigdenkaart, als eerste in aanmerking voor aankoop van de betreffende grond. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de toedeling, zoals in de Eerstgegadigdenkaart is geregeld.

  • 3.  In bijzondere gevallen kan een subsidieaanvraag betrekking hebben op de verwerving van bestaande natuur indien deze gronden:

    • a.

      zijn gelegen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur; 

    • b.

       voor de verkopende partij, een niet af te splitsen onderdeel van een aankoop met cultuurgrond ten behoeve van een realisering nieuwe natuur vormt, of;

    • c.

       binnen een Natura 2000-gebied liggen, waarbij de verkopende partij geen subsidie op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel, dan wel vanaf 1 januari 2010 op grond van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer, ontvangt waardoor de gestelde kwaliteitsdoelen niet worden gehaald, of;

    • d.

       een hydrologische eenheid vormen met locatiegebonden natuur.

  • 4.  In bijzondere gevallen kunnen de subsidies als bedoeld in het tweede en derde lid tevens kosten van achterstallig onderhoud behelzen.

Artikel 8.42. Grondslag

  • 1.  De subsidie voor grondverwerving als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel a, bedraagt 100% van de verwervingskosten, waaronder wordt verstaan:

    • a.

       de kosten van de aan te kopen grond, gebaseerd op de marktwaarde van vergelijkbare gronden in de omgeving. Deze marktwaarde wordt bepaald op basis van een door of namens de Dienst Landelijk Gebied door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur uitgebrachte taxatie;

    • b.

       de kosten van opstallen, die een onlosmakelijke eenheid met de aan te kopen grond vormen of waarbij de opstallen een duidelijke functie vervullen in het beheer van de grond;

    • c.

       de taxatiekosten;

    • d.

       de overdrachtskosten;

    • e.

       het afkoopbedrag van de landinrichtingsrente voor zover die rust op het te verwerven terrein;

    • f.

       kosten verbonden aan het verlies bij verkoop of sloop van gebouwen.

  • 2.  Een subsidie voor beëindiging van een op een terrein gevestigde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 8.40, onderdeel b, bedraagt 100% van de kosten. De subsidie bedraagt niet meer dan de gebruikelijk betaalde vergoedingen ter compensatie van het nadeel bij vroegtijdige beëindiging van pachtovereenkomsten. 

Artikel 8.43. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 8.44. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.14 bij de aanvraag om subsidie tevens de volgende informatie:

  • a.  een duidelijke topografische situatietekening, waarop de aan te kopen grond is aangegeven (schaal 1:25.000);

  • b.  de kadastrale gegevens van de aan te kopen grond;

  • c.  de naam van de verkoper(s);

  • d.  zakelijke rechten en kwalitatieve verplichtingen, die eventueel op de aan te kopen grond zijn gevestigd;

  • e.  een verklaring van de verkoper, waarin is aangegeven dat hij voor de betreffende grond niet geïnteresseerd is in de in het natuurgebiedsplan beoogde doelen van particulier natuurbeheer;

  • f.  streekplan- en bestemmingsplansituatie van de aan te kopen grond;

  • g.  een kostenoverzicht, gespecificeerd naar de in artikel 8.42, eerste lid, onderscheiden verwervingskosten;

  • h.  een door of namens de Dienst landelijk Gebied, door een voor het landelijk gebied gecertificeerde taxateur, opgesteld taxatierapport van de aan te kopen grond;

  • i.  omschrijving van het beoogde natuurdoel, met daarbij de verwachte resultaten overeenkomstig het betreffende natuurgebiedsplan;

  • j. een door de Grondkamer goedgekeurde pachtontbindingsovereenkomst, indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op beëindiging van een pachtovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 8.42, lid 2.

Artikel 8.44a. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tevens een afschrift van de notariële akte van de aankoop van de betrokken gronden.

Artikel 8.44b. Vervreemding

  • 1. De gronden en eventuele gebouwen waarvoor subsidie wordt verstrekt mogen niet zonder schriftelijke toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan hun bestemming worden onttrokken.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen verplichtingen verbinden aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.

Paragraaf 8.11  Nieuwe natuur op landgoederen (pMJP 2.1.3 en 2.1.6)

Artikel 8.44c. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor het stimuleren van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur op landgoederen in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.

Artikel 8.44d. Criteria

  • 1.  De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.

  • 2.  Een subsidieaanvraag moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       de stimuleringsactiviteiten richten zich op landgoederen, die gelegen zijn in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en Robuuste verbindingszones.

    • b.

       de nieuwe natuur is als zodanig begrensd in het natuurgebiedsplan of zal volgens een besluit van Gedeputeerde Staten worden begrensd als nieuwe natuur;

    • c.

       de activiteiten moeten direct of indirect bijdragen aan de toename van aanleg en/of particulier beheer van nieuwe natuur.

  • 3.  Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de  Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.44e. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 8.12. Inrichten areaal EHS en RVZ conform natuurdoelen (pMJP 2.1.4, 2.1.7 en 2.2.6)

249

Artikel 8.45. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • 1.  het inrichten van natuurgebieden binnen de EHS, die door de provincies in het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel zijn aangewezen;

  • 2.  hydrologische inrichtingsmaatregelen bovenop de in lid 1 bedoelde subsidie, ter bestrijding van verdroging om beoogde natuurdoelen in de TOP-gebieden te realiseren.

Artikel 8.46. Criteria

  • 1.  De grond waarop het inrichtingsproject wordt uitgevoerd dient uit de primaire agrarische productie te worden genomen.

  • 2.  Inrichting dient plaats te vinden conform het natuurdoeltype zoals opgenomen in het betreffende natuurgebiedsplan.

  • 3.  Op subsidie voor hydrologische inrichtingsmaatregelen als bedoeld in artikel 8.45, lid 2, is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 216.

  • 4.  Voor zover de inrichting is gericht op waterberging is in de aanvraag ten genoegen van Gedeputeerde Staten voldoende onderbouwd dat de waterberging het natuurdoeltype dan wel natuurdoeltypen in het betrokken gebied niet schaadt, rekening houdend met tenminste:

    • a.

       de bestaande natuurkwaliteit;

    • b.

       de waterkwaliteit, zowel chemisch als ecologisch;

    • c.

       de waterkwantiteit;

    • d.

       de tijdsduur dat een bepaalde hoeveelheid water aanwezig is;

    • e.

       de biodiversiteit;

    • f.

       de mate van robuustheid van de structuur.

  • 5.  De subsidie wordt enkel verleend voor zover is aangetoond dat het beheer van het in te richten terrein duurzaam is geregeld.

Artikel 8.47. Grondslag

  • 1.  De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.  Subsidiabele kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 8.45 lid 1 zijn de kosten voor:

    • a.

       planvorming;

    • b.

       aanleg van beplantingen;

    • c.

       grondverzet;

    • d.

       aanpassingen waterbeheersing;

    • e.

       afgravingen bovenlaag, waaronder de afvoerkosten;

    • f.

       sanering van wegen;

    • g.

       drainage;

    • h.

       bebording;

    • i.

       afrastering;

    • j.

       overige maatregelen voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende inrichting.

Artikel 8.48. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend

Paragraaf 8.13. Uitvoeringsmaatregelen soortenbeschermingsplannen (pMJP 2.2.1) 

250

Artikel 8.49. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor:

  • a.  activiteiten die staan opgenomen in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbescherming en provinciale aandachtsoorten;

  • b.  activiteiten met een eenmalig karakter gericht op bescherming van in het wild voor komende plant- en diersoorten in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

Artikel 8.50. Criteria

  • 1.  De subsidieaanvraag bedraagt minimaal € 500,--.

  • 2.  De subsidie moet voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.51. Grondslag

  • 1.  De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.  Als niet-subsidiabele kosten worden aangemerkt:

    • a.

       kosten die verband houden met de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen behoudens kosten voor specifieke soortgerichte maatregelen;

    • b.

       kosten van controles door de ondernemer zelf.

Artikel 8.52. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 worden subsidieaanvragen voor 1 april van het betreffende kalanderjaar ingediend.

Artikel 8.53. Wijze van behandeling van de aanvragen

In afwijking van artikel 1.4 plaatsen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde. Gedeputeerde Staten verlenen subsidie in de volgorde van de vastgestelde prioriteit, voor zover het beschikbare bedrag dit toestaat.

Paragraaf 8.14. Beschermen weidevogels (pMJP 2.2.2) 

251

Artikel 8.54. Subsidiabele activiteiten

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor extra maatregelen ter verbetering van biotoop, broedsucces en kuikenoverleving van weidevogels (experiment koplopers weidevogelboeren) in de vorm van:

    • a.

       vluchtstrokenbeheer: stroken met veel legsels en/of kuikens van minimaal 10 meter breed en 50 meter lang en met een totale oppervlakte van maximaal 1 hectare die minimaal 2 weken later worden gemaaid dan de rest van het perceel en niet eerder dan 22 mei;

    • b.

       voorbeweiding: in een periode tot uiterlijk 1 mei, met aansluitend een rustperiode tot 15 juni ofwel in een periode tot uiterlijk 24 april, met aansluitend een rustperiode tot 1 juni, waarbij in de betreffende rustperiode wordt afgezien van bemesten, rollen, slepen en maaien van het perceel. Ingeval deze activiteit wordt uitgevoerd met schapen, geldt een periode tot uiterlijk 15 april respectievelijk 8 april;

    • c.

       uitstel van maaien: op percelen met veel kuikens, ten minste 4 paar met kuikens van grutto, wulp en/of tureluur met minimaal 2 weken en niet eerder dan 1 juni of met minimaal 3 weken en niet eerder dan 8 juni;

    • d.

       nestbescherming waarbij:

    • • weidevogelnesten worden gemarkeerd en beschermd;

    • • op in te maaien percelen met kuikens, 1 tot 2 dagen voor het maaien stokken met plastic zakken worden geplaatst;

    • • in te beweiden percelen nestbeschermers over de legsels worden geplaatst;

    • • in de periode 15 april tot 15 juni niet ’s nachts wordt gemaaid.

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor een succesvol uitgekomen nest van één of meerdere van de soorten: grutto, tureluur, wulp, slobeend, zomertaling, watersnip en kemphaan (Natuurproductiebetaling weidevogels).

Artikel 8.55. Criteria

  • 1.  De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, is afkomstig van een landbouwonderneming of een andere onderneming, danwel een samenwerkingsverband daarvan.

  • 2.  De aanvraag als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, is afkomstig van een grondgebruiker.

  • 3.  Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       er is sprake van onderling samenhangend gebied van minimaal 100 hectare, waar minimaal de soorten grutto, tureluur en/of wulp voorkomen, met een minimale dichtheid van 15 broedparen per 100 hectare ofwel de aanvraag is afkomstig van een landbouwbedrijf, een onderneming of een samenwerkingsverband daarvan, die in één van de voorgaande 3 jaren minimaal 10 nesten gehonoreerd hebben gekregen in het kader van het project Natuurproductiebetaling;

    • b.

       de maatregelen als genoemd in artikel 8.54, eerste lid, moeten minimaal betrekking hebben op 1 hectare grond;

    • c.

       op de betreffende gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer, noch is er een contract Particulier Natuurbeheer afgesloten;

    • d.

       de betreffende gronden zijn niet in beheer bij of eigendom van een particuliere natuurbeschermingsorganisatie.

  • 4.  Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, moet voldoen aan de volgende criteria:

    • a.

       op de gronden rust geen beheersovereenkomst op grond van het Programma Beheer dan wel de Subsidieregeling Natuurbeheer of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en ook geen contract Particulier Natuurbeheer;

    • b.

       de gronden moeten liggen binnen beheersgebieden nieuwe natuur of gebieden met een weidevogeldoelstelling;

    • c.

       het nest is gemarkeerd.

Artikel 8.56. Grondslag

  • 1.  De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, bedraagt:252

    • a.

       voor vluchtstrokenbeheer € 442,-- per hectare;253

    • b.

       voor voorbeweiding:254

    • • € 273,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 1 mei of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 15 april, met een rustperiode tot 15 juni;

    • • € 200,-- per hectare voor de periode tot uiterlijk 24 april of ingeval voorbeweiding wordt uitgevoerd met schapen tot uiterlijk 8 april, met een rustperiode tot 1 juni;

    • c.

       voor nestbescherming: € 150,-- per aanvrager, vermeerderd met € 4,-- per hectare gebied waarbij dit bedrag per hectare is gekoppeld aan de oppervlakte waarmee het landbouwbedrijf of de onderneming deelneemt in de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.255

  • 2.  De subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, bedraagt € 68,-- per succesvol uitgekomen nest.256

  • 3.  In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie € 100,-- per succesvol uitgekomen nest indien op de aangrenzende gronden een beheersovereenkomst van toepassing is op grond van de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel) of Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel), danwel indien een contract Particulier Natuurbeheer is afgesloten.

Artikel 8.57. Indieningstermijn aanvraag

  • 257

  • In afwijking van artikel 1.13 wordt een subsidieaanvraag:

  • a.  voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, ingediend voor 1 april van het betreffende kalenderjaar;

  • b.  voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, ingediend binnen 6 dagen na het uitkomen van het legsel.

Artikel 8.58. Voorschotverlening

258

In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten geen voorschot op een subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid.

Artikel 8.59. Subsidievaststelling

  • 1.  In afwijking van artikel 1.18 wordt voor subsidies als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, een aanvraag voor vaststelling ingediend uiterlijk 15 juli van het kalenderjaar ingediend.

  • 2.  In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, paragraaf 3, gaat aan de beslissing op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, tweede lid, niet een besluit tot subsidieverlening vooraf.

Artikel 8.60. Aanvullende stukken bij aanvraag tot subsidievaststelling

259

De aanvrager overlegt in aanvulling op artikel 1.19 bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid, tevens een afschrift van de bedrijfskaart.

Artikel 8.61. Beslistermijn subsidievaststelling

In afwijking van artikel 1.22 beslissen Gedeputeerde Staten binnen 4 weken op een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.54, eerste lid.

Paragraaf 8.15. Versterking van de twee Nationale Parken De Weerribben-Wieden en Sallandse Heuvelrug door uitvoering van de beheers- en inrichtingsplannen (pMJP 2.2.3)

260

Artikel 8.62. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor activiteiten die gericht zijn op beheer, inrichting, voorlichting en onderzoek van nationale parken de Sallandse Heuvelrug of De Weerribben-De Wieden.

Artikel 8.63. Criteria

  • 1.  De activiteit is opgenomen in het bestedingsplan van het desbetreffende Nationale Park.

  • 2.  Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.64. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.65. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 8.16. Kwaliteit cultuurlandschap (pMJP 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6)

261

Artikel 8.66. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties in het buitengebied die gericht zijn op:

  • 1.  het opstellen van ontwikkelingsplannen in relatie tot de landschappelijke kwaliteit;

  • 2.  het uitvoeren van projecten ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Subsidie voor de uitvoering kan betrekking hebben op een van de volgende thema’s:

    • a.

       uitvoering landgoedversterkingsplannen (onderdelen landschap en cultuurhistorie);

    • b.

       herstel cultuurhistorische elementen (groen of combinatie groen en rood);

    • c.

       integrale ervenprojecten (combinatie van groene én rode elementen);

    • d.

       innovatieve projecten

    • e.

       aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten;

  • 3.  investeringen in de aanleg en herstel van groen in robuuste structuren aan de randen van stedelijke centra;

  • 4.  investeringen in de aanleg en herstel van groene elementen t.b.v. landschappelijke inpassing van rommelige randen van bestaande kernen. 

Artikel 8.67. Criteria

  • 1.  De aanvraag heeft betrekking op gronden, die zijn gelegen in het reconstructiegebied.

  • 2.  Het beheer van de aan te leggen of te herstellen elementen moet duurzaam geregeld zijn.

  • 3.  De objecten waarvoor subsidie wordt verleend zijn openbaar toegankelijk dan wel beleefbaar vanaf de openbare weg.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt voor prestaties die op grond van paragraaf 8.18 (Uitvoering Groene en Blauwe Diensten) of paragraaf 8.29 voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor aanleg en herstel van groene landschapselementen in grotere landgoedprojecten.

  • 5.  Een project, als bedoeld in artikel 8.66, dient te passen binnen het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in een landschapsontwikkelingsplan of een daarmee vergelijkbare planvorm.

  • 6.  Ervenprojecten als bedoeld in artikel 8.66 lid 2 onder c hebben een integrale, gebundelde aanpak. Dit betekent dat meerdere particuliere eigenaren in het project deelnemen en dat behalve de groene erfinrichting ook de gebouwen/bouwwerken en cultuurhistorische elementen op het erf aandacht krijgen.

  • 7.  Een aanvraag voor subsidie, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, waarvan de projectomvang minder dan € 25.000,-- bedraagt, wordt niet in behandeling genomen.

  • 8.  De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 8.66, derde lid, heeft betrekking op gronden, die gelegen zijn binnen een straal van 5 km rond de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties met meer dan 50.000 inwoners. Een robuuste structuur heeft een minimale oppervlakte van 2 hectare.

  • 9.  Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 10.  Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.66, tweede lid, waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,-- is artikel 8.3 van toepassing. Gedeputeerde Staten verstrekken voor de onderdelen a tot en met d subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323, voor het onderdeel e subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 125.

Artikel 8.68. Grondslag

  • 1.  De subsidie voor het opstellen van ontwikkelingsplannen als bedoeld in artikel 8.66, eerste lid, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 50.000,--. Voor het opstellen van Landgoedversterkingsplannen geldt een maximum subsidiebedrag van € 7.500,--.

  • 2.  De subsidie voor het uitvoeren van projecten waarin geen productieve elementen zijn opgenomen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten met een maximum subsidiebedrag van € 300.000,- per project indien artikel 8.67, lid 8, van toepassing is. Voor de overige aanvragen, als bedoeld in artikel 8.66, tweede lid, bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3.  De subsidie voor aanleg en herstel van recreatief groen en groene elementen, zoals bedoeld in artikel 8.66, derde en vierde lid, bedraagt maximaal € 5.000,--/ha.

Artikel 8.69. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 8.17. Uitvoeren van uitvoeringsprogramma's Nationale Landschappen (pMJP 2.3.3)

Artikel 8.70. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die passen in het ontwikkelingsprogramma van een Nationaal Landschap.

Artikel 8.71. Criteria

  • 1.  Het project of de activiteit draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van het uitvoeringsprogramma’s.

  • 2.  Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten waarvoor in het uitvoeringsprogramma de uitvoerder is aangewezen kan alleen worden ingediend door of namens de betreffende uitvoerder.

  • 3. Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.72. Grondslag

  • 1.  De hoogte van het subsidiebedrag is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal 75% van de totale projectkosten, tenzij door de toepassing van artikel 1.5, lid 3, een ander maximum geldt.

  • 2.  In uitzonderingsgevallen kunnen Gedeputeerde Staten besluiten in afwijking van artikel 1.3, tweede lid, een subsidie te verstrekken in de vorm van een stimuleringssubsidie. De hoogte van de stimuleringssubsidie is afhankelijk van het belang en de financieringsmogelijkheden van de aanvrager en bedraagt maximaal € 5.000,-- per activiteit en of project.

Artikel 8.73. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 8.18. Uitvoering Groene en Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

262

Artikel 8.78. Subsidiabele activiteiten

  • 263

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de vergoeding van maatregelen en activiteiten op het gebied van landschap, natuur, water, cultuurhistorie en recreatie die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen.

  • 2.  De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de volgende activiteiten:

    • a.

      aanleg- en herstelwerkzaamheden;

    • b.

      inzet en gebruik van de grond;

    • c.

      onderhoudsactiviteiten waaronder mede begrepen het doelbewust nalaten of dulden hiervan;

    • d.

      gebruik van materialen;

    • e.

      educatie en professionalisering. 

Artikel 8.79. Criteria

  • 264

  • 1.  Een aanvraag past binnen het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006.

  • 2.  Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon die ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten zoals bedoeld in het eerste lid over een rekening-courant beschikt bij het Nationaal Groenfonds.

  • 3. In afwijking van lid 2 kan een aanvraag worden ingediend door een gemeente of waterschap indien daartoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.

  • 4. Voor zover de subsidiabele activiteiten zoals bedoeld in arikel 8.78, uitvoering krijgen op grond van het besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006, voldoen de activiteiten aan de gebruiksbepalingen en werkzaamheden alsmede aan de hiervoor te bepalen maximale vergoedingen die bij of krachtens dit besluit van de Europese Commissie zijn gesteld. De activiteiten in de clusters akkers, zeldzame huisdierrassen, botanische graslanden, grubben/graften, grote eenheden natuur, productiebos en eendenkooi uit de bijlage van dit besluit van de Europese Commissie vinden geen toepassing in Overijssel.

  • 5.  Geen subsidie wordt verleend:

    • a.

      indien er op grond van enig wettelijk voorschrift de plicht bestaat tot het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

       indien er voor de activiteiten een subsidiemogelijkheid bestaat op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel, de Subsidieregeling Natuur Overijssel of subparagraaf 8.13 (Beschermen weidevogels) van dit besluit;

    • c.

       indien er op grond van het projectvoorstel bedoeld in artikel 8.82, lid 1, sprake is van overcompensatie van de activiteiten of een samenloop van deze activiteiten zoals gesteld bij voornoemd besluit van de Europese Commissie van 19 februari 2007, steunnummer N577/2006;

    • d.aan

      gemeente, waterschappen, Staatsbosbeheer, de Vereniging Natuurmonumenten en de de Stichting Landschap Overijssel voor beheer van eigen terreinen;

    • e.

      voor aanleg, herstel en beheer van erfbeplanting;

    • f.

      voor maatregelen en activiteiten waartoe bij convenant zoals bedoeld in lid 3 is besloten. 

Artikel 8.80. Grondslag

  • 265

  • 1.  De subsidie voor aanleg, beheer en herstel bedraagt maximaal 50% van de totale kosten van activiteiten.

  • 2.  In afwijking van het eerste lid betreft de subsidie voor het randenbeheer, onderdeel natte randen, maximaal 25% in de hiertoe in het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 aangegeven gebieden met grote bestaande ecologische waarden.

Artikel 8.81. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 8.82. Aanvullende stukken bij aanvraag

  • 266267

  • 1.  In afwijking van artikel 1.14, eerste lid, onder b en c, overlegt de aanvrager een projectvoorstel dat voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       een begrenzing van het gebied waarop het voorstel betrekking heeft;

    • b.

       een beschrijving en analyse van het landschap van het gebied waaronder opbouw en identiteit van het landschap, het in het gebied voorkomende watersysteem, de betekenis van en voor gebruiksfuncties, de cultuurhistorische, aardkundige, ecologische waarden, de belevingswaarden waaronder openheid, beslotenheid, zichtlijnen, opgaande begroeiing, recreatieve ontsluiting en de waardering van het landschap;

    • c.

       een visie op behoud en ontwikkeling van het landschap van het gebied;

    • d.

       een overzicht van meetbare doelstellingen met betrekking tot de inzet van Groene en Blauwe diensten in het gebied alsmede de wijze van monitoring en evaluatie hiervan;

    • e.

       een beschrijving van de wijze van uitvoering van Groene en Blauwe diensten in het gebied, waaronder een nauwkeurige omschrijving van te treffen maatregelen onderscheiden naar aanleg, beheer en herstel;

    • f.

       een beschrijving van de wijze van financiering en een begroting van de benodigde financiële middelen;

    • g.

       een beschrijving van de wijze van organisatie;

    • h.

       een beschrijving van de manier waarop de communicatie zal plaatsvinden;

    • i.

       de waarborgen voor een duurzaam behoud van het resultaat van de uitgevoerde Groene en Blauwe diensten in het gebied.

  • 2.  In aanvulling op artikel 1.14, eerste lid, onder a, overlegt de aanvrager tevens een afschrift van een overeenkomst met het Nationaal Groenfonds, strekkende tot de openstelling van een rekening-courant.

  • 3.  Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing ingeval de aanvrager een gemeente of waterschap is, mits de aanvraag bij het sluiten van het convenant zoals bedoeld in artikel 8.79 lid 3 past in het gemeentelijk Landschapsontwikkelingsplan of enig vergelijkbare planvorm.

Artikel 8.83. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 268

  • 1.  De subsidieontvanger is verplicht de gesubsidieerde activiteiten te laten uitvoeren door één of meerdere particuliere beheerders. Onder particuliere beheerders wordt hierbij verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van gronden gelegen binnen het betreffende projectvoorstel. Deze verplichting geldt niet indien Gedeputeeerde Staten toepassing geven aan artikel 8.79 lid 5.

  • 2.  De subsidieontvanger sluit met de beheerders bedoeld in het eerste lid schriftelijke overeenkomsten waarbij de beheerder zich bij voorbaat verbindt tot nakoming van de verplichtingen waartoe de subsidieontvanger uit hoofde van deze subparagraaf met betrekking tot de gronden binnen het betreffende projectvoorstel gehouden is, zolang de beheerder beschikt over het recht tot gebruik en beheer van die gronden. Tevens verbindt de beheerder zich, bij overdracht van het desbetreffende gebruiksrecht van de verkrijger daarvan te bedingen dat deze vanaf het moment van verkrijging de in deze volzin bedoelde verplichtingen zal nakomen en zulks ook van zijn rechtsopvolger zal bedingen.

Artikel 8.84. Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verlenen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot tot maximaal 100% van de verleende subsidie.

Artikel 8.84a. Overgangsbepaling

ingetrokken 

Paragraaf 8.19. Projectvoorstel Groene en Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

Artikel 8.85. Subsidiabele activiteiten

  • 269

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen van een projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82, eerste lid.

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lidf betreft de volgende activiteiten:

    • a.

      advieskosten, gebaseerd op een dagdeeltarief;

    • b.

      rapportagekosten;

    • c.

      reiskosten;

    • d.

      vergaderkosten.

Artikel 8.86. Criteria

  • 270

  • 1. Een aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.

  • 2. De subsidie voldoet aan artikel 3 van de EG-Verordening 1860/2004 dan wel wanneer de subsidie niet wordt toegekend aan een onderneming in de landbouwsector als bedoeld in die verordening, aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 3.  Geen subsidie wordt verleend indien voor dezelfde activiteiten een financiële bjidrage door de gemeente is verstrekt die indirect van de provincie is ontvangen.

Artikel 8.87. Grondslag

  • 1.  De subsidie bedraagt maximaal 50% van de totale kosten.

  • 2.  Het maximale subsidiepercentage wordt naar rato verminderd voor zover het totaal van die subsidie vermeerderd met die krachtens enig ander wettelijk voorschrift verstrekte subsidie meer dan 100% van de bedoelde kosten bedraagt.

Artikel 8.88. Indieningstermijn aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

  • 2.  Lid 1 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Alsdan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepassing.

Paragraaf 8.20. Organisatie van uitvoering Groen-Blauwe diensten (pMJP 2.4.1 - 2.4.3)

Artikel 8.89. Subsidiabele activiteiten

  • 271

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie per boekjaar verstrekken aan een rechtspersoon die uitvoering gaat geven aan één of meerdere projectvoorstellen. 

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in het eerste lid betreft de kosten van organisatie en personeel en zijn bestemd voor de volgende activiteiten:

    • a.

      oprichting;

    • b.

      bestuurs- en secretariaatskosten;

    • c.

      fondsbeheer en - werving;

    • d.

      gebiedsmakelaardij;

    • e.

      advies;

    • f.

      professionalisering en educatie;

    • g.

      communicatie;

    • h.

      controle en monitoring. 

Artikel 8.90. Criteria

  • 272

  • 1.  De aanvraag is afkomstig van:

    • a.

       een privaatrechtelijke rechtspersoon die blijkens de statuten of oprichtingsakte specifiek is opgericht voor dan wel zich onderscheidenlijk met geen andere activiteiten bezighoudt dan het verduurzamen en overdragen van onder andere uit een of meerdere subsidies verkregen middelen voor activiteiten uit het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 van dit besluit. Artikel 8.4, vierde lid van dit besluit is niet van toepassing.

    • b.

       Een gemeente of waterschap indien hiertoe bij een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten. In afwijking van artikel 8.89 lid 1 verlenen Gedeputeerde Staten een niet per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidie. De gemeente of waterschap is verplicht de subsidie te bestemmen voor privaatrechtelijke rechtspersonen zoals bedoeld in sub a.

  • 2.  De kosten als bedoeld in artikel 8.89 bedragen maximaal 15% van de totale met de uitvoering van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 gemoeide kosten. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties een hoger percentage toestaan. 

  • 3.  Geen subsidie wordt verleend indien:

    • a.

      in de rechtspersoon sprake is van deelneming van een natuurlijk persoon die tevens eindbegunstigde is;

    • b.

      de rechtspersoon economische activiteiten ontplooit en als onderneming in de zin van artikel 87, eerste lid van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt.

    • c.

       voor dezelfde activiteiten een convenant tussen provincie en gemeente c.q. waterschap is besloten.

Artikel 8.91. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.92. Voorschotverlening

  • 273

  • 1. In afwijking van artikel 1.26, tweede lid, wordt het voorschot in het begin van de maanden juni en december van het betrokken boekjaar beschikbaar gesteld.

  • 2.  Lid 1 is niet van toepassing indien de aanvraag afkomstig is van een gemeente of waterschap. Alsdan zijn de hiertoe strekkende bepalingen in het convenant van toepasssing.

Paragraaf 8.21. Bevorderen hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB - pMJP 3.1.1)

274

Artikel 8.93. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.  het geschikt maken van de VAB voor andere economische functies dan landbouw;

  • b.  het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin een nieuwe economische functie komt en/of het erf waarop dit plaatsvindt, mits dit gebaseerd is op een transformatieplan dat voldoet aan het bepaalde in hoofdstuk 5, paragraaf 3.

Artikel 8.94. Criteria

  • 1.  De locatie waar de aanvraag betrekking op heeft, ligt in het reconstructiegebied.

  • 2.  De nieuwe functie past binnen het gemeentelijk VAB-beleid.

  • 3.  Het moet gaan om een renderende investering die een substantieel (extra) inkomen oplevert.

  • 4.  Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening, danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • 5. Geen subsidie wordt verleend voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans.

Artikel 8.95. Grondslag

  • 1.  De subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 100.000,-- per 3 jaar, uitgaande van de datum van beschikking. Als ook gebruik wordt gemaakt van de subsidiemogelijkheid van paragraaf 8.8 is de totale subsidie per 3 jaar (uitgaande van de datum van beschikking) nooit hoger dan 40% met een maximum van € 100.000,--.

  • 2.  Subsidie voor het geschikt maken van een VAB als bedoeld in artikel 8.93, sub a, in combinatie met subsidie voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 8.93, sub b, bedraagt maximaal 40% van de werkelijke kosten met een maximum subsidiebedrag van € 150.000,--.

Artikel 8.96. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 8.97. Aanvullende stukken bij de aanvraag

In aanvulling op artikel 1.14 overlegt de aanvrager bij de aanvraag tevens een bedrijfsplan.

Paragraaf 8.22. Kwantitatieve uitbreiding routenetwerken (pMJP 3.2.1 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4)

275

Artikel 8.98. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.  het ontwikkelen en onderhouden van landelijke routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen;

  • b.  promotie en marketing van deze netwerken;

  • c.  het oplossen van knelpunten in deze landelijke routenetwerken;

  • d. activiteiten die bijdragen aan de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden;

  • e.  uitbreiding en innovatie van routes voor wandelen, fietsen en paardrijden;

  • f.  realisatie van wandelpaden/-routes over boerenland.

Artikel 8.99. Criteria

  • 1.  Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub a en b, kunnen uitsluitend worden ingediend door de Stichtingen Landelijk Fietsplatform, Wandelplatform LAW en Recreatietoervaart Nederland (SRN).

  • 2.  Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub c, kunnen uitsluitend worden ingediend door overheden.

  • 3.  Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub d en e, kunnen uitsluitend worden ingediend door instanties en overheden.

  • 4. Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98 sub d moeten als zodanig zijn opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.

  • 5.  Aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 8.98, sub e en f, dienen aan te sluiten bij en een bijdrage te leveren aan een samenhangend geheel van routes. Aan te leggen recreatieve fietspaden waarvoor een subsidieverzoek wordt ingediend moeten als zodanig zijn opgenomen op het actuele raamplan fietspaden.

  • 6.  Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

Artikel 8.100. Grondslag

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.98 bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van lid 1 geldt voor artikel 8.98, sub a, b en c, een afwijkend percentage van maximaal 100% van de subsidiabele kosten. 

  • 3. De subsidiabele kosten van een kilometer recreatief fietspad dat als zodanig is opgenomen op het actuele raamplan fietspaden bedragen ten hoogste € 105.000,-- per kilometer. Voor veengebieden en overige bijzondere gebieden kan het bedrag verhoogd worden met € 45.000,-- per kilometer.

  • 4. Bij artikel 8.98 onderdeel f zijn de subsidiabele kosten € 0,45 per meter per jaar.

  • 5. De volgende kosten zijn niet subsidiabel:

    • a.

      interne kosten;

    • b.

      verrekenbare belastingen, heffingen of lasten;

    • c.

      rente, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

    • e.

      kosten van planschade;

    • f.

      kosten van werkzaamheden die verband houden met bodemsanering.

Artikel 8.101. Indieningstermijn

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 8.23. Bedrijfsnatuurplannen recreatieondernemers (pMJP 3.2.5)

276

Artikel 8.102. Subsidiabele activiteiten

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het opstellen en uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven, die als zodanig zijn bestemd in een goedgekeurd bestemmingsplan en het voorts een recreatiebedrijf betreft met een minimum van 25 standplaatsen.

Artikel 8.103. Criteria

  • 277

  • 1.  Een subsidieaanvraag dient gericht te zijn op:

    • a.

      het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan dat zich richt op de inrichting en ontsluiting van het recreatiebedrijf;

    • b.

       een betere inpassing van het bedrijf in het landschap en;

    • c.

      en dat leidt tot een verbetering van de natuurwaarden en biodiversiteit op en rond het recreatiebedrijf.

  • 2.  Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

Artikel 8.104. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan met een maximum subsidiebedrag van € 20.000,-- per recreatiebedrijf, indien het recreatiegebied is gelegen in reconstructiegebied. Buiten reconstructiegebied bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor het opstellen en uitvoeren van een Bedrijfsnatuurplan per recreatiebedrijf met een maximum subsidiebedrag van eveneens € 20.000,--.

Artikel 8.105. Indieningstermijn

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 8.24. Ontwikkeling plattelandstoerisme (pMJP 3.2.6)

278

Artikel 8.106. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:

  • a.  het ontwikkelen en promoten van toeristische producten;

  • b.  het opzetten van samenwerkingsverbanden en –arrangementen;

  • c.  het verbeteren van ondernemersschap en ketenvorming.

Artikel 8.107. Criteria

  • 1.  Aanvragen dienen gericht te zijn op samenwerking tussen meerdere instanties of personen.

  • 2.  Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening danwel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

Artikel 8.108. Grondslag

De subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 8.109. Indieningstermijn

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Paragraaf 8.25. Behouden, bundelen en ontwikkelen van voorzieningen en diensten (pMJP 4.1.1)

279

Artikel 8.110. Subsidiabele activiteiten

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen aan gemeenten voor:

  • 1.  de bouw of verbouw van een openbaar toegankelijke voorziening, waarin diensten worden aangeboden op minimaal drie van de gebieden van welzijn, sport, cultuur, educatie, zorg, maatschappelijke dienstverlening en commerciële dienstverlening (kulturhus);

  • 2.  een onderzoek naar de financiële en inhoudelijke haalbaarheid van de bouw of verbouw van een kulturhus (haalbaarheidsonderzoek);

  • 3.  experimenten die bijdragen aan kennis en ervaring voor het ontwikkelen van toekomstbestendige kulturhusen;

  • 4.  het leveren van een extra impuls aan de gezamenlijke programmering en/of het gezamenlijke beheer van een kulturhus.  

Artikel 8.110a. Criteria

  • 1. De aanvraag voor de bouw en verbouw van kulturhusen als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voldoet aan de volgende criteria:280

    • a.

       het kulturhus ligt in een kern, niet zijnde de stadskern van Zwolle, Deventer, Enschede, Hengelo en Almelo;

    • b.

       er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, tenminste door de aanvragende gemeente;

    • c.

       er is een haalbaarheidsonderzoek bijgevoegd als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, sub b en deze is op alle genoemde punten positief.

  • 2.  De aanvraag voor een haalbaarheidsonderzoek als bedoeld in artikel 8.110a, tweede lid, voldoet aan de volgende criteria:Als de gemeente zelf het haalbaarheidsonderzoek uitvoert, kunnen eigen uren worden opgevoerd, maar zal expliciet moeten worden aangetoond dat deze uren specifiek zijn gemaak t.b.v. de pMJP-prestatie (en anders niet zouden zijn gemaakt). Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel. Alleen de directe kosten (loon/salaris incl. sociale lasten, maar excl. overhead) kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt.

    • a.

       er is aantoonbaar voorzien in cofinanciering, in ieder geval door de aanvragende gemeente;

    • b.

       het haalbaarheidsonderzoek moet inzicht geven in de volgende aspecten:

    • 1.

       de financiële haalbaarheid van de bouw/verbouw;

    • 2.

       de exploitatie van het kulturhus in de eerste 5 jaren na realisatie van de bouw of verbouw;

    • 3.

       mate van burgerparticipatie en draagvlak onder de lokale bevolking in de voorbereidende, opstartfase en exploitatiefase;

    • 4.

       afstemming tussen behoeften van de lokale bevolking op (middel)lange termijn en aanbod van het te verbouwen of op te richten kulturhus;

    • 5.

       indien er sprake is van verbouwing van een bestaande voorziening wordt aangetoond dat er substantieel nieuwe activiteiten worden ontplooid of nieuwe doelgroepen worden bereikt of dat zonder deze impuls voorzieningen uit de kern dreigen te verdwijnen.

  • 3.  De aanvraag voor experimenten als bedoeld in artikel 8.110, derde lid, voldoet aan de volgende criteria:281

    • a.

       de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

       het project is innovatief;

    • c.

       de resultaten van het project zijn overdraagbaar aan andere kulturhusen. In het projectplan wordt aangegeven hoe de projectuitvoerder actief zal bijdragen aan deze overdracht;

    • d.

       bij experimenten met commerciële partijen dient het project aantoonbaar een bijdrage te leveren aan de duurzame exploitatie van kulturhusen.

  • 4.  De aanvraag voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering als bedoeld in artikel 8.110, vierde lid, voldoet aan de volgende criteria:282

    • a.

       de aanvrager is een rechtspersoon;

    • b.

       de activiteiten dragen aantoonbaar bij aan het ontwikkelen van gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering van het betrokken kulturhus;

    • c.

       er is in het verleden geen provinciale subsidie van 500.000 gulden ontvangen voor het betreffende kulturhus.

Artikel 8.110b. Grondslag

  • 1.  De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, eerste lid, voor investeringskosten in bouw of verbouw van het kulturhus en met de bouw of verbouw samenhangende aard- en nagelvaste inventaris bedraagt driemaal de gemeentelijke bijdrage, tot maximaal 50% van genoemde investeringskosten tot een subsidiebedrag bedrag van ten hoogste € 100.000,--.

  • 2.  De subsidie als bedoeld in artikel 8.110, tweede, derde en vierde lid, bedraagt maximaal 50% van de kosten met als maximum subsidiebedrag € 25.000,--.

Artikel 8.110c. Indieningstermijn

283

In afwijking van artikel 8.5 kunnen aanvragen gedurende het hele jaar worden ingediend voor experimenten respectievelijk voor gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering, zoals bedoeld in artikel 8.110, leden 3 en 4.

Paragraaf 8.26. Ontwikkelen van woonzorgzones met dienstenstructuur wonen-zorg-welzijn (pMJP 4.1.2)

Artikel 8.111. Subsidiabele activiteiten

  • 284

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor

  • a.  proceskosten in verband met het ontwikkelen van één of meerdere woonzorgzones, zijnde een (deel van een) wijk of een dorp, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg en welzijn, tot en met niet-planbare 24-uurs zorg.

  • b.  het opstellen van een masterplan woonzorgzones waarin aangegeven is waar de zones in de gemeente worden ontwikkeld.

Artikel 8.112. Criteria

  • 285

  • 1.  De aanvraag is afkomstig van een gemeente.

  • 2.  Er is sprake van cofinanciering door andere gemeenten en/of participanten.

  • 3.  De ontwikkeling van woonzorgzones dient aan te sluiten en nader te worden uitgevoerd in het kader van het gemeentelijk woon-/welzijnbeleid. 

Artikel 8.113. Grondslag

  • 286

  • a.  De subsidie bedraagt afhankelijk van de aard en omvang van de te ontwikkelen zone maximaal € 42.667,--.

  • b.  Maximaal 50% van de verstrekte subsidie kan worden aangewend voor éénmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces.

Paragraaf 8.27. Vergroten van betrokkenheid van bewoners en burgerparticipatie (pMJP 4.2.1)

Artikel 8.115. Subsidiabele activiteiten

287

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het gebruikmaken van de DOP+-regeling waarbij een integraal dorpsplan wordt gemaakt, waarin samenhangende knelpunten en/of kansen binnen een dorpskern worden aangepakt.

Artikel 8.116. Criteria

  • 1.  De aanvraag is afkomstig van een gemeente. 288

  • 2.  Het dorpsplan heeft betrekking op een kern tussen circa 500 en 4.000 inwoners. 289

  • 3.  Met behulp van de hiertoe ontwikkelde Toolkit wordt de bevolking uitgedaagd en gestimuleerd een bijdrage te leveren aan het dorpsplan en de uitvoering. 290

  • 4.  Het resultaat van de DOP+ is een korte ontwikkelingsvisie met een uitvoeringsprogramma (UP). 291

  • 5.  Het betreft een integrale aanpak, waarbij de sociale, economische en fysieke pijlers in kaart zijn gebracht.292

  • 6.  Er wordt specifieke expertise ingezet voor het aanpakken van knelpunten en kansen uit elk van de drie pijlers. 293

  • 7.  Gedurende 4 jaar of tot de uitvoering van het UP is afgerond wordt er een aantoonbare inspanning geleverd om het UP uit te voeren. De gemeente dient binnen 1 jaar na oplevering van het dop+ een tussenrapportage in over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het dop+. 294

Artikel 8.117. Grondslag

De provinciale bijdrage betreft maximaal 67% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 35.000,-- per integraal dorpsplan en wordt in principe besteed aan het bij 8.116, zesde en zevende lid, bedoelde inzet van expertise en het nazorgtraject. Indien een volwaardig DOP+ gerealiseerd kan worden voor een lagere kostprijs kunnen resterende middelen ingezet worden voor het aanjagen van de uitvoering.

Paragraaf 8.28. Procesgelden ondersteuning gebiedsprogrammering (pMJP 4.2.2, 6.1.1 en 6.1.3)

295

Artikel 8.118. Subsidiabele activiteiten

  • 296

  • Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor het stimuleren van de uitwerking van een gebiedsprogramma.

  • 1.  Subsidie is onder meer te besteden aan:

    • a.

       het vergroten van betrokkenheid van bewoners en burgerparticipatie;

    • b.

       het inschakelen van een leefbaarheidsmakelaar die activiteiten verricht die bijdragen aan de betrokkenheid, het verbeteren van sociale verbanden en de organisatie van voorzieningen en diensten;

    • c.

       vrijwilligersondersteuning;

    • d.

       een loketfunctie in de gebieden;

    • e.

       gebiedsmakelaardij;

    • f.

       voorlichting en communicatie;

    • g.

       het aanjagen van de uitvoering.

  • 2.  Het opstellen en begeleiden van plan- en gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodules hiervan. Subsidie is onder meer te besteden aan:

    • a.

       opstellen van de uitwerking/uitvoeringsmodule;

    • b.

       vergaderkosten en vacatiegelden;

    • c.

       communicatie.

Artikel 8.119. Criteria

  • 297

  • 1.  De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 1, is afkomstig van een gemeente.

  • 2.  De aanvraag als bedoeld onder 8.118, lid 2:

    • a.

       is afkomstig van een gemeente of waterschap die het trekkerschap van een plan- of gebiedsuitwerking op zich heeft genomen;

    • b.

       maakt onderdeel uit van het gebiedsprogramma;

    • c.

       wordt vergezeld van een plan van aanpak waarin de beoogde resultaten, te volgen werkwijze, doorlooptijd en benodigd procesgeld is beschreven.

Artikel 8.120. Grondslag

  • 1.  Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 1, bedraagt € 18.000,-- per jaar. De eigen bijdrage is minimaal 50%.

  • 2.  Subsidie als bedoeld in artikel 8.118, lid 2, bedraagt indien deze zijn gekoppeld aan andere pMJP-prestaties maximaal 75% van de benodigde proceskosten. De eigen bijdrage bedraagt minimaal 25%.

Paragraaf 8.29. Behoud en bescherming cultureel erfgoed (pMJP 4.3.2)

298

Artikel 8.123. Begripsbepaling

  • a.  Cultureel erfgoed: gebouwen en bouwwerken die vanuit het verleden zijn overgebleven, die het waard zijn om behouden te blijven en die bijdragen aan de karakteristieke identiteit van het gebied.

  • b.  Herstel- en restauratiewerkzaamheden: noodzakelijke renovatie werkzaamheden aan gevels, (rieten) daken en cultuurhistorische elementen, als bijvoorbeeld herstel voegwerk (knipvoeg, snijvoeg, platvol), inboetwerk (vervangend metselwerk invoegen in bestaand), herstel oorspronkelijke kozijnindeling, herstel/vervanging houten gevelbeschieting, herstel/vervanging dakkapel, herstel/vervanging goot/gootomtimmering/windveren, herstel cultuurhistorische elementen op een erf of landgoed, zoals stookhok/bakhuis/hooiberg en tuinornamenten, een en ander ter beoordeling van de Monumentencommissie.

  • c.  Transformatie- en haalbaarheidsstudies: onderzoeken op welke wijze een verandering van functionaliteit het betreffende cultureel erfgoed een nieuwe toekomst en exploitatie kan geven.

  • d.  Integrale aanpak: in het project worden niet alleen de gebouwen of bouwwerken maar ook de groene cultuurhistorische (landschaps-) elementen meegenomen.

  • e.  Gebundelde aanpak: individuele particuliere aanvragen maken onderdeel uit van een grotere projectaanvraag met meer dan één eigenaar.

Artikel 8.124. Subsidiabele activiteiten

  • 1.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van herstel- en restauratiewerkzaamheden aan cultureel erfgoed binnen een gebundelde aanpak, waardoor er een substantiële bijdrage wordt geleverd aan behoud, herstel of ontwikkeling van de karakteristieke identiteit van het gebied, inclusief voorbereidende werkzaamheden. Bij een integrale aanpak is paragraaf 8.16 van toepassing op de groene elementen. 299

  • 2.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor:300

    • a.

        planontwikkeling in de vorm van transformatie- en haalbaarheidsstudies op het gebied van behoud, herstel en duurzame (her)bestemming van cultureel erfgoed, uitgezonderd agrarisch en industrieel erfgoed, zoals genoemd in hoofdstuk 5, paragraaf 3;

    • b.

       de uitvoering van projecten gericht op het realiseren van een duurzame herbestemming van cultureel erfgoed, gebaseerd op een plan als bedoeld onder a;

  • 3.  Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten op het gebied van erfgoededucatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed. 301

Artikel 8.125. Criteria

  • 302

  • 1. De aanvraag voldoet aan de volgende criteria:

    • a.

       Er is in voldoende mate sprake van advisering door een deskundige organisatie;

    • b.

       De werkzaamheden dienen door professionals met relevante expertise uitgevoerd te worden;

    • c.

       Als de subsidie een steunmaatregel is dan moet de subsidie voldoen aan artikel 2 van de de-minimisverordening dan wel aan artikel 3 van de Vrijstellingverordening MKB.

  • 2.  Op subsidies die worden verstrekt op grond van artikel 8.124 lid 1 en lid 2 kan artikel 8.3 van toepassing worden verklaard. In deze situatie verstrekken Gedeputeerde Staten subsidie die voldoet aan de criteria van maatregel 323. Alle staatssteun toegekend in het kader van deze maatregelen aan anderen dan landbouwers, zal in overeenstemming zijn met de de-minimisregeling zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr, 1998/2006.

  • 3.  Voor zover de in deze paragraaf opgenomen criteria afwijken van de voorwaarden zoals opgenomen in maatregel 323, worden de criteria in deze paragraaf bij toekenning van steun in het kader van maatregel 323 alleen meegenomen, voor zover deze criteria strikter zijn dan of aanvullend zijn op de voorwaarden in maatregel 323.

Artikel 8.126. Grondslag

  • 303

  • 1.  De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124, eerste lid, bedraagt 20% voor werkzaamheden aan woonhuizen en bedrijfsgebouwen die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering worden gebruikt, en 50% voor overige gebouwen en bouwwerken met een maximum subsidiebedrag van € 200.000,-- per aanvraag. Hiervan wordt ten hoogste 10% besteed aan voorbereidende werkzaamheden.

  • 2.  De subsidie voor planontwikkeling als bedoeld in artikel 8.124, tweede lid onder a, bedraagt 50% van de totale kosten met een maximum subsidiebedrag van € 25.000,--.

  • 3.  De subsidie voor uitvoering als bedoeld in artikel 8.124 tweede lid onder b, bedraagt 40% van de totale kosten tot een maximum subsidiebedrag van € 75.000,-- per projectplan.

  • 4.  De subsidie als bedoeld in artikel 8.124 derde lid, bedraagt voor project gericht op erfgoededucatie maximaal € 25.000,-- in combinatie met een bijdrage aan toeristische arrangementen maximaal € 35.000,-.

Artikel 8.127. Indieningstermijn

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Artikel 8.128. Monumentencommissie

304

Een subsidieaanvraag wordt, indien nodig, voor advies voorgelegd aan de Monumentencommissie, die binnen zes weken een advies aan Gedeputeerde Staten uitbrengt.

Paragraaf 8.30. Kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (pMJP 5.1.1 - 5.2.9)

305

Artikel 8.129. Verwijzing

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor prestaties die leiden tot een duurzame inrichting van en/of een verbeterde waterkwaliteit in het watersysteem in Overijssel en die zijn opgenomen in een gebiedsprogramma.

Artikel 8.129a. Criteria

  • 1.  De aanvraag is afkomstig van een rechtspersoon.

  • 2.  Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de  Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

  • 3.  Geen subsidie wordt verleend indien de prestatie naar het oordeel van Gedeputeerde Staten is aan te merken als reguliere dan wel wettelijk voorgeschreven activiteit van de subsidieaanvrager.

Artikel 8.129b. Grondslag subsidie

  • 1.  De provinciale subsidie wordt gebaseerd op een door de aanvrager te overleggen plan met een onderbouwing van de te leveren prestatie(s).

  • 2.  De provinciale subsidie is een vast bedrag per prestatie. Daarbij geldt dat indien de aanvrager BTW kan compenseren, de bijdrage per prestatie met 19% wordt verminderd.

  • 3.  Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogramma en niet zijn opgenomen in Bijlage A bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten zoals opgenomen in het projectplan dit tot een maximumbedrag van € 500.000,--.

  • 4.  Van hetgeen bepaald in lid 3 kan in bijzondere situaties door Gedeputeerde Staten worden afgeweken.

    Bijlage A

    Tabel

     prestatie

    indicator

    subsidiebedrag

     realisatie waterberging

     m3

     €  1,60

     realisatie waternood

     ha

     €  600,--

     afkoppelen verhard oppervlak

     ha

     €  25.000,--

     saneren overstorten

     aantal

     €  75.000,--

     realisatie helofytenfilter

     ha

     €  17.500,--

     beek en rivierherstel

     km

     €  60.000,--

     aankoppelen van Vecht-meanders

     aantal

     €  375.000,--

Paragraaf 8.31. Landelijke niet-reconstructiegebieden (pMJP 6.2.8)

306

Artikel 8.130. Criteria

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor projecten in de landelijke niet-reconstructiegebieden van Overijssel.

  • 2. Een aanvraag om subsidie moet passen in het gebiedsprogramma en de -visie voor het landelijke niet-reconstructiegebied waarbinnen het project zal plaatsvinden (Noordoost-Overijssel, Noordwest-Overijssel, Zwolle Kampen of Salland).

  • 3. Aanvullend op het tweede lid moet het project waarvoor subsidie wordt gevraagd voldoen aan de criteria van de betreffende paragraaf van dit hoofdstuk waarbinnen dat project subsidiabel zou zijn indien het in reconstructiegebied zou plaatsvinden.

  • 4. Subsidieverlening aan een landbouwbedrijf moet voldoen aan artikel 4 dan wel artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw. Subsidie aan andere ondernemingen moet voldoen aan artikel 15 van de Vrijstellingsverordening Landbouw dan wel aan artikel 2 van de de-minimisverordening.

Artikel 8.131. Indieningstermijn aanvraag

In afwijking van artikel 1.13 kunnen subsidieaanvragen gedurende het gehele jaar worden ingediend.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 9.1. Onvoorziene omstandigheden

Gedeputeerde Staten treffen de nodige voorzieningen of nemen de nodige besluiten in de gevallen waarin de verordening of dit besluit niet voorziet.

Artikel 9.2. Overgangsrecht

  • 307

  • 1.  Aanvragen die voor de inwerkingtreding van dit besluit worden ontvangen en betrekking hebben op het jaar 2007 worden geacht te zijn ingediend op grond van dit besluit. 308

  • 2.  Subsidies die zijn verleend onder de werking van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 worden vastgesteld op basis van dat ingetrokken besluit. 309

  • 3.  Paragraaf 3.3.4 ‘roetfilter in voertuig’ van dit besluit werkt terug tot 1 juli 2006. 310

Artikel 9.3. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007’.


Noot
1

[Toelichting: Zie de toelichting bij artikel 2 van de verordening.

De bijdragen die OV-ondernemingen ontvangen voor het verrichten van personenvervoer zijn in de wet personenvervoer 2000 aangewezen als subsidie. Het is echter niet wenselijk dat daarop de regels uit dit uitvoeringsbesluit van toepassing zijn. De relatie tussen de provincie en de vervoersbedrijven is ‘tailor made' en wordt beheerst door het bestek waarop door de concessiehouder en diens concurrenten is ingeschreven in een openbare aanbestedingsprocedure. Daarin liggen ook de regels vast voor de hoogte van de subsidie, bevoorschotting, de vaststelling etcetera.In het kader van het Investeringsbudget landelijk gebied (ILG) zijn de rijkssubsidieregelingen uit Programma Beheer, de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer, per 1 januari 2007 overgeheveld naar de provincie. De provincie heeft met het Rijk afspraken gemaakt over deze overdracht. Vanwege de aard en de complexiteit (o.a. op gebied van staatssteun, systematiek en uitvoeringsorganisatie) van deze subsidieregelingen heeft de provincie deze regelingen voor de komende twee jaar beleidsneutraal overgenomen. Dit betekent dat Provinciale Staten deze rijksregelingen, in afwijking van de systematiek van de verordening en dit uitvoeringsbesluit, zullen vaststellen in bijzondere subsidieverordeningen. Na deze twee (overgangs-)jaren zal worden bezien op welke wijze deze subsidieverordeningen kunnen worden ingepast in de provinciale subsidiestructuur. Tot dat moment zijn de regels uit dit uitvoeringsbesluit niet van toepassing op de subsidies voor (agrarisch) natuurbeheer. ]

Noot
2

[Toelichting: In het project Stroomlijning en sturing subsidierelaties is gedachtegoed ontwikkeld over de wijze waarop de provincie om wil gaan met organisaties waaraan zij subsidie verstrekt. Dit heeft geresulteerd in verschillende sturingsmodellen; te weten het stimuleringsmodel aan de ene kant en het (vergelijkend) prestatiemodel en het directief model aan de andere kant. Het directief model is een opschaling van het prestatiemodel. Dit betekent dat bij dat sturingsmodel niet alleen gestuurd wordt op prestaties maar ook op bedrijfsvoering en/of middelen.]

Noot
3

[Toelichting: Artikel 5 van de verordening bepaalt dat Gedeputeerde Staten een subsidieplafond kunnen vaststellen en dat dit kan worden onderverdeeld in deelplafonds per subsidietijdvak of per onderdeel van provinciaal beleid. Genoemd artikel is de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:25 Awb. In de meeste gevallen zullen Gedeputeerde Staten voor de in dit uitvoeringsbesluit geregelde subsidies een subsidieplafond vaststellen dat een heel kalenderjaar geldt. Aanvragen kunnen dan ook, in afwijking van artikel 1.13., gedurende dat kalenderjaar worden ingediend. Dat is in de diverse paragrafen expliciet geregeld. Omdat de artikelen over het subsidieplafond, de indieningstermijn en de wijze van behandelen van aanvragen een drie-eenheid moeten vormen, vloeit uit deze keuze automatisch voort dat (volledige) aanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst.]

Noot
4

[Toelichting: Niet zelden worden provinciale bijdragen aan activiteiten van aanvragers ‘gestapeld’ met subsidies van andere overheden. Stapeling kan ook bínnen de provincie, bijvoorbeeld omdat er overlap zit tussen onderdelen van provinciaal beleid. Kulturhusen zijn daarvan een goed voorbeeld. Op grond van het beleid voor ‘vitaliteit kleine kernen’ kan daarvoor subsidie worden verleend. Leefbaarheid van het platteland is echter ook één van de doelstellingen in het reconstructiebeleid en ook in dat kader kan subsidie worden verleend voor de bouw van een kulturhus.

Daarnaast kan stapeling zich voordoen als een activiteit bijdraagt aan meerdere provinciale beleidsdoelstellingen bijvoorbeeld als een waterschap een werk uitvoert dat bijdraagt aan de capaciteit voor waterberging en tegelijk ‘natte natuur’ realiseert.]

Noot
5

[Toelichting: Dit lid heeft betrekking op stapeling uit regelingen waar dezelfde beleidsdoelstelling onder ligt of waarvan de doelstellingen min of meer in elkaars verlengde liggen. In de toelichting op het eerste lid worden kulturhusen genoemd als voorbeeld.

Artikel 7.37. bepaalt de maximale bijdrage voor kulturhusen op 50%. De reden daarvoor is dat we het belangrijk vinden dat ook de gemeente en andere derden bijdragen. Als de gestapelde bijdrage groter zou zijn dan 50% wordt dit beleidsuitgangspunt doorkruist. Daarnaast geldt een maximale bijdrage van € 100.000,--. Dat maximum heeft te maken met het beschikbare budget voor kulturhusen vanuit het programma Cultuur en maatschappelijke ontwikkeling. Dat bedraagt in 2006 circa € 500.000,--. Als er een aanvraag komt van een gemeente waarin de bouw meer dan € 1.000.000,-- één miljoen euro kost zou je het hele budget in één keer kwijt kunnen zijn. Om ervoor te zorgen dat er uit dat budget meerdere kulturhusen kunnen worden ondersteund, is er een absoluut maximum opgenomen. Dit maximum laat echter onverlet dat uit andere budgetten wordt gestapeld boven het genoemde bedrag van € 100.000,--. Stapeling is dus mogelijk. Kortom, er kan een totale provinciale bijdrage worden verleend die hoger is dan € 100.000,-- zolang die niet groter is dan 50%. Eén van de budgetten waaruit kan worden gestapeld is het reconstructiebudget (mits het kulturhus past in het Uitvoeringsprogramma reconstructie). In de betreffende paragraaf is bepaald dat het maximum uit die regeling eveneens € 100.000,-- is. Daarmee komt de totale gestapelde bijdrage op maximaal 50% tot maximaal € 200.000,--.]

Noot
6

[Toelichting: Waar het tweede lid betrekking heeft op stapeling uit regelingen waar dezelfde beleidsdoelstelling onder ligt, gaat het derde lid over stapeling uit regelingen met onderscheiden beleidsdoelstellingen.

Stel dat een waterschap een werk wil uitvoeren dat bijdraagt aan de capaciteit voor waterberging (40% subsidiabel op grond van artikel 6.10) en tegelijk ‘natte natuur’ realiseert (50% subsidiabel op grond van artikel 4.8., mits het past in de gebiedsuitwerking van het reconstructieplan).

Om te bepalen of stapeling in dit geval mogelijk is en tot welk percentage zullen Gedeputeerde Staten bij de beoordeling van de aanvraag kijken naar de extra inspanning die moet worden geleverd gelet op de aanvullende doelstelling. Stel dat het project van het waterschap is begroot op € 1.000.000,--. Zou het waterschap zich alleen richten op waterberging dan zou het project kunnen worden uitgevoerd voor € 800.000,--. Dan kan 40% van € 800.000,-- uit de waterparagraaf worden gesubsidieerd. Stapeling uit het natuurbudget is mogelijk maar niet meer dan 50% van € 200.000,--. De totale bijdrage is derhalve € 420.000,--.

Bij een theatervoorstelling waarin diverse minderheden meedoen en die (dus) zou kunnen worden gesubsidieerd vanuit cultuur en/of vanuit minderheden betekent de betrokkenheid van allochtonen in de meeste gevallen geen extra inspanning of kosten. In dat geval moet worden gekozen voor één van de regelingen en is stapeling geen optie.]

Noot
7

[Toelichting: Voor bijdragen uit de Europese structuurfondsen is een voorwaarde dat er cofinanciering komt uit de lidstaat. Het is niet gewenst dat de normale regels daarop van toepassing zijn. Met de Europese bijdrage komt het totaal dikwijls boven het maximum in een provinciale regeling uit. In sommige gevallen is in dit uitvoeringsbesluit overigens een bijzondere regeling opgenomen voor stapeling met Europees geld. Voor kulturhusen geldt bijvoorbeeld in de regel dat de provincie maximaal 50% bijdraagt maar inclusief Europese middelen bedraagt de subsidie maximaal 75%.]

Noot
8

[Toelichting: De voorschriften met betrekking tot bevoorschotting, verantwoording, enz. zijn niet bij alle subsidies hetzelfde. Om te voorkomen dat een aanvrager met verschillende regimes wordt geconfronteerd – hetgeen tot extra inspanningen en kosten zou leiden – dienen Gedeputeerde Staten in de beschikking tot subsidieverlening te vermelden welke voorschriften van toepassing zijn. Daarbij kan derhalve worden afgeweken van de regels die normaal gelden voor de verschillende deelbijdragen. Overigens speelt naast het belang van de aanvrager ook het gelijkheidsbeginsel een rol bij de toepassing van dit artikel. Als een aanvrager aanzienlijke voordelen geniet in vergelijking met een aanvrager die geen gestapelde bijdrage ontvangt, dan zal terughoudend worden omgegaan met het afwijken van de normale voorschriften.”]

Noot
9

[Toelichting: Dit artikellid is de logische kapstok om in de subsidiegrondslag alleen redelijke kosten mee te nemen. Uiteraard gaat het ons er in eerste instantie om dat de afgesproken prestatie wordt geleverd door de subsidieontvanger, maar gemeenschapsgeld is niet bedoeld om standaard organisatiekosten mee te betalen. Voorbeelden van kosten die over het algemeen niet rechtstreeks zijn toe te rekenen aan een prestatie zijn:

a. interne kosten;

b. personele kosten;

c. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;

d. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetes en sanctiekosten;

e. afschrijvingskosten;

f. dat deel van de kosten dat niet noodzakelijk is voor de realisatie van de activiteit.]

Noot
10

[Toelichting: De Wet op het BTW-compensatiefonds stelt overheden in staat om in rekening gebrachte BTW voor een groot deel te compenseren. In relatie daarmee is op de algemene uitkeringen gekort. De bedoeling is dat deze korting door de ontvangsten uit het BTW-compensatiefonds gecompenseerd worden. De vraag of overheden taken in eigen beheer uitvoeren of uitbesteden wordt dan niet meer beïnvloed door de kosten van BTW. Ook gemeenten die van de provincie subsidie ontvangen kunnen een beroep doen op het BTW-compensatiefonds, maar ook andere organisaties, indien zij op gelijke voet als de overheid opereren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat terugvorderbare bedragen ook nog eens gesubsidieerd worden. Om dat duidelijk te markeren is deze bepaling opgenomen, waarin dat gedeelte niet-subsidiabel verklaard wordt. De bepaling is algemeen geredigeerd, zodat alle potentiële terugvorderbare BTW eronder valt. Met de bepaling wordt de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijk terugvorderen bij de subsidieontvanger gelegd. Er is geen sprake van een (verkapte) vermindering van subsidies. Ook onder werking van de Algemene subsidieverordening Overijssel 1997 was verrekenbare BTW niet subsidiabel.]

Noot
11

[Toelichting: In afdeling 4.2.4 Awb staan bepalingen over verplichtingen van de subsidieontvanger. De categorieën van verplichtingen genoemd in artikel 4:37, eerste lid Awb, kunnen Gedeputeerde Staten in ieder geval verbinden aan de subsidieverlening. Deze standaardverplichtingen behoeven in verband met het voorkomen van herhaalde normstelling geen herhaling in dit uitvoeringsbesluit. Daarnaast kunnen ook andere verplichtingen aan subsidieontvangers worden opgelegd. Het betreft andere doelgebonden verplichtingen (artikel 4:38 Awb) en oneigenlijke verplichtingen (artikel 4:39 Awb). Voor beide geldt dat als de subsidie berust op een wettelijke grondslag die verplichtingen ook op een wettelijke grondslag moeten berusten. De in artikel 1.6 opgenomen verplichting is aan te merken als een oneigenlijke verplichting. Vanuit Europese regelgeving geldt voor subsidieontvangers eveneens de soortgelijke verplichting om bij projecten die met subsidie vanuit Europa mogelijk worden gemaakt hiervan ter plaatse van het project melding te maken.]

Noot
12

[Toelichting: Met het verstrekken van een stimuleringssubsidie wordt tot uitdrukking gebracht dat Gedeputeerde Staten wensen bij te dragen aan het bestaan van een organisatie (de aanwezigheid). De (statutair bepaalde) doelstelling van een organisatie wordt van belang geacht. Er worden geen prestaties gevraagd en vooraf geen criteria gesteld. Ook wordt geen verantwoording achteraf gevraagd. Het is de meest elementaire vorm van subsidieverstrekking. De administratieve lasten zijn beperkt.

De subsidiebeschikking stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde subsidiebedrag. De termijn waarbinnen op een aanvraag moet worden beslist, sluit aan bij de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:13 Awb.

Omdat het om publieke middelen gaat, hebben Gedeputeerde Staten vastgesteld dat het niet gewenst is grote bedragen via stimuleringssubsidie en daarmee zonder verantwoording achteraf weg te zetten. Gedeputeerde Staten achten een bedrag van € 30.000,-- alleszins redelijk als bovengrens voor stimuleringssubsidie. Dit is vastgelegd in artikel 1.7..

Van belang is artikel 4:43 Awb dat een aantal artikelen van die Awb van toepassing verklaart op de beschikking tot subsidievaststelling in de situatie dat daaraan voorafgaand geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven (het betreft de artikelen 4:32, 4:35, tweede lid, 4:38 en 4:39 Awb).]

Noot
13

[Toelichting: Prestatiesubsidie kan worden verstrekt voor de looptijd van activiteiten of voor één of meer boekjaren, waarbij een boekjaar gelijk staat aan een kalenderjaar. Deze bepaling is een uitwerking van de artikelen 4:32 en 4:67 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat meerjarige subsidies kunnen worden verstrekt.

Wordt een meerjarige subsidie verstrekt dan moet gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 4:34 Awb biedt om bij de subsidieverlening een begrotingsvoorbehoud te maken. Dit is de oplossing voor het probleem dat het bij meerjarige subsidies onvermijdelijk is om subsidies te verlenen ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting. Door een begrotingsvoorbehoud te maken, kunnen Gedeputeerde Staten op de subsidieverlening terugkomen. Een begrotingsvoorbehoud is een aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden opschortende of ontbindende voorwaarde. De keuze voor de soort voorwaarde is afhankelijk van de vraag of al voor de vaststelling of goedkeuring van de begroting voorschotten moeten worden uitbetaald. Is dat het geval dan moet gekozen worden voor de vorm van de ontbindende voorwaarde.

Willen Gedeputeerde Staten het begrotingsvoorbehoud inroepen en daadwerkelijk terugkomen op de subsidieverlening dan moet dat binnen de in de Awb genoemde termijn expliciet gebeuren. De leden 4 en 5 van artikel 4:34 Awb geven aan op welke wijze dat moet gebeuren.

Als een subsidie wordt verstrekt voor een periode van drie jaar of langer voor steeds min of meer dezelfde activiteiten is het van belang te weten dat de subsidie dan niet zonder meer kan worden beëindigd (artikel 4:51 Awb). ]

Noot
14

[Toelichting: Met het verstrekken van subsidie via het prestatiemodel wordt de gedachtegang uit het Onderhandelingsakkoord en de statenmotie van juni 2004 (ingediend bij de Perspectievennota 2005) tot uitdrukking gebracht. “Met maatschappelijke organisaties en instellingen willen wij outputgerichte prestatieafspraken maken, die volstrekt recht doen aan ieders verantwoordelijkheid en het maatschappelijke resultaat dat wij willen bereiken.” Subsidieverstrekking wordt gestuurd op rendement. Daarbij hoort per definitie verantwoording achteraf. Uitgangspunt daarbij is dat de verantwoording zich richt op de geleverde prestaties en activiteiten en de manier waarop die aansluiten bij het provinciaal beleid. Dat kan ook, omdat vooraf (bij subsidieverlening) afspraken tussen subsidieontvanger en provincie zijn gemaakt over wat en waaraan de subsidieontvanger bij gaat dragen en wat zij daarvoor gaat doen. Daarbij wordt tevens bepaald waarover en hoe en wat de mate van verantwoording nadien moet zijn. De uitwerking van het prestatiemodel biedt ruimte om flexibel en naar instelling gedifferentieerd om te kunnen gaan met het concretiseren van prestaties en daarmee met de verantwoording achteraf.]

Noot
15

[Toelichting: In dit artikellid wordt de aanzet gegeven voor het opschalen van prestatiesubsidie naar een prestatiesubsidie met directieve elementen, waarbij in grotere mate wordt gestuurd op bedrijfsvoering en/of middelen. Vaak zijn de statuten en het prestatieplan voldoende om een aanvraag te kunnen beoordelen. Het kan echter ook voorkomen dat voor bepaalde subsidies ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag aanvullende documenten worden gevraagd. In de hoofdstukken 2 t/m 7 van dit uitvoeringsbesluit zal dan ten aanzien van diverse subsidies verdergaande opschaling plaatsvinden. Vanuit het gedachtegoed van het project Stroomlijning en sturing subsidierelaties zijn overwegingen om hiertoe over te gaan het financiële en juridische risico voor de provincie, de kenmerken en eigenschappen van de subsidieontvanger, contextvariabelen waaronder de maatschappelijke aandacht en het op doelgerichte en doelmatige wijze inzetten van de middelen door de provincie.]

Noot
16

[Toelichting: Indien de vrijstelling voor ‘de minimis’-steun (steun aan een onderneming die een waarde van € 100.000,-- in drie jaar niet overstijgt hoeft niet te worden gemeld bij de commissie) niet van toepassing is, zal het concrete subsidiebesluit aan de Europese Commissie moeten worden voorgelegd. In artikel 5, tweede lid van de verordening is geregeld dat onze provinciale regels wijken voor de kaderregelingen of richtsnoeren van de commissie, zodat wordt voorkomen dat een situatie ontstaat waarin de samenloop van EG-regels en provinciale regels ertoe leidt dat helemaal geen subsidie kan worden verleend. Aangezien het ‘de minimis’-bedrag per onderneming geldt, kan zonder medewerking van de aanvrager niet worden vastgesteld of sprake is van ‘de minimis’-steun. In het tweede lid is daarom bepaald dat op de aanvrager de verplichting rust melding te maken van eerdere subsidies of andere steunmaatregelen. Gedeputeerde Staten zullen de aanvragers hierbij hulp bieden in de vorm van een modelverklaring bij het aanvraagformulier. Met deze verklaring wordt ook zeker gesteld dat de subsidie achteraf kan worden gewijzigd, indien na de subsidieverlening blijkt dat de vrijstelling voor ‘de minimis’-steun (toch) niet van toepassing was. Zie de artikelen 4:48, eerste lid, onder c en 4:49, eerste lid, onder b Awb.]

Noot
17

[Toelichting: De situatie kan zich voordoen dat wij subsidie willen verlenen, waarbij wij alleen op prestaties willen sturen en de subsidieontvanger die prestaties naar genoegen realiseert. In dit artikel wordt geregeld dat wij de subsidieontvanger kunnen verplichten een positief exploitatieresultaat uit te geven binnen dezelfde doelstelling als waarvoor subsidie wordt verstrekt.]

Noot
18

[Toelichting: In dit artikel staat het uitgangspunt vermeld dat de beslistermijn van dertien weken begint op het moment van ontvangst van een aanvraag. Voor een niet-volledige aanvraag geldt artikel 4:5 Awb. Op grond van dat artikel kunnen Gedeputeerde Staten de aanvrager een termijn geven waarbinnen hij zijn aanvraag alsnog kan aanvullen. Doet hij dat niet, dan kan de aanvraag na die termijn buiten behandeling worden gelaten. Worden de ontbrekende gegevens wel tijdig ingezonden, dan volgt behandeling van de aanvraag volgens de normale procedure. Gedurende de termijn dat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn opgeschort (artikel 4:15 Awb).

In dit algemene deel van het uitvoeringsbesluit zijn geen weigeringsgronden opgenomen. Artikel 4:35 Awb bevat een aantal niet-limitatieve algemeen geldende gronden om subsidieverlening te weigeren. Deze kunnen in de hoofdstukken 2 t/m 7 worden aangevuld met specifieke op de betreffende subsidie betrekking hebbende weigeringsgronden.

Artikel 4:36 Awb maakt het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst (eerste lid) of afdwingovereenkomst (tweede lid) mogelijk. De afdwingovereenkomst verschaft Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om in rechte nakoming te vorderen van het verrichten van de gesubsidieerde activiteit c.q. prestatie. Het geeft zekerheid over het daadwerkelijk verrichten van de activiteit/prestatie door de subsidieontvanger. Op grond van artikel 4:33, aanhef en onder a Awb, mag in de beschikking tot subsidieverlening als voorwaarde worden opgenomen dat de subsidieontvanger verplicht is mee te werken aan het sluiten van een uitvoerings- of afdwingovereenkomst. ]

Noot
19

[Toelichting: De betaling van het subsidiebedrag en de verleende voorschotten en de terugvordering daarvan zijn geregeld in afdeling 4.2.7 Awb. De bevoegdheid tot voorschotverlening, waarmee vooruit wordt gelopen op de betaling van het subsidiebedrag zelf, moet een wettelijke grondslag hebben. Hiertoe strekt artikel 1.17.. Het maximale percentage van 90% dat tot nu toe werd gehanteerd, is verlaagd naar 80% om subsidieontvangers meer te prikkelen tijdig een aanvraag om subsidievaststelling in te dienen.]

Noot
20

[Toelichting: De in dit artikel genoemde documenten zijn de verantwoordingsvarianten van de documenten genoemd in artikel 1.13., eerste lid. Als onderbouwing van het financiële verslag kunnen deugdelijke kopieën van facturen, bankafschriften, kwitanties en overige betalingsbewijzen gelden.]

Noot
21

[Toelichting: De kern van Sisa is dat de provincie Overijssel bij het doorgeven van specifieke uitkeringen via bijvoorbeeld subsidies naar informatie vraagt die zoveel mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeente. Dat betekent dat de provincie in principe voldoende heeft aan een jaarverslag en de jaarrekening van de subsidieontvangende gemeente. Deze jaarstukken moeten met een bijlage, waarin de verantwoordingsinformatie staat opgenomen, ieder jaar volgend op het jaar waarover verantwoording wordt afgelegd, uiterlijk 15 juli via het CBS bij de provincie worden aangeleverd. Dit houdt in dat:

De provincie Overijssel gebruik maakt van de reguliere jaarstukken van de gemeente: het jaarverslag en de jaarrekening die een accountant heeft voorzien van een rechtmatigheidsoordeel.

Van de voor de specifieke uitkering door de accountant gecontroleerde apart voorgeschreven verantwoording wordt afgezien. In plaats daarvan wordt de noodzakelijke met name financiële beleidsinformatie per specifieke uitkering opgenomen in een bijlage bij de (reguliere) jaarrekening en tijdens de jaarrekening controle door de accountant gecontroleerd.

Met uitzondering van de onder punt b) genoemde financiële verantwoordingsplicht blijven de voorwaarden die in de beschikking of overeenkomst hebben gestaan van kracht.

Wat betreft het verantwoordingsmoment wordt aangesloten bij de procedure die voor de reguliere jaarstukken geldt: uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het jaar of tijdvak waar over verantwoording moet worden afgelegd aan de provincie worden de stukken via het CBS bij de provincie aangeleverd.

Na ontvangst van de verantwoordingsinformatie kan de provincie Overijssel de regeling financieel vaststellen. Hierbij kan worden vertrouwd op de van de gemeente ontvangen gecertificeerde jaarstukken, welke zijn getoetst aan de afgesproken controles. Daarbij wordt ook het rapport van de bevindingen van de accountant en in het bijzonder de hierin opgenomen tabel met fouten en onzekerheden bij de vaststelling van de specifieke uitkering betrokken. Op basis van de verkregen verantwoordingsinformatie vindt vervolgens de inhoudelijke toets bij de provincie plaats. Dit kan leiden tot nadere vragen of maatregelen vanuit de provincie. ]

Noot
22

[Toelichting: De kruisjeslijst ontvangende medeoverheden (kruisjeslijst sisa) en het format worden jaarlijks aangepast en gepubliceerd op de website van het ministerie van BZK. Voor 2008 vallen de volgende regelingen onder de verantwoordingssystematiek van de sisa mede-overheden:

1. Actieplan cultuurbereik;

2. Geldstroom beeldende Kunst en Vormgeving (GBKV);

3. Investeringsbudget Stedelijke vernieuwing (ISV2 );

4. Externe Veiligheid;

5. Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU);

6. Besluit Lokatiegebonden subsidies;

7. Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL/RSL Overijssel);

8. Bodemsanering.

De Sisa systematiek wordt voor bovenstaande regelingen toegepast op alle openstaande beschikkingen en/of tweezijdige rechtshandelingen waaruit informatieverplichtingen voortvloeien. Uitzondering hierop vormen:

• De regeling bodemsanering, daar wordt deze systematiek toegepast voor alle na 1 januari 2008 aangegane overeenkomsten;

• Verzoeken tot vaststelling voorzien van een accountantsverklaring die in het jaar 2008 bij de provincie zijn ingediend. U behoeft zich slechts eenmalig te verantwoorden. ]

Noot
23

[Toelichting: In de Invulwijzer sisa medeoverheden Overijssel is per regeling aangegeven hoe het verzoek tot vaststelling dient te worden gedaan.]

Noot
24

[Toelichting: Dit artikel verplicht de subsidieontvanger in bepaalde gevallen tot het laten verrichten van een accountantscontrole. Voor publiekrechtelijke rechtspersonen wordt een uitzondering gemaakt voor het overleggen van een accountantsverklaring in verband met het verplichte accountantsonderzoek op basis van de Provincie- of Gemeentewet en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten.]

Noot
25

[Toelichting: De verklaring omtrent de getrouwheid van het financiële verslag c.q. de jaarrekening behelst de uitslag van het onderzoek of het financiële verslag c.q. de jaarrekening voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen en of het prestatieverslag, voorzover hij dat kan beoordelen, daarmee verenigbaar is.]

Noot
26

[Toelichting: Dit lid maakt het mogelijk om bij subsidieverlening aan de accountant van de subsidieontvanger tevens de taak te geven controle uit te oefenen op de naleving van de subsidieverplichtingen. Wordt dit toegepast dan zal daarbij een aanwijzing moeten worden gegeven over de reikwijdte en de intensiteit van de accountantscontrole. Omdat accountants werken conform de richtlijnen voor de accountantscontrole sluiten wij voor het voorschrijven van het soort onderzoek daarbij aan. De richtlijnen onderscheiden de beoordelingsopdracht (over de betrouwbaarheid van stukken) en de controleopdracht (over de getrouwheid van stukken).]

Noot
27

[Toelichting: In een situatie dat binnen een prestatiesubsidie de kosten een rol spelen bij de hoogte van de subsidie, is het niet gewenst dat de subsidieontvanger ‘winst' maakt op een activiteit. Artikel 4:46 Awb bepaalt daarom onder meer dat subsidie lager kan worden vastgesteld als de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.

In aanvulling daarop bepaalt artikel 1.21. dat subsidie ten opzichte van de subsidieverlening lager vastgesteld wordt als de gesubsidieerde activiteiten meer opbrengen of minder kosten dan van te voren begroot. De subsidieontvanger zou anders immers gemeenschapsgeld overhouden (‘ongerechtvaardigde verrijking'). Aan de andere kant is het niet zo dat wij het subsidiebedrag verhogen als de gesubsidieerde activiteiten minder opbrengen of meer kosten dan van te voren begroot. Dit risico is voor rekening van de subsidieontvanger.

Als de werkelijke kosten van activiteiten bepalend zijn voor de hoogte van de subsidie, dan worden op grond van artikel 4:46, derde lid Awb, overigens ook kosten die redelijkerwijze als niet noodzakelijk kunnen worden beschouwd, niet in aanmerking genomen. Dat betekent dat ook bij verlening de aanvraag moet worden ‘gecorrigeerd' voor kosten die bij vaststelling als redelijkerwijs niet noodzakelijk zullen worden beschouwd.

De oude subsidieregelingen kenden een aantal bepalingen waarin situaties werden geschetst waarin sprake is van redelijkerwijs niet noodzakelijke kosten (artikelen 18 en 19 van de Algemene subsidieverordening 1997). Die situaties zullen wij in ieder geval blijven hanteren bij het beoordelen van de aanvraag tot vaststelling. Het gaat dan om:

  • 1lasten die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht waarvoor op de begroting van de subsidieontvanger voor dat jaar geen post is opgenomen, of
  • 2lasten zonder noodzaak tot een onevenredig hoog bedrag die ten laste van de exploitatierekening zijn gebracht, of
  • 3lasten die in de exploitatierekening zijn opgenomen met het kennelijke doel van kapitaal- of reservevorming. ]
Noot
28

[Toelichting: Dit artikel regelt dat de artikelen 4:60 t/m 4:80 Awb van toepassing zijn op per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies aan rechtspersonen. Deze artikelen zijn een uitwerking van en een aanvulling op de andere bepalingen van de subsidietitel. Steeds zijn naast afdeling 4.2.8 Awb ook die andere bepalingen van toepassing.

Het gros van de bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb geeft Gedeputeerde Staten rechtstreeks bepaalde bevoegdheden en legt subsidieontvangers rechtstreeks bepaalde verplichtingen op. Enkele bepalingen gelden echter pas als dat uitdrukkelijk in een wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Het betreft de artikelen:

• 4:64, derde lid (vrijstelling/ontheffing accountantsverklaring bij aanvraag);

• 4:68 (definitie boekjaar);

• 4:71 (rechtshandelingen waarvoor voorafgaande toestemming van Gedeputeerde Staten

• 4:72 (egalisatiereserve);

• 4:77 (inhoud financieel verslag als subsidieontvanger in overwegende mate zijn inkomsten ontleent aan de subsidie);

• 4:78, vijfde lid (vrijstelling/ontheffing accountantscontrole);

• 4:79, eerste en tweede lid (uitbreiding accountantscontrole tot naleving subsidieverplichtingen) Awb.

In de volgende twee artikelen worden de artikelen 4:72 en 4:79, eerste en tweede lid Awb, uitgewerkt. De overige onderwerpen kunnen indien gewenst in de hoofdstukken 2 t/m 7 of in een beschikking tot subsidieverlening worden uitgewerkt.]

Noot
29

[Toelichting: Omdat in afdeling 4.2.8 Awb niets wordt geregeld ten aanzien van de beslistermijnen op aanvragen om subsidieverlening en -vaststelling, wordt aangesloten bij de bepalingen in dit besluit voor ‘niet per boekjaar te verstrekken prestatiesubsidies’.]

Noot
30

[Toelichting: Een egalisatiereserve werkt als buffer, waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar, zodat een doelmatige besteding en beheer van subsidiegelden kan worden bereikt.

Gelet op artikel 4:72, tweede lid van de wet, komt het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve. Tot de werkelijke kosten worden niet gerekend niet-toegestane reserveringen en dotaties aan voorzieningen.

Bij de vaststelling van de egalisatiereserve worden, naast de subsidie-inkomsten, ook alle inkomsten betrokken die mede ten doel hebben bij te dragen aan het realiseren van de prestatieafspraken met Gedeputeerde Staten. Te denken valt onder meer aan eigen bijdragen van afnemers van producten, incidentele en structurele subsidies van derden en sponsorbijdragen. Inkomsten van derden ten behoeve van niet-gesubsidieerde activiteiten worden buiten beschouwing gelaten.

In de Algemene subsidieverordening Overijssel 1997 was gelet op artikel 4:71, eerste lid, onder g Awb, opgenomen dat de subsidieontvanger toestemming nodig heeft van Gedeputeerde Staten voor het vormen van andere reserves en voorzieningen dan een egalisatiereserve. In de subsidiepraktijk werd zo'n verzoek om toestemming echter vrijwel nooit gedaan, terwijl er wel reserves en voorzieningen werden aangelegd. Omdat het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving regels geven voor het hanteren van reserves en voorzieningen, waaraan subsidieontvangers toch al moeten voldoen, is de toestemmingsverplichting niet in dit uitvoeringsbesluit opgenomen. ]

Noot
31

[Toelichting: Zie toelichting op artikel 1.20., vierde lid.]

Noot
32

[Toelichting: De vergelijkingspocedure is van toepassing op het op basis van vergelijking verstrekken van subsidie aan één of meer subsidieontvanger voor het gedurende een subsidietijdvak uitvoeren van dezelfde of in hoofdzaak dezelfde prestaties die bijdragen aan één of meer doelen van provinciaal beleid. Een transparant en vergelijkingsgerichte subsidieprocedure strekt ertoe dat een breder scala van potentiële subsidieaanvragers wordt aangetrokken en dat economisch-voordelige prestaties aan provinciale doelen bijdragen. Gedeputeerde Staten staan hiermee een zo efficiënt mogelijk gebruik van provinciale gelden voor.

Deze procedure beoogt een vereenvoudigde evenknie te zijn van de welbekende (europese) aanbestedingsprocedure. Het voordeel van deze analogie is dat er bij het volgen van de vergelijkingsprocedure sprake zal zijn van marktconformiteit, waardoor staatssteun niet aan de orde zal zijn. Bij het plaatsen van uitvragen zullen Gedeputeerde Staten de door het Europese Hof van Justitie ontwikkelde basisnormen voor het plaatsen van overheidsopdrachten analoog toepassen. Dit betekent dat Gedeputeerde Staten zich verplichten tot transparantie, non-discriminatie en gelijke behandeling en evenredigheid. ]

Noot
33

[Toelichting: De transparantieverplichting houdt in dat een passende mate van openbaarheid wordt gegarandeerd aan elke potentiële aanvrager om subsidie.  Potentiële subsidieaanvragers moeten toegang kunnen hebben tot alle relevante informatie over een uitvraag om desgewenst belangstelling te kunnen tonen.  Daarom zal voor iedere uitvraag onderzocht moeten worden welk medium het meest geschikt is voor de bekendmaking van die betreffende uitvraag. Hierbij zullen gedeputeerde Staten zich laten leiden door de omvang van het belang van de uitvraag voor de samenleving. Hoe groter dat belang, hoe meer ruchtbaarheid aan de uitvraag gegeven zal worden. Passende en algemeen gebruikte media zijn bijvoorbeeld internet, het Provinciaal Blad en regionale kranten.

De inhoud van de kennisgeving moet voldoende transparant zijn en mag dus beperkt blijven tot een korte beschrijving van de essentiële gegevens van de uitvraag en de beoordelingsprocedure. Dit kan zo nodig worden aangevuld met informatie die beschikbaar is via internet en/of opvraagbaar is bij de provincie. Van belang is dat de kennisgeving en eventuele aanvullende documentatie die informatie zullen bevatten die organisaties en instellingen redelijkerwijs nodig hebben om te beslissen of zij een subsidieaanvraag zullen indienen. ]

Noot
34

[Toelichting: Met het opnemen van selectiecriteria kan op voorhand het aantal instellingen en organisaties worden beperkt, die mogelijk zullen reageren op de uitvraag. Gedacht kan worden aan objectieve criteria als bijvoorbeeld ervaring in de desbetreffende sector, omvang en infrastructuur van de organsisatie, technische en professionele vaardigheden. Een andere mogelijkheid is het opstellen van een lijst van gekwalificeerde organisaties en instellingen voor bijvoorbeeld een specifiek onderdeel van provinciaal beleid. Gedeputeerde Staten kunnen vervolgens uit deze lijst specifieke organisaties en instellingen selecteren en uitnodigen te reageren op een bepaalde uitvraag.]

Noot
35

[Toelichting: Het is van belang dat het uiteindelijke besluit over het vertrekken van subsidie in overeenstemming is met de vooraf vastgestelde procedurevoorschriften en dat volledig de hand wordt gehouden aan de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling. Dit betekent dat alle subsidieaanvragers voor een bepaalde uitvraag altijd toegang hebben tot dezelfde hoeveelheid informatie en geen van die subsidieaanvragers op ongerechtvaardigde  wijze wordt bevoordeeld.]

Noot
36

[Toelichting: De provincie stimuleert samenwerkingsverbanden tussen partners in Overijssel en in Kurzeme (Letland). Voor dat doel is een stimuleringssubsidie in het leven geroepen, die betrekking heeft op twee vormen van samenwerking.

Partners die uitsluitend of met name gericht zijn op het bieden van humanitaire hulpverlening kunnen op jaarbasis een stimuleringssubsidie van € 700 tegemoet zien. Dit bedrag moet worden gezien als een tegemoetkoming in reis-, verblijf- en transportkosten die met de activiteiten zijn gemoeid. Partners die zich uitsluitend of met name richten op het uitwisselen van kennis of ervaring kunnen voor een project een stimuleringssubsidie van maximaal € 400 per persoon aanvragen.]

Noot
37

[Toelichting: Dit artikel is bedoeld als vangnet voor de beleidslijnen binnen het Meerjarig Economisch Uitvoeringsperspectief. Wanneer Gedeputeerde Staten van oordeel zijn, dat de te subsidiëren activiteit niet wordt beoogd onder de hierna volgende subparagrafen 2.4 tot en met 2.7, maar wel past binnen het MEUP, dan kunnen Gedeputeerde Staten een aanvraag honoreren.

Overigens beoogt het provinciebestuur met het Meerjarig Economisch Uitvoeringsperspectief provincie Overijssel (MEUP) uitdrukkelijk een verbinding te leggen met andere beleidsvelden die kunnen bijdragen aan het thema. Bijvoorbeeld met cultuur, zorg, wonen, platteland. Deze integraliteit willen wij bij de uitvoering vasthouden.]

Noot
38

[Toelichting: De provinciale benadering met betrekking tot de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen is gewijzigd. De provincie wil partijen verbinden en versnelling van het herstructureringsproces. Naast behoud van de economische functie, zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit kernbegrippen die bij herstructurering zichtbaar moeten worden. Herstructurering staat voorop in de discussie over locaties voor vestiging van bedrijven. Het provinciale Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 heeft vooral betrekking op revitalisering en herprofilering van verouderde bedrijventerreinen.

Om de beleidsintensivering op dit dossier te doen slagen, is het financiële instrumentarium daarop aangepast. De aanvankelijk centraal staande provinciale subsidielijn, is omgebogen in verband met de oprichting van een Herstructureringsmaatschappij bedrijventerreinen Overijssel (HMO). De HMO richt zich alleen op het private deel dat zich bij herprofilering voordoet. Daarbij gaat het om aankoop, sanering en het opnieuw uitgeven van (voorheen verouderde) bedrijfskavels, waarbij het behoud van de economische functie voorop staat.

Beperkte herstructureringsvormen (de zogenoemde beperkte herstructurering en revitalisering, waarbij de economische functie van het bedrijventerrein dezelfde blijft), bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte. Deze zijn primair de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten en de op het betreffende bedrijventerrein gevestigde ondernemers, en vallen buiten het bereik van de HMO. Reden om de provinciale subsidie te richten op de publieke aspecten van herstructurering.

Bij de opzet van de aanpassing van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2007 (Ubs) hebben Gedeputeerde Staten niet alleen gebruikgemaakt van het advies over de financiële instrumenten voor herstructurering. Ook de praktijkervaringen met het Ubs in de afgelopen jaren, hebben een rol gespeeld bij de nieuwe opzet van deze paragraaf.

Het Ubs heeft uitsluitend betrekking op de kosten van werkzaamheden in de publieke ruimte

Het doet daarbij niet ter zake van welk type herstructurering die werkzaamheden deel uitmaken. Wel dat de werkzaamheden in de publieke ruimte verder moeten gaan dan bijvoorbeeld verbetering van het wegdek of een ander solitair aspect. Dat is vaak immers niet meer dan gewoon onderhoud. De werkzaamheden maken onderdeel uit van een herstructureringsplan, waarin alle maatregelen zijn opgenomen die de veroudering van het terrein als geheel bestrijden en de kwaliteit van het bedrijventerrein verbeteren. Aspecten als duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn in het herstructureringsplan opgenomen. Subsidiëring van transformatie is van subsidieverlening uitgesloten.

Het Ubs heeft bijvoorbeeld betrekking op de volgende aspecten/werkzaamheden in de publieke ruimte

  • 1Slecht wegdek en/of slecht wegenprofiel (veroorzaakt door slechte kwaliteit van de weg; verschil in breedte van de weg; parkeren op de openbare weg of op grasbermen). Aanpak door een nieuw wegenplan. Alle wegen krijgen een nieuw, uniform straatprofiel, met onderscheid tussen de rijbaan (voor gemotoriseerd verkeer en fietsers), aanstraatstrook (voor laden en lossen, toegang tot inritten en draairuimte voor vrachtverkeer), parkeervakken (voor bezoekers), voetpaden en groenstroken.
  • 2Slechte verkeersveiligheid (veroorzaakt door slechte kwaliteit van de weg; slecht wegenprofiel; door parkeren op de weg; geen of onduidelijke afbakening van de openbare weg en private terreinen). Aanpak door aanleg van voldoende duidelijk afgebakende openbare parkeerruimte. Privégebruik van de openbare ruimte, waaronder groenstroken, voor bijvoorbeeld parkeren, opslag of tuinen is niet toegestaan. De gemeente schrijft eigenaren/huurders hierover individueel aan. Ook op andere overtredingen van wet- en regelgeving wordt strenger gehandhaafd.
  • 3Ontbreken van voldoende parkeergelegenheid (voor medewerkers, bezoekers en bezorgend verkeer). Zie vorig punt.
  • 4Ontbreken goede bewegwijzering (geheel niet aanwezig/onduidelijk/verschillende uitvoeringen), veroorzaakt onnodige verkeersbewegingen door zoekgedrag. Via collectief parkbeheer kan hierin worden voorzien met een uniforme benadering.
  • 5Slechte verlichting. Vereist nieuw verlichtingsplan, waarbij verkeersveiligheid en sociale veiligheid voorop staan.
  • 6Beperkt groen/-onderhoud. Vereist nieuw groenplan (aanleg en onderhoud). Ook daarbij spelen verkeersveiligheid en sociale veiligheid een belangrijke rol.
  • 7Veiligheid, waaronder sociale veiligheid. Door collectief parkbeheer kan beveiliging door onder meer cameratoezicht en surveillances tot stand komen. Dit gevoegd bij een duidelijke en goede structuur van wegen, parkeren, groen en verlichting, komt de sociale veiligheid ten goede.
  • 8Digitale infrastructuur. De aansluiting van een bedrijventerrein op een open glasvezelnetwerk.

Let wel, het gaat om verouderde bedrijventerreinen. De slechte kwaliteit beslaat de voorzieningen in de publieke ruimte en die van de private eigendommen. Dit is de reden om via het Ubs, een samenhang tussen publieke voorzieningen en private voorzieningen aan te brengen. Althans, als er in de gegeven situatie maatregelen nodig zijn in zowel de publieke, als in de private ruimte. Dat kan door alleen die werkzaamheden voor de publieke ruimte te subsidiëren, die a) vooral voortvloeien uit de kwaliteitsscan, maar ook b) die onderdeel uitmaken van het gehele herstructureringsplan. Als het herstructureringsplan zowel werkzaamheden in de publieke ruimte als in de private sector omvat, dan worden deze werkzaamheden in samenhang in het herstructureringsplan beschreven en uitgevoerd. Samenhang creëert niet alleen een meer afgestemde planopzet, maar het leidt ook tot meer betrokkenheid tussen gemeente en ondernemers]

Noot
39

[Toelichting: -Herstructureringsproject

Een herstructureringsproject betreft alle voorbereidingshandelingen en uitvoeringswerkzaamheden die nodig zijn voor de herstructurering van een bedrijventerrein als opgenomen in een herstructureringsplan. Zij hebben betrekking op het totale bedrijventerrein, waarvan de begrenzing in het herstructureringsplan met een kaart is aangegeven. De intensiteit en de aard van de werkzaamheden kan binnen het begrensde gebied variëren. De subsidie wordt slechts eenmaal per bedrijventerrein verstrekt.

-Paragraaf Bedrijventerreinen

Een paragraaf Bedrijventerreinen maakt in principe onderdeel uit van een door het gemeentebestuur vast te stellen structuurvisie. Die structuurvisie is vereist op basis van de nWro. De paragraaf Bedrijventerreinen bevat een samenhangende en zorgvuldige beleidsvisie voor de lange termijn voor bedrijventerreinen waarmee een goede ruimtelijke ordening wordt bevorderd. De volgende aspecten worden daarbij uitgewerkt: inventarisatie huidige data; een reële vraagprognose, voorraad beschikbare terreinen, herijking huidig aanbod; mogelijkheden van herstructurering; toetsing van de vraagprognose aan de geactualiseerde behoeftenraming van het CBP-middenscenario; fysieke en digitale bereikbaarheid; garanties voor de aspecten duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit; grondprijzen; inhoudelijke regionale afstemming.

Mocht de betreffende gemeente bij de indiening van de subsidieaanvraag nog niet beschikken over een vastgestelde structuurvisie, dan kan zij, vooruitlopend daarop, een separaat document over bedrijventerreinen vaststellen en bij de subsidieaanvraag overleggen. Het document moet wel een gelijkwaardige status hebben als bedoelde paragraaf.

-Structureel beheer

Dit heeft tot doel het structureel op peil houden van het gewenste kwaliteitsniveau van het bedrijventerrein nadat er herstructurering heeft plaatsgevonden. Hierbij gaat het om beheer en onderhoud dat via een publiek-private samenwerking vorm krijgt en zorg draagt voor het op een adequaat niveau houden van voorzieningen en het beheer van een bedrijventerrein. Dat kan ook binnen de structuur van een parkmanagementorganisatie worden geregeld. De monitoring van de instandhouding van een adequaat kwaliteitsniveau kan plaatsvinden door eenmaal per drie jaar een kwaliteitsscan uit te voeren.

-Opbrengst

Als opbrengst wordt in aanmerking genomen de opbrengst uit uitgifte, verhuur (ook tijdelijk) en verpachting van grond, de opbrengst uit verhuur en verkoop van gebouwen en eventue(e)l(e), verkregen subsidie(s).

-Duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit

Duurzaamheid, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit zijn belangrijke aspecten die bij herstructurering steeds meer een rol moeten gaan spelen. Deze aspecten komen al direct tot uitdrukking in de hoofddoelstelling van herstructurering. Namelijk door het bedrijventerrein kwalitatief zodanig te verbeteren dat zich nieuwe ondernemers daar vestigen en dat de gevestigde ondernemers daar blijven. Door vertrek van ondernemers te voorkomen, wordt de vraag naar nieuwe bedrijvenlocaties afgeremd. In een toelichting op een subsidieparagraaf kan op de uitwerkingsaspecten van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit niet diep en volledig worden ingegaan. In het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 zal dat meer tot uitdrukking gaan komen. Hoewel een bestaand bedrijventerrein in dit opzicht beperkingen heeft ten opzichte van een nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein, is ook op bestaande bedrijventerreinen duurzaamheid een aspect dat meer aandacht moet hebben. De focus moet komen te liggen op de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik. Zowel de sociaal-maatschappelijke aspecten, bescherming van het milieu en economische ontwikkeling krijgen evenwichtige aandacht. Het gaat om de waarde van het terrein voor de langere termijn, waarbij ‘waarde' niet alleen een economische maar ook een sociale en een ecologische betekenis heeft. Duurzaamheid speelt op de niveaus van de inrichting van het terrein, de samenwerking tussen de bedrijven onderling en tussen bedrijfsleven en overheid en tenslotte op individueel bedrijfsniveau.

In het kwaliteitsscoresysteem vormt duurzaamheid een relevant aspect voor de bepaling van de kwaliteit. Daarbij gaat het om zaken als, energie, duurzaam bouwen, luchtkwaliteit, bodemverontreiniging en intensief ruimtegebruik. De daarop gebaseerde kansenkaart geeft de opties aan waarmee het bedrijventerrein, ook op onderdelen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit, te verbeteren valt.

Bij intensief of zorgvuldig ruimtegebruik worden de grond en opstallen zodanig benut, dat het grondbeslag per eenheid economische activiteit of werknemer wordt beperkt en de bedrijfseconomische positie en de kwaliteit van het bedrijventerrein gelijk blijft of verbetert. Zorgvuldig ruimtegebruik heeft meerdere dimensies, zoals:

  • 1intensivering van ruimtegebruik. Geen verkoopbepaling met betrekking tot maximaal te bouwen oppervlakte, maar minimaal te bebouwen oppervlakte. Geen blijvend onbebouwde kavels of delen van kavels. Een bouwplicht opleggen in die zin dat bijvoorbeeld binnen twee jaar na uitgifte van de bouwkavel en/of verlenen van de bouwvergunning het bouwwerk gerealiseerd is. Is dit niet het geval dan wordt de grond - tegen de aanvankelijke betaalde verkoopprijs - weer eigendom van de vorige eigenaar, bijvoorbeeld de gemeente of de HMO;
  • 2parkeerplaatsen niet per definitie op maaiveldniveau, maar ook onder of op gebouwen. Ook gebruikmaken van elkaars parkeermogelijkheden kan een optie zijn;
  • 3verticaal bouwen, de hoogte of de diepte in. Minimale bouwhoogte;
  • 4zorgvuldig ruimtegebruik is nauw verweven met onderwerpen als herstructurering, duurzaamheid, landschappelijke inpassing, parkmanagement, criminaliteitsbestrijding en architectuur. Voor wat dat laatste betreft is het vooral van belang dat er gestreefd wordt naar een goed ontwerp en aansluiting bij ter plaatse logische bouwhoogtes en dichtheden. Zonering met uitstraling aan de openbare ruimte en verhouding publieke en private ruimte.

-Uitsluitingen

  • 1Werkzaamheden die geen betrekking hebben op het doel van herstructurering in het kader van het Ubs, namelijk de bestrijding van de veroudering van het bedrijventerrein als geheel;
  • 2werkzaamheden die tot het reguliere onderhoud gerekend worden, dus ook groot onderhoud;
  • 3werkzaamheden die betrekking hebben op de private eigendommen (zoals kavels en bedrijfsgebouwen);
  • 4de aanleg of verbetering van bovenwijkse infrastructuur naar en van een bedrijventerrein;
  • 5transformatie van een bedrijventerrein.

Mocht op een bedrijventerrein, waarop slechts voor een deel transformatie plaatsvindt, op andere delen van het terrein sprake zijn van (een) andere vorm(en) van herstructurering, dan is de uitsluiting niet van toepassing op dat deel waarop de andere vorm(en) van herstructurering plaatsvind(t)(en). ]

Noot
40

[Toelichting: Voor de toepassing van het Ubs, gaat het over een terrein ouder dan tien jaar gerekend vanaf het moment van eerste bedrijfsvestiging. Het betreffende bedrijventerreinen moet voorts opgenomen zijn in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015.]

Noot
41

[Toelichting: Een kwaliteitsscan vindt plaats door middel van een systematische beoordeling van de aanwezige kwaliteit op een bedrijventerrein. De scan is een onderdeel van het kwaliteitsscoresysteem. Dit systeem wordt door Gedeputeerde Staten als een gekwalificeerd systeem beschouwd. Deze moet zijn geborgd in een onafhankelijke stichting. De scan vindt plaats in opdracht van het gemeentebestuur. Door middel van objectieve en toetsbare criteria volgen vanuit de toepassing van dit systeem, de scores met betrekking tot de kwaliteit op de diverse relevante aspecten. Dit leidt tot het geven van één of meer sterren, naar analogie van het hotel-classificatiesysteem. Vervolgens worden door middel van een kansenkaart aanbevelingen gedaan en de concrete activiteiten benoemd, die moeten worden getroffen om een hogere en duurzamere kwaliteit van het bedrijventerrein te bereiken. Dit instrument scherpt de discussies aan tussen de gemeente en de ondernemers over het te bereiken kwaliteitsniveau van een bedrijventerrein. Voorafgaand aan de opstelling van een herstructureringsplan, vindt de scan plaats als nul-meting. Na uitvoering van het herstructureringsproject wordt de kwaliteit als gevolg van de genomen maatregelen, opnieuw met een scan bepaald. Hiermee vindt monitoring van de kwaliteit plaats.]

Noot
42

[Toelichting: Een herstructureringsplan komt tot stand in overleg tussen het gemeentebestuur en de ondernemers of de ondernemersvereniging. Het plan wordt door het gemeentebestuur vastgesteld. Het plan is (mede) gebaseerd op de daaraan voorafgaande kwaliteitsscan. Het plan bevat de visie(s) met betrekking tot de herstructurering van het betreffende bedrijventerrein. Het aspect duurzaamheid, waaronder ruimtewinst, maar ook het aspect ruimtelijke kwaliteit, wordt in het plan zichtbaar gemaakt. Het herstructureringsplan is de nadere uitwerking op uitvoeringsniveau, van de te nemen concrete activiteiten en het daarbij behorende financieringsplan (inclusief kosten, c.q. exploitatiebegroting). Als het herstructureringsplan zowel werkzaamheden in de publieke ruimte als in de private sector omvat, dan worden deze in samenhang in het plan beschreven en in samenhang uitgevoerd. Het plan bevat voorts een overzicht van subsidieabel geachte kosten, waarover – via vooroverleg tussen gemeente en provincie – overeenstemming bestaat. Dit overzicht dient ter bepaling van de prestaties in de beschikking tot subsidieverlening. Het overzicht is tevens basis voor de beoordeling van geleverde prestaties ten behoeve van de vaststelling van de subsidie.

Uit het plan blijkt dat alle bij het herstructureringsproject betrokken partijen de uitvoering ervan onderschrijven. Het herstructureringsplan bevat voorts een plan van aanpak om het met de herstructurering bereikte kwaliteitsniveau te borgen. Dat kan zijn door middel van afspraken tussen gemeente en bedrijven over beheer en onderhoud, het structureel beheer. Ook kan dat plaatsvinden door middel van parkmanagement. Voor zover (de) initiatiefnemer(s) bij het project een betrokkenheid wensen van de HMO, bevat het herstructureringsplan de gemotiveerde reden(en) hiertoe.]

Noot
43

[Toelichting: Er zijn vier typen herstructurering:

• beperkte herstructurering (groot onderhoud): grote opknapbeurt bij (deels) technische veroudering van het terrein;

• revitalisering: een integrale aanpak is nodig om de deels technische, economische en maatschappelijke veroudering tegen te gaan. Het vestigingsmilieu wordt vernieuwd waarbij bestaande economische functies behouden blijven;

• herprofilering: het terrein krijgt (deels) een andere werkfunctie, met een hogere vastgoedwaarde (bijvoorbeeld kantoren). Een integrale aanpak bestrijdt de economische, maatschappelijke en ruimtelijke veroudering;

• transformatie: het terrein met economische en ruimtelijke veroudering krijgt door integrale aanpak een andere functie, zoals wonen, leisure en/of retail.]

Noot
44

[Toelichting: Aspecten als parkmanagement en beveiliging worden niet meer specifiek gesubsidieerd. Voor nieuwe bedrijventerreinen maken dat soort voorzieningen vanzelfsprekend onderdeel uit van de exploitatie. Voor bestaande terreinen zullen dergelijke aspecten onderdeel uitmaken van het herstructureringsplan. Bedoelde aspecten zijn in de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker in beeld gekomen en in de praktijk toegepast. De mogelijkheden ervan zijn algemeen bekend. Er is geen noodzaak meer om via specifieke – vaak kleine – subsidies  invoering van parkmanagement en beveiliging ingang te doen vinden. Die aspecten liggen besloten in de kwaliteitsscan en het herstructureringsplan.]

Noot
45

[Toelichting: De uitvoering van de kwaliteitsscan komt voor subsidiëring in aanmerking als deze op grond van het Ubs vereist is. Vereist in die zin dat deze vooraf moet gaan aan een herstructureringsplan waarvoor subsidie wordt gevraagd. De scan wordt uitgevoerd conform de systematiek van het kwaliteitsscoresysteem. Het gaat hier om de eerste nul-meting, ter voorbereiding van de opstelling van het herstructureringsplan. Voor die scan kan subsidie worden aangevraagd. Ook vindt er een (monitoring)scan plaats, nadat het herstructureringsproject is afgerond. Laatstbedoelde scan, waarvoor specifiek subsidie moet worden aangevraagd, is gekoppeld aan de aanvraag voor vaststelling van de subsidie voor het uitvoeren van het herstructureringsplan.]

Noot
46

[Toelichting: Het herstructureringsplan is mede gebaseerd op de kwaliteitscan. In de toelichting op het begrip herstructureringsplan wordt op de bedoeling en inhoud van het plan ingegaan.]

Noot
47

[Toelichting: Het onderdeel project- en procesmanagement vormt in de praktijk nogal eens een zwakke schakel. Hierdoor komen herstructureringsprojecten niet van de grond, of hebben een erg lange doorlooptijd. Om ook hierin verbetering te brengen bieden Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om hiervoor een subsidie te verkrijgen.]

Noot
48

[Toelichting: De bedrijventerreinen die in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-2015 zijn opgenomen, voldoen aan het begrip bedrijventerrein, als bedoeld in de toelichting. In de praktijk zou kunnen blijken dat volgens het gemeentebestuur een bepaald bedrijventerrein binnen de planperiode dringend zou moeten worden geherstructureerd, terwijl deze niet is opgenomen in het Meerjarenprogramma Vitale Bedrijvigheid 2009-20015. Als het gemeentebestuur met onderzoek de herstructureringsnoodzaak van een niet in het meerjarenprogramma opgenomen terrein binnen de planperiode kan aantonen, dan kan dit aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. Gedeputeerde Staten zullen een besluit kunnen nemen waarbij in dat geval niet aan de eis van opname in bedoeld meerjarenprogramma behoeft te worden voldaan. De inventarisatie en de definitieve vaststelling van de lijst van te herstructureren projecten, waar een kwaliteitsscan moet plaatsvinden is in gang gezet. De vaststelling van het bedoelde meerjarenprogramma staat gepland in de vergadering van Provinciale Staten van juni 2009.]

Noot
49

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben tijdsbepalingen opgenomen. Versnelling van de opzet en uitvoering van de herstructureringsprojecten is een belangrijke doelstelling van het provinciale beleid. Met de tijdsbepalingen beogen Gedeputeerde Staten te voorkomen:

a. dat het herstructureringsplan gebaseerd zou worden op een kwaliteitsscan die op onderdelen al weer achterhaald kan zijn;

b. dat de opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan te veel in tijd uiteen gaan lopen;

c. dat een herstructureringsproject een eindeloos aantal jaren doorlooptijd heeft. De termijnen vereisen van initiatiefnemers een voortdurende actieve opstelling met betrekking tot de doorlooptijd van het proces. Om die reden is ook subsidie voor procesmanagement mogelijk gemaakt.

Onder “met de uitvoeringswerkzaamheden moet zijn begonnen”, wordt het volgende verstaan. De werkzaamheden moeten niet alleen zijn aanbesteed en gegund, maar ook daadwerkelijk zijn gestart. Die start mag geen pro forma karakter hebben, maar moet werkzaamheden betreffen, die een fysieke betekenis hebben en een continu karakter. Bodemonderzoek valt daar bij voorbeeld niet onder.

De maand waarin de eerste voortgangsrapportage door het gemeentebestuur wordt verstrekt, is de maand waarin vervolgens de rapportage jaarlijks wordt verstrekt. Op basis van de overgelegde voortgangsrapportage vindt er jaarlijks een voortgangsgesprek plaats tussen de gemeente en de provincie.]

Noot
50

[Toelichting: Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op het begrip ‘Paragraaf Bedrijventerrein’.]

Noot
51

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben tijdsbepalingen opgenomen. Versnelling van de opzet en uitvoering van de herstructureringsprojecten is een belangrijke doelstelling van het provinciale beleid. Met de tijdsbepalingen beogen Gedeputeerde Staten te voorkomen:

a. dat het herstructureringsplan gebaseerd zou worden op een kwaliteitsscan die op onderdelen al weer achterhaald kan zijn;

b. dat de opstelling van de kwaliteitsscan en de opstelling, respectievelijk de uitvoering van het herstructureringsplan te veel in tijd uiteen gaan lopen;

c. dat een herstructureringsproject een eindeloos aantal jaren doorlooptijd heeft. De termijnen vereisen van initiatiefnemers een voortdurende actieve opstelling met betrekking tot de doorlooptijd van het proces. Om die reden is ook subsidie voor procesmanagement mogelijk gemaakt.

Onder “met de uitvoeringswerkzaamheden moet zijn begonnen”, wordt het volgende verstaan. De werkzaamheden moeten niet alleen zijn aanbesteed en gegund, maar ook daadwerkelijk zijn gestart. Die start mag geen pro forma karakter hebben, maar moet werkzaamheden betreffen, die een fysieke betekenis hebben en een continu karakter. Bodemonderzoek valt daar bij voorbeeld niet onder.

De maand waarin de eerste voortgangsrapportage door het gemeentebestuur wordt verstrekt, is de maand waarin vervolgens de rapportage jaarlijks wordt verstrekt. Op basis van de overgelegde voortgangsrapportage vindt er jaarlijks een voortgangsgesprek plaats tussen de gemeente en de provincie.]

Noot
52

[Toelichting: Met het hanteren van een subsidiepercentage, wordt de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor herstructurering benadrukt. De gemeente zal in alle gevallen een aanzienlijk deel moeten financieren.

De subsidies worden eenmaal per bedrijventerrein verstrekt. Dat wil zeggen dat binnen hetzelfde bedrijventerrein, waarvan de grenzen op een kaartje zijn aangegeven, geen eventuele deelprojecten naderhand voor subsidie in aanmerking komen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat voor hetzelfde bedrijventerrein meerdere malen subsidie moet worden toegekend. ]

Noot
53

[Toelichting: BTW is niet subsidiabel, omdat de BTW compensabel is (BTW-compensatiefonds).

Bovenwijkse infrastructuur dient bij aanleg van het bedrijventerrein toegesneden te zijn op een goede bereikbaarheid van onder meer het bedrijventerrein. Daar waar de bereikbaarheid tekort zou schieten, is dat geen aspect dat in het kader van deze paragraaf van het Ubs voor subsidie in aanmerking komt.]

Noot
54

[Toelichting: Gebruikelijk is dat op aanvraag om subsidie eerst een beschikking tot verlening van subsidie wordt vastgesteld. Nadat het project is afgerond, wordt op basis van overgelegde stukken, de subsidie definitief vastgesteld. Gelet op het karakter van de werkzaamheden en het feit dat de kosten van de kwaliteitscan beperkt zijn, kan op de subsidieaanvraag voor de kwaliteitsscan direct een definitieve beslissing worden genomen.]

Noot
55

[Toelichting: Gelet op de toelichting op artikel 3.31, vindt geen bevoorschotting plaats op de kosten van uitvoering van de kwaliteitsscan. Nadat de kwaliteitsscan is uitgevoerd, kan hiervan, onder overlegging van de scan en de verantwoording van de kosten, mededeling aan Gedeputeerde Staten worden gedaan. Als aan de criteria is voldaan, wordt de subsidie betaalbaar gesteld.]

Noot
56

[Toelichting: Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.29, tweede en vierde lid.]

Noot
57

[Toelichting: Hierbij wordt verwezen naar de toelichting op het begrip ‘Paragraaf Bedrijventerrein’.]

Noot
58

[Toelichting: Netwerkstad Zwolle-Kampen bestaat uit de gemeenten Zwolle en Kampen. Noordwest-Overijssel bestaat uit de gemeenten Steenwijkerland en Zwartewaterland. Noordoost-Overijssel bestaat uit de gemeenten Dalfsen, Hardenberg, Ommen en Staphorst. Salland bestaat uit de gemeenten Raalte en Olst-Wijhe. Voor de Stedendriehoek zijn alleen de activiteiten die in de gemeente Deventer plaatsvinden subsidiabel.]

Noot
59

[Toelichting: Het uitvoeringsprogramma Pieken in de Delta Oost-Nederland is verkrijgbaar bij:

Ministerie van Economische Zaken, regiokantoor Oost

Postbus 324

6800 AH Arnhem

Telefoon 026 352 58 88]

Noot
60

[Toelichting: Meer informatie over het Programma Economische Innovatie: http://provincie.overijssel.nl/beleid/economie/programma]

Noot
61

[Toelichting: Of een activiteit subsidiabel is of niet hangt ervan af of de activiteit past binnen het kader van het Programmaplan Kennisparkt Twente. Dit plan is opvraagbaar bij het Europaloket van de provincie Overijssel.]

Noot
62

[Toelichting: Er kunnen diverse redenen zijn om af te wijken van artikel 1.13. ter illustratie twee redenen (er kunnen echter ook andere redenen zijn). 1. Een aanvraag kan pas bij de provincie worden ingediend nadat de Stuurgroep Kennispark daar een positief advies over heeft gegeven. Vanuit de voortgang van het project is het wenselijk dat vanaf dat moment kosten kunnen worden gemaakt. 2. Binnen Kennispark komen projecten voor die te maken hebben met intellectuele rechten en geheimhouding. Sommige projectuitvoerders mogen pas een aanvraag indienen als met de geheime gegevens naar buiten mag worden getreden. Toch worden voor deze projecten al wel activiteiten uitgevoerd en kosten gemaakt. Ook in deze gevallen kunnen kosten met terugwerkende kracht meegenomen worden.]

Noot
63

[Toelichting: Het programma Nano4Vitality richt zich op het versterken van industrieel onderzoek en product-ontwikkeling op het snijvlak van nanotechnologie, voeding en gezondheid in Oost-Nederland. Samengewerkt wordt met bedrijven en de universiteiten van Nijmegen, Wageningen en Twente. Overijssel is uitvoerder van de tenderregeling namens Gelderland. ook het Ministerie van Economische Zaken draagt financieel bij aan het programma.]

Noot
64

[Toelichting: Wij verwachten dat een projectaanvraag ‘SMART’is geformuleerd: met specifieke doelen (beoogde resultaten), die meetbaar zijn gemaakt, op een acceptabele en geloofwaardige manier te bereiken, relevant voor de doelstellingen arbeidsmarkt en tijdgebonden. De projectaanvragers dienen ook in de aanvraag aandacht te besteden aan de overdaagbaarheid van het project. ]

Noot
65

[Toelichting: De volgende kosten worden als niet subsidiabel aangemerkt:

a. interne kosten;

b. dat deel van de kosten dat niet noodzakelijk is voor de realisatie van de activiteit;

c. verrekenbare heffingen, belastingen of lasten;

d. rente-, bank-, financierings- en gerechtskosten, geldboetse en sanctiekosten;

e. afschrijvingskosten;

f. winstoplagen bij transacties binnen een groep van ondernemingen;

g. de aanvrager dient te zorgen voor een sluitende begroting. ]

Noot
66

[Toelichting: Onder openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur wordt verstaan de gerealiseerde recreatieve fietspaden op het provinciale Raamplan fietspaden. Verder de gerealiseerde subsidiabele recreatieve voorzieningen en infrastructuur in het werkgebied van de Regio IJssel-Vecht, de Regio Twente, de Recreatiegemeenschap Salland en het Waterschap Reest en Wieden. Dit is inclusief de onderhoudskosten van de LAW's, LF's en het provinciale fietsroute-, paardrijroute- en kanoroutenetwerk en de gerealiseerde dagrecreatieparken het Hulsbeek, het Rutbeek, het Arboretum Poort-Bulten, het Lageveld, de Wythmenerplas en de passantenhaven Wijhe.

Onder recreatieve routestructuren wordt verstaan de routestructuren voor fietsen, wandelen, paardrijden en varen. Initiatieven dienen bij te dragen aan een samenhangend geheel van routes. Recreatieve fietspaden zijn die fietspaden die als zodanig zijn opgenomen op het provinciale Raamplan fietspaden. Tevens worden inbegrepen de ondersteunende voorzieningen zoals picknicktafels, bankjes, informatieborden en voorzieningen (ook digitaal), toeristische parkeerfaciliteiten e.d. Incidenteel kunnen ook ontbrekende schakels in regionale wandelnetwerken worden ondersteund. Voor de realisering en de reconstructie van recreatieve fietspaden, recreatieve routestructuren en recreatieve voorzieningen geldt dat de subsidie is gebaseerd op het principe van ten hoogste 50% provinciale bijdrage in het niet door derden gedekte deel van de subsidiabele kosten. Van de subsidieaanvrager wordt verlangd dat een maximale inspanning wordt verricht om subsidie van derden (bijvoorbeeld Rijk of EU) te verkrijgen.

Bij subsidies voor het beheer en het onderhoud van de openbare toeristisch-recreatieve infrastructuur geldt het principe van gedeelde verantwoordelijkheid. Een en ander op basis van de in het verleden gemaakte afspraken tussen de provincie en projectpartners. ]

Noot
67

[Toelichting: De Subsidieregeling KwaliteitsImpuls Toerisme in Overijssel 2008 (KITO) heeft tot doel de samenwerking op het gebied van toerisme te stimuleren met als resultaat de ontwikkeling van nieuwe en vernieuwende product-markt-combinaties/arrangementen. De aanvragen moeten een bijdrage leveren aan een of meerdere van de Beeldverhalen (IJssel, Kop van Overijssel, Vechtdal, Salland, Twente) en passen binnen de thema's uit Overijssel Werkt! (Wellness, Natuur- en Plattelandsbeleving, Cultuurbeleving en Proeven en Ruiken). De aanvragen dienen een duurzaam karakter te hebben (minimaal drie jaar) en bij te dragen aan de toeristische structuurversterking.

De regeling wordt uitgevoerd in Tenders. Tweemaal per jaar zal deelname aan een tender mogelijk zijn (1 februari, 1 oktober). Gedeputeerde Staten plaatsen de subsidieaanvragen in een prioriteitsvolgorde op basis van de bijdrage aan Beeldverhaal, de mate van innovatie en de mate van samenwerking, waarna de subsidie wordt verleend in de volgorde van de vastgestelde prioriteit.

Per tender is een bedrag van € 125.000,-- beschikbaar voor subsidie.

De looptijd van de regeling is twee jaar, van 1 november 2008 tot 31 december 2010. ]

Noot
68

[Toelichting: Rijk en decentrale overheden zijn in het landelijke programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling overeengekomen, dat zij gezamenlijk uitvoering aan dit programma zullen gaan geven. De provincie Overijssel heeft het beleid vastgelegd in het Provinciaal Ambitiestatement Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2004-2007 (PAS). In dit kader kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen. Het provinciebestuur is voor het ontvangen van de rijksbijdrage gebonden aan de voorwaarden van het landelijke uitvoeringskader.]

Noot
69

[Toelichting: Het PAS geeft dwingend richting aan de besteding van de subsidie. De provincie Overijssel geeft daarmee uitvoering aan het landelijke programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2004-2007, zoals dat is overeengekomen tussen de Ministeries van LNV, VROM, BuZa/OS, OCW, het IPO en de UvW.

In het eerste lid van artikel 3.64 geven wij aan, wie een aanvraag kan indienen. Gemeente- of waterschapsbesturen - meestal het College van Burgemeester en Wethouders of het dagelijks bestuur van het waterschap - of van een organisatie of instelling met rechtspersoonlijkheid (vereniging of stichting) die activiteiten uitvoert in Overijssel. Dit betekent dat ook rechtspersonen van buiten de provincie een ontvankelijke aanvraag kunnen indienen.

Soms zal met de provincies Drenthe en Gelderland afstemming nodig zijn voor aanvragen van de waterschapsbesturen. Afhankelijk van de beoogde doelgroep en het betrokken deel van het waterschapsgebied zullen aanvragen bij beide betrokken provincies en in goede afstemming tussen de betrokken colleges van Gedeputeerde Staten worden behandeld.

In het tweede lid van artikel 3.64 is de eis opgenomen van ‘additionaliteit'. Dat wil zeggen dat wij de verwachting hebben dat men ten behoeve van Leren voor duurzame ontwikkeling een extra inspanning levert.]

Noot
70

[Toelichting: De aanvrager dient te zorgen voor een sluitende begroting waarbij men zelf een belangrijk deel van de kosten draagt. Deze eigen bijdrage kan ook uit sponsoring of andere wervingsacties worden verkregen. In bijzondere gevallen kunnen gedeputeerde staten het provinciale subsidiepercentage verhogen. Dit geldt voor projecten die van bijzonder belang zijn voor het realiseren van het PAS en die zonder een hogere bijdrage niet zouden kunnen worden uitgevoerd.]

Noot
71

[Toelichting: In artikel 3.67 staan de eisen vermeld waaraan een aanvraag moet voldoen.

Wij verwachten dat een projectaanvraag ‘SMART' is geformuleerd: met specifieke doelen (beoogde resultaten), die meetbaar zijn gemaakt, op een acceptabele en geloofwaardige manier te bereiken, relevant voor de doelstellingen uit het PAS en tijdgebonden.

De projectaanvrager moet in beginsel met andere partijen samenwerken. De voorkeur wordt gegeven aan projecten waarbij een consortium van ten minste drie partijen is gevormd, waarbij een van de partijen als formele aanvrager (penvoerder) optreedt.

De overdraagbaarheid van het project (aanpak en resultaten) vraagt bewust de aandacht van de uitvoerders; zij moeten daarvoor middelen in de projectbegroting opnemen. ]

Noot
72

[Toelichting: De provincie Overijssel geeft een extra impuls aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen door de versnelling van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen.

De provincie Overijssel beoogt samen met een groot aantal partners uit bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere overheden een structurele samenwerking aan te gaan in het kader van het Energiepact Overijssel. Doel van dit energiepact is een duurzame energiehuishouding en een reductie van schadelijke uitstoot te bereiken.

Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidie ter stimulering, ondersteuning en versnelling van projecten ten behoeve van energiebesparingsmaatregelen, de opwekking van energie uit duurzame bronnen alsmede de toepassing daarvan en het verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen. Nevendoelen zijn het stimuleren van het delen van kennis en het vergroten van het bewustzijn van de noodzaak van een duurzame energiehuishouding.

De regeling richt zich expliciet op opschaling/schaalvergroting van projecten door samenwerking tussen verschillende partijen in de keten te bevorderen en daarmee een versnelling te bewerkstellingen van de gewenste resultaten. Vanuit deze ketenbenadering willen wij met name initiatiefnemers ondersteunen die samenwerken in de keten:

  • 1verkenning (haalbaarheid): zoals initiatiefnemers, onderzoeks- en kennisinstellingen, gemeenten en waterschappen;
  • 2realisatie (ontwikkeling): zoals projectontwikkelaars, investeringsmaatschappijen, corporaties, branchevertegenwoordigingen, energiebedrijven, enz.;
  • 3uitvoering: zoals installatiebedrijven, bouwbedrijven en (maak)industrie.

De resultaten van deze studies dienen beschikbaar te zijn voor een ieder die geïnteresseerd is in de resultaten en opgedane kennis. Aanvragers kunnen in bijzondere gevallen een voorbehoud maken ten aanzien van gegevens die haar in haar commerciële of andere belangen kunnen schaden.

De regeling is gebaseerd op een ‘tendersysteem'. Dat houdt in dat alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend en gelijktijdig worden beoordeeld in welke mate ze voldoen aan de criteria van de regeling. De hoogst gerangschikte aanvragen worden vervolgens toegewezen voor zover het jaarlijks vast te stellen subsidieplafond dat toelaat. ]

Noot
73

[Toelichting: De protocollen monitoring broeikasgassen conform het Kyoto-protocol zijn te vinden op de website http://www.broeikasgasemissies.nl/.

Het protocol monitoring energiebesparing is de vinden op de website http://www.ecn.nl/.

Het protocol Monitoring Duurzame Energie is te vinden op de website http://www.senternovem.nl/.  ]

Noot
74

[Toelichting: De bio-energieregeling van de provincie Overijssel is per eind 2007 beëindigd. Op grond van deze regeling kan ook de komende jaren subsidie worden aangevraagd voor bio-energieprojecten.

De toepassingsgebieden kunnen als volgt worden omschreven:

  • 1haalbaarheidsstudies (toepassingsgebied A)

Uitvoeren van haalbaarheidsstudies naar de opwekking en toepassing van duurzame energievoorzieningen, energiebesparingsmaatregelen en verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen. Het kan hierbij gaan om haalbaarheidsstudies op economisch, sociologisch en technisch gebied of een combinatie hiervan;

  • 1investeringen (toepassingsgebied B)

Onder dit toepassingsgebied vallen investeringen in zowel innovatieve als bewezen technieken of voorbereidende activiteiten daarvoor (zoals engineeringstudies);

  • 1voorlichting en educatie (toepassingsgebied C)

Het ontwikkelen en uitvoeren van projecten en programma's gericht op de bewustwording en gedragsverandering bij particulieren en bedrijven met betrekking tot energiebesparingsmaatregelen en CO2-emissiereductie en de ontwikkeling van de hiervoor benodigde activiteiten en instrumenten.

Uitgesloten van subsidiëring zijn:

  • 1energieprojecten in de sector woning- en utiliteitsbouw die leiden tot verbetering van minder dan 50 woningen. Dit stimuleert de aanvragers om met projecten van een substantiële omvang te komen.
  • 2Energieprojecten in woningbouw of utiliteitsbouw die niet ambitieus genoeg zijn (vereist is een label A of B bij bestaande woning/utiliteitsbouw dan wel een EPC 25% lager dan wettelijk voorgeschreven bij nieuwe woning/utiliteitsbouw);
  • 3energieprojecten in woonwijken met een te realiseren EPL kleiner dan 8.0. Dit stimuleert de aanvragers om met substantiële projecten te komen;
  • 4energiebesparing in huishoudens. Om te bereiken, dat het energieverbruik van huishoudens minder CO2-uitstoot veroorzaakt, worden met instemming van de aandeelhouders, uit de middelen van Essent (het Essent Bespaarplan) subsidies verstrekt voor investeringen in energiebesparende maatregelen en de toepassing van duurzame energietechnieken in huishoudens.

Het gebruik en toepassing van biomassa en biobrandstoffen staat ter discussie, omdat het ten koste kan gaan van de biodiversiteit (kappen van regenwouden) en sprake kan zijn van verdringing van voedselgewassen door biobrandstofgewassen, met hogere voedselprijzen tot gevolg. De provincie Overijssel wil voorkomen dat zij met deze regeling zou bijdragen aan genoemde problemen.

De Europese Commissie bereidt een Europese richtlijn voor de duurzaamheid van biobrandstoffen voor. Voor de beoordeling van de duurzaamheid van biomassa heeft de Europese Commissie drie criteria vastgesteld:

1. de CO2-balans van de biomassa moet positief zijn, dus er moet ten opzichte van het gebruik van fossiele brandstoffen een netto CO2-emissiereductie resulteren uit de hele keten van productie, oogst, transport, bewerking en verwerking van de biomassa;

2. het gebruik van de biomassa mag de biodiversiteit niet doen afnemen (bijvoorbeeld door de kap van tropische regenwouden);

3. het gebruik van de biomassa mag er niet toe leiden dat in de bodem aanwezige koolstofvoorraden vrijkomen (bijvoorbeeld als gevolg van oxidatie van veen bij grondwaterpeilverlaging voor biomassateelt).

De Nederlandse regering wil daarnaast nog vier andere criteria hanteren:

4. geen verdringing van de teelt van voedselgewassen (tevens verbod op concurrentie met andere hoogwaardige toepassingen, zoals gebruik als constructiemateriaal);

5. het gebruik van de biomassa mag niet tot verontreiniging van het milieu leiden, bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van pesticiden of kunstmest;

6. het gebruik van de biomassa moet bijdragen aan de lokale economie op de plaats van herkomst;

7. het gebruik van de biomassa mag geen afbreuk doen aan het welzijn van de lokale bevolking.

De regering is daarnaast van mening, dat niet alleen de CO2-balans, maar de totale broeikasgasbalans positief moet zijn, voor minimaal 50% (inclusief emissies van lachgas en methaangas, uitgedrukt in CO2-equivalent).

Met betrekking tot de beoordeling van de duurzaamheid van biomassa en biobrandstoffen volgt de provincie Overijssel het landelijke beleid. Voor brandstofproductie en energieopwekking uit biomassa geeft de provincie Overijssel de voorkeur aan het gebruik van organisch afval en natuurlijke reststromen. Biomassaprojecten die niet leiden tot voedselverdringing of aantasting van natuurgebieden worden door de provincie gestimuleerd. In afwachting van definitieve duurzaamheidscriteria zullen wij toetsen aan de meest recente inzichten.

Subsidiabele kosten zijn de voor de activiteiten of het project noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie.

De kosten van activiteiten zijn niet subsidiabel voor zover deze door de aanvrager van een subsidie kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968, of op grond van enige andere voorziening.

De resultaten en effecten van de activiteiten dienen direct bruikbaar te zijn voor natuurlijke personen en rechtspersonen binnen de provincie Overijssel.

Projecten dienen in hoofdzaak (> 50% van de ingezette middelen) binnen de grenzen van de provincie Overijssel plaats te vinden. Hiermee is provinciegrensoverschrijdende samenwerking mogelijk gemaakt.

Onder het starten van projecten wordt ook verstaan het maken van kosten of het aangaan van verplichtingen (opdrachtverstrekking) in het kader van de uivoering van het project.

De doorlooptijd van de projecten in het toepassingsgebieden A en B is gesteld op maximaal 1 jaar aangezien het hier gaat om activiteiten die een relatief korte realisatietijd nodig hebben. In de Awb is geregeld dat de subsidieontvanger elke vertraging hierin onmiddellijk bij de provincie moet melden.

Een verzoek tot uitstel zal worden beoordeeld waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met voorzienbaarheid, en of de vertraging aan de aanvrager redelijkerwijs te verwijten is, dan wel voor zijn rekening dient te komen.

Is een project, eventueel na verlening van de maximale uitsteltermijn van één jaar, niet afgesloten, dan wordt op basis van de op dat moment bekende declareerbare kosten een vaststelling gedaan. ]

Noot
75

[Toelichting: Samenwerking tussen verschillende partijen bevordert opschaling/schaalvergroting van projecten en daarmee versnelling van de gewenste resultaten. Bij samenwerking wordt verschillende expertise benut. Hierdoor neemt de kosteneffectiviteit van de verstrekte subsidie toe. Wel moeten de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de partijen duidelijk zijn afgebakend.

Samenwerking in de relatie opdrachtgever-opdrachtnemer/adviseur of opdrachtgever-leverancier wordt niet als samenwerking aangemerkt. Samenwerking kan blijken uit een ondertekende samenwerkingsovereenkomst of door gezamenlijke ondertekening van de subsidieaanvraag; in beide gevallen moet blijken wat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de afzonderlijke partijen zijn. De aanvragende partij wordt ook aangemerkt als een van de twee samenwerkende partijen.  ]

Noot
76

[Toelichting: Subsidiabele kosten zijn de voor de activiteiten of het project noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de door de aanvrager te leveren prestatie.

Voor toepassingsgebied B geldt daarbij dat de zekere opbrengsten van het project in mindering dienen te worden gebracht op de kosten van het project. Zekere opbrengsten wordt hier gedefinieerd als de vermeden kosten voor het gebruik van energie en/of fossiele brandstoffen. In het aanvraagformulieren worden kengetallen geleverd voor de berekening van de zekere opbrengsten. Ook worden kengetallen geleverd voor de berekening van de exploitatiekosten in de vorm van prijzen per eenheid biomassa. De aanvrager mag -indien onderbouwd- afwijken van deze kengetallen.  Subsidiabele kosten voor toepassingsgebied B betreffen alleen die kosten die na vijf jaar niet worden gecompenseerd door de opbrengsten.  

Maatregelen die zich in vijf jaar of minder terugverdienen worden in principe als ‘redelijk' beschouwd (zie ook de Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven door Infomil) en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie. Hierbij kan gedacht worden aan wamtepompen. Ook houtkachels komen hierdoor niet altijd in aanmerking voor subsidie.   

Voorts zijn de kosten van activiteiten niet subsidiabel voor zover deze door de aanvrager van een subsidie kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds, de Wet op de omzetbelasting 1968, of op grond van enige andere voorziening. ]

Noot
77

[Toelichting: Artikel 3.95 lid 3 is toegevoegd omdat Europese regelgeving het voorlopig (tot eind 2010) mogelijk maakt om de-minimissteun toe te laten tot €500.000,-. Gedeputeerde Staten kunnen overwegen deze mogelijkheid te benutten voor projecten met een aanzienlijk grote bijdrage aan de CO2-reductie in het geval ze van mening zijn dat het een project betreft waar een extra stimulans nodig is. Hierbij wordt gedacht aan de realisatie van (mest)vergistingsinstallaties in Overijssel. De bijdrage aan de CO2-reductie betreft dan de bijdrage van alle broeikasgassen uitgedrukt in CO2-equivalenten, d.w.z. de vermeden CO2-emissie gerelateerd aan fossiele brandstoffen (referentie), en/of de vermeden methaanemissie, en/of lachgasemissie bij o.a. de mestopslag, uitgedrukt in CO2-equivalenten.]

Noot
78

[Toelichting: Voor indiening dient gebruik te worden gemaakt van een formulier dat bij de provincie verkrijgbaar is. Het desbetreffende formulier kan worden opgevraagd bij provincie Overijssel (team ZCS), Postbus 10078, 8000 GB Zwolle, onder vermelding van de naam van de regeling. Daarnaast kan het formulier worden gedownload van internet (www.provincie.overijssel.nl/e-loket). ]

Noot
79

[Toelichting: Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2009 bedraagt:

- voor de tender van 1 maart 2009 € 1.500.000,-- waarvan voor toepassingsgebied A en C samen € 300.000,-- en voor toepassingsgebied B € 1.200.000,--.

- voor de tender van 1 september 2009 € 500.000,-- waarvan voor toepassingsgebied A en C samen € 100.000,-- en voor toepassingsgebied B € 400.000,--. ]

Noot
80

[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen bij de beoordeling van de projecten onder meer gebruik maken van externe advisering. De aanvragen zullen worden beoordeeld op basis van een aantal criteria zoals in dit artikel weergegeven. ]

Noot
81

[Toelichting: Toepassingsgebied A

De potentiele bijdrage van de haalbaarheidsstudie heeft betrekking op de verwachte meerwaarde van de te onderzoeken oplossing ten opzichte van de huidige situatie of gangbare oplossing, maar ook de mate waarin het project ruimte biedt voor  toepassing en navolging van de resultaten door andere partijen.

Bij het criterium innovatie gaat het om in Nederland nieuwe of vernieuwende haalbaarheidsstudies naar energiebesparingsmaatregelen, opwekking en toepassing van duurzame energievoorzieningen en verhogen van energie-efficiëntie van bestaande conversieapparaten of energiesystemen. Met dit criterium wordt beoogd om een prikkel te bieden voor het ontwikkelen van nieuwe ideeën voor projecten.

Bij realiseerbaarheid of haalbaarheid van het beoogde resultaat valt te denken aan de mate waarin praktisch gevolg kan worden gegeven aan het uitgevoerde onderzoek. Dit zou bijvoorbeeld een programma van eisen kunnen zijn voor een aanbestedingstraject. Dit uit zich ook in helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise.

Tot slot wordt veel waarde gehecht aan kennisoverdracht zowel tijdens als na het project. De activiteiten hiervoor dienen duidelijk omschreven te worden in de aanvraag. ]

Noot
82

[Toelichting: Toepassingsgebied B

De subsidieaanvragen worden gerangschikt onder meer op basis van de verwachte bijdrage aan de CO2-reductie per te subsidiëren euro. De bijdrage aan de doelen wordt beoordeeld op de bijdrage aan de vermindering van CO2 (kt) emissiereductie en vermeden GJ/MW fossiele brandstoffen ten opzichte van een opgave over de in het voorgaande jaar opgewekte en/of verbruikte energie op basis van fossiele brandstoffen, herhaalpotentieel voor het project en de kans dat dit wordt benut. Bij economisch risico kan worden gedacht aan de robuustheid van het perspectief van een technologie ten opzichte van de te verwachten kostprijsontwikkeling; de mate waarin het project leidt tot kostenbesparings ten opzichte van referentie technologie en de mate waarin marktverwachtingen realistisch zijn.

Daarnaast worden subsidieaanvragen voor toepassingsgebied B beoordeeld op basis van de verwachte bijdrage aan de CO2-reductie (over 15 jaar) per te subsidiëren euro. ]

Noot
83

[Toelichting: Bij slaagkans valt te denken aan de helderheid van de doelstellingen en de gekozen aanpak van het projectvoorstel, aan de kwaliteit van de aanvrager(s) en aan de kwaliteit van de organisatie, die zich uit in beschikbare kennis, middelen en expertise.

Bij praktische navolging gaat het om het inzicht in de ontwikkeling van de technologie nadat het project is afgerond waarbij ook niet-technologische aspecten een belangrijke rol spelen.]

Noot
84

[Toelichting: Toepassingsgebied C

Het is aan de aanvrager om aannemelijk te maken in hoeverre de in de aanvraag gedefinieerde doelgroep wordt bereikt. In de beoordeling zal daarbij worden meegenomen in hoeverre het project meer mensen bereikt en beter aantoonbaar is dat er veel mensen worden bereikt. Daarnaast wordt ook beoordeeld in hoeverre de activiteit(en) tot de beoogde effecten leidt. ]

Noot
85

[Toelichting: Om kleinere haalbaarheidsstudies niet onnodig op de volgende sluitingsdatum van de tender te laten wachten is het mogelijk om voor subsidies tot € 5000,- het gehele jaar door aanvragen in te dienen. Hiervoor wordt in het subsidieplafond een apart tussenschot ingebouwd en deze aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld op de criteria. Indien de projecten voldoen worden ze, voor zover het plafond dat toelaat, gehonoreerd.

Aan dergelijke kleine haalbaarheidsstudies worden geen eisen voor samenwerking met andere partijen gesteld. ]

Noot
86

[Toelichting: Op 25 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Overijssel het Programma Energiepact Overijssel vastgesteld. Met dit programma wil de provincie Overijssel een substantiële bijdrage leveren aan het terugdringen van broeikasgassen. Energiebesparing in de gebouwde omgeving is één van de speerpunten in het energiebeleid van de provincie. Een derde van de CO2-emissies is gerelateerd aan energiegebruik in gebouwen. Deze uitstoot kan aanzienlijk beperkt worden bij de bouw en verbetering van woningen en andere gebouwen. Het programma Energiepact zoekt nadrukkelijk de samenhang met andere programma's op het gebied van wonen en herstructurering. De strategie is gericht op een kennisnetwerk met andere overheden en partners in de bouw (bestaande en nieuwe woningen). Maar ook verkenningen van financiële ondersteuning voor investeringen in maatregelen bij bestaande woningen hebben prioriteit. Bij het bereiken van de doelstellingen is een belangrijke taak weggelegd in samenwerking met en tussen gemeenten. Daarom is deze subsidieregeling opgesteld om samen met gemeenten energiebesparingsmaatregelen bij particuliere woningbezitters te stimuleren. Deze subsidieregeling is tevens bedoeld om Overijsselse woningcorporaties te stimuleren de afspraken uit het Aedes-convenant versneld uit te voeren.]

Noot
87

[Toelichting: Gemeentelijke projecten

In het eerste lid gaat het om subsidiëring van gemeentelijke:

- subsidieregelingen voor energiebeparing bij particulieren in de bestaande woningbouw. Ook reeds bestaande gemeentelijke regelingen met nieuwe budgetten komen in aanmerking om qua budget verhoogd te worden;

- uitvoeringskosten rondom energiebesparing in de bestaande woningbouw (opstellen financieringsconstructies, loketvorming, voorlichting en begeleiding woningbezitters etc);

- investeringsprojecten met betrekking tot de gemeentelijke voorbeeldfunctie op het gebied van energiebesparing (voorbeeldprojecten inzake gemeentelijke gebouwen, inkoop, eigen beheer zoals openbare verlichting etc.).

De doelstellingen van deze subsidieregeling zijn met name gericht op de inzet voor aantrekkelijke financiële maatregelen voor particuliere woningbezitters, zodat werkelijke fysieke maatregelen worden getroffen.

Dat kan onder meer via subsidies. De reden voor de cofinanciering van financieringsarrangementen is dat de particuliere woningbezitter voor de provincie een moeilijk te bereiken doelgroep is. Gemeenten staan veel dichter bij deze doelgroep. Daar komt bij dat gemeenten zelf al financieringsarrangementen hebben of overwegen in te stellen: met een vergroting van het budget door de provincie kan een extra groot aantal woningen verbeterd worden.

Een laagrentende duurzaamheidslening zoals via een revolverend fonds bij SVn is ook financiele maatregel ter stimulering van energiemaatregelen. De provincie vergroot ook budgetten voor dergelijke leningen bij SVn, maar Overijsselse gemeenten kunnen daar een beroep op doen bij het Provinciale Energieleningenfonds Overijssel bij SVn en hoeven daarvoor dus geen subsidieverzoek bij de provincie in te dienen.

De reden voor de cofinanciering van gemeentelijke voorbeeldprojecten is dat daarmee investeringen gepleegd kunnen worden die soms economisch niet rendabel zijn, maar waarmee de gemeente wel het goede voorbeeld kan geven.

Corporatieprojecten

Met het stimuleren van corporatieprojecten stimuleert de provincie dat Overijsselse woningcorporaties de afspraken uit het Aedes-convenant versneld uitvoeren.

Deze subsdieparagraaf is niet bedoeld voor investeringsprojecten van woningcorporaties; voor investeringssubsidies kunnen corporaties een beroep doen op paragraaf 3.6 (tenderregeling Duurzame energie en eergiebesparing Overijssel). Deze subsidieparagraaf is wel bedoeld voor onderzoeksprojecten of experimenten van corporaties waarmee waargenomen blokkades van bijvoorbeeld juridische of organisatorische aard te weg te nemen. ]

Noot
88

[Toelichting: In dit artikel is opgenomen aan welke criteria de subsidieaanvragen dienen te voldoen. In het eerste lid onder c. en d. wordt gerefereerd aan mogelijke eerdere verleende subsidies voor hetzelfde soort projecten. Deze subsidieparagraaf is namelijk een voorzetting van reeds bestaande cofinancieringsmogelijkheden voor gemeenten op grond van de provinciale middelen uit het Essent Bespaarplan voor Aandeelhouders (waarover gemeenten met onze brief van 5 december 2008, kenmerk 2008/0174233 waren geïnformeerd).

Het eerste lid onder e. biedt de ruimte voor de provincie om voor specifieke projecten een uitzondering te maken op de eerdere genoemde maximale bedragen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld bijzondere gemeentelijke projecten waarin niet op voorhand is voorzien of voortzetting van succesvolle gemeentelijke subsidieregelingen bij die gemeenten die al een maximaal beroep op de regeling hebben gedaan. ]

Noot
89

[Toelichting: Er wordt een aanvraagformulier beschikbaar gesteld.]

Noot
90

[Toelichting: De uitvoering van de faunabeheerplannen is in handen van de Stichting Fauna Beheer Eenheid Overijssel (FBE) te Deventer.]

Noot
91

[Toelichting: De provincie Overijssel kent een subsidiemogelijkheid voor projecten die bijdragen aan de hoofdpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid zoals dit is vastgelegd in de vigerende beleidsdocumenten op het terrein van de ruimtelijke ordening, zoals o.m. het streekplan. Subsidie kan worden verleend in de kosten van uitbesteding van voorbereidend onderzoek en/of planontwikkeling met betrekking tot een concreet ruimtelijk project of ruimtelijke voorziening. Uitvoeringskosten zoals bouw- en sloopkosten, evenals investeringen, exploitatiekosten en overhead zijn uitdrukkelijk uitgesloten van subsidie.]

Noot
92

[Toelichting: De doelstelling van deze regeling laat geen ruimte voor particuliere initiatieven, omdat alleen projecten met een algemeen en publiek belang kunnen worden nagestreefd, zoals genoemd in sub b van dit lid.]

Noot
93

[Toelichting: uitvoeringsgerichtheid: de projecten vormen veelal de schakel tussen geformuleerd beleid en de concrete uitvoering, en zijn uitvoeringsgericht van aard, zoals bijvoorbeeld een plan van aanpak, Masterplan of een haalbaarheidsstudie, gekoppeld aan een afgebakend beleidsonderwerp, probleemstelling of ruimtelijke voorziening. Voor algemeen onderzoek is deze regeling niet bedoeld.]

Noot
94

[Toelichting: bovengemeentelijke c.q. regionale betekenis: de projecten zijn strategisch van aard en hebben daardoor veelal een regionaal schaalniveau en/of uitstralingseffect.]

Noot
95

[Toelichting: voorbeeldwerking: de projecten moeten min of meer ‘model kunnen staan’ voor vergelijkbare projecten en vormen zelfs vaak een pilotproject.]

Noot
96

[Toelichting: katalysatorwerking: meerdere partners trekken gezamenlijk op, ook financieel, en kunnen een impuls geven aan eventuele vervolgprojecten.]

Noot
97

[Toelichting: integraliteit: de projecten dragen bij aan beleidsdoelstellingen vanuit meerdere sectoren en worden veelal ook uit deze sectoren gecofinancierd.]

Noot
98

[Toelichting: structureel effect: de projecten zijn ook op de langere termijn van belang voor de (duurzame) ruimtelijke ontwikkeling.]

Noot
99

[Toelichting: In de kostenverdeling komt de verhouding van de belangen, evenals het draagvlak, van partijen tot uitdrukking. Het is dan ook niet logisch om als provincie méér dan de helft van de kosten van een project van derden voor haar rekening te nemen. Daarom is daar een maximum aan gesteld van 50%. Dit maximum wordt uitsluitend verleend in gevallen dat de aanvrager geen medefinancier(s) voor het project heeft. Is er wél sprake van medefinancier(s), dan kunnen de kosten dus over meer partijen worden verdeeld. Dit komt tot uitdrukking in de begroting van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Zo’n begroting is uitgangspunt  voor de bepaling van de hoogte van de subsidie. Daarnaast wordt de hoogte van de bijdrage gerelateerd aan de mate waarin aan de criteria uit artikel 5.1 wordt voldaan.]

Noot
100

[Toelichting: Vanuit het Rijk is het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) ingesteld om in steden de leefbaarheid te verbeteren, de aantrekkelijkheid te vergroten en achterstanden in sommige buurten en wijken helpen op te lossen. Het ISV is een bijdrage, bedoeld voor het nemen van fysieke maatregelen op de terreinen ruimte, wonen, milieu, grootschalig groen en cultuur.

Het ISV kent 2 soorten gemeenten:

rechtstreekse gemeenten: subsidieverlening verloopt rechtstreeks via het Rijk.

niet-rechtstreekse gemeenten: subsidieverlening verloopt via provincies.

Op provinciaal niveau wordt er een onderscheid gemaakt in programmagemeenten en projectgemeenten.

Projectgemeenten kunnen op grond van subsidieregeling Stedelijke Vernieuwing Overijssel het hele jaar subsidieaanvragen indienen voor stedelijke vernieuwingsprojecten (tot het subsidieplafond is bereikt).

Programmagemeenten die op schema liggen met de uitvoering van het meerjarenontwikkelingsprogramma kunnen per 1 juni 2009 eveneens op grond van subsidieregeling Stedelijke Vernieuwing Overijssel subsidie aanvragen voor stedelijke vernieuwingsactiviteiten voor het resterende provinciale deel van het ISV budget (tot het subsidieplafond is bereikt). Reden hiervoor is om gemeenten hiermee te stimuleren om vanwege de economische crisis investeringen naar voren te halen en daarmee de economie en werkgelegenheid te stimuleren.

De projectaanvragen moeten voldoen aan het Rijks- en Provinciaal beleidskader ISV II. In het Provinciaal Beleidskader is opgenomen dat de provincie de hoogste prioriteit geeft aan de volgende thema's:

Het realiseren van voldoende geschikte woonruimte voor starters en oudere n in de plattelandsgemeenten.

Het handhaven waar mogelijk van een veilige en gezonde leefomgeving. ]

Noot
101

[Toelichting: Onder Stedelijk gebied wordt verstaan binnen de bebouwde kom. Dit houdt in dat de locatie geheel moet zijn omsloten door (binnenstedelijke) bebouwing(sranden). Locaties aan de rand van de kern vallen hier niet onder. Gemeenten kunnen met het investeringsbudget alleen bodemverontreiniging binnen de bebouwde kom en de zogenaamde uitleggebieden aanpakken. In dit artikel wordt onder projecten in uitleggebieden verstaan een samenhangende uitbreiding van nieuwe (woon)bebouwing aan een kern buiten diens bestaande bebouwingscontouren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het volgende weiland dat voor wonen of werken in gebruik wordt genomen. Niet onder het ISV vallen het landelijk gebied, de branches (bijvoorbeeld terreinen van voormalige gasfabrieken), Vinex-locaties en waterbodems (bodems van rivieren en meren).]

Noot
102

[Toelichting: Het criterium overeen stemming tussen deelnemende partijen heeft betrekking op de uitvoerbaarheid van het project. De vraag die hier van belang is of de uitvoering afhankelijk is van een overeenkomst tussen deelnemende partijen. Indien de gemeente bijvoorbeeld zelf grondeigenaar is en niet afhankelijk is van een andere partij om te komen tot uitvoering, dan is dit criterium niet van toepassing.]

Noot
103

[Toelichting: Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door de inzet van het juridisch instrumentarium van de Wet bodembescherming.]

Noot
104

[Toelichting: Het dient hierbij te gaan om de uitvoering van de taak van de woningcorporatie zoals vastgelegd in de Woningwet en het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH) met sociale woningbouw (goedkope huur- en koopwoningen, huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg of begeleiding nodig hebben).]

Noot
105

[Toelichting: Indien er sprake is van ontwerpbestemmingsplannen of ontwerp-projectbesluiten die na 1 juli 2008 ter visie zijn gelegd, dan kan de gemeente eveneens een (ontwerp) exploitatieplan of exploitatieovereenkomst overleggen.]

Noot
106

[Toelichting: De gemeente is verantwoordelijk voor de toetsing van de exploitatie van de woningcorporatie.]

Noot
107

[Toelichting: Deze subsidieregelgeving is onderdeel van het stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel'. Met dit stimuleringsprogramma wil de provincie Overijssel het vernieuwend hergebruik van vrijkomend industrieel en agrarisch erfgoed bevorderen.

Initiëren, uitdagen en faciliteren is de kern van het stimuleringsprogramma. Voorkantsturing en samenwerking met gemeenten, eigenaren van erfgoed, ondernemers, agrariërs en andere marktpartijen staan centraal.

Het programmateam re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed geeft informatie over de mogelijke aanpak, organiseert workshops en studiereizen en voert studies uit over transformatiemogelijkheden van specifieke typen agrarisch en industrieel erfgoed.

Ook adviseert het programmateam over de opzet en subsidiering van transformatieplannen voor industrieel en agrarisch erfgoed.]

Noot
108

[Toelichting: Hoe komt u te weten of u te maken heeft met agrarisch of industrieel erfgoed, wat waardevol is en wat niet en welke mogelijkheden er zijn voor vernieuwend hergebruik van de fabriek of de boerderij?

In het op te stellen transformatieplan worden al deze vragen beantwoord.

Het transformatieplan bestaat uit een viertal onderdelen:

• inzicht in de bestaande situatie en de cultuurhistorische waarde vormt de basis;

• het onderdeel ‘architectuurverkenning en verkenning van de mogelijkheden van functieverandering’ is het creatieve deel van het transformatieplan. Het kan zijn dat er nog geen duidelijk beeld bestaat over de toekomstige functie. Het ligt dan voor de hand diverse alternatieve functies te bestuderen. Is de toekomstige functie van de gebouwen wel bekend dan beperkt de opgave zich tot de vraag of de beoogde functie op een zodanige wijze kan worden gerealiseerd, dat er sprake zal zijn van cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteit;

• een goede inrichting van de omgeving van de fabrieken of boerderijen draagt ook bij aan de ruimtelijke kwaliteit. Een terreinontwerp of erfplan is daarom een wezenlijk onderdeel van het transformatieplan;

• tenslotte gaat het transformatieplan ook in op belangrijke uitvoeringsaspecten, bijvoorbeeld op planologisch en financieel gebied.

De mate van detaillering van deze ontwerpopgaven uit het transformatieplan kan worden omschreven als schetsplan of schetsontwerp.

In een speciale brochure vindt u informatie over de aspecten die van belang zijn bij beschrijving van de cultuurhistorische waarde. Ook is een checklist opgenomen van de inhoud van transformatieplannen voor agrarisch en industrieel erfgoed.]

Noot
109

[Toelichting: a. De doelstellingen van het stimuleringsprogramma als bedoeld in sub a zijn:

• een bijdrage leveren aan de identiteit c.q. uitstraling van de specifieke (ruimtelijke) kwaliteiten van Overijsselse regio’s, steden, landschappen en dorpen door vernieuwing van het industrieel en agrarisch erfgoed;

• het economisch belang van stad en land versterken doordat deze eigen identiteit een grotere herkenbaarheid betekent en wervingskracht bezit;

• innovatieve ontwikkelingen stimuleren. Vernieuwing van industrieel en agrarisch erfgoed vergt namelijk een grote mate van creativiteit. De specifieke opgaven verbinden diverse werkvelden/specialismen met elkaar;

• bevorderen van duurzaamheid door hergebruik van gebouwen, terreinen en grondstoffen;

• het vergroten van het inzicht in cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten bij zowel een breed publiek als ook bij bestuurders en (agrarische) ondernemers;

• cultuurtoerisme versterken door vernieuwing van het industrieel en agrarisch erfgoed, o.a. in de vorm van themaroutes en netwerken van ‘pleisterplaatsen’ van agrarisch en industrieel erfgoed.

c. In het Reconstructieplan Salland-Twente zijn landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen die bedoeld zijn voor de ontwikkeling van de intensieve veehouderij. Om die reden is het ongewenst om in deze gebieden de transformatie van agrarische bedrijven gericht op niet agrarische functies te ondersteunen. De ligging van deze landbouwontwikkelingsgebieden vindt u op de website van de provincie.

e. Het transformatieplan dient te worden uitgevoerd door een ontwerper/architect en landschapsarchitect die beschikt over een gedegen ontwerpkwaliteit. Voor diverse onderdelen van het transformatieplan kan hij/zij de hulp inroepen van andere deskundigen, bijvoorbeeld een cultuurhistoricus, een financieel deskundige, een constructeur of een stedenbouwkundige. ]

Noot
110

[Toelichting: a. Voordat een subsidieaanvraag voor een project ter uitvoering van het transformatieplan

wordt aangevraagd, dient uit vooroverleg met de desbetreffende gemeente te blijken dat er naar verwachting geen planologische bezwaren tegen het project zullen zijn. Eventueel subsidie wordt daarom verleend onder voorwaarde dat de bouwvergunning wordt verleend.

b. Voor het project geldt geen andere provinciale subsidieregeling.]

Noot
111

[Toelichting: Voor het indienen van een aanvraag voor subsidie ten behoeve van een transformatieplan is een aanvraagformulier opgesteld. Het aanvraagformulier dient volledig te worden ingevuld. Ook dienen de in dit artikel genoemde documenten te worden bijgevoegd. Een van de criteria voor subsidieverlening is dat gemeente en eigenaar geen bezwaar hebben tegen het opstellen van een transformatieplan. Hierbij gaat het er dus niet om of zij het al dan niet eens zijn met de resultaten. Vóór indiening van een subsidieaanvraag dient overleg plaats te vinden met het programmateam. ]

Noot
112

[Toelichting: De werkzaamheden voor het opstellen van een transformatieplan, dan wel voor de uitvoering ervan, moeten binnen drie maanden na het verlenen van de subsidie zijn gestart. Een transformatieplan dient binnen zes maanden na de start te zijn afgerond.

In de rapportage(s) van het project wordt duidelijk vermeld dat het project mede mogelijk is gemaakt met een subsidie uit het Stimuleringsprogramma ‘Re-animatie industrieel en agrarisch erfgoed Overijssel’. ]

Noot
113

[Toelichting: Op grond van de Wet brede doeluitkering verkeer en vervoer (Wet BDU) ontvangt de provincie van het Rijk financiële middelen voor de uitvoering van het verkeers- en vervoersbeleid op regionaal niveau. Daardoor wordt het mogelijk op het decentrale en regionale schaalniveau een integrale afweging te kunnen maken tussen verkeers- en vervoersprojecten en maatregelen en de daarvoor in te zetten middelen. Deze financiële middelen mogen op het gehele terrein van het verkeer en vervoer worden ingezet. Het betreft onder meer de verdeling over openbaar vervoer, bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

De provincie dient op grond van de Wet BDU jaarlijks een bestedingsplan op te stellen. Bij de voorbereiding daarvan worden de gemeenten betrokken. In het bestedingsplan worden de voorgenomen uitgaven, verdeling over de beleidssectoren en reserveringen met betrekking tot de BDU-middelen opgenomen. Het bestedingsplan bevat eveneens een verdeling van de BDU-middelen over:

  • 1maatregelen met betrekking tot het provinciaal verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door de provincie;
  • 2en maatregelen met betrekking tot het gemeentelijke en intergemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid die worden uitgevoerd door een gemeente of door een samenwerkingsverband.]
Noot
114

[Toelichting: De projecten moeten passen binnen de doelstellingen uit het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP) en de in het jaarlijkse bestedingsplan opgenomen accenten voor de verdeling van bijdragen aan gemeenten of samenwerkingsverband.

Bij de uitvoeringsgereedheid van een project voor gedragsbeïnvloedingsprojecten wordt gedacht aan uitvoering in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt verleend. Bij de uitvoeringsgereedheid van infrastructurele projecten wordt gedacht aan de start van de uitvoering  binnen twee jaren na subsidieverlening, tenzij er volgens Gedeputeerde Staten bijzondere redenen aanwezig zijn die een later tijdstip rechtvaardigen. Het aangaan van de juridische verplichting in de vorm van gunnen wordt als start van een project beschouwd.]

Noot
115

[Toelichting: Aangegeven wordt voor welke kosten wel en niet subsidie kan worden verkregen en tot welke hoogte. Het betreft hier maximale subsidiepercentages. De hoogte van de te verlenen subsidie is mede afhankelijk van de totale omvang van het project en het probleemoplossend vermogen van te leveren prestatie in relatie tot de beperkt beschikbare middelen. Planvorming, onderzoek/analyses alsmede kosten eigen dienst komen in principe niet voor subsidie in aanmerking.

De verkeersongevallenconcentraties, die voor een subsidie van ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten in aanmerking komen, betreffen de ongevallenconcentraties die voorkomen op de laatst uitgegeven VOC-lijst Overijssel. Deze lijst is een gezamenlijke uitgave vande provincie Overijssel en de Regio Twente.]

Noot
116

[Toelichting: Ten behoeve van een goede beoordeling van de aanvraag hebben Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier vastgesteld dat bij de aanvraag dient te worden overlegd. Dit aanvraagformulier is op te vragen bij het team verkeer en vervoer van de provincie.]

Noot
117

[Toelichting: De in artikel 5.14 genoemde criteria zijn hiervoor richtinggevend. In het jaarlijks op te stellen bestedingsplan zullen voor de subsidieverlening de accenten worden aangegeven c.q. nader worden uitgewerkt. Onder meer zal in dat verband aan het bestedingsplan een educatielijst duurzaam veilig projecten worden toegevoegd ten behoeve van de subsidieverlening voor gedragsbeïnvloedingsprojecten.]

Noot
118

[Toelichting: Subsidies Bouwimpuls Overijssel worden beschikbaar gesteld om een snellere uitbreiding en/of ver-vanging van de woningvoorraad voor betaalbare woningen voor starters en ouderen te realiseren, evenals om woningbouwprojecten voor bijzondere/specifieke doelgroepen met een achterstand op de woningmarkt.

In het Coalitieakkoord 2007-2011 is opgemerkt dat de komende collegeperiode de aandacht steeds meer komt te liggen op doelgroepen als ouderen en starters, statushouders en dak- en thuislozen. Integratie in de woonwijk of buurt staat daarbij voorop. Contacten met buurtbewoners kunnen wor-den bevorderd wanneer deze ook toegang krijgen tot de gemeenschappelijke ruimte, en wanneer er in de gemeenschappelijke ruimte activiteiten worden georganiseerd waar omwonenden bij betrok-ken worden. Voor deze categorie gemeenschappelijke ruimten is de prestatiesubsidie van maximaal € 150.000,-- bedoeld. Gemeenschappelijke ruimten zonder wijkfunctie zijn uitsluitend gericht op be-vordering van contacten van de bewoners onderling. Ook daarvoor kan subsidie worden aange-vraagd, maar deze bedraagt maximaal € 25.000,-- per project, en heeft het karakter van een stimu-leringssubsidie.

Verder wil de provincie - in aansluiting op initiatieven vanuit het ministerie van VROM - het Collectief Particulier Opdrachtgeverschap sterker dan voorheen stimuleren. De daarvoor bestemde rijksmidde-len worden via de Bouwimpuls beschikbaar gesteld voor initiatieven van georganiseerde groepen huishoudens die gezamenlijk de bouw van hun toekomstige woningen ter hand nemen. Zij kunnen deskundige procesondersteuning, en bijvoorbeeld een architect, inschakelen  ter voorbereiding van hun woningbouwplan, voor maximaal € 10.000,-. Verder kunnen gemeenten een subsidie krijgen voor de stimulering van initiatieven voor CPO-projecten. ]

Noot
119

[Toelichting: Gemeenten hebben een zwaarwegend belang bij de uitvoering van woningbouwprojecten. Wij gaan ervan uit dat de gemeente minimaal een eigen bijdrage ter grootte van het gevraagde subsidiebe-drag bijdraagt in het tekort op de grondexploitatiekosten van het project.]

Noot
120

[Toelichting: Bij bijzondere woonvormen gaat het–naast woonvormen zoals community wonen, meergeneratie-wonen en kangaroewoningen- ook om kleinschalige woonvormen voor bijzondere/specifieke doel-groepen die een achterstand hebben op de reguliere woningmarkt waar extra aandacht c.q. prioriteit aan wordt gegeven.]

Noot
121

[Toelichting: Onder een collectief verstaan wij een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting die als doelstelling heeft op te treden als particulier opdrachtgever, bestaande uit ten minste vijf huishoudens.]

Noot
122

[Toelichting: Start: Onder start van het woningbouwproject wordt verstaan de uitvoering van de bouwwerkzaam-heden (de ‘spa in de grond’).]

Noot
123

[Toelichting: Op 3 oktober 2005 heeft het Rijk ten behoeve van de bouw van woningen in stedelijke regio's een nieuw Besluit locatiegebonden subsidies 2005 (BLS) vastgesteld. Het belangrijkste doel van dit besluit is het terugdringen van het woningtekort in Nederland tot 1,5% in 2010.

Ter uitvoering hiervan heeft het Rijk met de provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen woningbouwafspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Convenant woningbouwafspraken 2005 tot 2010 provincie Overijssel (provincie Overijssel, Stedelijke regio Zwolle-Kampen) en zijn het vervolg op het BLS uit 1995 (Vinex-afspraken).

De provincie Overijssel verdeelt als budgethouder via de Bijzondere bepalingen Locatiegebonden subsidies, Stedelijke regio Zwolle-Kampen het geld over de gemeenten Zwolle en Kampen naar rato van de behaalde resultaten. De bijzondere bepalingen treden met terugwerkende kracht in werking tot en met 1 januari 2005 in verband met de aanvang van het tijdvak van het BLS op die datum.

De bijzondere bepalingen gelden uitsluitend voor de gemeenten Zwolle en Kampen.

De gegevens over de gebouwde woningen in deze gemeenten worden ontleend aan de woningstatistieken die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn opgesteld.]

Noot
124

[Toelichting: Voor lid 2 geldt dat het voorschot van de provincie is gemaximaliseerd aan het betalingsritme van het Rijk aan de provincie Overijssel.]

Noot
125

[Toelichting: Het Rijk stelt de subsidie van de provincie Overijssel vast over de toevoegingen aan de woningvoorraad in het gehele grondgebied. Dit betekent dat het Rijk de provincie Overijssel niet afrekent op basis van prestaties per gemeente, maar op basis van prestaties over het gehele grondgebied.]

Noot
126

[Toelichting: Voor de leden 1 en 2 geldt dat de eindrapporten van 15 maart 2010 en 2011 een verslag dienen te zijn van de geleverde prestaties en dienen gegevens te bevatten over:

a. het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak, evenals over de besteding van de aan hem daarvoor verleende subsidie, en

b. de in het tijdvak gerealiseerde aantallen eigenbouw.]

Noot
127

[Toelichting: Voor de leden 1 en 2 geldt dat de eindrapporten van 15 maart 2010 en 2011 een verslag dienen te zijn van de geleverde prestaties en dienen gegevens te bevatten over:

a. het aantal toevoegingen aan de woningvoorraad gedurende het tijdvak, evenals over de besteding van de aan hem daarvoor verleende subsidie, en

b. de in het tijdvak gerealiseerde aantallen eigenbouw.]

Noot
128

[Toelichting: Voor lid 4 geldt dat de subsidie conform artikel 13 BLS lager kan worden vastgesteld indien:

a. de subsidie niet of niet geheel is besteed aan het doel waarvoor zij is verleend;

b. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

c. de ontvanger niet heeft voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen;

d. de ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

e. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.]

Noot
129

[Toelichting: Met de subsidie Stimulering bodemonderzoek wordt beoogd dat derden (meer) initiatieven zullen ontplooien om bodemonderzoeken uit te voeren waardoor stagnatie van maatschappelijke ontwikkelingen op onder meer ruimtelijk, infrastructureel en economisch gebied wordt weggenomen of voorkomen.

De subsidie Stimulering bodemonderzoek is onder andere bedoeld voor bedrijven, overheden, organisaties, maar ook particulieren die met bodemverontreiniging te maken hebben en waarbij het onderzoek naar bodemverontreiniging een bijdrage kan leveren om een maatschappelijk knelpunt op te heffen. Het kan daarbij gaan om verontreiniging van zowel landbodems als waterbodems.

Het doel van de subsidie is: “Het in het belang van het milieu stimuleren van initiatieven die leiden tot het doen van bodemonderzoek waardoor stagnatie van door de provincie Overijssel gewenste maatschappelijke ontwikkelingen wordt voorkomen of opgeheven.”

Onder wenselijke ontwikelingen wordt onder meer verstaan economische ontwikkelingen, woningbouw en natuurontwikkeling. Het gaat niet alleen om grootschalige projecten maar juist ook om stimulering van kleinschalige projecten (bijvoorbeeld kleinschalige stads- en dorpsvernieuwing of de ontwikkeling van kleinere bedrijventerreinen).

Bij de aanvraag om subsidie (verlening en vaststelling) zijn behalve dit Uitvoeringsbesluit ook de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening Overijssel 2005 van toepassing.]

Noot
130

[Toelichting: De regeling is bedoeld voor projecten waar de initiatiefnemers zelf een belangrijk deel van de kosten van het onderzoek voor hun rekening nemen. Voor dat deel van de kosten dat niet door de initiatiefnemers wordt opgebracht, kan een beroep op deze subsidie worden gedaan.

Onder project wordt verstaan: een onderzoeksproject van een bodemverontreiniging die in overwegende mate is veroorzaakt voor 1987.

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% en maximaal € 50.000,-- van de subsidiabele kosten van het bodemonderzoek. In de verleningsbeschikking zal het maximaal uit te keren bedrag worden vermeld. Vaststelling vindt achteraf plaats op basis van werkelijk gemaakte kosten. Indien de kosten lager uitvallen dan verwacht, zal de subsidie hierop lager worden vastgesteld overeenkomstig het vastgestelde percentage van de kosten.

Tot de kosten van een onderzoeksproject worden gerekend:

  • 1de kosten van uitvoeren van een oriënterend onderzoek;
  • 2de kosten van uitvoeren van een nader onderzoek;
  • 3de kosten van uitvoeren van een saneringsonderzoek;
  • 4de kosten van het opstellen van een saneringsplan.

Tot de kosten van een onderzoeksproject worden niet gerekend de interne kosten van de opdrachtgever. ]

Noot
131

[Toelichting: Ingediende aanvragen worden, na het verstrijken van de sluitingsdatum voor indiening, door een ambtelijke beoordelingscommissie in behandeling genomen. Gedeputeerde Staten beslissen welke projecten subsidie ontvangen.]

Noot
132

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben hiervoor een aanvraagformulier vastgesteld. Dit formulier kan worden verkregen via de provinciale website (provincie.overijssel.nl) en dient volledig te worden ingevuld. Bij de aanvraag dient een goede beschrijving van het project te worden gegeven (projectvoorstel). In het projectvoorstel moet o.a. een omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden/activiteiten worden opgenomen, een onderbouwing van de kosten, de aanleiding van het onderzoek en een motivatie van het maatschappelijk belang.  Deze beschrijving is nodig voor het beoordelen en het rangschikken van de subsidieaanvragen. Gegevens over historie en bodemonderzoek maken deel uit van de beschrijving. Daarnaast moet inzicht worden gegeven in de ontwikkeling die tengevolge van de bodemverontreiniging wordt belet of belemmerd.]

Noot
133

[Toelichting: Jaarlijks wordt bij de provinciale begroting het voor deze subsidie beschikbare subsidieplafond vastgesteld. Het bedrag wordt door Gedeputeerde Staten verdeeld over het aantal voor het betreffende jaar vastgestelde perioden. Bij het niet volledig benutten van het budget van een periode kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het budget van een volgende periode. De omvang hiervan kan pas na sluiting van een periode worden vastgesteld. Omdat bij sluiting van de ene periode direct een volgende periode begint, wordt het resterende bedrag niet aan deze direct volgende maar aan de hierop volgende periode toegevoegd. Bij het overhevelen van het budget wordt dus een periode overgeslagen. Op deze wijze kan voor het openen van deze periode worden bekendgemaakt hoeveel geld voor de aanvragen beschikbaar is.

Per periode kunnen Gedeputeerde Staten een thema of een projecttype vaststellen waarbinnen de in te dienen projecten moeten passen. Onder projecttype wordt verstaan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld type van project waarop het project gericht moet zijn.

Onder projectthema wordt verstaan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld beleidsthema waarop het project gericht moet zijn. Deze thema's of projecttypen worden ontleend aan een (onderdeel van een) beleidsplan. Ingediende projecten zullen worden beoordeeld op de mate waarin zij voldoen aan het thema of projecttype. Projecten die niet voldoen aan het thema of het projecttype komen slechts voor subsidie in aanmerking indien na de prioriteitsvolgorde nog middelen beschikbaar zijn. ]

Noot
134

[Toelichting: Wanneer er naar aanleiding van historie een ernstig vermoeden van bodemverontreiniging bestaat kan op basis van onderzoek beoordeeld worden wat de milieuhygiënische situatie is en of er een noodzaak bestaat tot het saneren van de bodem waardoor verontreinigende stoffen uit de bodem worden verwijderd of in de bodem geïsoleerd. Hiermee worden risico’s voor de volksgezondheid en het ecosysteem weggenomen (risicoreductie);]

Noot
135

[Toelichting: De onderzoeken waar de subsidie voor wordt verleend, worden uitgevoerd om een door de provincie Overijssel gewenste maatschappelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Het belang van deze maatschappelijke ontwikkeling dient door de aanvrager voor elk project duidelijk te worden aangegeven. Het belang van de maatschappelijke ontwikkeling zal worden getoetst aan het provinciale beleid. Naarmate een project meer aansluit bij door de provincie gewenste ontwikkelingen, zal het op een hogere plaats gerangschikt worden;]

Noot
136

[Toelichting: De initiatiefnemers dragen zelf een groot deel van de onderzoekskosten. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,--. Naarmate de initiatiefnemers om een (percentueel) kleinere bijdrage vragen, zal het project hoger scoren bij de rangschikking van het project. Het spreekt voor zich dat de noodzaak van de (omvang van de) bijdrage bij de aanvraag goed onderbouwd moet worden;]

Noot
137

[Toelichting: Naarmate een projectvoorstel een hogere kwaliteit heeft, is de kans op tegenvallers en een uiteindelijk teleurstellend resultaat kleiner. Het provinciaal bestuur wil juist een bijdrage leveren aan veelbelovende projecten met een uitstralend effect. Bovendien moet ook achteraf blijken dat de middelen goed zijn besteed. Bij deze beoordeling wordt uiteraard de kwaliteit van het bodemonderzoek en het saneringsplan betrokken. Dit komt mede tot uiting in het toepassen van de diverse protocollen voor onderzoek en het toepassen van een juiste risicobeoordeling (NEN 5740, NVN 5725, protocol nader onderzoek, Sanscrit). Op basis van het uitgevoerde onderzoek/risicobeoordeling moeten Gedeputeerde Staten een besluit kunnen nemen over ernst en spoedeisendheid van de verontreiniging of kunnen beoordelen of nader onderzoek al dan niet noodzakelijk is. Daarnaast is het van belang dat de initiatiefnemers kunnen laten zien dat ze op een doortastende wijze het project oppakken. De creativiteit kan tot uiting komen bij het betrekken van zoveel mogelijk financiers bij een project maar ook bij het opstellen van een saneringsplan;]

Noot
138

[Toelichting: Het moet bij indiening van een projectvoorstel vast staan dat de eigen bijdrage van initia-tiefnemers werkelijk beschikbaar is. De eindafrekening vindt plaats op basis van gemaakte kosten waarbij de vastgestelde subsidie geldt als de maximale bijdrage. Gedeputeerde

Staten houden rekening met andere subsidies. Dit om te voorkomen dat er strijd met het EG-verdrag (staatssteun) optreedt.]

Noot
139

[Toelichting: Het uitvoeren van het onderzoek, saneringsonderzoek of het opstellen van het saneringsplan moet binnen een jaar worden afgerond. Op gemotiveerd verzoek kan de termijn van een jaar worden verlengd met een jaar.]

Noot
140

[Toelichting: Gedeputeerde Staten hebben hiervoor een aanvraagformulier vastgesteld. Dit formulier kan worden verkregen via de provinciale website (provincie.overijssel.nl) en dient volledig te worden ingevuld.]

Noot
141

[Toelichting: In het provinciale coalitieakkoord van april 2007 is het programma ‘Ruimte voor de Vecht' als een van de speerpunten benoemd in het provinciaal beleid.  Voor de uitvoering van Ruimte voor de Vecht heeft de provincie Overijssel een vitale coalitie gevormd met de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Velt en Vecht, Groot Salland en Regge en Dinkel, Staatsbos beheer, het Overijssels Particulier Grondbezit en het Regionaal Bureau voor Toerisme. Ruimte voor de Vecht is daarmee een programma van en voor gebiedspartners. Paragraaf 6.4 regelt de subsidieverlening voor projecten uit het programma Ruimte voor de Vecht.

Programmadoelen

Ruimte voor de Vecht is een ambitieus integraal gebiedsontwikkelingsprogramma gebaseerd op prioriteiten en ambities van de gebiedspartners en gericht op het verzilveren van kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het Vechtdal te vergroten. De activiteiten vanuit dit programma leiden tot een gedeeld en wenkend perspectief voor de toekomst van het Vechtdal.

In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn de doelen van de vitale coalitie vastgelegd. Deze doelen laten zich samenvatten tot:

1. Veiligheid; het zorgdragen voor de waterveiligheid voor mens en dier in het Vechtdal, het voorkomen van wateroverlast.

2. Sociaal-economische impuls; het versterken van de economische dragers landbouw en toerisme en het verbinden van bewoners en bebouwing met de Vecht

3. Natuuropgaven; het integraal realiseren van de natuuropgaven (zowel water- als landnatuur) die in het gebied liggen.

Om dit te kunnen bereiken is afgesproken dat de partners uit de coalitie intensief samenwerken.

Vijf statements

In het startdocument Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn vijf statements neergelegd die de inhoudelijke basis voor de visie op de Vecht en het Vechtdal in 2050 vormen. Deze statements bieden aanknopingspunten voor het verbinden van de plannen van verschillende partners en vormen zo de basis waarop de verantwoordelijke partners in het gebied verder willen werken. De vijf statements zijn hierna kort toegelicht.

1. Ga voor de volle winst van de levende rivier.

De Vecht moet meer ruimte krijgen, zodat de bewoners in het Vechtdal beschermd blijven tegen overstromingen. Dit biedt kansen om de meer natuurlijke loop van de rivier terug te brengen en natuur te ontwikkelen. De volle winst van de levende rivier vraagt om de Vecht te beschouwen als een samenhangend geheel.

2. Maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap.

Het winterbed is een open landschap en biedt kansen voor landbouw, natuur èn voor toerisme en recreatie. We zoeken naar mogelijkheden om deze functies te verbinden. Hier is het streven om grotere gebieden als geheel te bekijken. Dat vergt innoverende technieken en goede inpassing van landbouw en natuur, zonder daarbij de verschillende belangen uit het oog te verliezen.

3. Maak de rivier de voorkant van het Vechtdal.

De Vecht kan een verbindende schakel zijn voor wonen, werken en recreëren in het gebied. Op goed gekozen plekken kan de Vecht toegankelijker worden, waardoor bewoners en bezoekers de Vecht meer kunnen "beleven". De Vecht mag op sommige plekken wel nadrukkelijk zichtbaar worden en deel gaan uitmaken van het landschap.

4. Organiseer de bezoekersstromen.

Verschillende groepen hebben verschillende wensen. Grotere publiekstrekkers moeten de rust en natuur in andere gebieden niet verstoren. Het is denkbaar om zones voor verschillende functies te maken, waarbij zowel rust als drukte en vermaak een plek hebben. Het Vechtdal kan het decor zijn voor de verschillende activiteiten. Het aanbod is gericht op diverse doelgroepen. Daarnaast blijft de natuur rond de Vecht iets om zuinig op te zijn.

5. Maak de Vecht manifest.

De Vecht en het Vechtdal hebben een rijke geschiedenis. De Vecht verbindt plaatsen, mensen en verhalen. Zoveel moois mag bekend worden. Een stevige identiteit kan helpen om duidelijk te maken hoe mooi het Vechtdal is. Het is goed om dat bekend te maken aan bezoekers. Ook voor bewoners heeft de Vecht veel te bieden.

Projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009

Om de visie te realiseren wordt er een projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009 opgesteld. Er is gekozen voor de naam Vecht en Vechtdal omdat het programmagebied van Ruimte voor de Vecht breder is dan alleen het winterbed van de Vecht. Daarnaast maakt het projectenoverzicht ook onderdeel uit van de grensoverschrijdende samenwerking met Duitsland rond de Duits-Nederlandse Vechtvisie.

In het projectenoverzicht vindt u de gerealiseerde en te realiseren projecten en projectideeën die bijdragen aan de doelstellingen en passen binnen de uitgangspunten van het programma Ruimte voor de Vecht. Het is de bedoeling om via het projectenoverzicht concrete initiatieven en kansrijke projecten te versnellen om zo zichtbare resultaten te bereiken.

Alleen Vechtdaloverheden (gemeenten en waterschappen) kunnen subsidie aanvragen. Dat wil niet zeggen dat alleen Vechtdaloverheden kunnen meedoen in projecten en/of middelen kunnen inbrengen die dienen als co-financiering. Andere partijen (maatschappelijke organisaties, ondernemers, etc.) kunnen ook  als partij optreden bij een project dat subsidie ontvangt op basis van deze paragraaf. Deze partijen kunnen zelfs in belangrijke mate het project uitvoeren. Voor de provincie blijft de Vechtdaloverheid echter altijd het eerste aanspreekpunt en de verantwoordelijke partner/partij voor de subsidie.

Realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht

Voor de uitvoering van de projecten uit het projectenoverzicht Vecht en Vechtdal 2009 wordt een realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht gesloten tussen de partners. Door ondertekening van de realisatieovereenkomst vragen de trekkers van de projecten die zijn opgenomen in de realisatieovereenkomst subsidie in het kader van het programma Ruimte voor de Vecht aan bij de provincie Overijssel aan. ]

Noot
142

[Toelichting: Met de subsidie asbestsanering bodem voor particulieren en agrariërs wordt vanuit het rijks en provinciaal belang zoveel mogelijk gestimuleerd, dat spoedeisende asbestsaneringen door hen worden uitgevoerd vanwege het belang van de volksgezondheid en het milieu. Deze subsidieregeling voorziet daarmee in een lacune in de bestaande subsidieregelingen op dit gebied.

Bijgevolg is deze subsidieregeling alleen bedoeld voor natuurlijke personen, voorzover eigenaar van een woning of een agrarisch bedrijf (overige bedrijven en instellingen zijn uitgesloten). Dit betekent, dat een huurder van een woning, als gebruikelijk, zich hier moet wenden tot de eigenaar van de woning.

Ten slotte kan in dit verband worden gewezen op de regeling stimulering bodemonderzoek van dit Uitvoeringsbesluit , die wat betreft het onderdeel asbest hier tevens van toepassing kan zijn. ]

Noot
143

[Toelichting: Onder een ernstige verontreiniging met asbest wordt verstaan: een asbestverontreiniging met een gehalte van meer dan 100 mg/kg d.s. gewogen gemiddelde.]

Noot
144

[Toelichting: De aanwezigheid van asbest in de bodem moet geheel of in overwegende mate dateren van voor 1 januari 1993. Indien bewijsstukken onvoldoende zijn, dient dit ten minste aannemelijk te worden gemaakt voor Gedeputeerde Staten.

Onder een agrarisch bedrijf wordt verstaan: een bedrijf dat als zodanig wordt beschouwd door de Belastingdienst of als zodanig staat ingeschreven bij een Kamer van Koophandel.

Toetsing marktconforme prijs: doel is mogelijke grondspeculatie op grond van kennis van de aanwezigheid van de asbestverontreiniging tegen te gaan. Toetsing zal steeds plaatsvinden, indien de verwerving op of na 1 juli 2008 heeft plaatsgevonden. Er is sprake van een niet-marktconforme koopsom als deze 10% of meer lager blijkt te zijn geweest dan de getaxeerde waarde op het moment van verwerving als bijv. vastgelegd in een taxatierapport ten behoeve van hypotheekverstrekking. Een dergelijk taxatierapport dient dan bij de subsidieaanvraag te worden meegezonden.

Bij eerdere verwerving dan 1 juli 2008 zal door Gedeputeerde Staten deze toets eveneens worden uitgevoerd, indien op grond van bekend geworden feiten en gedragingen de noodzaak daartoe blijkt. Dan zullen aanvullende gegevens als een dergelijk taxatierapport bij de aanvrager worden opgevraagd. ]

Noot
145

[Toelichting: De subsidie bedraagt 100% van de totale kosten voor de asbestbodemsanering als bedoeld in artikel 6.24, sub a. In de subsidieverleningsbeschikking van Gedeputeerde Staten wordt het maximaal uit te keren bedrag aangegeven.

Vaststelling van de subsidie door Gedeputeerde Staten vindt achteraf plaats aan de hand van de werkelijk gemaakte kosten (subsidievaststellingsbeschikking). Indien de kosten lager uitvallen dan verwacht, wordt de subsidie navenant lager vastgesteld. Op grond van het Uitvoeringsbesluit is voorschotverlening tot 80% van het verleende subsidiebedrag mogelijk.

De bijkomende kosten voor herinrichting van een tuin worden eenvoudshalve vergoed door toekenning van een vast subsidiebedrag per m2 vergraven oppervlakte.

Bij een gebleken niet-marktconforme koopsom zullen Gedeputeerde Staten de subsidie als bedoeld in het eerste lid zodanig verminderen, dat de geconstateerde waardeverminderende invloed  op de koopsom zoveel mogelijk teniet wordt gedaan. ]

Noot
146

[Toelichting: Om tot een goede onderbouwing van de subsidieaanvraag te komen, wordt aan de subsidieaanvrager de gelegenheid tot vooroverleg met de provincie geboden. Tijdens dit vooroverleg wordt desgewenst met de provincie besproken hoe de (kostenloze) provinciale begeleiding wat betreft het aanvragen en beoordelen van offertes voor het laten uitvoeren van de asbestsanering zal plaatsvinden. Tevens wordt in dit vooroverleg besproken hoe het aanvraagformulier voor de subsidieaanvraag volledig moet worden ingevuld, inclusief de daarbij te voegen bijlagen. Dit formulier subsidieaanvraag is te vinden op de provinciale website (provincie.overijssel.nl).]

Noot
147

[Toelichting: In het vooroverleg, als bedoeld in artikel 6.27, wordt zonodig ook besproken wat voor een gelijktijdige behandeling als hier bedoeld noodzakelijk is.]

Noot
148

[Toelichting: Het aanvraagformulier voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie is te vinden op de provinciale website (provincie.overijssel.nl).]

Noot
149

[Toelichting: Vanwege het experimentele karakter van deze subsidieregeling, waarbij moeilijk is in te schatten hoe groot de maatschappelijke behoefte er aan zal blijken te zijn, geldt deze regeling (voorlopig) tot 1 juli 2010. Bijgevolg vervalt deze regeling van rechtswege per deze datum, tenzij Gedeputeerde Staten eerder tot verlenging hebben besloten.]

Noot
150

[Toelichting: Op 18 juni 2008 is door Provinciale Staten de beleidsnota ‘Samen & Overijssel - Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012' vastgesteld. In deze nota is het beleid voor de provincie, op de terreinen van jeugd, sociale infrastructuur en cultuur vastgesteld voor de periode 2009 - 2012. Deze nota vervangt de nota Sociale Actie 2005-2008. In het nieuwe beleid richt de provincie zich op de versterking van sociale cohesie en participatie. Voor wat betreft het cultuurbeleid kiest de provincie nadrukkelijk voor cultuur als factor voor een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. In het beleid zijn scherpe keuzes gemaakt en dat geldt ook voor de instrumenten die worden gebruikt bij de uitvoering.

Het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel ‘Nieuwe Bezems' is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 oktober 2007. ‘Nieuwe Bezems' staat in de eerste plaats voor de vernieuwingen in het provinciale Jeugdbeleid. Provinciale Staten wil dat er in de jeugdzorg en het preventieve Jeugdbeleid sneller en meer resultaten worden geboekt. Daarvoor zijn nieuwe werkwijzen nodig, nieuwe instrumenten, nieuwe attitudes en nieuwe verhoudingen.

Gedeputeerde Staten moeten regels stellen om de uitwerking van deze nota, onder andere het verstrekken van subsidies, goed te laten verlopen. De uitwerking van de nota Samen & Overijssel 2009 - 2012 is geregeld in  hoofdstuk 7 van dit Uitvoeringsbesluit. De uitwerking van ‘Nieuwe Bezems' is nog niet geregeld in hoofdstuk 7 van dit Uitvoeringsbesluit. Wel is paragraaf 3 bestemd voor jeugdzorg. In deze paragraaf is paragraaf 12 van de vorige versie van het Uitvoeringsbesluit, ongewijzigd overgenomen. In 2009 zal paragraaf 3 jeugdzorg aangepast worden aan ‘Nieuwe Bezems'.

Niet alleen hoofdstuk 7 is belangrijk. In hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen geregeld die ook op dit hoofdstuk van toepassing zijn. Wanneer er in hoofdstuk 7 niet nadrukkelijk wordt afgeweken van hoofdstuk 1, zijn die bepalingen rechtstreeks van toepassing op dit hoofdstuk.  ]

Noot
151

[Toelichting: In deze paragraaf zijn de bepalingen genoemd die voor heel hoofdstuk 7 van toepassing zijn. Deze bepalingen hebben een algemeen karakter.]

Noot
152

[Toelichting: In dit artikel worden algemene begrippen die in hoofdstuk 7 met enige regelmaat terugkomen en om een nadere verklaring vragen toegelicht. Op 18 juni 2008 hebben Provinciale Staten de beleidsnota ‘Samen & Overijssel – Jeugd, Sociale Infrastructuur en Cultuur 2009-2012’ vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten, doelen en hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de periode 2009-2012 vastgelegd. Het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel ‘Nieuwe Bezems’ is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 oktober 2007. Hoofdstuk 7 van het Uitvoeringsbesluit Subsidies 2007 is door Gedeputeerde Staten vastgesteld om uitvoering te geven aan deze Nota. De uitvoering van het Jeugdbeleid is nog niet geregeld in dit hoofdstuk. Dit zal naar verwachting in de tweede helft van 2009 gebeuren.]

Noot
153

[Toelichting: Dit artikel bepaalt dat Gedeputeerde Staten slechts die activiteiten kunnen bekostigen die passen binnen de doelen en kaders van de Nota of de provinciale begroting.]

Noot
154

[Toelichting: Dit artikel regelt dat de kosten van dat deel van de activiteit dat al heeft plaatsgevonden niet gesubsidieerd worden. Wanneer bijvoorbeeld de uitvoering van een project start op 1 september 2008, op 1 oktober 2008 de subsidieaanvraag ingediend is, zullen de reeds gemaakte kosten van 1 september tot en met 1 oktober 2008 niet door Gedeputeerde Staten bekostigd worden.]

Noot
155

[Toelichting: Dit artikel regelt dat een subsidieaanvraag voor de start van de activiteit ingediend moet worden. Hiermee wijken Gedeputeerde Staten af van de 13 weken zoals geregeld in artikel 1.13 Wel wordt de aanvrager geadviseerd om de termijn van 13 weken aan te houden, omdat Gedeputeerde Staten 13 weken de tijd hebben om te beslissen over de subsidieaanvraag. Wanneer zeer kort voor de start van het project wordt ingediend, dan loopt de aanvrager het financiële risico dat een gedeelte van de activiteiten niet door Gedeputeerde Staten gesubsidieerd worden, zie artikel 7.3.]

Noot
156

[Toelichting: In sommige gevallen raadplegen Gedeputeerde Staten een onafhankelijke adviescommissie omtrent een subsidieaanvraag. In dat geval wordt afgeweken van de reguliere behandeltermijn van 13 weken. Gedeputeerde Staten beslissen dan in ieder geval binnen acht weken nadat het advies van de adviescommissie is ontvangen.]

Noot
157

[Toelichting: Wanneer Gedeputeerde Staten de subsidieaanvraag positief beoordelen, en daarmee de subsidie verleend wordt, kan de subsidieontvanger starten met het project. Deze start moet echter uiterlijk binnen zes maanden nadat de verleningsbeschikking door Gedeputeerde Staten is verzonden plaatsvinden. Dit betekent dat wanneer Gedeputeerde Staten op 1 september 2008 een verleningsbeschikking verzenden, de activiteiten uiterlijk op 1 maart 2009 starten. Elke vertraging hierin moet door de subsidieontvanger onmiddellijk aan Gedeputeerde Staten worden gerapporteerd.]

Noot
158

[Toelichting: De aanvraag tot subsidievaststelling van een prestatiesubsidie wordt binnen zes maanden na afloop van de activiteiten of het subsidietijdvak ingediend. Gedeputeerde Staten hebben deze termijn verruimd van vier maanden tot zes maanden, om hiermee de subsidieaanvrager meer tijd te geven om de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in dienen. Echter Gedeputeerde Staten adviseren om de aanvraag tot vaststelling zo snel mogelijk in te dienen, want het resterende subsidiebedrag kan pas ontvangen worden als de prestatiesubsidie is vastgesteld. Bij subsidieverlening wordt namelijk maximaal 80% van het subsidiebedrag als voorschot uitbetaald. De overige 20% ontvangt de subsidieontvanger na vaststelling van de subsidie.

Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling. ]

Noot
159

[Toelichting: In deze paragraaf is geregeld hoe Gedeputeerde Staten organisaties inzetten om steunfunctietaken uit te voeren (de tweedelijnsorganisaties) (Hoofdstuk 6 Nota). Organisaties die het maatschappelijke veld en gemeenten (de eerstelijnsorganisaties) ondersteunen, kunnen door Gedeputeerde Staten worden uitgenodigd om een subsidieaanvraag in te dienen. Gedeputeerde Staten nodigen organisaties met rechtspersoonlijkheid met de kaderbrief ‘Steunfunctietaken 2009-2012' uit om voor 1 oktober 2008 een subsidieaanvraag in te dienen. Gedeputeerde Staten vragen deze organisaties aan te geven welke activiteiten zij zullen ondernemen in de periode 2009-2012 om aan de steunfunctietaken uit de Nota uitvoering te geven. De uitvoering van die steunfunctietaken draagt bij aan de instandhouding en versterking van de sociale en culturele infrastructuur in Overijssel. De organisaties die steunfunctietaken uitvoeren ondersteunen het maatschappelijke veld en de gemeenten. Het accent ligt op ondersteunen en nadrukkelijk niet op het uitvoeren van activiteiten die tot de taken van de uitvoerende organisaties behoren.

Gedeputeerde Staten verlenen een subsidie voor de periode 2009-2012. In 2013 zal de subsidie echter worden vastgesteld. Daarom kan de organisatie die steunfunctietaken verricht de subsidie flexibel inzetten. De organisaties ontvangen een doorlopend voorschot. Gedeputeerde Staten passen de bevoorschotting jaarlijks aan, aan de gehanteerde index voor subsidies van de provinciale begroting van dat jaar. De organisaties worden over deze aanpassing voor 1 januari schriftelijk geïnformeerd. ]

Noot
160

[Toelichting: Een organisatie kan verschillende steunfunctietaken uitvoeren.

Onder advies en informatieverstrekking wordt verstaan: het op verzoek van de uitvoerende organisaties geven van voorlichting, advisering en documentatie- en informatieverstrekking. Tot deze taak behoort ook het fungeren als expertisecentrum voor het maatschappelijke veld en de gemeenten.

De steunfunctietaak onderzoek en innovatie betekent het adviseren en ondersteunen van het maatschappelijk veld en de gemeenten bij innovatieve projecten en experimenten. Deze steunfunctietaak is vooral gericht op het ontwikkelen van nieuwe methodieken.

De steunfunctietaak deskundigheidsbevordering en professionalisering is gericht op het beter in staat stellen van vrijwilligers(organisaties) hun vrijwilligerswerk te doen en projecten uit te voeren door middel van trainingen en begeleiding. Met deze steunfunctietaak wordt een beroep gedaan op de specifiek aanwezige ervaring en deskundigheid bij de organisatie die een steunfunctietaak uitvoert.

De steunfunctietaak onderhouden van netwerken in de Overijsselse samenleving richt zich er op dat de organisatie die steunfunctietaken uitvoert de uitvoerende instellingen, gemeenten en andere relevante organisaties in de provincies kent. Het verwerven en behouden van een kennisnetwerk is van groot belang. Contacten tussen verschillende organisaties worden bevorderd en kennisuitwisseling en afstemming wordt gestimuleerd. Dit vereist van organisaties die steunfunctietaken verrichten regionale kennis, inzichten in netwerken en verhoudingen en een proactieve houding. ]

Noot
161

[Toelichting: In artikel 7.9 worden een drietal criteria opgesomd waaraan een organisatie die steunfunctietaken uitvoert moet voldoen. Deze opsomming is limitatief, dit betekent dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan. Hierop gelden geen uitzonderingen. Gezien de aard van de steunfunctietaken is het noodzakelijk dat de organisatie die steunfunctietaken uitvoert beschikt over ervaring in de provincie Overijssel. De organisatie ondersteunt gemeenten en uitvoerende organisaties. Deze ondersteuning kan alleen dan goed verlopen indien de organisatie voldoende ervaring heeft in de provincie Overijssel met betrekking tot de uitvoering van die steunfunctietaak. De organisatie moet deze expertise kunnen aantonen door bijvoorbeeld te beschrijven sinds wanneer de organisatie actief met betrekking tot deze steunfunctietaak in de provincie Overijssel werkzaam is. Ook moet er een effectief netwerk zijn dat ook op de langere termijn wordt onderhouden. Daarnaast staat het de organisaties vrij om ook andere activiteiten te ondernemen en andere geldstromen te genereren. Ook kunnen zij subsidie aanvragen voor de uitvoering van activiteiten die niet tot de steunfunctietaken behoren. Een en ander mag niet leiden tot een ongewenste belangenverstrengeling.]

Noot
162

[Toelichting: In de eerste plaats moeten bij de aanvraag de gegevens worden verstrekt zoals die van de subsidieaanvrager in artikel 1.14 worden gevraagd. Naast die gegevens verstrekt de subsidieaanvrager ook een plan van aanpak waarin wordt beschreven door middel van welke prestaties een steunfunctietaak zoals bepaald in artikel 7.8 uitgevoerd wordt en hoe die prestaties bijdragen aan de provinciale beleidsdoelen zoals omschreven in de Nota.

In de tweede plaats omschrijft de subsidieaanvrager in het plan van aanpak op welke wijze de tevredenheid onder de afnemers, dus de gemeenten en het veld, jaarlijks gemeten wordt. De steunfunctietaken worden nadrukkelijk uitgevoerd ter ondersteuning van het maatschappelijke veld en de gemeenten. Daarom is het belangrijk dat de afnemertevredenheid gemeten wordt. Wanneer een organisatie reeds over een dergelijke kwaliteit- of klanttevredenheidsmeting beschikt dan kan daarbij worden aangesloten. Ook verstrekt de subsidieaanvrager een begroting met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaak: Gedeputeerde Staten willen inzicht hebben in de kosten van de steunfunctietaken. Er kan worden volstaan met een zo goed mogelijke toedeling per steunfunctietaak en een toelichting daarop. Wanneer er een direct verband bestaat tussen de kosten en de steunfunctietaak zullen deze kosten rechtstreeks aan de steunfunctietaak worden toegerekend. Als er sprake is van indirecte kosten, zoals de kosten van huisvesting, dan worden deze kosten door middel van verdeelsleutels naar redelijkheid aan de betreffende steunfunctietaken toegerekend. In de toelichting van de begroting wordt melding gedaan van de samenstelling van de gemiddelde uurprijs voor de te leveren uren ondersteuning en de gehanteerde verdeelsleutel ten aanzien van de toerekening van indirecte lasten. Ook moet worden beschreven hoe aan de criteria uit artikel 7.9 wordt voldaan. ]

Noot
163

[Toelichting: Wanneer Gedeputeerde Staten hebben besloten de subsidie te verlenen dient de subsidieontvanger jaarlijks voor 1 februari, dus voor het eerst uiterlijk voor 1 februari 2010, een rapportage in. Dit houdt verband met de jaarlijkse rapportage aan Provinciale Staten. In deze rapportage komen een tweetal elementen terug. In de eerste plaats wordt gerapporteerd over de inhoudelijke voortgang met betrekking tot de uitvoering van de steunfunctietaken. In de tweede plaats worden de uitkomsten van de meting bij de afnemers over de tevredenheid genoemd. Deze afnemertevredenheid weegt mee bij de beoordeling van de voortgang van de prestatieafspraken.]

Noot
164

[Toelichting: Gezien de lange periode waarvoor de subsidie wordt verleend kunnen omstandigheden zich voordoen die een tussentijdse wijziging van de afspraken afdwingen. Dit artikel regelt onder welke omstandigheden de prestatieafspraken gewijzigd kunnen worden. In de eerste plaats kunnen Gedeputeerde Staten de prestaties in overleg met de subsidieontvanger wijzigen als daar op grond van de besluitvorming van Provinciale Staten of de jaarlijkse voortgangsrapportage als bedoeld in het vorige artikel aanleiding toe is. In de tweede plaats kan de subsidieontvanger in overleg met Gedeputeerde Staten de prestatieafspraken wijzigen als de prestatieafspraken niet effectief gerealiseerd kunnen worden door de gewijzigde vraag bij de afnemers of gemeenten. Wanneer deze wijziging minder dan 10% van het jaardeel van de subsidie bedraagt, dan is er geen overleg vereist met Gedeputeerde Staten, maar kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan Gedeputeerde Staten.]

Noot
165

[Toelichting: Het Meerjarenprogramma Jeugdbeleid van de provincie Overijssel ‘Nieuwe Bezems' is door Provinciale Staten vastgesteld op 24 oktober 2007. ‘Nieuwe Bezems' staat in de eerste plaats voor de vernieuwingen in het provinciale Jeugdbeleid. Provinciale Staten wil dat er in de jeugdzorg en het preventieve Jeugdbeleid sneller en meer resultaten worden geboekt. Daarvoor zijn nieuwe werkwijzen nodig, nieuwe instrumenten, nieuwe attitudes en nieuwe verhoudingen.

De uitwerking van ‘Nieuwe Bezems' is nog niet geregeld in deze paragraaf. Deze paragraaf is ongewijzigd overgenomen en zal naar verwachting in de tweede helft van 2009 worden aangepast. Wel is de nummering van de paragraaf en artikelen aangepast en achterhaalde informatie uit de oorspronkelijke toelichting gehaald.  Deze paragraaf was eerder paragraaf 12 van hoofdstuk 7 van het Uitvoeringsbesluit.

De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het subsidiëren van de activiteiten van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJzO) en het zorgaanbod jeugdhulpverlening. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast. De voor de diverse organisaties maximaal beschikbare bedragen zijn opgenomen in het (ontwerp) Uitvoeringsprogramma jeugdzorg Overijssel 2009.

BJzO

De provincie ontvangt van het Rijk een Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van Bureau Jeugdzorg in het kader van het uitvoeren van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. In de doeluitkering is hiervoor een bedrag opgenomen dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft (de zogenaamde t-1 systematiek, gebaseerd op een 12-maandsgemiddelde). Voor de overige niet-justitiële taken van BJzO is in de doeluitkering een bedrag begrepen dat is gebaseerd op landelijk vastgestelde normprijzen.

De provinciale subsidiesystematiek van BJzO is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde P maal-Q-systematiek bij het vaststellen van de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van de provinciale subsidie aan BJzO. 

BJzO moet bij het uitvoeren van de taken zoveel mogelijk in staat worden gesteld aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte gedurende het jaar. Daarom moet de subsidieaanvraag gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten omvang van de verschillende taken van het bureau. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke kwantitatieve inzet van taken hiervan afwijken.

Bij het vaststellen van de prestatiesubsidie gaat de provincie uit van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor bij de subsidieverlening gehanteerde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde taken, vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal verleende prestatiesubsidie. Alleen wanneer het langs deze weg becijferde totale bedrag lager is dan de maximaal verleende subsidie, kan een lagere prestatiesubsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt een maximale flexibiliteit voor BJzO gerealiseerd, om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de verschillende taken.

BJzO wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de aan haar door de provincie maximaal verleende subsidie.

Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de bepaling van de doeluitkering door het Rijk wordt vanaf het moment dat hiervoor de landelijke normtarieven bekend zijn door de provincie voor deze taak een prestatiesubsidie berekend op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie.

Zorgaanbod

Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de provincie een ‘doeluitkering zorgaanbod' van het Rijk. Dit betekent dat deze uitkering gebaseerd wordt op de te verwachten aantallen geïndiceerde zorgeenheden, vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die zorgeenheden/bekostigingseenheden: prijs (p) x benodigde kwantiteit (q). Deze zorgeenheden worden landelijk omschreven en vastgesteld en vormen daarmee de basis voor de bij provinciale subsidiëring te hanteren bekostigingseenheden.

Met de invoering van de WJZ is onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod, onder andere met als doel een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod te bereiken. Daarom zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren zorgeenheden niet bindend voor de te hanteren tarieven bij de subsidiëring van de zorgeenheden door de provincie. De uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder kunnen verschillen. Dit kan als prikkel worden gebruikt om een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg te realiseren.

Wel vormt het - op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde - provinciale totaalbudget voor het zorgaanbod het maximale financiële kader, waarbinnen een op de vraag afgestemd zorgaanbod door de provincie gesubsidieerd moet worden.

Binnen de doeluitkering zorgaanbod moet de provincie voldoende zorgaanbod ‘inkopen' bij zorgaanbieders, om de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen waarborgen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door BJzO geïndiceerde zorgeenheden en over de ontwikkeling hiervan.

In de subsidieaanvraag geeft de zorgaanbieder aan, voor welke zorgeenheden de subsidie wordt aangevraagd. Ook geeft de zorgaanbieder aan voor hoeveel en tegen welk tarief voor de verschillende zorgeenheden subsidie wordt aangevraagd. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte.

Mede op basis van de subsidieaanvraag en het inzicht in de benodigde zorg bepaalt de provincie welke, hoeveel en tegen welk tarief zij zorgeenheden wenst in te kopen bij de zorgaanbieder. Dit tarief hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de aanvraag/offerte heeft opgenomen. De zorgaanbieder en provincie kunnen hierover onderhandelen. Uiteindelijk stellen Gedeputeerde Staten het tarief vast waartegen zij de desbetreffende zorgaanbieder wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden.

In de beschikking tot subsidieverlening geeft de provincie aan welke, hoeveel en tegen welk tarief zorgeenheden worden gesubsidieerd. Dit tarief hoeft niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod en kunnen ook voor de verschillende zorgaanbieders verschillen. Ook de mate van detaillering van de zorgeenheden kan afwijken van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel moeten de tarieven van de eenheden gedetailleerder zijn opgebouwd en op een transparante en controleerbare manier vertaald kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk. De op deze manier berekende maximale subsidie wordt in principe alleen verleend voor de taken, waarop de subsidie betrekking heeft, die worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in de provincie Overijssel. 

De subsidieaanvraag van een zorgaanbieder moet gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten inzet van de verschillende zorgeenheden. Om zorgaanbieders bij het uitvoeren van de zorg zoveel mogelijk in staat te stellen om gedurende het jaar aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de vraag, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden. Afhankelijk van de feitelijke vraagontwikkeling gedurende het jaar kan de werkelijke inzet van zorg hiervan afwijken.

Bij het vaststellen van de subsidie gaat de provincie uit van de werkelijk geleverde aantallen zorgeenheden en de daarvoor bij de verlening van subsidie vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen eenheden, vermenigvuldigd met de vastgestelde prijzen overeenkomen met de maximaal verleende subsidie. Wanneer het langs deze weg totstandgekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, wordt een lagere subsidie vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de zorgaanbieder gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de door BJzO in de indicatie vastgestelde behoefte aan zorg.

Een zorgaanbieder wordt daarmee, binnen de grenzen van de hen door de provincie maximaal verleende subsidie, uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om, mede gelet op haar zorgplicht, die zorg te bieden die gelet op de vraag nodig is.

Wel is het zo dat zorgaanbieders in beginsel slechts die zorgeenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidieverlening door de provincie zijn aangegeven. Met andere woorden indien bij een zorgaanbieder geen zorgeenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden in beginsel niet voor subsidiëring door de provincie in aanmerking. Voor het uitvoeren van voor de zorgaanbieder nieuwe zorgvormen is vooraf toestemming van de provincie nodig, die zich hierbij laat adviseren door BJzO.

Ten slotte komen alleen zorgeenheden in aanmerking voor subsidie indien hieraan een geldige indicatie van BJzO aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de subsidiërende provincie, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 7.23.   

 ]

Noot
166

[Toelichting: Dit artikel bevat de begripsbepalingen. De begrippen zoals opgenomen in de Wet op de Jeugdzorg zijn hier niet herhaald. Het onderdeel d heeft betrekking op het begrip zorgeenheid. In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg is op basis van het advies van Deloitte ‘Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod', besloten tot invoering van een bekostigingsstelsel voor de provinciale doeluitkering zorgaanbod op basis van een systematiek van zorgeenheden.

Op grond van de WJZ zijn in het Besluit jeugdzorgaanspraken drie aanspraken op jeugdzorg vastgesteld: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Deze algemeen geformuleerde aanspraken worden door middel van een indicatiebesluit van een Bureau Jeugdzorg gevestigd. Het indicatiebesluit geeft daarbij een nadere concretisering van de aanspraken op basis van de eisen die daaraan in het Besluit indicatiestelling zijn gesteld. Dit kan leiden tot meerdere concrete pakketjes van zorg die door de zorgaanbieder dienen te worden geleverd en die tevens als eenheid dienen voor de subsidiëring van het zorgaanbod. ]

Noot
167

[Toelichting: Dit artikel bevat de criteria voor het verlenen van prestatiesubsidies voor experimenten.]

Noot
168

[Toelichting: Afwijking van artikel 7.3 is wenselijk omdat in de praktijk blijkt dat kinderen in noodsituaties direct zorg krijgen terwijl er nog geen formele subsidieaanvraag is ingediend. In het belang van het kind, wordt in overleg met de provincie of BJzO afgesproken dat het kind alvast in zorg wordt genomen, in afwachting van de aanvraag. De zorg is dan al begonnen.]

Noot
169

[Toelichting: Dit artikel bevat de grondslag voor de subsidieverlening. Voor subsidiëring van BJzO komen in aan-merking de taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 10 van de WJZ. De subsidiëring van de overige uit de WJZ voortvloeiende taken maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ. Hierin wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit Overijssel. De laatste zin van dit artikel maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een Bureau Jeugdzorg uitvoeren. Over de in-richting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken ge-maakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking worden de hieruit voort vloeiende aanvullende subsidievoorwaarden vastgesteld.

Voor subsidiëring van het zorgaanbod komen in aanmerking de uitvoering van zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden, die door de ministers worden gehanteerd voor het vaststellen van de lande-lijke normbedragen. Op basis van deze landelijke normbedragen wordt de provinciale doeluitkering zorgaanbod door het rijk berekend. Dit is opgenomen in het Besluit uitkeringen jeugdzorg. Deze zorgeenheden komen alleen dan voor subsidiëring in aanmerking indien deze worden uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg.

Het zesde lid leidt ertoe dat de subsidiëring slechts betrekking heeft op de uitvoering van zorg eenheden voor cliënten die voorafgaand aan het uitvoeren hiervan duurzaam verbleven in Overijssel. Dit betekent dat de zorgplicht van de zorgaanbieder op grond van de WJZ alleen betrek-king heeft op cliënten uit een provincie waarvan Gedeputeerde Staten van die provincie de betref-fende zorgaanbieder ook een subsidie hebben verleend voor het uitvoeren van zorgeenheden. Om-dat provincies bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden zijn deze in te kopen bij zorgaanbie ders in de eigen provincie, kan een zorgaanbieder ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provin-cie dan de provincie van vestiging van de zorgaanbieder, als de betreffende provincie ook bij deze zorgaanbieder zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is dan kan deze zorgaanbieder geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg daarom slechts tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder, die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provin-cie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam ver bleef.

Gedurende de overgangsperiode tot aan invoering van de P-maal-Q-systematiek, is echter een uit-zonderingsbepaling (artikel 7.23 ) van kracht, die ertoe strekt het bieden van zorg aan cliënten uit een provincie die geen zorg heeft ingekocht bij de zorgaanbieder, onder bepaalde voorwaarden mo-gelijk te maken. Dit kan noodzakelijk zijn als gevolg van een nadere uitwerking van de gemaakte landelijke afspraken over de overgangsperiode voor de decentralisatie van enkele voorheen landelijk werkende en landelijk gesubsidieerde zorgaanbieders. Uitgangspunt bij deze afspraken is dat één provincie gedurende deze overgangsperiode als inkoper en daarmee als subsidiënt van deze zorg aanbieders voor meerdere provincies optreedt. De voorwaarden waaronder een dergelijke uit-zondering mogelijk is worden in de subsidiebeschikking opgenomen. 

 ]

Noot
170

[Toelichting: Hierin is bepaald welke gegevens in de aanvraag moeten zijn opgenomen en welke documenten moeten worden gevoegd bij de subsidieaanvraag.]

Noot
171

[Toelichting: In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het afsluiten van bepaalde verzekeringen en het voeren van de (cliënten)administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde zorgeenheden en hieraan ten grondslag liggende indicatiebesluiten en financiële gegevens.]

Noot
172

[Toelichting: Dit artikel regelt de inhoud waaraan het (inhoudelijke) verslag van de geleverde prestaties minimaal dient te voldoen.

Gedeputeerde Staten kunnen aanvullende gegevens vragen over de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Deze vragen mogen geen wezenlijke verstoring van de dagelijkse werkzaamheden teweegbrengen. ]

Noot
173

[Toelichting: Dit artikel regelt de voorwaarden waaraan de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Ook wordt bepaald dat de verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring die wordt ingericht volgens het model uit de landelijke Regeling Bekostiging Jeugdzorg.

De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.

In onderdeel e wordt bepaald dat BJzO ook informatie verschaft over het aantal gestelde indicaties die gedurende het verantwoordingsjaar zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Overijssel gesubsidieerde zorgaanbieder. Dit vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de provinciale subsidiëring v an zorgaanbieders, die provincies zijn overeengekomen gedurende de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde berekening door het Rijk van de provinciale uitkering zorgaanbod op basis van de P-maal-Q-systematiek. Het invoeren hiervan is voorzien met ingang van 2010. Dit betekent dat gedurende deze periode vaak nog sprake is van een per provincie voor het zorgaanbod beschikbaar budget dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte per provincie. Daarom is het gewenst dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook te gelde moeten kunnen maken bij een zorgaanbieder, die daarvoor niet wordt gesubsidieerd door de provincie van herkomst. Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als:

het Bureau Jeugdzorg van de provincie van herkomst hiertoe een indicatiebesluit heeft vast gesteld;

het betreffende Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg, en het vervangende jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gereali seerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gesubsidieerd door de provincie van herkomst van de cliënt en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen;

de zorgaanbieder wordt gesubsidieerd voor de zorgeenheid opgenomen in het betref fende indicatiebesluit;

hiermee niet het maximum wordt overschreden van 10% van de subsidie die door de provincie Overijssel aan de zorgaanbieder is toegekend voor het bieden van zorgeenheden.

Deze overgangsregeling vervalt, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke subsidiesystematiek.

Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake is van een vraaggestuurde subsidiëring door het Rijk van de provinciale jeugdzorg. Hierdoor zijn de afzonderlijke provincies in staat voldoende zorg in te kopen voor de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie.

Tijdens de overgangsperiode moeten de provincies zicht krijgen op de zorg die aan ‘hun' kinderen wordt verleend en die niet door hen wordt gesubsidieerd. Onderdeel f voorziet in de hiervoor nood zakelijke informatieverschaffing door Bureau Jeugdzorg.

Het eerste lid, onder g, geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over de gereali seerde zorgeenheden slechts betrekking heeft op die zorgeenheden waarvoor door Bureau Jeugd zorg een daartoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld. Uitgevoerde zorg waaraan geen geldig indicatiebesluit ten grondslag ligt, komt niet voor subsidiëring in aanmerking.

De tweede volzin geeft aan dat alleen die zorgeenheden in de verantwoording mogen worden opgenomen waarop de te verantwoorden subsidie betrekking heeft. Dit betekent onder meer dat alleen de zorgeenheden die zijn uitgevoerd voor Overijsselse cliënten en die op grond van de overgangsregeling van artikel 7.23 in de verantwoording worden opgenomen.

Onderdeel g geeft aan dat alle op basis van een indicatie uitgevoerde zorgeenheden worden opgenomen, gespecificeerd naar de in het kader van de subsidiëring verschillende eenheden.

Onderdeel h bepaalt dat de zorgeenheden die specifiek op grond van artikel 7.23 zijn uitgevoerd voor cliënten uit andere provincies, ook afzonderlijk zichtbaar in de verantwoording worden opgenomen. Dit uiteraard alleen ingeval deze zorgeenheden ten laste worden gebracht van het door de provincie Overijssel gesubsidieerde zorgaanbod. De desbetreffende zorgeenheden worden per soort gespecificeerd. Ook wordt het totale aantal cliënten aangegeven voor wie deze zorgeenheden zijn uitgevoerd.

In onderdeel i van het eerste lid is genoemd, dat in de verantwoording moet worden aangegeven welke kostprijs de zorgaanbieder in het betreffende jaar heeft gerealiseerd voor de verschillende zorgeenheden. Deze informatie is van belang voor het actualiseren van de landelijke normbedragen die door het Rijk worden gehanteerd bij het bepalen van de doeluitkering zorgaanbod aan provincies.

Ook biedt deze informatie de provincie inzicht in de feitelijke ontwikkeling van de kostprijzen van de zorgaanbieder. In het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt en effectief mogelijke besteding van de doeluitkering zorgaanbod, kan de provincie deze informatie betrekken bij de subsidiëring in volgende jaren.

Onderdeel j bepaalt dat het totale aantal cliënten wordt aangegeven waarvoor door de zorgaanbie der zorgeenheden zijn uitgevoerd. Uiteraard geldt ook hier dat het alleen de cliënten betreft voor zover de kosten van de daarvoor uitgevoerde zorgeenheden ten laste worden gebracht van de subsidie die de zorgaanbieder heeft ontvangen van de provincie Overijssel.

In het kader van de financiële verantwoording kan ook nadere informatie van belang zijn. In ver band hiermee is bepaald dat Gedeputeerde Staten dergelijke informatie van de zorgaanbieder en de stichting kan vragen.  ]

Noot
174

[Toelichting: In dit artikel zijn bepalingen over het toestaan van reserveringen en het vormen van vermogen opgenomen.]

Noot
175

[Toelichting: Bureau Jeugdzorg

Dit artikel regelt het overgangsrecht dat noodzakelijk is omdat er nog geen sprake is van door de minister vastgestelde normbedragen voor de niet-justitiële taken van BJzO. Het eerste lid bepaalt dat Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, tarieven kan vast stellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door haar is gehanteerd in het jaar voorafgaand aan het in werking treden van de WJZ. Dit betekent ook dat de afbakening van de te onderscheiden taken waarop deze tarieven betrekking hebben, moeten aansluiten bij deze subsidiegrondslag.

Natuurlijk geldt daarbij dat de in de WJZ voor BJzO genoemde taken het uitgangspunt vormen. Bij de nade re afbakening van taken door Gedeputeerde Staten kan bijvoorbeeld voor de toegangstaken van het bureau uitgegaan worden van de functies/taken en de tarieven welke worden gehanteerd in de zogenaamde KPMG-normering. Voor de taken van het AMK zijn sinds een aantal jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen. Voor de taken van het uitvoeren van maatregelen van kinder bescherming en jeugdreclassering worden wel de daarvoor door de minister van Justitie vast gestelde normbedragen als basis genomen voor de door de provincie te hanteren tarieven. Voor de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering per taak. Gedeputeerde Staten kan bij het verlenen van de subsidie aansluiten op de werkwijze in het jaar voorafgaande aan de WJZ.

Het tweede lid bepaalt dat wanneer de subsidie als gevolg van de hantering van de door Gedepu teerde Staten vastgestelde tarieven voor het eerste jaar substantieel hoger is dan de subsidie in het daarop volgende jaar op basis van de door de minister vastgestelde tarieven, Gedeputeerde Staten de mogelijkheid heeft om ter overbrugging hiervan gedurende maximaal één jaar een overbrug gingssubsidie te verlenen. BJzO wordt zo in staat gesteld haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de nieuwe tarieven. Dit is echter geen wettelijke verplichting. Gedeputeerde Staten maakt in dit verband, mede in relatie tot de hiervoor beschikbare middelen in de Doeluitkering Bureau Jeugdzorg, een eigen afweging over de noodzakelijkheid hiervan.

Zorgaanbieders

Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de WJZ, wordt de doeluitkering zorgaanbod door het Rijk bepaald door de in de rijksbegroting beschikbare middelen voor de jeugdzorg. De ver deling tussen provincies is deels op historische basis gebaseerd.

In de rijksbegroting is wel een zekere groei van de middelen voorzien, maar gedurende deze periode is nog geen sprake van invoering van een vraaggestuurde financiering op basis van de benodigde hoeveelheid jeugdzorg (p maal q).

Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake van een voor het zorgaanbod beschik baar budget per provincie dat nog niet is afgestemd op de behoefte per provincie.

In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugd zorg ook kunnen verzilveren bij een zorgaanbieder die daarvoor niet wordt gesubsidieerd door de provincie waaruit de cliënt afkomstig is. Dit artikel maakt het mogelijk tijdens de periode waarin de zogenaamde P-maal-Q-systematiek nog niet wordt gehanteerd voor de bepaling van de doel uitkering het zorgaanbod. Binnen het door de provincie Overijssel gesubsidieerde volume aan jeugdzorg mag een zorgaanbie der tot de invoering van het zogenaamde P-maal-Q systematiek ook jeugdzorg bieden aan jeugdigen uit een andere provincie. Daarbij gelden vier beperkingen:

in de eerste plaats moet Bureau Jeugdzorg van de provincie waaruit de jeugdige afkomstig is, hiertoe een indicatiebesluit hebben vastgesteld;

in de tweede plaats moet het betreffende Bureau Jeugdzorg hebben vastgesteld dat de geïndi ceerde jeugdzorg en het eventueel vervangende jeugdzorgaanbod, niet binnen dertien weken kan worden geleverd door een zorgaanbieder die door de provincie van herkomst van de cliënt daar voor wordt gesubsidieerd. Een dergelijke vast stelling dient door de zorgaanbieder aantoonbaar te zijn;

ten derde moet de betreffende zorgaanbieder door de provincie Overijssel gesubsidieerd worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde zorgeenheid. Wanneer bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen de door de provincie Overijssel beschikbaar gestelde subsidie, indien de subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg;

ten slotte is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze regeling, voor zover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van het totaal voor de uitvoering van zorgeenheden door de provincie Overijssel verleende subsidie.

Voor de goede orde wordt vermeld dat, met inachtneming van het hiervoor gestelde, aanspraken van cliënten afkomstig uit andere provincies, voor het overige op dezelfde wijze worden behandeld als aanspraken van cliënten uit de provincie Overijssel. Dit betekent dat op dergelijke aanspraken dezelfde prioritering van toepassing is in geval van bijvoorbeeld wachtlijsten, als voor aanspraken van cliënten afkomstig uit de provincie Overijssel.

In het 3e lid is geregeld dat, zolang in afwachting van de invoering van de landelijke P-maal-Q-systematiek de systematiek van normharmonisatie wordt gehanteerd, in de prestatiesubsidie naast het berekende budget voor variabele kosten ook een (maximaal) bedrag voor accommo datiekosten wordt begrepen. Onder accommodatiekosten verstaan wij huur of hypothecaire rente en afschrijvingen, dotatie voorziening groot onderhoud en dergelijke, berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer. ]

Noot
176

[Toelichting: In het huidige seniorenbeleid van de provincie staat het versterken van de zelfredzaamheid van senioren centraal. Kennis en levenservaringen van senioren in de maatschappij worden zo lang mogelijk ingezet op verschillende terreinen zoals: vrijwilligerswerk, mantelzorg en zelfstandigheid. Dit kan worden gerealiseerd door middel van de subsidieregeling voor senioren. De subsidie is een prestatiesubsidie. Dit betekent dat paragraaf 3 van hoofdstuk 1 van toepassing is op deze subsidie.]

Noot
177

[Toelichting: In dit artikel worden enkele begrippen die om een nadere verklaring vragen toegelicht. Voor wat betreft het begrip onder b. moet het gaan om die zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk]

Noot
178

[Toelichting: Een subsidie kan worden verleend voor het verrichten van een of meer van de in artikel 7.25 genoemde activiteiten. Een groot deel van de senioren doet vrijwilligerswerk of overweegt dit te gaan doen. Vrijwilligerswerk is een middel tegen eenzaamheid en vergroot de eigen kracht van de senioren. Daarom ondersteunen Gedeputeerde Staten activiteiten die zich richten op het behoud en verwerving van seniore vrijwilligers. Bestaande organisaties kunnen meer senioren aantrekken wanneer de vraag naar en aanbod van vrijwilligerswerk beter op elkaar afgestemd worden. Gedeputeerde Staten ondersteunen organisaties, gemeenten en instellingen daarbij. Veel senioren zijn mantelzorgers. Oudere mantelzorgers lopen echter een vergroot risico op overbelasting. Wanneer zij voldoende ondersteund worden zijn zij in staat het langer vol te houden. Respijtzorg is een verzamelterm voor een scala van voorzieningen dat mantelzorgers in de gelegenheid stelt hun zorgtaken af en toe of regelmatig even helemaal over te laten aan een beroepskracht of een vrijwilliger. Gedeputeerde Staten ondersteunen activiteiten die dergelijke voorzieningen ontwikkelen of aanvullen. Gedeputeerde Staten ondersteunen partijen in het maatschappelijke veld die samenwerken en netwerken vormen zodat vrijwilligerswerk, mantelzorg en palliatieve zorg beter op elkaar aansluiten.]

Noot
179

[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen niet de totale kosten van de activiteiten subsidiëren. De subsidieaanvrager moet altijd kunnen voorzien in 25% van de kosten. Het kan zijn dat deze 25% uit eigen middelen bestaat, echter kan het ook zijn dat een andere partij 25% van de kosten draagt. Wanneer een andere partij voorziet in 25% van de kosten moet dat blijken uit de begroting Wanneer Gedeputeerde Staten reeds eerder een subsidie hebben verleend dan geldt deze subsidie in ieder geval niet als cofinanciering. De activiteiten moeten plaats vinden in minimaal 3 Overijsselse gemeenten. De gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--. Gedeputeerde Staten streven naar grotere projecten. Daarom worden subsidieaanvragen onder een bedrag van € 10.000,-- niet in behandeling genomen. Naast deze criteria moet een subsidieaanvraag ook voldoen aan de criteria genoemd in artikel 1.14.]

Noot
180

[Toelichting: De provincie richt zich op de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers op regionaal niveau. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vrijwilligerswerk op lokaal niveau. Dit is geregeld in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Met als uitgangspunt integratie en innovatie zet de provincie vrijwilligerswerk ook in op verschillende terreinen zoals jeugd en cultuur, zoals blijkt uit deze subsidieregeling.]

Noot
181

[Toelichting: Dit artikel regelt op welke thema’s Gedeputeerde Staten activiteiten subsidiëren. In de Nota Samen & Overijssel wordt het vrijwilligerswerk breed ingezet.

Gedeputeerde Staten ondersteunen initiatieven die leiden tot een toename van het aantal vrijwilligers in Overijssel, dit wordt onder andere bereikt door het verbeteren van het imago van het vrijwilligerswerk.

De professionalisering en deskundigheidsbevordering van het vrijwilligerswerk wordt bereikt door de inzet van verschillende instrumenten, zoals een kennisconsortium, een vrijwilligersprijs en het opzetten van steunpunten. Gedeputeerde Staten ondersteunen initiatieven die hieraan bijdragen. Het ontwikkelen van een provinciaal masterplan “promotie en innovatie vrijwillige inzet/vrijwilligerswerk” is hiervan een voorbeeld.

Daarnaast worden ook activiteiten ondersteund die zich richten op de groei van het aantal jeugdige vrijwilligers. Daarmee worden initiatieven ondersteund die het vrijwilligerswerk ten behoeve van jongeren bevorderen. De maatschappelijke stage is een belangrijk instrument voor deze beoogde groei. Daarom worden eveneens initiatieven ondersteund die leiden tot een groei van maatschappelijke stages.

Ook worden initiatieven ondersteund die leiden tot een toename van het aantal vrijwilligers in de culturele sector. Gedeputeerde Staten ondersteunen daarom ook die initiatieven die leiden tot professionalisering van de vrijwilligers in de culturele sector.

Gedeputeerde Staten subsidiëren activiteiten die bijdragen aan een provinciaal dekkend aanbod van ondersteuningsvoorzieningen voor mantelzorgers.

Daarnaast ondersteunen Gedeputeerde Staten activiteiten die zich richten op het behoud en het versterken van vrijwilligers in de palliatieve zorg. Het begrip palliatieve zorg is toegelicht in paragraaf 4, artikel 7.24 onder c.

Activiteiten die zich richten op de groei van het vrijwilligerswerk door en voor minderheden worden tot slot ook door Gedeputeerde Staten ondersteund. Het begrip minderheid moet in deze zin breed worden opgevat: mensen met andere leefwerelden, opvattingen, gewoonten of culturen en mensen die vanwege hun seksuele geaardheid, handicap, afkomst of geloof minder zijn opgenomen in onze samenleving worden ook onder dit begrip verstaan.]

Noot
182

[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen niet de totale kosten van de activiteiten subsidiëren. De subsidieaanvrager moet altijd kunnen voorzien in 25% van de kosten. Het kan zijn dat deze 25% uit eigen middelen bestaat, echter kan het ook zijn dat een andere partij 25% van de kosten draagt. Wanneer een andere partij voorziet in 25% van de kosten moet dat blijken uit de begroting. Wanneer Gedeputeerde Staten reeds eerder een subsidie hebben verleend dan geldt deze subsidie in ieder geval niet als cofinanciering. De activiteiten moeten plaats vinden in minimaal 3 Overijsselse gemeenten. De gevraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--. Gedeputeerde Staten streven naar grotere projecten. Daarom worden subsidieaanvragen onder een bedrag van € 10.000,-- niet in behandeling genomen. Naast deze criteria moet een subsidieaanvraag ook voldoen aan de criteria genoemd in artikel 1.14. Gedeputeerde Staten willen door het verlenen van deze subsidie een groei van minstens 10% zien van het aantal vrijwilligers wanneer de activiteiten zich richten op de onder a, d, e, j, en k genoemde prioriteiten.]

Noot
183

[Toelichting: Een vrijwilligersorganisatie kan subsidie ontvangen als bijdrage in de bestuurskosten, de kosten van de activiteiten en de kadertraining. Reeds gevestigde vrijwilligersorganisaties in Overijssel worden hierdoor gestimuleerd om meer vrijwilligers te werven en behouden. De subsidie wordt bij de verlening direct vastgesteld en uitbetaald. Er hoeft achteraf geen verantwoording te worden afgelegd. Of de activiteiten passen binnen de Nota Samen & Overijssel wordt bij de aanvraag getoetst.]

Noot
184

[Toelichting: Dit artikel geeft aan dat ook paragraaf 2 van hoofdstuk 1 van toepassing is op deze subsidieregeling. Wanneer er niet nadrukkelijk van de bepalingen in paragraaf 2 van hoofdstuk 1 wordt afgeweken, dan zijn die artikelen rechtstreeks van toepassing.]

Noot
185

[Toelichting: In dit artikel staan de criteria waaraan voldaan moet worden om voor deze subsidie in aanmerking te komen. Het eerste criterium geeft aan dat de organisatie gevestigd moet zijn in de provincie Overijssel. Het tweede criterium geeft aan dat de organisatie hoofdzakelijk werkzaam is in minimaal drie Overijssels gemeenten. Landelijke organisaties zijn uitgesloten van deze subsidieregeling.]

Noot
186

[Toelichting: Een subsidieaanvraag moet uiterlijk op 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarop het subsidietijdvak betrekking heeft ingediend worden. Aanvragen die na 1 oktober worden ingediend worden niet in behandeling genomen. Wanneer de organisatie in 2010 in aanmerking wil komen voor deze subsidie dan moet de aanvraag uiterlijk op 1 oktober 2009 ingediend zijn.]

Noot
187

[Toelichting: Aanvullend op hetgeen geregeld in artikel 1.10, moet bij de aanvraag een opgaaf worden gedaan van het gemiddelde aantal vrijwilligers van de organisatie van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft ]

Noot
188

[Toelichting: In artikel 1.11 is vermeld dat Gedeputeerde Staten binnen acht weken na ontvangst van de subsidieaanvraag beslissen omtrent de subsidievaststelling. In dit artikel wordt hier nadrukkelijk van afgeweken. Gedeputeerde Staten beslissen binnen acht weken nadat de uiterste termijn voor het indienen van een aanvraag is verstreken. In artikel 7.33 is bepaald dat de aanvraag uiterlijk op 1 oktober ingediend moet zijn. Binnen acht weken na 1 oktober, dat is dus uiterlijk 26 november, hebben Gedeputeerde Staten een beslissing genomen omtrent de subsidieaanvraag.]

Noot
189

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen dat er ingespeeld wordt op de behoeften van zorgvragers. De zorg moet vraaggericht zijn. Daarom worden initiatieven die leiden tot een goede belangenbehartiging in zorg en welzijn ondersteund. Samenwerking en de bundeling van belangenbehartiging zullen leiden tot een betere kwaliteit van zorg.]

Noot
190

[Toelichting: In dit artikel worden de activiteiten genoemd die voor een subsidie in aanmerking komen. Belangen worden beter behartigd wanneer de zorg vraaggericht is. Onder zorg wordt zowel de feitelijk gele-verde zorg bedoeld als de organisatie van de zorg. Initiatieven die leiden tot een vraaggericht aan-bod van zorg kunnen door Gedeputeerde Staten worden ondersteund. De nadruk ligt hierbij op vraaggericht. Dit betekent dat de zorg aansluit bij de behoefte van de zorgvragers. Daarom stelt Gedeputeerde Staten de voorwaarde dat de zorgvragers expliciet betrokken zijn bij de activiteiten en dat de vraaggerichtheid is aangetoond (bijvoorbeeld  dmv een behoeftenonderzoek). Te-vens ondersteunen Gedeputeerde Staten alleen vernieuwende vormen van zorg. Bestaand zorgaan-bod of zorgaanbod dat reeds regulier gefinancierd is door andere organisaties komt niet in aanmer-king voor subsidie.

Ook willen Gedeputeerde Staten een verregaande samenwerking en een bundeling van de belan-genbehartiging voor iedere doelgroep: senioren, allochtonen, mantelzorgers en jeugd. Zoveel moge-lijk gebeurt dit aan de hand van de thema’s mobiliteit, participatie, kwaliteit, keuzevrijheid en pallia-tieve zorg. Dit komt namelijk de kwaliteit van zorg ten goede.]

Noot
191

[Toelichting: Een aanvraag op grond van artikel 7.36 voldoet aan de criteria genoemd in artikel 7.37: met het IZIT-programma (Innovatie van Zorg door ICT Twente) is in het verleden een flinke impuls gegeven aan de innovatie in de zorg. Via het innovatieprogramma worden innovatieve projecten in de zorg ondersteund, met name wanneer deze gericht zijn op de inzet van vernieuwende technologie. Gede-puteerde Staten zullen niet de totale kosten van de activiteiten subsidiëren. De subsidieaanvrager moet altijd kunnen voorzien in 25% van de kosten. Het kan zijn dat deze 25% uit eigen middelen bestaat, echter kan het ook zijn dat een andere partij 25% van de kosten draagt. Wanneer een an-dere partij voorziet in 25% van de kosten moet dat blijken uit de begroting.  Wanneer Gedeputeer-de Staten reeds eerder een subsidie hebben verleend dan geldt deze subsidie in ieder geval niet als cofinanciering. De activiteiten moeten plaats vinden in minimaal 3 Overijsselse gemeenten. De ge-vraagde en de te verlenen subsidie bedraagt minimaal € 10.000,--. Gedeputeerde Staten streven naar grotere projecten. Daarom worden subsidieaanvragen onder een bedrag van € 10.000,-- niet in behandeling genomen. Naast deze criteria moet een subsidieaanvraag ook voldoen aan de criteria genoemd in artikel 1.14.

Aanvullend op hetgeen hierboven is beschreven, moet een aanvraag op grond van artikel 7.37 onder a aan aanvullende criteria voldoen. Ten eerste dient de zorgvrager aantoonbaar actief betrokken te worden bij de activiteit, zodat de belangen van de zorgvrager voldoende worden behartigd. In het projectplan dient deze betrokkenheid van de zorgvrager te worden omschreven. Voorbeelden van betrokkenheid zijn: de zorgvrager(organisatie) voert onderdelen van de activiteit uit of neemt deel in een werkgroep.

Ten tweede mag het project niet reeds op andere manier door andere organisaties/overheden gefi-nancierd zijn. Dit betekent dat het project niet uit autonome middelen van andere overhe-den/organisaties of vanuit de regelgeving als WMO, AWBZ, Zorgverzekeringswet gefinancierd mag worden.

Ten derde moet de vraaggerichtheid van de activiteit worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld door een behoefteonderzoek. Onder behoefteonderzoek wordt ook verstaan een steekproef of een analy-se van de signalen van uitvoerende organisaties. Na afloop van het project wordt bij de verantwoor-ding  concreet beschreven in hoeverre de activiteiten hebben geleid tot een toename van de vraag-gerichtheid in de zorg. Deze toename zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit een verschillende soort van activiteiten zoals: zorg op maat, individuele keuzemogelijkheden, flexibiliteit, structurele pati-ent/cliënt betrokkenheid. ]

Noot
192

[Toelichting: Artikel 7.39 bepaalt dat Gedeputeerde Staten ook subsidie kunnen verlenen voor het doen van een archeologisch vooronderzoek op locatie. Dit vooronderzoek kan bestaan uit een bureauonderzoek, het maken van proefsleuven en het doen van grondboringen. Andere vormen van vooronderzoek worden niet door Gedeputeerde Staten gesubsidieerd.]

Noot
193

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verlenen voor de activiteiten genoemd in dit artikel. De provincie wil in het kader van het Maltaverdrag het belang van de archeologie meer uitdragen en steunt daartoe projecten en activiteiten die tot doel hebben de bevolking te betrekken dan wel kennis te laten nemen van de vondsten. Het betreft hier de artefacten, maar ook historische gevormde landschappelijke overblijfselen. Bij de aanvraag worden de gegevens verstrekt zoals gevraagd in artikel 1.14.]

Noot
194

[Toelichting: Subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 7.39 moeten voldoen aan het criterium dat een deskundige organisatie voldoende betrokken is bij het project.]

Noot
195

[Toelichting: In dit artikel staat de grondslag van de subsidie. Gedeputeerde Staten verlenen voor verschillende activiteiten subsidie. Daarom is er per activiteit een verschillende subsidiegrondslag. Tevens staan in dit artikel de maximale te verlenen subsidiebedragen vermeld. Een subsidie onder deze subsidieregeling zal nooit meer bedragen dan de bedragen genoemd in dit artikel.]

Noot
196

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen een subsidieaanvraag ter advisering voorleggen aan de provinciale Monumentencommissie. De monumentencommissie brengt binnen zes weken advies uit aan Gedeputeerde Staten. Wanneer Gedeputeerde Staten het advies van de Monumentencommissie hebben ontvangen zullen zij binnen acht weken een besluit nemen over de subsidieaanvraag.]

Noot
197

[Toelichting: Ter uitvoering van de onderdelen Monumenten en restauratie en revitalisering uit het Overijssels actieplan economische recessie 2009/2010, dat Provinciale Staten op 13 mei 2009 hebben aangenomen, kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor het wegwerken van restauratieachterstanden bij rijksmonumenten. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn:

• Het gaat om uitvoeringsgerede projecten die kunnen starten voor 1 maart 2010;

• Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij cofinancieringmogelijkheden met rijksmiddelen voor zover die bij het tot stand komen van deze subsidieregeling bekend waren.

• Om te zorgen dat er geen vertraging optreedt bij het uitvoeren van uitvoeringsgerede restauratieprojecten, kunnen Gedeputeerde Staten zonodig een subsidie tot maximaal 85% van de restauratiekosten verlenen om de restauratiebegroting van uitvoeringsgerede projecten gedekt te krijgen. ]

Noot
198

[Toelichting: De begrippen restauratieachterstand en restauratiekosten zijn gebaseerd op wat geregeld is in de rijksregeling. Als het monument nog niet in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de rijksregeling dan wordt uitgegaan van de begripsbepaling zoals opgenomen in de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008.]

Noot
199

[Toelichting: De subsidieaanvraag wordt ingediend door de eigenaar van een rijksmonument. Een rijksmonument is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het rijk heeft een instandshoudingssubsidie (Brim) voor monumenten. Een belangrijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van het Brim is dat het monument geen restauratieachterstand heeft.

De provinciale subsidieregeling heeft tot doel de restauratieachterstand van rijksmonumenten zodanig weg te werken dat na de uitvoering van de restauratie het monument in een dusdanige onderhoudstoestand verkeert dat het kan instromen in de reguliere instandhoudingssubsidie op grond van het Brim. Hiermee wordt gewaarborgd dat het monument niet opnieuw met een restauratieachterstand te maken krijgt, waardoor het resultaat van de subsidie teniet zou worden gedaan.

Het moet gaan om uitvoeringsgerede projecten. Dat wil zeggen dat het restauratieplan, het bestek en de vergunningen aanwezig zijn en dat in de financiële dekking voor het deel dat niet door rijks- en provinciale subsidie wordt gedekt is voorzien. Er moet aantoonbaar kunnen worden gestart met de restauraties voor 1 maart 2010.

Uitvoeringsgerede restauratieprojecten aan kerken tussen de € 100.000,-- € 1 miljoen worden niet uitgesloten van de provinciale subsidie, ook al is bij deze kerken na de wijziging van de Regeling Rijkssubsidiëring instandhouding Monumenten van 24 april 2009 (Staatscourant 2009,76) in strikte zin geen sprake meer van een restauratieachterstand.

Om een zekere mate van spreiding over de provincie Overijssel te krijgen, geldt een maximum per gemeente van 4 restauratieprojecten met provinciale cofinanciering van maximaal 15% en 3 restauratieprojecten met een hoger subsidiepercentage, tot maximaal 85%. Restauraties met een provinciale subsidie van maximaal 15% zijn die projecten waarbij het rijk een subsidie heeft verleend van 70% respectievelijk 60%. Zoals bijvoorbeeld bij de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008.

Wanneer meerdere projecten in één aanvraag worden ingediend, moet de aanvrager zelf een onderlinge prioritering aanbrengen ]

Noot
200

[Toelichting: De totale subsidie van rijk en provincie is maximaal 85 % van de subsidiabele restauratiekosten respectievelijk maximaal 75 % voor monumenten met de mogelijkheid voor fiscale aftrek. Dit is gebaseerd op het rijkssubsidiepercentage van 70% resp. 60% en de huidige provinciale cofinanciering van 15%. Op basis van de afwijzingen door het rijk in verband met het ontbreken van voldoende budget concluderen we dat er voldoende uitvoeringsgerede projecten zijn die de overige 15% gedekt zullen hebben.]

Noot
201

[Toelichting: Als voor het monument al een subsidie op grond van de rijksregeling is verleend, dan is de beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, voor de aanvraag van een subsidie op grond van onderhavige regeling voldoende. Als er geen beschikking van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aanwezig is, dan moeten wel aanvullende stukken ingediend worden.]

Noot
202

[Toelichting: Bij het toekennen van de subsidie hebben aanvragen die ook een rijkssubsidie krijgen op basis van de Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2008 voorrang. De overige aanvragen worden toegekend op volgorde van ontvangst.]

Noot
203

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen de subsidieaanvraag voor advies voorleggen aan de monumentencommissie. De monumentencommissie is ondergebracht bij Het Oversticht. ]

Noot
204

[Toelichting: De restauratiewerkzaamheden worden door of in samenwerking met een deskundig restauratiebouwbedrijf uitgevoerd. Om de kwaliteit van de restauratiewerkzaamheden te waarborgen, behouden we ons het recht om de werkzaamheden, onder nader door de provincie te stellen eisen, te laten begeleiden als hiervoor specifieke kennis is vereist.]

Noot
205

[Toelichting: Ten aanzien van het podiumkunstenaanbod deagen gemeenten zorg voor accommodaties en de basisprogrammering. Het Rijk zorgt voor een divers aanbod. De provincies zorgen voor distributie, afstemming, kwaliteitsbevordering en voldoende spreiding van aanbod. De provincie Overijssel zet in op het versterken van de samenwerking tussen Oost-Nederlandse producerende instellingen en de kleinschalige theaters. Gedeputeerde Staten wileln ervoor zorgen dat het Oost-Nederlandse gesubsidieerde kwalitatief hoogwaardige aanbod van podiumkunsten meer publiek bereikt. Daarom heef ze in de Podiumplanregeling opgenomen dat maximaal 60% van de uitkoopsom/garantie van een Oost-Nederlandse producerende instelling kan worden gesubsidieerd. Dit moet leiden tot een toename van ongeveer 35% van het Oost-Nederlandse aanbod op de Overijsselse podia in 2012. Het landelijk kwalitatief hoogwaardig podiumkunstenaanbod komt daarbij eveneens in aanmerking voor subsidiering, voor maximaal 40% met een totale maximum aanvraag per podium van € 10.000,-- per jaar, omdat dit samen met programmering van het Oost-Nederlandse aanbod leidt tot een evenwichtige programmering van de kleine podia. ]

Noot
206

[Toelichting: De regeling is beperkt tot de kleinere podia, omdat die qua structuur en organisatie de financiële ondersteuning verreweg het hardste nodig hebben. Van de deelnemers wordt een actieve rol binnen het OKTO gevraagd om te waarborgen dat het theater betrokken acteert in de onderlinge samen-werking en afstemming en organisaties elkaar kunenn ondersteunen en van elkaar kunnen leren op dit gebied. ]

Noot
207

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen de actieve deelname aan het culturele leven van burgers in Overijssel stimuleren, in al hun diversiteit. Gedeputeerde Staten willen bereiken dat er betere faciliteiten in Overijssel komen en dat er meer mensen actief met kunst en cultuur aan de slag gaan. Hierbij is het van belang dat alle leeftijdscategorieën worden bereikt, er een goede geografische spreiding is van activiteiten is en draagt de provincie zorg voor het bereiken van alle terreinen van het cultuurbeleid. (muziek, dans, beeldende kunst, erfgoed etc.) Om de doelstellingen te realiseren, zijn er drie aan-dachtsgebieden bepaald, te weten amateurkunst, buitenschoolse cultuureducatie en volkscultuur en drie doorsnijdende thema’s: diversiteit, vernieuwing en verankering.]

Noot
208

[Toelichting: Gedeputeerde Staten willen ervoor zorgen dat cultuurdeelname deel uit maakt van de vrijetijdsbe-steding van alle Overijsselaars en hebben daartoe deze regeling opgesteld. Dit moet leiden tot een toename van het aantal actieve deelnemers op het gebied van volkscultuur en amateurkunst met 6% en een toename van het aantal leerlingen bij muziekscholen en centra voor de kunsten met 6% aan het einde van de looptijd van de regeling.

Gedeputeerde Staten kunnen een stimuleringssubsidie van minimaal € 2500,-- en maximaal € 5000,-- verlenen. Een stimuleringssubsidie wordt verleend ter aanmoediging of ondersteuning  van bepaalde activiteiten. Het kan hierbij ook om lokale activiteiten gaan. Gedeputeerde Staten kunnen een prestatiesubsidie van minimaal € 5000,--  en maximaal € 50.000,--, waarbij de subsidieontvan-ger ten aanzien van de te subsidiëren activiteiten wordt gestuurd op prestaties. Het moet hierbij gaan om bovenlokale activiteiten, dat wil zeggen dat de activiteit zich afspeelt in minimaal 2 ge-meenten. ]

Noot
209

[Toelichting:  Dit artikel noemt alle vereisten waaraan een subsidieaanvraag moet voldoen.  De activiteit vindt in principe plaats binnen de provinciegrenzen van Overijssel. Gedeputeerde Staten willen echter pro-vinciegrens overschrijdende activitieten niet uitsluiten. Activiteiten waarbij sprake is van kruisbe-stuivingen tussen Overijssel, Gelderland, Drenthe of Duitsland willen Gedeputeerde Staten juist aanmoedigen.

Over het artistieke niveau, de inhoudelijke kwaliteit van een subsidieaanvraag vanaf € 5000,-- tot € 20.000,-- kunnen Gedeputeerde Staten een advies vragen aan de adviescommissie cultuur. Over het artistieke niveau, de inhoudelijke kwaliteit van een subsidieaanvraag vanaf € 20.000,-- wordt al-tijd een advies gevraagd aan de adviescommissie cultuur. Voor de steden Enschede, Hengelo, De-venter en Zwolle gelden aanvullende criteria. De activiteit is aantoonbaar overdraagbaar naar ten minste twee andere gemeenten dan de gemeenten Deventer, Enschede, Hengelo en Zwolle. Dit be-tekent dat activiteiten in tenminste twee andere gemeenten dan Zwolle, Enschede, Hengelo en De-venter moeten plaatsvinden. Eveneens moet aantoonbaar worden voorzien in cofinanciering door bijvoorbeeld een begrotingsdocument, schriftelijke toezegging door B&W, collegebesluit of raadsbe-sluit. De provinciale subsidie is nooit hoger dan de bijdrage van de gemeenten Enschede, Hengelo, Deventer of Zwolle.  ]

Noot
210

[Toelichting: In dit artikel is de adviescommissie cultuur opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen over de artis-tiek-inhoudelijke kwaliteit en cultuurdeelname aspecten van een subsidieaanvraag adviezen inwin-nen bij de adviescommissie cultuur.]

Noot
211

[Toelichting: De culturele infrastructuur in Oost-Nederland kan een krachtige impuls gebruiken die leidt tot de productie van bijzondere activiteiten in alle professionele kunst- en cultuurdisciplines. Naast de productie van de gevestigde culturele instellingen is er weinig aanbod in het vrije productiecircuit. Dit betekent dat de gevestigde instellingen voor weliswaar een hoog kwalitatief aanbod zorgen, maar dat er tegelijkertijd sprake is van een vrij statisch productieklimaat. Er is weinig aanbod van nieuwe talentvolle makers in Oost-Nederland en het ontbreekt aan een levendig en vitaal vrij productiecircuit. Er zijn in Oost-Nederland momenteel weinig mogelijkheden om producties in het vrije circuit te laten ontstaan. Het ontbreekt de makers vaak aan voldoende middelen, zowel in financieel opzicht als in productioneel ondersteunend opzicht.

De oprichting van een Oost-Nederlands productiefonds moet verbetering brengen in de vitaliteit en diversiteit van het Oost-Nederlandse culturele productieklimaat. Vrije producties die door dit fonds mogelijk worden gemaakt zorgen voor een aantrekkelijk werkklimaat voor jonge getalenteerde makers (o.a. essentieel voor doorstroming in de productieketen) en voor een aanvullend (niet-regulier) aanbod dat ook in staat is een nieuw en nog breder en groter publiek voor de kunsten in Oost-Nederland te bereiken. Een klimaatsituatie waarvan ook de bestaande cultuurinstellingen zullen profiteren. Een levendig en divers productieklimaat zorgt voor meer artistieke uitwisseling en vernieuwing. Uiteindelijk zal dit bijdragen aan de autonome ontwikkeling van het Oost-Nederlandse productieklimaat en een aanzuigende werking hebben op kunstenaars (makers en uitvoerenden) die in Oost-Nederland willen werken en wonen.

Om die reden hebben de provincies Overijssel en Gelderland besloten een productiefonds op te richten. In de samenwerkingsafspraken tussen de provincies Overijssel en Gelderland is vastgelegd dat dit productiefonds als een gezamenlijke Oost-Nederlandse activiteit wordt ingericht. Het voornemen tot de oprichting van het productiefonds is in de provincie Overijssel opgenomen in de nota Samen & Overijssel, Jeugd, sociale infrastructuur en cultuur 2009-2012.

De provincies hebben beide besloten in de periode 2009-2012 extra middelen beschikbaar te stellen en samen te werken aan stimulering van het productieklimaat. Het gezamenlijke fonds is in voorbereiding. In het overgangsjaar 2009 worden productiesubsidies verleend op basis van deze tijdelijke regeling die hier wordt toegelicht. ]

Noot
212

[Toelichting: Op basis van deze regeling kan subsidie aangevraagd worden voor de kosten van professionele producties in alle kunstdisciplines. Het gaat om producties waarvan een hoge artistieke kwaliteit verwacht kan worden. Rechtpersonen zoals culturele instellingen kunnen een aanvraag indienen, maar ook natuurlijke personen zoals individuele kunstenaars (beeldend kunstenaars, componisten, auteurs) kunnen dat doen.

De subsidiabele kosten zijn alle voor de productie noodzakelijke kosten die aantoonbaar rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de productie. Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden voor het voorbereiden, ontwikkelen en uitvoeren van de productie subsidiabel zijn. Aanvragen voor festivals en aanvragen ter aanvullende bekostiging van de reguliere activiteiten van door de provincies Overijssel en Gelderland gesubsidieerde instellingen komen niet in aanmerking. De subsidieaanvragen worden beoordeeld op te verwachten artistieke kwaliteit (te weten vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid), te verwachten onderscheidende kwaliteit en toegevoegde waarde voor het bestaande kunst- en cultuuraanbod in Oost-Nederland, op te verwachten (inter)nationale uitstraling, op kwaliteit van de organisatie, op de mate waarin de producties in Oost-Nederland worden ontwikkeld en uitgevoerd en op de mate waarin sprake is van betrokkenheid van Oost-Nederlandse kunstenaars. De beoordeling van de aanvragen aan de hand van de criteria in lid twee wordt gedaan door de Adviescommissie kunstproducties Oost-Nederland. ]

Noot
213

[Toelichting: De aanvragen worden ingediend voor 15 september 2009. Aanvragen die op 15 september 2009 nog niet zijn ontvangen door de provincie Overijssel, worden niet in behandeling genomen.]

Noot
214

[Toelichting: De ingediende subsidieaanvragen voor producties worden voorgelegd aan een commissie van onafhankelijke professionals komend uit heel Nederland en met deskundigheid op de terreinen muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media, literaire cultuur.

De commissie staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter en wordt ondersteund door een ambtelijke secretaris.

De commissie heeft de opdracht zoveel mogelijk een verdeling over alle disciplines aan te houden en geeft een integraal advies over de uiteindelijke verdeling van het beschikbare budget. ]

Noot
215

[Toelichting: Dit hoofdstuk regelt de subsidies die annex zijn met de uitvoering van het provinciale meerjarenprogramma voor het landelijk gebied, kortweg het pMJP. Het pMJP heeft z’n basis in de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). De komst van de WILG biedt de mogelijkheid om op een andere manier ontwikkelingen in het landelijk gebied te sturen.

Het landelijke gebied in Overijssel is sterk in ontwikkeling. De instrumenten van de verschillende overheden om die ontwikkelingen in de politiek gewenste banen te leiden waren erg ingewikkeld. Met alle goede bedoelingen was een veelheid aan regels, eisen en voorwaarden ontstaan. Het leidde tot tegenstrijdigheden, te weinig samenhang van projecten en een versnipperde sturing.

In juli 2004 hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gezamenlijk afspraken gemaakt om hier verandering in te brengen. De verschillende potjes die het Rijk had voor het landelijk gebied zijn bij elkaar gevoegd in één budget. Over de inzet van het geld spreekt de provincie met het Rijk doelen af voor een zevenjarige periode, die we samen met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties proberen te bereiken. Het Rijk bemoeit zich niet met de uitvoering van de plannen. Daarmee is het ILG niet alleen een nieuw financieringssysteem, maar ook een nieuwe werkwijze én een verandering in bestuurlijke verhoudingen.

Zoveel mogelijk lopen daarin ook mee de subsidies die de provincie verstrekt uit EU-fondsen, met name het ELFPO (de opvolger van het landbouwfonds EOGFL) waaruit middelen worden beschikt op basis van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

Om hieraan vorm te geven wordt in Overijssel aangesloten bij de – sinds april 2004 – ontwikkelde systematiek van gebiedgericht werken. Door gebiedgericht samen te werken met de besturen van gemeenten en waterschappen kan (provinciaal) beleid sneller en beter worden uitgevoerd. Voorheen werd gewerkt vanuit de verschillende beleidseenheden binnen de provincie. Dit droeg het risico met zich mee dat afdelingen langs elkaar heen werkten. Bij gebiedsgericht werken staat het gebied centraal en wordt vanuit verschillende afdelingen en samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties gezocht naar oplossingen voor knelpunten in dat gebied.

In elk gebied wordt met een vaste regelmaat een Bestuurlijk Gebiedsoverleg (BGO) georganiseerd om kansen en knelpunten te signaleren. In dit overleg zitten bestuurders van de provincie, gemeenten en waterschappen. Elk BGO luistert goed naar maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en belangengroepen in haar gebied. Deze partijen hebben grote invloed op de onderwerpen die aan bod komen, maar maken geen deel uit van het BGO. De BGO’s worden ondersteund door zogenaamde aanjaagteams. De aanjaagteams zijn gevestigd in het gebied en moeten ervoor zorgen dat projecten daadwerkelijk van de grond komen door mensen en organisaties met elkaar in contact te brengen. De aanjaagteams bestaan uit medewerkers van de provincie, van gemeenten en waterschappen.

De gebieden krijgen een sleutelrol bij de uitvoering van het pMJP. In jaarlijks door Gedeputeerde Staten vast te stellen gebiedsprogramma’s wordt de uitvoering geprogrammeerd. Het gebiedsprogramma komt tot stand in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied. Dat overleg is in beginsel gericht op consensus; veeleer is sprake van een gezamenlijk gebiedsprogramma dat ook gezamenlijk wordt opgesteld. Het programma verwoordt de visie op sociale, ruimtelijke en economische ontwikkeling in het betreffende gebied en geeft zo concreet mogelijk aan welke activiteiten kunnen bijdragen aan het realiseren daarvan.

Naast het pMJP zelf is het gebiedsprogramma de belangrijkste toetssteen voor aanvragen van gemeenten en waterschappen zelf, maar ook voor tal van maatschappelijke partners die bijdragen aan de ontwikkeling van het landelijk gebied.

De gezamenlijkheid van het gebiedsprogramma kan worden bekrachtigd door het sluiten van een convenant waarin Gedeputeerde Staten en de dagelijkse besturen van gemeenten en waterschappen zich committeren aan het programma en waarin afspraken vastliggen over de manier waarop dagelijks besturen hun bevoegdheden op verschillende beleidsterreinen zullen inzetten om het pMJP te realiseren. De ILG-filosofie (sturing op doelen/prestaties, vrijheid in realisatie) wordt doorvertaald naar de bestuurlijke gebiedspartners in de vorm van wederzijdse afspraken over resultaten, inzet en financiering. Het convenant is tevens de basis voor subsidieverlening door Gedeputeerde Staten aan gemeenten en waterschappen in een gebied.

Bij het opstellen van dit hoofdstuk is deregulering en ontbureaucratisering een belangrijk aandachtspunt geweest. Onze ambitie daarbij is dat we de overheid organiseren rond de problemen in de samenleving en niet andersom. Dat betekent dat (bij de administratieve behandeling) de aanvrager en zijn activiteiten centraal staan en niet onze opdeling in verschillende overheden, sectoren en budgetten. Als er voor de aanvrager een samenhang is tussen activiteiten in een project of tussen verschillende projecten in een programma moet dat project/programma zoveel mogelijk in één aanvraag en in één verleningsbeschikking bij één overheid worden behandeld. Hetzelfde geldt voor de verantwoording en de uiteindelijke subsidievaststelling. De aanvrager kan overigens zélf bepalen of projecten gezamenlijk worden ingediend of dat een ‘knip’ in de aanvraag en de verantwoording gewenst is.

Over de uitvoering van projecten en de besteding van subsidies zal in beginsel alleen in hoofdlijnen verantwoording worden gevraagd, met name gericht op de vraag of de afgesproken prestaties zijn gerealiseerd.

Voorlopig zijn hierop twee belangrijke uitzonderingen. Indien Europese cofinanciering plaatsvindt kunnen we ons niet beperken tot de hoofdlijn. Daarnaast geldt dit voor het bestaande LNV Programma Beheer (de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000). Dit gaat wel over naar de provincies maar blijft in z’n huidige vorm bestaan, dat wil zeggen met de huidige criteria en de bestaande uitvoeringsorganisatie (de Dienst Regelingen). Inhoudelijk volgt dit hoofdstuk het pMJP. In jaarlijks door ons vast te stellen gebiedsprogramma’s wordt de uitvoering van het pMJP geprogrammeerd. Aanvragen moeten passen in de gebiedsprogramma’s die tot stand komen in overleg met gemeenten en waterschappen in een gebied. Het programma verwoordt de visie op sociale, ruimtelijke en economische ontwikkeling in het betreffende gebied en geeft zo concreet mogelijk aan welke activiteiten kunnen bijdragen aan het realiseren daarvan.

Procedures

Bij de hele afwikkeling van de subsidies staan de prestaties centraal. De procedurele bepalingen voor onderhavige subsidies staan in hoofdstuk 1. Belangrijk is of de subsidie per boekjaar wordt verstrekt. Zo ja, dan verwijst het uitvoeringsbesluit voor de spelregels naar afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor andere prestatiesubsidies gelden de procedurele bepalingen van de artikelen 1.10 tot en met 1.19 van het Uitvoeringsbesluit subsidies. Sterk verkort zijn dit de hoofdpunten. LET OP: in de bijzondere bepalingen kan hiervan worden afgeweken. ]

Noot
216

[Toelichting: Tabel

 ; per boekjaar ; niet per boekjaar;

Indieningstermijn ; - Dertien weken voor boekjaar (4:60 Awb) ; - Dertien weken voor subsidietijdvak (1.13 Ubs) tenzij anders bepaald. ;

Gegevens bij aanvraag ; - activiteitenplan en begroting tenzij niet van belang voor de hoogte; - statuten + laatst opgemaakte jaarrekening. Geldt niet voor gemeenten en waterschappen. Bovendien mogelijkheid ontheffing door GS (4:61-4:65 Awb). ; - plan van te leveren prestaties en beschrijving  effecten in relatie tot provinciaal beleid; - gevraagde subsidie en onderbouwing daarvan; - begroting, alleen indien van belang voor vaststellen van de hoogte van de subsidie; de minimis-verklaring (1.14 Ubs) ;

Subsidiabele kosten ; - alleen kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen (1.6 Ubs). Verder door beginselen van behoorlijk bestuur (redelijke belangenafweging). ; - idem ;

Beslistermijn ; - dertien weken na indiening (1.23, lid 2, juncto 1.16 Ubs) ; - dertien weken na uiterste indieningdatum of dertien weken na indiening (afhankelijk van keuze voor prioriteren van aanvragen of behandeling op volgorde van binnenkomst (1.16 Ubs) ;

Plafond ; - per subsidieontvanger bepalen in productbegroting (4:23 lid 3 sub c Awb) dan wel per gebied of per doelstelling. Mogelijkheid onderverdeling in tranches (4:25 en verder Awb). ; - Per gebied of per doelstelling, bekend maken voor aanvang tijdvak. Mogelijkheid onderverdeling in tranches (4:25 en verder Awb). ;

Voorschot ; - 100% (1.26 Ubs) ; - 80% (1.17 Ubs) ;

Meerjarigheid ; - Is mogelijk, bij verlening tussentijdse rapportages regelen (4:67 Awb) ; - Is mogelijk, uit budget jaar 1 of met begrotingsvoorbehoud voor jaren 2 en verder (4:34 Awb);

Aanvraag vaststelling ; - Binnen 6 maanden na afloop  boekjaar (4:74 Awb) ; - Binnen 4 maanden na afloop activiteit (1.18 Ubs) ;

Gegevens bij verantwoording ; - Activiteitenverslag en financieel  verslag vergezeld van accountants- verklaring (4:75 en verder Awb). ; - Nadruk op prestaties. Financieel verslag alleen als de kosten bepalend zijn voor de hoogte van de subsidie. Indien financieel verslag dan boven 25.000 ook accountantsverklaring (1.19-1.20 Ubs). ;

Reservevorming ; - Ontvanger vormt egalisatiereserve. GS kunnen bij verlening ontheffing geven (1.24 Ubs juncto 4:72 Awb) ; - GS kunnen bij subsidieverlening bepalen dat eventueel positief exploitatieresultaat wordt besteed in verlengde van doelstelling subsidie (1.15 Ubs) ;

Beslistermijn ; - dertien weken na indiening (1.23 lid 2 junct0 1.22 Ubs) ; - dertien weken na indiening (1.22 Ubs) ;

In de meeste gevallen is de hoogte van de subsidie een percentage van de kosten van de activiteiten. Tegelijk hebben we als uitgangspunt dat we sturen op prestaties. Daarbij past geen bemoeienis met de bedrijfsvoering van subsidieontvangers waaronder de ‘kostenkant’.

De oplossing die we hiervoor kiezen is in wezen vergelijkbaar met de situatie waarin u privé een offerte vraagt voor de bouw van een garage. Bij de aanvraag moet de prestatie duidelijk worden omschreven en verlangen we een globale begroting als onderbouwing van het gevraagde bedrag. Gedeputeerde Staten beoordelen deze ‘offerte’ op redelijkheid. In het algemeen zijn alleen kosten subsidiabel die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan de activiteiten, ook als die kosten zijn gemaakt voordat een aanvraag werd ingediend (voorbereiding, planvorming, onderzoek of voorlichting).

Verder ligt het voor de hand dat geen subsidie wordt verleend voor die onderdelen waarvoor subsidie is of kan worden verleend door andere overheden en die subsidiemogelijkheid ligt meer voor de hand, bijvoorbeeld omdat het daar gaat om reguliere sectorale financiering (bijvoorbeeld bodemsanering).

Bij de vaststelling hoeft vervolgens alleen verantwoording te worden afgelegd over de prestaties.

Bij de bouw van de garage gaan je ook niet na wat nu precies de inkoopprijs was van de aannemer van alle materialen of het salaris van de directie. Als voor de subsidieontvanger de kosten van bijvoorbeeld externe adviseurs hoger of lager zijn dan begroot dan is dat in het nadeel respectievelijk in het voordeel van de projectuitvoerder (tenzij er een verplichting is voor het aanhouden van een egalisatiereserve).|Het bovenstaande geldt niet bij cofinanciering uit Europese Fondsen. Europese regels bevatten vaak gedetailleerde bepalingen over welke kosten wel en niet voor subsidie in aanmerking komen. Op grond van artikel 6, lid 1 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel geven we dan voorrang aan de Europese regels.

Vaak draagt een activiteit bij aan meerdere doelstellingen van het pMJP. Stel dat dit het geval is bij twee doelstellingen en het uitvoeringsbesluit geeft in het ene geval aan dat maximaal 40% van de kosten kan worden bijgedragen en in het andere geval maximaal 50%, welk percentage geldt dan? Kunnen de percentages eenvoudig worden gestapeld tot 90%? In een enkel geval beantwoorden we die vraag in de tabel. In niet voorziene gevallen gelden de volgende uitgangspunten, die Gedeputeerde Staten eerder hebben vastgesteld:

• als de doelstellingen in elkaars verlengde liggen kijken Gedeputeerde Staten naar de reden waarom maxima zijn gesteld. Is de reden daarvoor dat een bepaald aandeel in de financiering wordt verlangd van de aanvrager en/of derden dan is het in beginsel niet mogelijk te stapelen;

• als de activiteit aan verschillende doelstellingen bijdraagt kan alleen boven de gestelde maxima worden gestapeld voor zover een extra prestatie moet worden geleverd om ook aan de ‘bijkomende doelstelling’ bij te dragen.

Gedeputeerde Staten maken voor aanvang van het boekjaar bekend hoeveel geld beschikbaar is voor uitvoering van het pMJP. Daarbinnen kan onderscheid worden gemaakt per gebied en/of per (sub)doelstelling uit het pMJP.

Als op enig moment in de 7-jarige looptijd van het pMJP een bepaalde doelstelling (vrijwel) volledig is gerealiseerd kan in de jaren daarna voor dat doel geen of minder budget worden gereserveerd.

Omgekeerd kan Gedeputeerde Staten met dit artikel de uitvoering van bepaalde onderdelen naar voren halen door daarvoor in de eerste jaren relatief meer geld beschikbaar te stellen.

De verdeling van het budget over de ingediende aanvragen hangt af van de kwaliteit van de aanvragen in relatie tot de doelstellingen van het pMJP. Anders gezegd: het geld gaat naar die aanvragen die het beste/meeste bijdragen aan het realiseren van het pMJP. Daarbij zullen Gedeputeerde Staten ook rekening houden met de mate waarin bepaalde doelstellingen op het moment van het beoordelen van de aanvraag (al) zijn gerealiseerd. Aangezien de provincie een prestatieverplichting heeft naar het Rijk is het zaak de inzet over de hele planperiode te richten op de volle breedte van het pMJP.

Het bovenstaande is niet van toepassing voor aanvragen die het hele jaar kunnen worden ingediend; die worden ‘gewoon’ op volgorde van binnenkomst behandeld. ]

Noot
217

[Toelichting: Dit artikel bevat heel eenvoudig de basis voor de beoordeling van alle subsidieaanvragen, namelijk het pMJP en het gebiedsprogramma. Dat een bepaalde activiteit niet is opgenomen in een gebiedsprogramma betekent niet dat deze niet voor subsidie in aanmerking komt. Alleen als sprake is van strijdigheid met het gebiedsprogramma of verdringing van prioriteiten levert het gebiedsprogramma een weigeringsgrond op.]

Noot
218

[Toelichting: Het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013 (afgekort POP2) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op:

  • 1de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector;
  • 2het verhogen van de kwaliteit van natuur en landschap;
  • 3de verbetering van de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.

Het gaat hierbij om middelen uit het bij Verordening (EG) nr. 1290/2005 opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), de opvolger van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor Landbouw (EOGFL). Het doel dat Nederland met het POP-2 wil bereiken, is: een goed evenwicht tussen de kwaliteit van natuur en landschap en het gebruik daarvan voor wonen, recreatie, gezondheid en persoonlijk welbevinden. Ook wordt geld ingezet voor de versterking van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector. De Europese Commissie heeft het programmadocument POP 2007-2013 op 20 juni 2007 officieel goedgekeurd. Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als beheersautoriteit voor de POP subsidies in Overijssel. Betaalautoriteit zijn Dienst Landelijk Gebied en Dienst Regelingen. Het POP2-programma is het vervolg op het POP 2000 t/m 2006.

POP2 is opgebouwd uit vier assen. Deze assen vormen samen de doelstellingen van het programma. Onder de assen zijn verschillende maatregelen mogelijk. De POP-maatregelen worden ingezet om de doestellingen van het provinciaal Meerjarenprogramma voor het platteland (pMJP) te realiseren. Vanuit dat programma wordt ook de nationale financiering geregeld die nodig is om aanspraak op POP-subsidie te kunnen maken. Een aanvraag moet dus ook inhoudelijk en financieel binnen het pMJP passen.

As 1: versterking van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector.

De maatregelen onder deze as zijn bijna allemaal gericht op het ondersteunen van agrarisch ondernemers bij het aanpassen en innoveren van hun bedrijf. Het gaat dan om de kwaliteit van grond en kavelstructuur, gebouwen en machines, maar ook om nieuwe productiemethoden en het kunnen inspelen op ontwikkelingen vanuit de markt.

As 2: verbetering van het milieu en het platteland.

Het doel van de maatregelen onder as 2 is het verhogen van duurzaam gebruik van landbouwgrond. Agrarische ondernemers kunnen bijvoorbeeld gesubsidieerd worden als zij investeren in maatregelen tegen verdroging van hun grond.

As 3: verbetering van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie.

Het doel van de maatregelen onder as 3 is het bevorderen van een toegankelijk, vitaal en dynamisch platteland waar de landbouw niet meer de enige economische drager is. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden met investeringen in kleinschalige ondernemingen die zich richten op toerisme en recreatie, in leefbaarheidsvoorzieningen, in dorpsvernieuwing en in het landelijk erfgoed.

As 4: uitvoering van de LEADER-aanpak.

De aanpak van huidige LEADER+-programma vindt een vervolg in POP2. De LEADER-aanpak werkt met zogenaamde plaatselijke groepen (PG's). Deze PG's zijn gerelateerd aan het Bestuurlijk Gebiedsoverleg (BGO): afstemming vindt plaats in taken en verantwoordelijkheden en een aantal personen is in beide gremia vertegenwoordigd. De PG richt zich met name op de verbetering van de sociale en economische vitaliteit van het platteland. De PG's hebben plaatselijke ontwikkelingsstrategieën gemaakt voor hun gebied. Hierin geven ze voor de komende programmaperiode aan: doelen, strategie, inzet van de beschikbare middelen en de wijze van uitvoering. Samenwerking en innovatie staan daarbij centraal. Het gaat dan om samenwerking binnen het LEADER-gebied, tussen de leden van de Plaatselijke Groep en projectuitvoerders, maar ook om samenwerking tussen LEADER-gebieden in binnen- en buitenland.

LEADER biedt kansen voor innovatieve vormen van beleidsvorming en -uitvoering: een aanpak ‘van onderop', met een belangrijke rol voor de plaatselijke groep. In Overijssel zijn zes LEADER-gebieden aangewezen, te weten Noordwest-Overijssel, Noordoost-Overijssel, Salland, Noordoost-Twente, West-Twente en Zuid-Twente

Doelstellingen onder as 1 t/m 3 kunnen binnen LEADER uitgevoerd worden.|

In hoofdstuk 8 zijn de volgende POP-maatregelen gekoppeld aan pMJP-prestaties:

Tabel

De nummering betreft de maatregelen zoals opgenomen in de bijlage van het programmadocument POP 2007-2013* ;  pMJP-prestatie ;  De correlerende artikelen uit dit hoofdstuk ;

Maatregelen as 1  ; ; ;

 111: Beroepsopleiding en voorlichting ;  1.3.1;  Artikel 8.33, lid 8;

 121: Modernisering landbouwbedrijven ;  1.3.2;  Artikel 8.33, lid 8;

 125: Infrastructuur voor de ontwikkeling/aanpassing van land- en bosbouw  ;  1.1.5;  Artikel 8.19, lid 3;

 Maatregelen as 2; ; ;

 216: Niet productieve investeringen ;  2.2.6;  Artikel 8.46, lid 3;

 Maatregelen as 3; ; ;

 311: Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten ;  1.2.2;  Artikel 8.33, lid 7;

 323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed ; 2.3.1,2.3.2,2.3.6;  Artikel 8.67, lid 8;

 Maatregelen as 4; ; ;

 411: Verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector ;  1.2.1;  Artikel 8.3a, lid 2;

 413: De leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie ; 3.1.2, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.2.6, 4.1.1, 4.1.2, 4.3.2 ;  Artikel 8.3a, lid 2;

 421: Uitvoering van samenwerkingsprojecten  ; ;  Artikel 8.3a, lid 2;

 431: Beheer van de Plaatselijke Groep; ; Artikel 8.3a, lid 2];

Noot
219

[Toelichting: Lid 1 koppelt de POP-bijdrage aan de inhoudelijke prestaties in het pMJP. In de volgende paragrafen staat per prestatie aangegeven wanneer artikel 8.3 van toepassing is. Daarbij is ook aangegeven welke maatregel van toepassing is zodat duidelijk is welke voorschriften uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma gelden.]

Noot
220

[Toelichting: Lid 2 is een precisering van artikel 6, lid 1 van de Algemene Subsidieverordening Overijssel (ASV). Daarin is bepaald dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de ASV en het uitvoeringsbesluit als er sprake is van medesubsidiënten. Bij samenloop met middelen uit het ELFPO zal het POP-regime van toepassing zijn voor de totale subsidie, dus ook voor de provinciale cofinanciering voor die activiteit. Dit geldt ook onverkort voor zogenaamde top-ups. Dit zijn nationale middelen (Rijk/provincie) die niet gekoppeld zijn aan een EU bijdrage, maar wel onder POP-regime vallen.]

Noot
221

[Toelichting: Lid 3 regelt welke algemene kosten niet subsidiabel zijn. In een projectbegroting mogen deze kosten niet als subsidiabele kosten worden opgevoerd.]

Noot
222

[Toelichting: Lid 4 geeft aan dat bij cofinanciering met POP-middelen een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier moet worden gebruikt. Met dit aanvraagformulier kan subsidie worden aangevraagd op grond van subsidieregelingen die zijn aangemeld in het kader van het POP. Hiertoe behoren de provinciale regelingen onder het ILG en een aantal rijksregelingen. Subsidieverlening in het kader van POP houdt in dat de EU een deel van de subsidie betaalt. De aanvrager overlegt alle stukken zoals genoemd en levert alle informatie zoals gevraagd in het aanvraagformulier. Dit geldt onverkort voor zogenaamde top-ups]

Noot
223

[Toelichting: Het zesde lid geeft bepalingen over de inrichting van de administratie.]

Noot
224

[Toelichting: Lid 7 regelt op welke wijze Gedeputeerde Staten voorschotten kunnen verlenen.]

Noot
225

[Toelichting: Lid 8 bepaalt dat drie keer per jaar voortgangsrapportages worden ingediend.]

Noot
226

[Toelichting: Lid 9 regelt de indiening van het verzoek tot vaststelling van de subsidie.]

Noot
227

[Toelichting: Lid 1 geeft de wettelijke basis voor subsidieverlening voor de zogenaamde LEADER-aanpak. Naast het feit dat de LEADER-aanpak gekoppeld wordt aan de inhoudelijke prestaties van het pMJP moeten projecten ook inhoudelijk passen binnen de plaatselijke ontwikkelingsstrategie en de betreffende maatregelen uit het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007-2013.]

Noot
228

[Toelichting: Lid 2 regelt de koppeling van de Leader maatregelen. Er kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de verbetering van het concurrentievermogen in de land- en bosbouwsector en activiteiten gericht op de leefbaarheid op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Tevens kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten gericht op de uitvoering van samenwerkingsprojecten. Tot slot kan subsidie worden verstrekt activiteiten gericht op het beheer van de Plaatselijke Groepen.]

Noot
229

[Toelichting: Lid 3 regelt de termijnen voor indiening van de aanvragen in het kader van de LEADER-aanpak.]

Noot
230

[Toelichting: Op grond van artikel 87 van het EG-verdrag is het in beginsel verboden subsidie te verstrekken aan ondernemingen als daardoor de concurrentieverhoudingen op een internationale markt worden verstoord.

Lid 1 bevat het verbod op staatssteun: "Behoudens afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt."

Het begrip onderneming wordt door het Europese Hof van Justitie ruim uitgelegd: "elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd". Dit betekent dat ook stichtingen en verenigingen als onderneming kunnen worden gezien als hun activiteiten ook op een markt (kunnen) worden aangeboden.

Bij subsidies op grond van het onderhavige hoofdstuk is dikwijls sprake van staatssteun. Dit wil nog niet zeggen dat geen subsidie kan worden verleend. Als de aanvraag past binnen één van de zogenaamde vrijstellingsverordeningen van Europese Commissie kunnen Gedeputeerde Staten positief beschikken op een aanvraag. Er gelden dan wel aanvullende criteria, beperkingen ten aanzien van de hoogte van de subsidie en aanvullende voorschriften. In de zogenaamde factsheets in de bijlagen wordt steeds verwezen naar de voor dat onderdeel relevante regelingen en bepalingen.

Het voert te ver om op deze plaats alle verordeningen uitvoerig te belichten. Voor de precieze inhoud wordt u verwezen naar de website van Europa Decentraal: http://www.europadecentraal.nl/. Hier kunt u onder andere de brochure ‘Europese regelgeving over staatssteun' downloaden.

Op deze plaats wordt volstaan met een korte toelichting op de volgende vrijstellingsverordeningen:

* De minimis

Deze ‘meest beroemde' verordening bepaalt slechts dat indien er sprake is van staatssteun, dit niet bij de Commissie behoeft te worden gemeld als het totaal aan subsidie voor de onderneming over een periode van drie belastingjaren niet meer dan € 200.000,-- bedraagt. Indien dit maximum door de toekenning van de nieuwe subsidie wordt overschreden moet dit wel worden gemeld. U dient dus te onderzoeken hoeveel subsidie (inclusief de Europese) de onderneming in de laatste drie jaren al heeft ontvangen. Sinds 1 januari 2007 is de (de-minimis) vrijstelling ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten. Voor de primaire productie van landbouwproducten en visserij geldt een eigen de-minimisdrempel, net als voor ondernemingen actief in de sector wegvervoer.

* MKB; nr. 70/2001

Deze verordening biedt de mogelijkheid om aan kleine en middelgrote bedrijven steun te verlenen zonder dit te hoeven melden. Voor kleine bedrijven geldt een maximum van 15% van de totale subsidiabele kosten; voor middelgrote bedrijven ligt dit maximum op 7,5%. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd. Van de vrijstelling kan geen gebruik worden gemaakt als landbouwbedrijven eindbegunstigde zijn.

* Opleidingssteun; nr.68/2001

Indien bedrijven hun werknemers een scholingstraject willen aanbieden kunnen ze hiervoor een subsidie aanvragen (indien het provinciaal beleid dit toelaat). Deze subsidies hoeven niet te worden gemeld indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. In de verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen specifieke opleidingen en algemene opleidingen. Voor de opleidingen gelden verschillende maximale plafonds. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd.

* Werkgelegenheidssteun; nr. 2204/2002

Voor het scheppen van werkgelegenheid kunnen bedrijven subsidies aanvragen. Hiervoor gelden de volgende maximale percentages: 15% voor kleine ondernemingen en 7,5% voor middelgrote ondernemingen. Indien de subsidies binnen de maximale percentages blijven, geldt een vrijstelling van de meldingsplicht. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd.

* Kaderregeling milieu; 2001/C 37/03

Deze regeling maakt het mogelijk om sommige milieubeschermende maatregelen zonder meldingsplicht te subsidiëren. Milieumaatregelen zijn maatregelen die gericht zijn op preventie of herstel van schade aan natuurlijke hulpbronnen en omgeving, dan wel rationeel gebruik van hulpbronnen. Deze vrijstelling geldt indien binnen de voorgeschreven maxima wordt gewerkt. Belangrijke voorwaarde is dat slechts die kosten die gemaakt worden om de milieudoelstelling te bereiken voor subsidie in aanmerking komen.

* Landbouwverordening

Deze verordening is van toepassing op kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren. Deze producten staan opgesomd in Bijlage I van het Europees verdrag. Ondernemingen die aan de criteria voldoen vallen automatisch onder deze regeling. De overige regelingen zijn op deze bedrijven dan ook niet van toepassing. Indien binnen de maximale steunpercentages wordt gewerkt, geldt een vrijstelling van aanmeldingsplicht voor verschillende soorten steun. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd (artikel 19, lid 4).

* Cultureel Erfgoed

Ondanks het feit dat er sprake kan zijn van staatssteun, (onderneming, enz.) geeft artikel 87, lid 3d, de Europese Commissie de mogelijkheid om goedkeuring te verlenen aan steun ten behoeve van de instandhouding van het culturele erfgoed. De laatste jaren heeft de Commissie dit artikel gebruikt om enkele grote projecten goed te keuren. Dit artikel is vooral van toepassing voor steun aan musea, maar ook andere culturele erfgoederen (monumentale boerderijen/oude schepen, enz.) kunnen worden gesubsidieerd. De subsidie moet noodzakelijk zijn voor het behoud van de cultuurhistorische waarde van het object. Achteraf dient aan de Commissie te worden gerapporteerd.

* Diensten van algemeen economisch belang

Dit zijn economische activiteiten (bijvoorbeeld Groene en Blauwe diensten) die door bedrijven in opdracht voor de provincie in het algemeen belang worden uitgevoerd. Om concurrentievervalsing te voorkomen gelden hier ook de staatssteunregels.

De Europese Commissie heeft bepaald dat staatssteun niet hoeft te worden gemeld indien de compensaties de € 30 miljoen niet overschrijden en de omzet van het bedrijf beneden de € 100 miljoen per jaar blijft. Wel gelden onder andere de volgende voorwaarden:

  • 1de DAEB moet in een besluit worden omschreven;
  • 2de compensatie voor een DAEB mag een redelijke winstmarge bevatten maar er mag geen sprake zijn van overcompensatie.]
Noot
231

[Toelichting: Naast de vrijstellingsverordeningen kan de Europese Commissie goedkeuring verlenen voor steunmaatregelen die ‘verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt’ (artikel 97, lid 3, EG-verdrag). Door de provincies is samen met LNV gezamenlijk goedkeuring gevraagd voor subsidiemogelijkheden in een zogeheten Catalogus Groene Diensten. Eenmaal goedgekeurd heeft die catalogus dezelfde werking als een vrijstellingsverordening: de steun is toelaatbaar mits de aanvullende criteria en voorschriften in acht worden genomen. Mogelijk worden in de toekomst nog andere steunmodules gezamenlijk ontwikkeld.]

Noot
232

[Toelichting: Om de administratieve lasten voor gemeenten en waterschappen te beperken hoeft naast de ondertekening van het convenant niet nog eens een aparte aanvraag te worden ingediend. Voorwaarde is wel dat het gebiedsprogramma + het convenant voldoen aan de normale eisen die gelden voor een aanvraag voor subsidie. Dat betekent in ieder geval dat de aanvraag wordt ondertekend door het dagelijks bestuur van de gemeente of het waterschap namens de publiekrechtelijke rechtspersoon. Ondertekening door de portefeuillehouder of de burgemeester alleen is onvoldoende (tenzij een ondertekeningsmandaat is verleend).

Voor het overige gelden de eisen uit het Awb (artikelen 4.61-4.65) en eventueel aanvullende eisen op grond van artikel 8.3 voor de onderdelen waarvoor ook Europese middelen worden verstrekt.]

Noot
233

[Toelichting: De regels over verantwoording en de controleprotocollen schrijven voor dat de provincie zich jaarlijks verantwoordt naar het rijk. Om daaraan te kunnen voldoen is het nodig dat jaarlijks een goed overzicht wordt verkregen van de stand van de verplichtingen vergezeld van een accountantsverklaring. Overigens geldt voor prestaties die ook Europese subsidie ontvangen een bijzondere regeling voor voortgangsrapportages en verantwoording (zie artikel 8.3).]

Noot
234

[Toelichting: De inzet van de provincie is dat met de partners in de gebieden in één keer voor de hele periode afspraken worden gemaakt over de te leveren prestatie en de provinciale subsidie die daar tegenover staat. In jaar 1 wordt op basis van die afspraak in één keer subsidie verleend voor alle prestaties. Het is dan in beginsel aan de subsidieontvanger om te bepalen in welk jaar de prestatie wordt gerealiseerd. Wel wordt daarvan vooraf een inschatting gevraagd. Daarmee wordt het subsidiebedrag bij verlening verdeeld in jaarschijven. Op basis van de indeling in jaarschijven én de feitelijke voortgang worden voorschotten verleend op het subsidiebedrag.

Ieder jaar wordt er een verantwoording verwacht over de prestaties die in dat jaar zijn gerealiseerd, mede in verband met de verantwoordingsplicht van de provincie naar het Rijk (artikel 8.6). Deze informatie kan aanleiding zijn om de subsidieverlening te wijzigen.]

Noot
235

[Toelichting: De Beleidsregel Verplaatsing Intensieve Veehouderijen Overijssel geeft het kader op basis waarvan Gedeputeerde Staten kunnen besluiten dat het Bureau Beheer Landbouwgronden een koopovereenkomst met een ondernemer, die zijn intensieve veehouderij wil verplaatsen vanuit een extensiveringsgebied naar een duurzame locatie, te laten sluiten. Met de koop van de bedrijfsgebouwen en de ondergrond worden niet alle met de verplaatsing gepaard gaande kosten gedekt. Om de verplaatsingen daadwerkelijk gerealiseerd te krijgen achten Gedeputeerde Staten het wenselijk ook een bijdrage in de verplaatsingskosten en de sloop van de bedrijfsgebouwen op de oude locatie en onder voorwaarden ook op de hervestigingslocatie te kunnen leveren. Hiervoor zijn in deze paragraaf subsidiebepalingen opgenomen met betrekking tot de verplaatsingskosten van intensieve veehouderijen.]

Noot
236

[Toelichting: Om de eenvoud van de uitvoering en transparantie is voor de sloopkostenvergoeding, onder sub a en sub c, gekozen voor normbedragen. De hoogte van de bedragen is ontleend aan de uitvoeringspraktijk, met name de onteigeningspraktijk.]

Noot
237

[Toelichting: Deze subsidiemogelijkheid is bedoeld voor het versterken van de grondgebonden landbouw in extensiveringsgebied en het tegelijkertijd wegnemen van intensieve veehouderij (IV).

Er is subsidie mogelijk voor de volgende onderdelen:

1. advies: maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,-- per onderneming per jaar;

2. investeringen versterking grondgebonden landbouw: maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering;

3. investeringen diversificatie (inclusief planvorming) naar niet agrarische activiteiten: maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000,-- per investering; 

De subsidieonderdelen 1 en 2 zijn bij de Europese Commissie gemeld onder de zogenaamde Vrijstellingsverordening Landbouw.

De investering (conform EU-verordening) moet gericht zijn op een van de volgende doelstellingen:

a. verlaging van de productiekosten;

b. verbetering en omschakeling van de productie;

c. verhoging van de kwaliteit;

d. instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen inzake dierenwelzijn.

Subsidiabele kosten voor investeringen zijn:

1. de (ver)bouw of verbetering van onroerende goederen;

2. de koop of huurkoop van nieuwe machines en nieuw materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot maximaal de marktwaarde van de activa; andere kosten in verband met huurkoopcontract zijn geen in aanmerking komende uitgaven;

3. algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties tot maximaal 12% van de onder 1 en 2 bedoelde uitgaven. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen, e.d.) vallen hier niet onder. Op grond van artikel 19 van de Vrijstellingsverordening Landbouw is stapeling met andere subsidies niet toegestaan boven het in artikel 8.13, lid 2, genoemde subsidiepercentages voor investeringen. Het totale subsidiebedrag (ook uit andere regelingen) mag niet uitkomen boven het in dit artikel genoemde subsidiepercentage.

Stapeling is dus alleen mogelijk, indien het totale subsidiebedrag niet boven het genoemde percentage uitkomt.

Ter voldoening aan de voorschriften uit de (vrijstellings)verordening overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie ten behoeve van investeringen, in aanvulling op artikel 1.14, tevens de volgende documenten of informatie:

a. een beschrijving van de huidige situatie van de betrokken bedrijven;

b. een beschrijving van de beoogde structuurverbetering van de betrokken bedrijven na voltooiing van het plan;

c. een overzicht van de eventuele gevolgen van de structuurverbetering voor de personele bezetting;

d. een verklaring van een financierende derde, niet zijnde bloed- of aanverwant, in het geval de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd door deze derde geheel of ten dele zal worden gefinancierd. Hieruit dient de haalbaarheid van de gewenste investeringen ook in relatie tot de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf te blijken;

e. indien geen financieringsverklaring, zoals onder sub d wordt bedoeld, kan worden overgelegd, dient bij de aanvraag tot subsidieverlening een exploitatiebegroting te worden overgelegd over het boekjaar volgend op het jaar waarin de subsidieaanvraag plaatsvindt, alsmede een meerjarenbegroting over een periode van 5 jaar. Uit de exploitatiebegroting dient te blijken dat het eigen vermogen nadat de investering waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend, heeft plaatsgevonden, niet minder dan 15% van het totale vermogen uitmaakt. Gegevens waaruit blijkt dat het bedrijf waarvoor subsidie wordt aangevraagd gedurende de drie jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag, niet meer dan gedurende één jaar verlies heeft geleden.]

Noot
238

[Toelichting: Indien de subsidie niet past binnen het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling dan dient voor onderdeel 1 te worden voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EG) 1857/2006 Pb L 358/3 (landbouwvrijstelling) of enige andere vrijstellingsverordening. In de landbouwvrijstelling geldt bij gebruik van adviesdiensten (technische ondersteuning) artikel 15. Voor onderdeel 2 bij steun voor investeringen in landbouwbedrijven (artikel 4) geldt een maximum van 40%, waarbij de steun uitsluitend ten goede mag komen aan landbouwbedrijven die geen ondernemingen in moeilijkheden zijn, waarvan de exploitatie voldoet aan de geldende nationale en Europese minimumnormen op gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn. 

De ‘bewijslast’ voor genoemde zaken ligt bij de aanvrager. Die zal documenten moeten laten zien waaruit blijkt dat aan de criteria wordt voldaan.]

Noot
239

[Toelichting: De bepaling van de minimale bedrijfsomvang en de minimale omvang van de intensieve veehouderijtak wordt bepaald op basis van NGE’s. Deze wordt gebaseerd op structurele aanwezigheid van dieren.

In principe wordt bepaald aan de hand van de feitelijk aanwezige dieren in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Indicatoren voor de bepaling hiervan zijn de laatste meitelling, de vigerende milieuvergunning en het bij de subsidieaanvraag ingediende bedrijfsplan. Indien op basis van de indicatoren twijfel bestaat over de feitelijke omvang, kan aanvullende informatie worden opgevraagd bij de subsidieaanvrager.]

Noot
240

[Toelichting: Van bedrijven die in extensiveringsgebieden liggen, is vaak ook een deel van de grond in het Natuurgebiedsplan (gebaseerd op de provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer) begrensd als “nieuwe natuur”. Voor deze begrensde gronden is een aankooptitel. Als een substantieel deel van een grondgebonden bedrijf (> 50 % van de gronden) is begrensd als “nieuwe natuur” bestaat de mogelijkheid om het hele bedrijf (inclusief gebouwen) te kopen (DLG). In dit geval is het subsidiëren naar omvorming ongewenst, omdat dan de mogelijkheid bestaat dat het bedrijf eerst voor € 100.000,-- wordt gesubsidieerd voor omvorming, en bij eventuele verkoop daarna de nieuwe investering mee moet worden opgekocht. 

Voor bedrijven waarvan de bedrijfsoppervlakte (bedrijfsgebouwen en grond) meer dan 50% begrensd is als nieuwe natuur zijn er 3 mogelijkheden:

1. verkoop van grond en bedrijf (aankoopplicht DLG);

2. realisatie van nieuwe natuur door particulier natuurbeheer op de begrensde ‘nieuwe natuur’ (SN); hier is dan tevens subsidie voor omvorming mogelijk (grondgebonden en diversificatie);

3. geen realisatie van nieuwe natuur; hier is subsidie voor omvorming alleen mogelijk voor diversificatie en niet voor omvorming van grondgebonden landbouw.]

Noot
241

[Toelichting: In het Reconstructieplan Salland-Twente is vastgelegd dat in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van een toekomstgerichte intensieve veehouderij.

Hiervoor kan het het onder meer nodig zijn:

1. de inrichting van LOG’s te verbeteren;

2. de randvoorwaarden voor de duurzame ontwikkeling van de intensieve veehouderij en het LOG in brede zin te verbeteren.

Het voortouw voor de ontwikkeling van de LOG’s ligt bij gemeenten en bedrijfsleven. De provincie

stimuleert de duurzame ontwikkeling van LOG’s door de subsidiemogelijkheden voor:

1. het opstellen van LOG-ontwikkelingsplannen door gemeenten;

2. modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen (mestverwerking, afvalverwerking, enz.)

Het uiteindelijke ontwikkelingsplan moet voldoen aan een aantal eisen, zoals opgenomen in artikel 8.16, lid 3. Op de subsidiëring van uitvoeringsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 8.15, sub 2 (modernisering van landbouwbedrijven door investeringen in gemeenschappelijke voorzieningen), is de zogenaamde (vrijstellings)verordening Landbouw van toepassing. Voor de beschrijving van de consequenties hiervan voor de subsidieaanvraag en -verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij onderdeel ‘Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)’. ]

Noot
242

[Toelichting: Voor de grondgebonden landbouw is een goede ruimtelijke structuur van de landbouwbedrijven een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een duurzame en concurrerende landbouw. In dit kader richt het provinciaal beleid zich op de verbetering van de verkaveling (de omvang, ligging en de vorm van de kavels.

In kader van dit doel worden de volgende twee instrumenten ingezet:

1. wettelijke herverkaveling;

2. vrijwillige kavelruil (twee vormen: ‘losse’ ruil en planmatige ruil).

Voor het opstellen en uitvoeren van deze herverkavelingsprojecten kan subsidie worden verleend.

Op deze maatregel vindt cofinanciering vanuit POP 2, op basis van Verordening (EG) 1698/2005 Pb L 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 125 (http://provincie.overijssel.nl/beleid/economie/europaloket/pop_2007-2013) plaats. Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. Op de subsidieverlening voor ‘losse’ kavelruilprojecten is geen cofinanciering vanuit POP 2. De bovengenoemde EG-verordening is hierop niet van toepassing. In artikel 8.20 staan de maximale subsidiepercentages vermeld voor de onderscheidende instrumenten en voor de onderscheidende aanvragers c.q. eindbegunstigden. Voor niet-overheden kan ten hoogste 40$ van de subsidiabele kosten worden vergoed omdat deze kosten voor de Vrijstellingsverordening landbouw als investeringsmaatregelen moeten worden aangemerkt. Overigens mogen deze kosten wel volledig worden meegenomen ter bepaling van de omvang van de investeringskosten.

De redelijkheid van de door de aanvrager opgevoerde uitvoeringskosten van activiteiten zal worden beoordeeld aan de hand van de Notitie ‘Normkosten landbouw. Analyse van de kosten van herverkaveling voor de verbetering van de landbouwstructuur, IPO/LNV, mei 2006’.

Vrijwillige kavelruil zonder planmatig karakter is geregeld in de artikelen 85 tot en met 88 van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hiervoor in artikel 8.18, onder c van het Uitvoeringsbesluit Subsidie Overijssel 2007 (Ubs) een subsidiemogelijkheid gecreëerd.

Deze subsidiemogelijkheid uit het Ubs heeft tot doel op een snelle en goedkope wijze via een eenvoudige procedure op basis van vrijwilligheid tot een betere verkaveling te komen. Het gaat daarbij om kleinere projecten van administratieve aard. Een betere verkaveling moet in het belang zijn van landbouw al dan niet in samenhang met natuur of landschap.

Om voor deze subsidie in aanmerking te komen, moet een kavelruil minimaal voldoen aan enkele criteria. Deze zijn ontleend aan de artikelen 85 tot en met 88 van de WILG en artikel 8.18, onder c

van het Ubs. Deze criteria zijn:

• ten minste drie partijen dienen onroerende zaken in te brengen;

• ten minste twee partijen daarvan onroerende zaken krijgen toebedeeld; eventueel kan de derde partij volstaan met het bedingen van slechts een geldsom;

• er moet in elke kavelruil ruiling van grond plaatsvinden;

• de gronden waarvoor subsidie wordt gevraagd, liggen in de provincie Overijssel;

• de ruil moet leiden tot verbetering van de verkaveling van landbouwbedrijven (bijvoorbeeld afstandsverkorting, perceelsvergroting of perceelsvorm).

Conform artikel 85 van de WILG zijn koop-/verkooptransacties tussen eigenaren binnen een kavelruil mogelijk. De strekking van de wet is evenwel niet om bij koop-/verkooptransacties de notariskosten zonder meer te subsidiëren. Bij een kavelruilovereenkomst, waarin koop- en verkooptransacties zijn opgenomen die los staan van het ruilproces en die evengoed plaats kunnen vinden buiten kavelruil, zullen deze transacties niet gesubsidieerd worden. Van (grond)ruil is sprake wanneer een partij grond afstoot én terug krijgt. Alleen de kosten van de in de overeenkomst opgenomen ruilingen en transacties komen in aanmerking voor subsidiëring.

Het is gewenst bij kavelruil aanwezige natuurwaarden alsmede landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behouden. Daartoe moet bij het ruilen zoveel mogelijk rekening gehouden worden met bestaande topografische grenzen, zoals bijvoorbeeld sloten, structuurlijnen, kavelgrensbeplantingen en verschillen tussen hoog en laag. Het initiatief voor kavelruilen moet door de betrokken partijen zelf worden genomen.

De partijen stellen zelf een conceptovereenkomst op. In de overeenkomst zijn in ieder geval opgenomen een overzicht per deelnemer van inbreng en toedeling alsmede een kaart van de bestaande situatie (situatiekaart) en een kaart van de toekomstige situatie (kavelkaart). De conceptovereenkomst wordt toegezonden aan de door partijen aangewezen notaris, die deze beoordeelt en vóór de ondertekening kadastraal en hypothecair rechercheert en een titelonderzoek instelt. Na de ondertekening draagt de notaris zorg voor het inschrijven van de overeenkomst in de openbare registers. Door de inschrijving van de overeenkomst wordt de overeenkomst mede verbindend voor degenen die na de inschrijving onder bijzondere titel in de rechten van de eigenaren opvolgen (artikel 86 van de WILG).

Een kavelruil moet in beginsel uitsluitend bestaan uit gronden die geheel van eigenaar veranderen.

Indien in een kavelruilovereenkomst gedeeltelijke percelen worden ingebracht (en toegedeeld) dan

geldt de volgende procedure, zodat er uiteindelijk gehele percelen worden overgedragen. Deze

betreffende perceelsgedeelten worden op kaart aangegeven. In voorkomende gevallen draagt de

notaris zorg voor de aanvraag van perceelssplitsing bij het kadaster (meting en kadastrale toepassing van de door partijen overeengekomen nieuwe grenzen). Hierdoor worden in de akte uitsluitend gehele percelen ingebracht en toegedeeld en kan, indien van toepassing, de over- en ondermaat van de in de overeenkomst ingebrachte perceelsgedeelten worden bepaald en zo nodig verrekend. Indien de kavelruil gelegen is in een landinrichtingsproject respectievelijk een gebied waar planmatige vrijwillige kavelruil plaatsvindt moeten partijen in een vroegtijdig stadium overleg plegen met de desbetreffende commissie (landinrichtings-, voorbereidings- of uitvoeringscommissie), respectievelijk de verantwoordelijke voor de planmatige vrijwillige kavelruil om instemming van deze commissie te verkrijgen.

De overeenkomst moet aan de eisen voldoen uit de AMvB ex artikel 88 van de WILG.

De bij de ruilovereenkomst betrokken partijen kunnen (gezamenlijk) een aanvraag voor subsidie indienen bij de Dienst Landelijk gebied.

Deze betrokkenen kunnen eventueel de betreffende notaris machtigen om een subsidieaanvraag in te dienen.

De volgende notariële kosten worden vergoed:

a. het verstrekken van kadastrale en hypothecaire informatie door het kadaster aan de notaris ten behoeve van kavelruilovereenkomst en –akte;

b. het opstellen van de kavelruilovereenkomst en –akte en het inschrijven ervan in de openbare registers;

c. (eventuele) perceelssplitsingen die in de overeenkomst zijn opgenomen en voorzover door de notaris aangevraagd. ]

Noot
243

[Toelichting:  Deze subsidieparagraaf biedt een basis voor de subsidieverlening voor de verplaatsing van bedrijven. Verplaatsing van landbouwbedrijven worden gestimuleerd ten behoeve van de realisatie van provinciale doelen natuur, recreatie, water of landschap en de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw. De provincie verwerft gronden voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Daarbij streeft de provincie ernaar om in zoveel mogelijk situaties op vrijwillige basis gronden te verwerven op een zodanige wijze dat daarvan geen marktverstorende werking uitgaat. Op grond van deze subsidiebepalingen kan een extra stimulans gegeven worden aan vrijwillige verplaatsing van bedrijven ten behoeve van de grondverwerving voor de realisatie van bovengenoemde provinciale doelen, zodat inzet van het onteigeningsinstrumentarium zo min mogelijk nodig is. Subsidie is mogelijk in heel Overijssel, met uitzondering van het zogenaamde NURG-gebied (Nadere Uitwerking Rivierengebied). De grondverwerving in het NURG-gebied is een verantwoordelijkheid van het Rijk (artikel 8.23, lid 2). 

Subsidie kan worden verleend:

a. bij aankoop in een bij het besluit gevoegd aangewezen gebied of

b. bij levering van EHS-grond wanneer de gronden zijn gelegen buiten de aangewezen gebieden.

Een belangrijke voorwaarde voor subsidie voor verplaatsing van een landbouwbedrijf is dat:

  • 1alle bij het bedrijf behorende grond, die in eigendom is, aan BBL wordt overgedragen of
  • 2in geval van hervestiging in herverkavelingsprojecten de grond, die in eigendom is, wordt ingebracht in een overeenkomst:

o tussen de aanvrager en de landinrichtingscommissie (op grond van de Landinrichtingswet) of

o tussen de aanvrager en Gedeputeerde Staten (Reconstructiewet of vanaf 1 januari 2007 Wet Inrichting Landelijk Gebied) inzake inbreng en toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling, of

  • 1de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf verklaart bij de aanvraag, dat de bijbehorende grond of een overeenkomstige oppervlakte (als onderdeel van een inrichtingsplan voor het gebied of ten behoeve van de EHS) zodanig wordt ingericht, dat de provinciale doelen worden gerealiseerd. Deze bepaling is met name bedoeld voor pachtsituaties (duurzaam gebruiksrecht), waarbij de pachter verplaatst naar een andere locatie en de eigenaar/verpachter de grond onttrekt aan landbouwkundig gebruik en zal gaan inrichten overeenkomstig het beoogde provinciaal doel, bijvoorbeeld als natuurgebied. Hiervoor moet de eigenaar een verklaring bij de subsidieaanvraag overleggen, waarbij de eigenaar zich verplicht de vrijkomende landbouwgrond in te richten ten behoeve van de realisatie van het beoogde provinciale doel op gebied van natuur, recreatie, water, landschap en of de verbetering van de ruimtelijke structuur.

Het toepassen van een ondergrens van 10 ha te leveren bedrijfsgrond, of buiten de aangewezen gebieden te leveren EHS-grond, is bepaald zodat de bijdrage aan de provinciale doelen in enige verhouding staat met de geleverde grond. Op grond van artikel 8.23, lid 7, kunnen Gedeputeerde Staten hier in bijzondere gevallen van afwijken. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een klein bedrijf een schakelfunctie vervult tussen natuurgebieden.

Subsidie voor verplaatsing heeft alleen betrekking op hele landbouwbedrijven, en is niet bedoeld voor gedeelten, aangezien dat splitsing van bedrijven tot gevolg zou hebben.

Op grond van artikel 8.23, lid 10, kunnen Gedeputeerde Staten ook hier in bijzondere gevallen van afwijken doordat een bedrijf verplaatst naar een veldkavel van dat bedrijf, waarbij er geen belang is om dat veldkavel door BBL te laten verwerven. Voorop staat hierbij dat de grond, die in die laatstgenoemde situatie geen deel van de koopovereenkomst zal gaan uitmaken, niet van belang is voor de realisatie van het provinciaal doel waarvoor subsidie wordt verleend. Indien dit aan de orde is, wordt de subsidie naar evenredigheid van de aan BBL over te dragen grond, als percentage van de totale grondoppervlakte van het te verplaatsen bedrijf, berekend.

Een andere voorwaarde voor verplaatsing op grond van het vijfde lid van artikel 8.23 is dat de hervestiging van een volwaardig bedrijf moet plaatsvinden binnen 24 maanden na de koopovereenkomst als bedoeld in het tweede lid van artikel 8.23, op een voor landbouwdoeleinden aangewezen duurzame locatie.

Voor de toepassing van de regeling stelt de provincie jaarlijks een subsidieplafond vast.

  • 1Indien eigendom gelegen is in een aangewezen gebied en er onvoldoende ruilgrond in het gebied is aangekocht wordt subsidie toegewezen. Ook derde partijen, zoals waterschappen en gemeenten, kunnen in een gebied middelen ter beschikking stellen ten behoeve van deze regeling. In principe worden alle kosten voor de bedrijfsverplaatsing, naar rato doorberekend aan de (semi)overheid die de grond geleverd krijgt.
  • 2Buiten een aangewezen gebied kan subsidie worden toegekend op basis van het aantal ha gerea-liseerde Ecologische Hoofdstructuur. Dit kan door verkoop of een door aanvrager(s) in te dienen ruilverkavelingsvoorstel waardoor EHS gegarandeerd kan worden gerealiseerd.

Binnen het subsidieplafond kan een ieder die daarvoor in aanmerking denkt te kunnen komen een aanvraag indienen. Afhandeling gebeurt op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvraag. Aanvragen die in een jaar niet kunnen worden gehonoreerd, kunnen als de aanvrager dat wil meelopen in een volgend jaar en zijn dan de eerst ingediende aanvragen.

Voor een volwaardig bedrijf geldt een ondergrens van 50 NGE, te bepalen aan de hand van de meitelling zoals die wordt uitgevoerd door het Landbouw-Economisch Instituut. De subsidie voor verplaatsing vormt een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de verplaatsing van het bedrijf.

1. De subsidie voor verplaatsing vanuit een aangewezen gebied bestaat uit 2 onderdelen, namelijk:

a. 100% van de daadwerkelijke gemaakte verplaatsingskosten tot een maximum van € 100.000,--;

b. maximaal 40% van het verschil tussen de investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie en de door DLG getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie, waarbij € 10.000,-- per geleverde ha (ruil)grond wordt toegekend tot een maximum van € 300.000,--. In de dekking moet worden voorzien door middel van het subsidieplafond.

2. De subsidie voor aanvragen buiten een aangewezen gebied wordt alleen verstrekt als een bedrijf door verplaatsing meer dan 10 ha Ecologische Hoofdstructuur realiseert. Per gerealiseerde ha EHS wordt € 10.000,-- subsidie verstrekt.

3. Indien verplaatsing plaatsvindt binnen een kavelruilgebied is de maximale subsidie conform de leden a en b € 130.000,--.

Als verplaatsingskosten (onder a) worden aangemerkt:

  • 1de advieskosten in verband met verplaatsing (zoals bijvoorbeeld kosten van makelaar en accountant);
  • 2feitelijke verplaatsingskosten (zoals kosten van verhuizen van bedrijfsmiddelen en dieren naar de hervestigingslocatie);
  • 3notaris- en kadasterkosten;
  • 4overdrachtsbelasting die in verband met hervestiging is verschuldigd;
  • 5algemene (advies)kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies; die verband houden met de hervestiging op de nieuwe locatie. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) vallen hier niet onder.

Investeringskosten op de hervestigingslocatie (onder b), buiten het huidige landinrichtings-, herverkavelings- of natuurontwikkelingsgebied, betreffen:

  • 1investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie;
  • 2sloopkosten van niet bruikbare bedrijfsgebouwen op de hervestigingslocatie.

Er wordt geen subsidie verleend op grond van deze subsidiebepalingen indien de aanvrager gebruik heeft gemaakt van het provinciale Beleidskader Rood voor Rood, indien aanvrager voor hetzelfde onderdeel daaruit financiële middelen verkrijgt. Ook wordt geen subsidie verleend op grond van deze subsidiebepalingen indien de aanvrager gebruikmaakt van het uitvoeringskader Nieuwe Landgoederen of de Beleidsregel Intensieve Veehouderijen Overijssel 2005 of indien de aanvrager een volledige wettelijke of vrijwillige schadeloosstelling heeft ontvangen voor de betreffende bedrijfsgebouwen en bijbehorende gronden.

De subsidie (inclusief die op grond van andere regelingen zijn of worden verleend) en het aankoopbedrag gezamenlijk mogen op grond van het vijfde lid van artikel 8.24 niet meer bedragen dan de hoogte van een volledige schadeloosstelling. Dit bedrag kan door taxatie door een onafhankelijk beëdigd taxateur worden vastgesteld. Op deze manier wordt voorkomen dat een aanvrager meer subsidie of vergoedingen kan krijgen dan de werkelijke kosten die hij maakt voor de hervestiging van het bedrijf. De subsidie voor hervestiging op grond van deze regeling betreft immers, zoals hiervoor aangegeven, een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van de hervestiging van het bedrijf. Deze subsidiemogelijkheid is bij de Europese Commissie gemeld onder artikel 6 van de zogenaamde (Vrijstellings)verordening Landbouw. ]

Noot
244

[Toelichting: De Overijsselse landbouw kan zijn internationale concurrentiepositie in West-Europa en mondiaal alleen behouden en versterken door continu te innoveren op het gebied van producten, productiewijzen en productiemiddelen om zo betere producten te maken en/of de productiekosten te verlagen. Innovaties kunnen ook gericht zijn op het verlagen van de milieudruk van de landbouw en/of het inspelen op maatschappelijke wensen en eisen ten aanzien van landbouwproducten en productiewijzen. Veel innovaties zullen waarschijnlijk een combinatie van zowel concurrentieversterking als verduurzaming in zich hebben.

Voor het oppakken van deze innovatieopgaven is samenwerking tussen de betrokken partijen in ketens en gebieden en kennisinstellingen belangrijk. In de praktijk blijkt het dat samenwerking tussen keten- en gebiedspartijen en kennisinstellingen en de andere genoemde partijen, zeker als het om nieuwe ontwikkelingen gaat, niet altijd gemakkelijk van de grond komt. In ons beleid geven wij speciale aandacht aan het versterken van deze samenwerking. In dit kader streven wij ernaar om in samenwerking met het landbouwbedrijfsleven, ketenpartijen en kennisinstellingen een innovatieagenda met bijbehorend uitvoeringsprogramma voor het agrocluster opstellen.

In de uitvoering richten wij ons vooral op de volgende punten:

1. de vorming en professionalisering van clusters, ketens en netwerken van bedrijven gericht op innovatie, kennisontwikkeling en kennisspreiding in het agrocluster;

2. gebruik van adviesdiensten en/of kennisinstellingen door (een) landbouwondernemer(s) voor een op innovatie gericht project;

3. het stimuleren van samenwerkingsproject van landbouwondernemers of van (een) landbouwondernemer(s) met andere partners (keten- en/of gebiedspartijen) en/of kennisinstellingen, gericht op product-, proces- en systeeminnovaties in de landbouw en het agrocluster.

Subsidiemogelijkheden zijn er voor:

1. activiteiten gericht op het versterken van het innovatieve vermogen van de agrarische bedrijven en samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven en andere bedrijven;

2. samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling van nieuwe producten, productiewijzen en/of technologieën.

Op de subsidieverlening is de zogenaamde (vrijstellings)verordening Landbouw van toepassing.

Met betrekking tot subsidieonderdeel 2 is artikel 4 van de genoemde vrijstellingsverordening van toepassing. Voor de beschrijving van de consequenties hiervan voor de subsidieaanvraag en -verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij onderdeel ‘Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)’.

Er wordt 2 keer per jaar een tender georganiseerd, namelijk rond 1 april en 1 oktober.

De subsidieaanvragen zullen worden voorgelegd aan een externe adviescommissie om het innovatieve en kansrijke aspect te beoordelen. De meest innovatieve en kansrijke aanvragen zullen worden gehonoreerd.]

Noot
245

[Toelichting: Toekomstgericht ondernemerschap is een belangrijke voorwaarde voor de succesvolle ontwikkeling van landbouwondernemingen. Meer dan in het verleden zal ondernemerschap de komende jaren

voor Nederland de bepalende succesfactor zijn voor ondernemingen in de landbouw, voedsel en bosbouw om zich aan te (kunnen) passen aan de wensen en eisen van markt, samenleving en overheid (bijvoorbeeld nieuwe overheidsregels en -normen inzake milieu, waterbeheer, veterinaire

en sanitaire eisen, fytosanitaire eisen, dierenwelzijn; veranderingen in de vraag naar producten) en ontwikkelingen in de fysieke, sociale en technische omgeving (bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen, veranderende managementopvattingen, veranderingen in de waterhuishouding, veranderingen van functies in de omgeving van de onderneming). De relatief hoge productiekosten in Overijssel maken het nodig om, op individuele ondernemingen en in samenwerkingsverbanden, enerzijds mogelijkheden die er zijn om efficiënter te werken te benutten en anderzijds producten en productiewijzen op ondernemingen te ontwikkelen en introduceren die meerwaarde (economisch,

ecologisch en/of sociaal) opleveren. Dit kan op individuele ondernemingen, maar ook in samenwerking met anderen. Dit vereist een hoog niveau van inzicht, kennis en vaardigheden van ondernemers.

Het aanpassen aan veranderende wensen en eisen en nieuwe ontwikkelingen vereist van mensen werkzaam in de landbouw en bosbouw dat zij zich met enige regelmaat laten voorlichten en bijscholen, en dat zij kennis nemen van nieuwe ontwikkelingen en wat dat betekent dan wel kan gaan betekenen voor hun bedrijf.

De provincie wil de ontwikkeling van het ondernemerschap in de landbouw steunen. Hierbij richt de provincie zich op

1. projecten gericht op het opstellen van toekomstgerichte bedrijfsplannen voor landbouwondernemers;

2. (samenwerkings)projecten gericht op investeringen in duurzaamheid van de leefomgeving. Dit moet gaan om investeringen die verder gaan dan wettelijk vereist is of vooruitlopen op nieuwe wetgeving;

3. diversificatie naar niet agrarische activiteiten.

De versterking van ondernemerschap betreft zowel de gangbare landbouw, de verbrede landbouw (zoals agrotoerisme, duurzame energie, landbouw en zorg) en de biologische landbouw.

Om voor subsidie in aanmerking te komen moet het landbouwbedrijf een minimale bedrijfsgrootte

van 40 NGE hebben. Op de subsidieverlening voor de genoemde subsidiemogelijkheden 1 en 2 is de zogenaamde Vrijstellingsverordening Landbouw van toepassing.

Met betrekking tot subsidiemogelijkheid 2 (investeringen in landbouwbedrijven) is artikel 4 van de genoemde vrijstellingsverordening van toepassing. Dit heeft de volgende consequenties voor de subsidieaanvraag en -verlening. De investering moet gericht zijn op een van de volgende doelstellingen:

a. het beschermen en het verbeteren van het milieu die verder gaan dan wat wettelijk vereist is;

b. het beschermen en verbeteren van het dierenwelzijn;

c. de verhoging van de toegevoegde waarde van de agrarische productie.

Voor de beschrijving van de overige consequenties hiervan voor de subsidieaanvraag en –verlening, wordt verwezen naar uitvoerige toelichting hierop, die is opgenomen bij onderdeel ‘Omvorming van intensieve veehouderijbedrijven (pMJP 1.1.2)’.

Op grond van artikel 19 van de bovengenoemde vrijstellingsverordening is stapeling met andere subsidies niet toegestaan boven het in artikel 8.34, lid 2, genoemde subsidiepercentage van 40% voor investeringen. Het totale subsidiebedrag (ook uit andere regelingen) mag niet uitkomen boven het in dit artikel genoemde subsidiepercentage. In artikel 8.34, lid 3, is stapeling boven het genoemde maximum van € 100.000,-- uitgesloten. Bij samenloop met andere subsidiemogelijkheden uit subparagraaf 8.21 (vrijkomende agrarische bebouwing) mag het maximaal genoemde subsidiebedrag van € 100.000,-- niet worden overschreden.

De subsidiemogelijkheid ‘Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten’ wordt gecofinancierd vanuit POP 2, op basis van Verordening (EG) 1698/2005 Pb L 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 311 (http://provincie.overijssel.nl/beleid/economie/europaloket/pop_2007-2013). Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. ]

Noot
246

[Toelichting: In september 2006 heeft de provincie een eenmalige tender uitgeschreven waarbij gegadigden zijn uitgenodigd om met ambitieuze voorstellen te komen voor pilot projecten voor de toepassing van agrobiodiversiteit en duurzame landbouw in Overijssel door:

• het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, mineralen en energie;

• het sluiten van kringlopen van mineralen;

• het bevorderen van duurzaam bodemgebruik;

• een toename van de genetische verscheidenheid;

• het gebruik van duurzaam geproduceerde grondstoffen;

• het hergebruiken van reststoffen;

• het bijdragen aan een vergroening van de economie (biobased economy). 

Specifiek voor agrobiodiversiteit moeten de projectvoorstellen voldoen aan de volgende criteria:

• de projectvoorstellen bevatten een heldere omschrijving van de te behalen milieukwaliteit, waarbij wordt aangegeven op welke wijze agrobiodiversiteitsmaatregelen worden ingezet;

• de pilots die uit de projectvoorstellen voortkomen moeten vernieuwend zijn ten opzichte van voorgaande pilots en zijn bottum-up opgezet;

• kennisontwikkeling en kennisverspreiding maakt een belangrijk onderdeel uit van de voorstellen en is gericht op agrarische ondernemers, onderzoekers, adviseurs, docenten en beleidsmedewerkers;

• de monitoring van de te realiseren milieukwaliteit en daarbij wordt ook inzicht gegeven in de maatschappelijke kosten en baten.

Het samenwerken met andere (maatschappelijk) organisaties verdient sterk de voorkeur. ]

Noot
247

[Toelichting: De biologische landbouw heeft een belangrijke voortrekkersrol voor de verduurzaming van de gehele landbouw. De biologische landbouw versterkt landschapswaarden en leidt vaak tot functionele verweving van landbouw, natuur en landschap. Dit biedt kansen voor de ontwikkeling van duurzame landbouw in kwetsbare gebieden. Om deze redenen willen wij de ontwikkeling van de biologische landbouw ondersteunen. Daarvoor hebben wij het plan van aanpak ‘Biologische landbouw 2005-2007' opgesteld. Wij richten ons hierbij vooral op het grootste knelpunt: de verbetering van de afzet.

De subsidiemogelijkheden zijn voor:

1. samenwerkingsprojecten van agrarische ondernemers en ketenpartijen;

2. algemene promotie van biologische producten.

Het subsidiepercentage bedraagt maximaal 70% van de subsidiabele kosten (o.a. kosten voor advies).

De eindbegunstigden zijn bij deze subsidiebepalingen niet eenduidig. Vaak zal de eindbegunsigde een onderneming zijn. Bij de beoordeling van deze subsidieaanvragen wordt met name rekening gehouden met de (Europese) ‘De minimis'-regeling.

Indien de eindbegunstigde een landbouwonderneming is, is artikel 15 van de (vrijstellings)verordening Landbouw van toepassing. 

Op grond van artikel 15 van de genoemde vrijstellingsverordening geldt de beperking voor technische ondersteuning dat de in een driejarige periode toegekende subsidie niet meer dan € 100.000,-- per eindbegunstigde mag bedragen. Dit maximum moet ook bij stapeling van subsidies in acht worden genomen.]

Noot
248

[Toelichting: De algemene lijn is dat er subsidie beschikbaar is voor de aankoop van nieuwe natuur. Via het Programma Beheer (Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel) is een subsidiemogelijkheid gecreëerd voor particulieren die grond willen verwerven en beheren indien deze gronden in de provinciale natuurgebiedsplannen zijn begrensd als nieuwe natuur. Deze paragraaf heeft betrekking op de verwerving van grond door de particulier terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. Dit zijn Landschap Overijssel en de Vereniging Natuurmonumenten. Voorwaarde is dat de grond gelegen moet zijn in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en de grond moet zijn begrensd als nieuwe natuur in de natuurgebiedsplannen.

Gegadigdenkaart

In de Gegadigdenkaart zijn de invloedssferen van de natuurbeschermingsorganisaties Vereniging Natuurmonumenten, Landschap Overijssel en Staatsbosbeheer in Overijssel weergegeven. Deze kaart is bepalend voor welke natuurbeschermingsorganisatie een perceel grond, dat op de markt wordt aangeboden, aan zal gaan kopen.

De Gegadigdenkaart is van belang bij de beoordeling of de subsidieaanvrager als eerste in aanmerking komt voor aankoop van de betreffende grond. Als gevolg van belangrijke wijzigingen die ten behoeve van ruimere mogelijkheden voor particulier beheer worden doorgevoerd, kunnen

Gedeputeerde Staten wijzigingen op deze kaart aanbrengen.

De subsidie bedraagt maximaal 100% van de verwervingskosten en eventueel de vergoeding van de kosten voor beëindiging van pachtovereenkomsten.

Indien er pachtgrond wordt verworven moet de pacht die op deze grond rust binnen een periode van drie jaar zijn beëindigd. Indien hier niet aan wordt voldaan, zal de gehele subsidie voor de verwerving van desbetreffende grond (dus ook de verwervingssubsidie) moeten worden terugbetaald.

In artikel 8.42 is aangegeven welke kosten subsidiabel zijn.

Niet subsidiabel zijn de aankoopkosten van productiequota.]

Noot
249

[Toelichting: In het kader van de Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel worden in natuurgebiedsplannen natuurgebieden aangewezen.

Afhankelijk van het te realiseren natuurdoel moet de aangekochte cultuurgrond ingericht worden. Inrichting is vaak pas mogelijk als samenhangende gebieden zijn aangekocht.

Subsidie voor inrichting van deze gebieden is in eerste instantie op grond van de genoemde Subsidieregeling Natuurbeheer Overijssel mogelijk. Voor die situaties, waarbij op grond van deze subsidieregeling geen subsidie mogelijk is, fungeren de betreffende subsidiebepalingen als een vangnet voor inrichting. Staatsbosbeheer valt niet onder de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel). Deze organisatie kan een beroep doen op de onderhavige subsidiebepalingen.

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet het gaan om gronden die als nieuwe natuur zijn begrensd in het Natuurgebiedsplan Overijssel en/of de aangrenzende bestaande natuurgebieden waar in samenhang met de nieuwe natuurgebieden inrichtingsmaatregelen nodig zijn om de beoogde natuurdoelen te kunnen bereiken. Vereiste daarbij is tevens dat de gronden binnen de Ecologische Hoofdstructuur c.q. binnen de Robuuste Verbindingszones, zijn gelegen.

Op grond van artikel 8.47, lid 1, bedraagt de subsidie maximaal 100% van de subsidiabele kosten. In lid 2 van dat artikel is aangegeven welke kosten tot de subsidiabele kosten worden gerekend. Onder inrichtingskosten worden ook inpassingmaatregelen ten behoeve van de landbouw gerekend.

De redelijkheid van de door de aanvrager opgevoerde inrichtingskosten zal worden beoordeeld aan de hand van de normkosten, die voor inrichten EHS zijn opgesteld. Bij de inrichting van de gebieden wordt rekening gehouden met de normkosten (prijspeil 2004) zoals die per klassen zijn vastgesteld.

Voor de inrichting van nieuwe natuur in deze toplijstgebieden is € 2.500,-- per hectare extra beschikbaar voor hydrologische inrichtingsmaatregelen, bovenop de eerdergenoemde maximaal subsidiabele kosten. Dit wordt gecofinancierd vanuit POP 2, op basis van Verordening (EG) 1698/2005 Pb L 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 216 (http://provincie.overijssel.nl/beleid/economie/europaloket/pop_2007-2013). Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing.

Tabel

klasse ;  natuurdoelen (overeenkomstig    vigerende Natuurgebiedsplan Overijssel) ;  maximaal subsidiabele kosten per ha (in €);

 1;  1, 10, 11, 12, 13, 17, 24, 25 ;  4.900;

 2;  5a, 5b, 5c, 9b, 23 ;  7.400;

 3;  3, 6, 9a, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 26, 27 ;  10.200;

 4;  2, 4, 7a, 7b, 8  ;  24.000;

Voor de kwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur is het oplossen van verdroging en vermindering van de ammoniakdepositie belangrijk. Het onderzoek naar milieutekorten binnen de EHS toont aan dat circa 60% van het verdroogde areaal in de Natura 2000 gebieden binnen de EHS ligt. Omdat niet alles tegelijk kan worden gerealiseerd heeft verdrogingsbestrijding in de Natura 2000 gebieden binnen de EHS de voorkeur. Er is een nadere prioritering van deze gebieden gemaakt. Deze gebieden vormen de zogenaamde TOP-lijstgebieden. Deze is opgenomen in het pMJP. ]

Noot
250

[Toelichting: Het soortenbeleid is een zelfstandig onderdeel binnen het algemene natuurbeleid. Naast de instrumenten van de gebieds- ofwel ecosysteembenadering zijn specifieke soortgerichte maatregelen noodzakelijk. Voor het onderdeel soortenbescherming hebben de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, de provincies en de soortenbeschermende organisaties in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid (MJP) 2000-2004 aangegeven hoe zij gezamenlijk uitvoering zullen geven aan het soortenbeleid in de periode 2000-2004. Inmiddels is deze periode verlengd tot en met 2006. Door de gezamenlijke aanpak wordt beoogd te komen tot een goed evenwicht en goede afstemming van landelijke en provinciale activiteiten. Daarnaast is het doel die maatregelen te treffen voor de soorten waarvoor de situatie op het moment het meest urgent is. Op basis van het DI-akkoord 1996 en de Bestuursovereenkomst IPO/LNV/VROM worden de bij het uitvoeringsprogramma behorende financiële middelen door het Rijk aan de provincie overgemaakt. Daarbij schenkt de provincie in haar beleid ook zelf aandacht aan provinciaal bedreigde soorten en stelt zij hiertoe financiële middelen beschikbaar. Op grond van haar eigen begroting zet de provincie ook zelf provinciale middelen in. Voornoemde geldstromen worden voor een deel (50%) via de provinciale begroting als subsidie naar de betrokken partijen weggezet en een deel als opdracht (50%).

Er wordt enkel subsidie verleend voor activiteiten die staan opgenomen in het Meerjarenprogramma Soortenbeleid 2000-2004 en voor soorten die zijn aangemerkt als provinciale aandachtssoort (Nota Natuur en Landschap). Op deze wijze wordt de gebundelde bijdrage van de bij het soortenbeleid betrokken partijen gewaarborgd en wordt versnippering van inspanningen voorkomen. De regeling staat open voor aanvragen voor iedereen. In de praktijk zullen vooral ondernemingen of overheden eindbegunstigden zijn. Natuur- en terreinbeherende organisaties vallen ook onder het overheidsbegrip. Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de (Europese) ‘De minimis'-regeling.

Voor landbouwondernemingen wordt bij de beoordeling rekening gehouden met de (Europese) ‘de minimis'-regeling voor landbouw en visserij van de Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004. Subsidie kan worden verleend ten behoeve van een landbouwonderneming waarvoor op grond van andere niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 3.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend. Voor zover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 3.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld.

Aanvragen beneden de € 500,-- worden niet behandeld: de kosten die met de behandeling zijn gemoeid staan niet in verhouding tot het bedrag waarvoor subsidie wordt verleend. Met het hanteren van deze ondergrens wordt afgezien van het heffen van leges.

Een aantal kostencategorieën is uitgesloten van subsidiëring, de zogenaamde niet subsidiabele kosten, die zijn opgenomen in artikel 8.51, lid 2 van dit besluit. Voor zover deze kosten onderdeel uitmaken van de aanvraag worden ze bij de eventuele subsidieverlening buiten beschouwing gelaten. ]

Noot
251

[Toelichting: Het gaat niet goed met de weidevogelstand. Met name de grutto gaat sterk achteruit. Vooral in de kuikenfase is deze soort erg kwetsbaar voor maaien. Daarnaast worden vaak grote oppervlaktes in één keer gemaaid, waardoor gruttokuikens geen dekking tegen predatoren (lang gras) en voedsel (insecten zitten in het lange gras) meer kunnen vinden. Hierdoor worden veel te weinig grutto's vliegvlug. Plaatselijk speelt daarbij ook predatie een belangrijke rol. Voor de grutto heeft Nederland een internationale verantwoordelijkheid. In het Actieplan ‘Boeren met weidevogels' heeft de provincie Overijssel in 2003 aangegeven in te willen zetten op extra maatregelen om de weidevogelstand te verbeteren, met name voor kwetsbare soorten als grutto en tureluur. Het weidevogelbeheer kent diverse pijlers. Een daarvan is de Natuurproductiebetaling. Dat is een vergoeding voor daadwerkelijk uitgekomen legsels van bedreigde weidevogels. Het gaat om de grutto, tureluur, wulp, slobeend, zomertaling, watersnip en kemphaan. De vergoeding van € 70,-- wordt uitgekeerd voor de extra inspanning die de ondernemer moet verrichten voor het beschermen van het legsel. Boeren die de legselbescherming combineren met een beheerovereenkomst ontvangen € 100,-- per succesvol legsel.

Uit onderzoek komt naar voren dat actieve bescherming van de weidevogelnesten leidt tot een beter broedresultaat. Het blijkt dat bij bescherming 30% meer legsels succesvol uitkomen. Steun aan de weidevogels is zeer urgent vanwege afname van aantallen in het agrarisch gebied en ook in de natuurgebieden.

Eén andere maatregel is het project Koplopers weidevogelboeren. In dit project worden extra maatregelen voor weidevogels mogelijk gemaakt. Grondgebruikers kunnen subsidie aanvragen indien zij extra maatregelen treffen ter verbetering van biotoop, broedsucces en kuikenoverleving van weidevogels.

Deze maatregelen zijn vooral gericht op het verhogen van de kuikenoverleving. Dit project werd in 2005 opgestart en gefinancierd door de provincie (€ 100.000,--) en vanuit een fonds (€ 430.000,-- voor 10 jaar), dat door Rijkswaterstaat beschikbaar is gesteld voor extra maatregelen voor weidevogels ter compensatie van de aanleg van de N 50.

In Overijssel zijn de gebieden, waar nog relatief veel kritische soorten weidevogels (o.a. grutto, tureluur) voorkomen, op grond van het Programma Beheer begrensd als beheersgebied of nieuwe natuur voor weidevogels. Het accent ligt hier op het IJsseldeltagebied en Noordwest-Overijssel. Daarnaast liggen er verspreid in Salland en Twente een aantal beheersgebieden voor weidevogels. Dit betekent dat hier subsidies mogelijk zijn voor weidevogels volgens de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel) of de Subsidieregeling Natuurbeheer (Overijssel). Dit levert tot nog toe  onvoldoende resultaat op. De weidevogelstand gaat nog steeds hard achteruit. Daarom willen we komen tot meer maatwerk en extra maatregelen voor behoud van de weidevogelstand. Deze maatregelen voor weidevogels willen we uitvoeren bij die boeren die nu door veel inzet nog hoge dichtheden aan weidevogels, en m.n. grutto's, op hun bedrijf hebben (‘de koplopers in het gebied'). Hier zullen aanvullende maatregelen het meeste rendement opleveren.

De aanvullende maatregelen zullen m.n. gericht zijn op het verhogen van het broedsucces en de kuikenoverleving (o.a. strokenbeheer, mozaïekbeheer). We maken daarbij gebruik van de ervaringen van het landelijk project ‘Nederland - Gruttoland'. In het project ‘Nederland-Gruttoland' is ervaring opgedaan met aanvullende maatregelen voor weidevogels (m.n. de grutto) bij een aantal boeren (53) in 6 clusters (Agrarische Natuurverenigingen) verspreid over Nederland (totaal 1.600 hectare). Op basis van deze ervaringen én eigen ervaringen is het Koploperproject uitgewerkt in een aantal maatregelen dat sterk gericht is op het verhogen van de kuikenoverleving. Door een gezamenlijke aanpak, meer maatwerk en aanvullende maatregelen voor weidevogels (mozaïekbeheer) moet dit resulteren in een hogere reproductie (meer vliegvlugge weidevogelkuikens) en een toename van de weidevogelstand met 25% in 5 jaar bij de deelnemende bedrijven. Tevens geldt het als een voorbeeldfunctie voor andere gebieden. Deze regeling is als experiment opgezet. We streven er naar om de uitvoering van het project in de loop der jaren over te dragen aan bestaande of nog op te richten samenwerkingsverbanden van agrariërs in het gebied, waarbij de provincie meer een sturende en ondersteunende rol gaat spelen.

De maatregelen voor bescherming van weidevogels passen binnen de systematiek van de Catalogus Groen-Blauwe Diensten. Deze catalogus geeft inzicht in welke maatregelen en welke vergoedingen zijn toegestaan binnen de communautaire richtsnoeren voor staatssteun. ]

Noot
252

[Toelichting: In dit artikel zijn de grondslagen voor de subsidie neergelegd. Het betreft maximum subsidiebedragen per activiteit per hectare. De maatregelen zijn sterk gericht op het verbeteren van de kuikenoverleving (van uitkomen van legsel tot vliegvlugge kuikens).]

Noot
253

[Toelichting: De vluchtstroken worden daar neergelegd waar de meeste nesten van kritische weidevogels zijn gevonden en/of de meeste paren met kuikens aanwezig zijn. Om deze stroken goed te laten functioneren is een minimummaat van 10 m bij 50 m opgenomen. Voor de doelmatigheid voor het weidevogelbeheer (laagste kosten, meeste rendement) is gekozen voor een maximumoppervlakte van 1 hectare, zodat meerdere stroken op het bedrijf worden neergelegd. De stroken zijn specifiek gericht op het vergroten van de kuikenoverleving. Gruttokuikens, en in mindere mate kuikens van tureluur en wulp blijven in het lange gras. M.n. kuikens, die niet net uit het ei zijn, hebben bij de huidige maaiapparatuur en het tempo van maaien nauwelijks kans te overleven. De meeste nesten van grutto, tureluur en wulp komen doorgaans uit in de periode 5 tot 15 mei. Daarom is gekozen om de stroken minimaal 2 weken later te laten maaien en niet eerder dan 22 mei. Als de stroken 2 weken later gemaaid worden dan de rest van het perceel, is er doorgaans in de rest van het perceel weer voldoende gras om dekking te vinden. De vergoeding is alleen gebaseerd op het verlies aan opbrengst (m.n. de kwaliteit loopt achteruit), en dat deze stroken weer apart moeten worden gemaaid, verwerkt en ingekuild. Deze kosten kunnen nog hoger oplopen als hier een loonbedrijf voor wordt ingeschakeld. Noem je hier bewust geen vergoeding (i.t.t. Natuurproductiebetaling).]

Noot
254

[Toelichting: De voorbeweidingspakketten zijn er eveneens op gericht op, dat in de periode van 5 mei tot 15 juni er percelen aanwezig zijn met langer gras, waarin kuikens van grutto, wulp en tureluur kunnen overleven. Daarnaast worden deze percelen zo ook geschikt gemaakt voor (her)vestiging van kritische soorten. Voorbeweiding met schapen leidt tot een kort afgevreten grasmat zonder structuur, vandaar dat hier een extra beperking (2 weken eerder de schapen er uit) is opgenomen. De beperkingen leiden tot een afname in opbrengst en beperkingen in de bedrijfsvoering. De vergoedingen zijn rechtstreeks gerelateerd aan de onderdelen voorbeweiding uit de collectieve weidevogelpakketten van de Subsidieregeling Agrarisch natuurbeheer (Overijssel). Noem je hier bewust geen vergoeding (i.t.t. Natuurproductiebetaling). ]

Noot
255

[Toelichting: Dit is, naast de deelname aan 1 hectare vluchtstroken en/of voorbeweiding, een verplicht onderdeel voor deelname aan het project. Deelnemers dienen zoveel mogelijk alle nesten op het bedrijf te markeren en te beschermen bij werkzaamheden. Bij maaien en andere landbouwwerkzaamheden ontzien ze de legsels en laten een pol staan, zodat het nest gespaard blijft. Bij beweiding dienen ze een nestbeschermer over de nesten te plaatsen, zodat geen vertrapping plaatsvindt. Eén tot 2 dagen voor het maaien plaatsen ze in percelen, waar geen vluchtstroken blijven staan, stokken met plastic zakken, zodat de paren met kuikens de percelen verlaten en een veilige plek vinden in vluchtstroken, voorbeweiden of nog niet gemaaide percelen. Daarnaast wordt verwacht dat ze de resultaten in kaart brengen en deelnemen aan een start- en evalutiebijeenkomst van het project. Om hieraan te kunnen voldoen, vraagt veel tijd. Met name het zoeken van legsels kost erg veel tijd, waarbij de agrariërs vaak ook derden (vrijwillige weidevogelbescherming) inschakelen. Bij de vergoeding is een vast deel genomen, omdat iedere deelnemer extra maatregelen en tijd moet vrijmaken voor de uitvoering. Aangezien een groot bedrijf meer inspanningen moet doen, is dit verwerkt in een variabel deel (€ 4,-- per hectare). Met name de tijd die het zoeken van legsels vraagt, is deze vergoeding dan ook niet meer als een tegemoetkoming in de kosten.]

Noot
256

[Toelichting: Voor een uitgekomen nest van een aantal kritische weidevogelsoorten wordt een subsidie van € 68,-- per succesvol uitgekomen nest en € 100,-- indien op de aangrenzende gronden een beheersovereenkomst op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (Overijssel) danwel een contract Particulier Natuurbeheer is afgesloten.]

Noot
257

[Toelichting: Het uitvoeringsbesluit schrijft in artikel 1.13 voor dat aanvragen voor prestatiesubsidies worden ingediend dertien weken voorafgaande aan het subsidietijdvak waarop de aanvraag betrekking heeft. Juist het specifieke onderwerp waarop deze regeling betrekking heeft, noodzaakt tot een andere indieningstermijn. Vanaf circa 1 april start het broedseizoen van de kwetsbare soorten weidevogels. Met inachtneming van een korte behandeltermijn zullen de aanvragen dan ook voor 1 april moeten zijn ingediend. Voor Natuurproductiebetaling geldt een termijn van 6 dagen na uitkomen van het legsel.]

Noot
258

[Toelichting: In afwijking van hoofdstuk 1 wordt geen voorschot uitgekeerd.]

Noot
259

[Toelichting: Monitoring van de resultaten van de activiteiten vindt o.m. plaats door intekening van de legsels op een bedrijfskaart. Gedeputeerde Staten zorgen in beginsel voor verstrekking van de kaarten. Ook zullen Gedeputeerde Staten tussentijds willen weten hoe bepaalde activiteiten zich ontwikkelen, welke resultaten zijn geboekt, enz. Om deze controle mogelijk te maken dienen de kaarten op het bedrijf zelf aanwezig te zijn.]

Noot
260

[Toelichting: Nationale parken zijn aaneengesloten gebieden van tenminste duizend hectare, bestaande uit natuurterreinen, wateren en/of bossen, met een bijzondere landschappelijke gesteldheid en planten- en dierenleven. Er zijn goede mogelijkheden aanwezig voor recreatief medegebruik. In de nationale parken worden natuurbeheer en natuurontwikkeling geïntensiveerd, natuur- en milieueducatie sterk gestimuleerd en vormen van natuurgerichte recreatie, alsook onderzoek bevorderd.

De nationale parken behoren tot de kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), het stelsel van natuur- en bosgebieden met hun rand- en verbindingszones, de groene ruggengraat van de Nederlandse natuur.

In Overijssel zijn er 2 nationale parken, namelijk De Weerribben-Wieden en De Sallandse Heuvelrug.

De eigenaren/beheerders en de betrokken instanties (provincies en gemeenten) zijn vertegenwoordigd in een overlegorgaan. De minister van LNV installeert zo'n overlegorgaan bij de instelling van een nationaal park. De eigenaren/beheerders, instanties en organisaties die hierin zijn vertegenwoordigd, binden zich aan de uitgangspunten die de minister van LNV heeft opgesteld.

De eerste taak van het overlegorgaan is het opstellen van een gemeenschappelijk Beheers- en Inrichtingsplan voor het parkgebied in zijn totaliteit. Als de minister zijn goedkeuring voor dit plan heeft gegeven, is het overlegorgaan verantwoordelijk voor de uitvoering.

In het overlegorgaan zetten partijen zich in voor:

1. versterken samenwerking tussen eigenaren, beheerder en overheden t.b.v. integraal beheer;

2. stimuleren educatieve functie van de parken;

3. stimuleren van passende op natuurbeleving gerichte recreatievormen. 

Voor de uitvoering stelt het overlegorgaan jaarlijks een bestedingenplan op. De realisatie van de geprogrammeerde activiteiten hierin vinden deels plaats via subsidieverlening. De subsidieregels hiervoor staan in deze paragraaf.

Het betreft activiteiten op het gebied van beheer, inrichting, voorlichting en onderzoek. De regeling staat open voor aanvragen voor iedereen. In de praktijk zullen vooral ondernemingen of overheden eindbegunstigden zijn. Natuur- en terreinbeherende organisaties vallen ook onder het overheidsbegrip.

Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de (Europese) ‘De minimis'-regeling.

Voor landbouwondernemingen wordt bij de beoordeling rekening gehouden met de (Europese) ‘De minimis'-regeling voor landbouw en visserij van de Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004. Subsidie kan worden verleend  ten behoeve van een landbouwonderneming waarvoor op grond van andere  niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen  in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 3.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend . Voor zover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 3.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld.

Voor de beoordeling van de ‘de minimis'-steun wordt gekeken naar de eindbegunstigde van de subsidie. Ondernemingen en landbouwondernemingen moeten hiertoe bij de subsidieaanvraag een zogenaamde ‘de minimis'-verklaring overleggen.

Subsidies die op dit besluit zijn gebaseerd voldoen daarmee aan de Europese regels betreffende staatssteun. ]

Noot
261

[Toelichting: In het landschap vinden vele en veelsoortige ontwikkelingen plaats. Zo stelt bijvoorbeeld de moderne landbouw andere eisen aan het landschap en krijgen nieuwe functies als wonen, niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie een steeds belangrijker plek in het landelijk gebied. Dit heeft invloed op de verschijningsvorm en de belevingswaarde van het landschap. Met andere woorden de landschappelijke kwaliteit is in het geding.

De prestatie Kwaliteit Cultuurlandschap stimuleert projecten die gericht zijn op vormgeving en herstel/realisering van landschappelijke kwaliteit en Groen om de grote steden en kernen. Daarbij onderscheiden we vier categorieën:

1. Prestaties gericht op planvorming t.b.v. ontwikkelings- en inrichtingsvraagstukken in relatie tot de landschappelijke kwaliteit.

Voorbeelden hiervoor zijn Landschapsontwikkelingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en Landgoedversterkingsplannen (voor landgoederen ouder dan 50 jaar en groter dan 25 ha). Voorwaarde is dat er een stevige relatie wordt gelegd met de uitvoering, bijvoorbeeld via een concreet uitvoeringsprogramma.

2. Prestaties gericht op concrete uitvoering (fysieke maatregelen) ter versterking van de landschappelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Het gaat hierbij alleen om niet productieve elementen d.w.z. elementen die niet direct bijdragen aan economische activiteiten. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen moet een project passen binnen de volgende thema's:

  • 1uitvoering landgoedversterkingsplannen: voor deze prestatie komen alleen de onderdelen uit het landgoedversterkingsplan in aanmerking die dienen ter versterking van delandschappelijke- en cultuurhistorische waarden. Daarbij moet het zwaartepunt liggen bij groene elementen. Kleinere bouwwerken zoals bv bruggetjes en tuinmuren kunnen voor subsidie in aanmerking komen voor zover zij onderdeel uitmaken van de groene ambiance. Restauratie van gebouwen en herbestratingen vallen niet onder deze prestatie;
  • 2herstel cultuurhistorische elementen; hierbij gaat het om groene elementen of kleine bouwwerken die onderdeel uitmaken van een groen ensemble. De HET projecten zoals we die kennen van Landschap Overijssel kunnen onder deze prestatie worden ondergebracht;
  • 3integrale ervenprojecten: bij ervenprojecten gaat het om een aanpak waarbij integraal naar de ruimtelijke kwaliteit van de erven wordt gekeken, dwz zowel de inrichting, de gebouwen, de historische elementen en de erfbeplanting. De projecten Streekeigen Huis en Erf dienen hierbij als referentie; de gebundelde aanpak uit paragraaf 8.16 kan hiervoor worden gecombineerd met paragraaf 8.29, Behoud en bescherming cultureel erfgoed binnen één project en subsidieaanvraag.
  • 4innovatieve projecten (bv Knooperven); voor dit onderdeel komen initiatieven in aanmerking die op een vernieuwende manier bijdragen aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit;
  • 5aanleg landschapselementen in wettelijke herverkavelingsprojecten op grond van de wet inrichting landelijk gebied (voorheen waren dit de Landinrichtingsprojecten); Dit onderdeel is bedoeld om de realisatie van nieuwe landschapelementen in inrichtingsprojecten mogelijk te maken.

3. Prestaties gericht op investeringen in aanleg en herstel van recreatief groen (onder andere voor recreatie medegebruik) in robuuste structuren (>2 ha) in een gebied tot 5 km buiten de bebouwde kom van grote steden en stedelijke agglomeraties > 50.000 inwoners (Deventer, Almelo/Hengelo/Enschede/Borne/Oldenzaal).

4. Prestaties gericht op investeringen in aanleg en herstel van groene elementen ten behoeve van b.v. landschappelijke inpassing van rommelige randen van kernen. Dit groen is bedoeld om bijv. verrommelde randen door bedrijfsterreinen te maskeren. Voor nieuw te realiseren uitbreidingen dient het landschappelijk groen integraal onderdeel van de planvorming en exploitatie uit te maken. Hiervoor is deze subsidie niet bedoeld.

Op subsidie categorie 2 kan cofinanciering vanuit POP 2 plaats vinden, bij subsidieaanvragen waarvan de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 150.000,--. Dit op basis van Verordening (EG) 1698/2005 PbL 277 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, maatregel 323 en 125 voor onderdeel e. (http://provincie.overijssel.nl/beleid/economie/europaloket/pop_2007-2013) plaats. Op de subsidieverlening zijn de voorwaarden van de genoemde POP-verordening van toepassing. Dit betekent dat een subsidieaanvraag volgens de POP-procedure moet worden aangevraagd.

In de subsidie categorie 2 zijn kosten van grondverwerving - overeenkomstig maatregel 323 - be-perkt subsidiabel. Deze kosten mogen niet meer dan 10% van de subsidiabele kosten bedragen. Voor de overige subsidiecategorieën komen kosten voor grondverwerving niet in aanmerking voor subsidie.  Indien de prestatie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoet aan de subsidiecriteria uit paragraaf 8.18 Uitvoering groene en blauwe diensten, dan wordt de subsidie-aanvraag in dat ka-der behandeld.  Op grond van deze prestatie is subsidie in die gevallen uitgesloten (artikel 8.67, lid 3).

Voor de omrekening van lijnelementen naar ha's kan onderstaande tabel worden gehanteerd.

omrekening lijnelementen naar hectare

landschap; berekening;

 houtwal - singel  ;  lengte * 3,5 m breed ;

 haag;  lengte * 1,5 m breed;

 laan - bomenrij  ;  lengte * 5 m breed;

  ]

Noot
262

[Toelichting: De kwaliteit van het Overijsselse landschap is een belangrijke factor die bijdraagt aan een goed woon-, werk- en leefklimaat van Overijssel. Gezondheid, rust en ruimte maar ook ecologische en natuurwaarden (en ook: de intrinsieke waarde) zijn gediend met een duurzaam beheerd en ontsloten landelijk gebied. En niet in de laatste plaats is een duurzaam beheerd en ontsloten landelijk gebied belangrijk voor de regionale economie en de streekeigen identiteit van Overijssel. De provincie is samen met het Rijk en gemeenten verantwoordelijk voor een duurzaam beheerd en toegankelijk landelijk gebied. Het beheer staat onder druk. De toegankelijkheid wordt als onvoldoende ervaren. De vermeende tegenstelling tussen economische ontwikkeling en behoud van natuur en landschap en waterbeheer kan meer worden omgezet in een win-winsituatie. In de Nota Ruimte en de Agenda Vitaal Platteland geeft het Rijk aan dat zij de ambities voor natuur en landschap beperkt tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Nationale Landschappen. Het kabinet wil buiten deze gebieden geen middelen meer beschikbaar stellen voor het beheer van natuur en landschap. De verantwoordelijkheid voor behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit buiten de EHS en de Nationale Landschappen wordt neergelegd bij provincies en gemeenten. In het Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 (hierna het beleidskader), heeft de provincie haar positie en prioriteiten bepaald die zij voor de realisatie van Groene en Blauwe diensten ambieert. Paragraaf 8.18 geeft de wettelijke basis voor de financiele ondersteuning van dit beleidskader.

Catalogus Groen-Blauwe diensten

Voor het bepalen van maatregelpakketen en de maximale vergoeding van Groene en Blauwe diensten is de zogenaamde Catalogus Groen-Blauwe  diensten (hierna de catalogus) opgesteld. De catalogus is een gereedschapskoffer waarmee overheden een regeling met maatregelen/pakketten kunnen ontwikkelen op het gebied van aanleg en beheer van natuur, landschap, water, recreatie en cultuurhistorie. Indien de overheden conform de catalogus het beheer vormgeven mag er van uit gegaan worden dat het beheer voldoet aan de voorwaarden op het gebied van staatssteun van de Europese Commissie. Het stelt overheden (de toekomstige regelingseigenaar) in staat om gebiedsspecifiek duidelijkheid te geven welke maatregelen en welke maximale vergoedingen zijn toegestaan binnen de communautaire richtsnoeren voor staatssteun. De catalogus is in 2007 goedgekeurd. Aanpassing van de Catalogus kunnen landelijk één keer per jaar worden ingediend bij de Europese Commissie.  ]

Noot
263

[Toelichting: Dit artikel geeft de titel voor de subsidieverlening voor Groene en Blauwe diensten. Voor de definitie van Groene en Blauwe diensten is aangesloten bij die van de Raad voor het Landelijk Gebied. Kern van deze definitie is dat Groene en Blauwe diensten worden verleend door particulieren zoals landbouwers, landgoederen en recreatiebedrijven. Hierbij gaat het om bovenwettelijke activiteiten, dus meer dan Goede Landbouwpraktijk. Het betreft een actief beheer zodat het zich onderscheid van een schaderegeling. De dienstverlening is niet verplicht en kan zowel betaald als onbetaald zijn. Als dienst spelen zij in op de publieke, collectieve vraag naar landschap, natuur en water waarvoor de overheden – Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen – een verantwoordelijkheid dragen. De provincie wil een duurzame financiering van het beheer stimuleren en waarborgen. Zij draagt hiertoe bij in fondsen die geldstromen bundelen om Groene en Blauwe diensten duurzaam te financieren. Op grond van dit besluit kan alleen aan rechtspersonen subsidie worden verleend. Voor Groene en Blauwe diensten is steeds een heldere en doorzichtige organisatiestructuur nodig omdat op dit (organisatie)niveau de geldstromen worden gebundeld en het fondsbeheer gestalte krijgt. In dit verband is het niet wenselijk dat ook informele verenigingen of organisatievormen anderszins die niet over een duidelijke bevoegdheidsverdeling e.d. beschikken, op grond van dit besluit worden gesubsidieerd. Op deze wijze is gewaarborgd dat er (democratisch gelegitimeerde) controle en verantwoording over de besteding van de in het fonds opgenomen overheidsmiddelen kan plaatsvinden en dat het fonds in haar rechtspersoonlijkheid kan worden aangesproken op haar verrichtingen. Aan rechtspersonen in oprichting kan geen subsidie worden verleend. De te subsidiëren rechtspersoon moet eerst, eventueel in overleg met Gedeputeerde Staten, daadwerkelijk worden opgericht. Voor wat betreft het financiële beheer is als eis gesteld dat een bancaire instelling de middelen beheert. Zij voert het financieel beheer uit overeenkomstig de eisen die het fondsbestuur, de subsidieontvanger, stelt. Rendement en kosteneffectiviteit zijn zwaarwegende redenen voor deze eis. De provincie stelt als voorwaarde aan haar subsidie dat het Nationaal Groenfonds het financieel beheer van het fonds voert. De keuze voor het Groenfonds is gebaseerd op het feit dat deze instelling (stichting zonder winstoogmerk) is opgericht ten behoeve van de groene financiering met overheidsgelden en daarin veel expertise heeft opgebouwd. Zij zijn bekend met de financiële eisen die vanuit wet- en regelgeving aan overheden gelden. Privaat en publiek geld blijven gescheiden in verband met de staatssteuneisen. Daarnaast beheert het Groenfonds de rijksgelden (POP/LNV) binnen het zgn. geïntegreerd middelenbeheer van de Rijkscomptabiliteitswet. De ILG-gelden lopen via het Groenfonds. De bundeling van overheidsgelden levert een hoger rendement op dan wanneer alle budgetten afzonderlijk worden beheerd. Ten slotte heeft het Groenfonds een goede toegang tot de ‘groene’ kapitaalmarkt. Uitgesloten van deze subsidie zijn activiteiten waarvoor andere (subsidie)mogelijkheden bestaan, i.c. de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Natuur Overijssel in het kader van Programma Beheer. Het Rijk heeft aangegeven zich verantwoordelijk te voelen voor het beheer van natuur en landschap in de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen. Daartoe gebruiken zij het voornoemd Programma Beheer dat voorziet in 100% financiering van de feitelijke beheerskosten. Vanaf 1 januari 2007 maken deze regelingen onderdeel uit van het ILG. De provincie wordt de bestuurslaag die vanaf die datum aan de regelingen uitvoering gaat geven. De uitvoering van beide regelingen blijft tot en met 2008 ongewijzigd. Zoals in het beleidskader aangegeven zijn groene en blauwe diensten complementair aan deze subsidiemogelijkheden. De subsidieverlening voor weidevogels wordt uitgevoerd via paragraaf 8.13 van dit besluit. Staatsbosbeheer, de Stichting Landschap Overijssel, de Vereniging Natuurmonumenten en de waterschappen zijn uitgesloten van een subsidiemogelijkheid voor beheer. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenoverstaat. De genoemde organisaties worden op andere wijze gefinancierd voor de uitvoering of begeleiding van hun eigen terreinen. Ook het met dit beleid belonen van beheer door waterschappen die landschapselementen in bezit hebben, vindt de provincie te zeer afwijken van het doel van het beleidskader. Deze organisatie vervullen overigens wel een rol in de uitvoering van het beleid.

De provincie wil de provinciale sturing op individuele projectvoorstellen gefaseerd loslaten en overlaten aan gemeenten. Hiervoor wil de provincie over de uitvoering van Groene en Blauwe Diensten de komende jaren samen met gemeenten en waterschappen overkoepelende afspraken maken op basis van gemeentelijke landschapsontwikkelingplannen (of vergelijkbare plannen) en deze vast te leggen in de bestuursconvenanten.

In dit plan is de landschapsvisie beschreven op basis waarvan de keuzes welke diensten – bij voorrang – gecontracteerd worden. In een landschapsontwikkelingsplan of hiermee vergelijkbare planvorm geeft de aanvrager voor haar hele grondgebied in ieder geval aan welke prestaties, waar en wanneer worden via Groene en Blauwe Diensten worden gerealiseerd. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het landschapsplan (bijvoorbeeld een Landschapsontwikkelingsplan, LOP) hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie (http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/gemeente/lop/werkproces_lop.pdf). Het gevraagde bedrag zal in relatie moeten worden gebracht met de te leveren prestaties . Prestatie-prijsverhouding zal worden beoordeeld op grond van de Catalogus Groen-Blauwe Diensten en het in het pMJP gehanteerde prijs-prestatiebedrag ]

Noot
264

[Toelichting: Dit artikel geeft de titel voor de subsidieverlening voor Groene en Blauwe diensten. Voor de definitie van Groene en Blauwe diensten is aangesloten bij die van de Raad voor het Landelijk Gebied. Kern van deze definitie is dat Groene en Blauwe diensten worden verleend door particulieren zoals landbouwers, landgoederen en recreatiebedrijven. Hierbij gaat het om bovenwettelijke activiteiten, dus meer dan Goede Landbouwpraktijk. Het betreft een actief beheer zodat het zich onderscheid van een schaderegeling. De dienstverlening is niet verplicht en kan zowel betaald als onbetaald zijn. Als dienst spelen zij in op de publieke, collectieve vraag naar landschap, natuur en water waarvoor de overheden – Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen – een verantwoordelijkheid dragen. De provincie wil een duurzame financiering van het beheer stimuleren en waarborgen. Zij draagt hiertoe bij in fondsen die geldstromen bundelen om Groene en Blauwe diensten duurzaam te financieren. Op grond van dit besluit kan alleen aan rechtspersonen subsidie worden verleend. Voor Groene en Blauwe diensten is steeds een heldere en doorzichtige organisatiestructuur nodig omdat op dit (organisatie)niveau de geldstromen worden gebundeld en het fondsbeheer gestalte krijgt. In dit verband is het niet wenselijk dat ook informele verenigingen of organisatievormen anderszins die niet over een duidelijke bevoegdheidsverdeling e.d. beschikken, op grond van dit besluit worden gesubsidieerd. Op deze wijze is gewaarborgd dat er (democratisch gelegitimeerde) controle en verantwoording over de besteding van de in het fonds opgenomen overheidsmiddelen kan plaatsvinden en dat het fonds in haar rechtspersoonlijkheid kan worden aangesproken op haar verrichtingen. Aan rechtspersonen in oprichting kan geen subsidie worden verleend. De te subsidiëren rechtspersoon moet eerst, eventueel in overleg met Gedeputeerde Staten, daadwerkelijk worden opgericht. Voor wat betreft het financiële beheer is als eis gesteld dat een bancaire instelling de middelen beheert. Zij voert het financieel beheer uit overeenkomstig de eisen die het fondsbestuur, de subsidieontvanger, stelt. Rendement en kosteneffectiviteit zijn zwaarwegende redenen voor deze eis. De provincie stelt als voorwaarde aan haar subsidie dat het Nationaal Groenfonds het financieel beheer van het fonds voert. De keuze voor het Groenfonds is gebaseerd op het feit dat deze instelling (stichting zonder winstoogmerk) is opgericht ten behoeve van de groene financiering met overheidsgelden en daarin veel expertise heeft opgebouwd. Zij zijn bekend met de financiële eisen die vanuit wet- en regelgeving aan overheden gelden. Privaat en publiek geld blijven gescheiden in verband met de staatssteuneisen. Daarnaast beheert het Groenfonds de rijksgelden (POP/LNV) binnen het zgn. geïntegreerd middelenbeheer van de Rijkscomptabiliteitswet. De ILG-gelden lopen via het Groenfonds. De bundeling van overheidsgelden levert een hoger rendement op dan wanneer alle budgetten afzonderlijk worden beheerd. Ten slotte heeft het Groenfonds een goede toegang tot de ‘groene’ kapitaalmarkt. Uitgesloten van deze subsidie zijn activiteiten waarvoor andere (subsidie)mogelijkheden bestaan, i.c. de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer Overijssel en de Subsidieregeling Natuur Overijssel in het kader van Programma Beheer. Het Rijk heeft aangegeven zich verantwoordelijk te voelen voor het beheer van natuur en landschap in de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen. Daartoe gebruiken zij het voornoemd Programma Beheer dat voorziet in 100% financiering van de feitelijke beheerskosten. Vanaf 1 januari 2007 maken deze regelingen onderdeel uit van het ILG. De provincie wordt de bestuurslaag die vanaf die datum aan de regelingen uitvoering gaat geven. De uitvoering van beide regelingen blijft tot en met 2008 ongewijzigd. Zoals in het beleidskader aangegeven zijn groene en blauwe diensten complementair aan deze subsidiemogelijkheden. De subsidieverlening voor weidevogels wordt uitgevoerd via paragraaf 8.13 van dit besluit. Staatsbosbeheer, de Stichting Landschap Overijssel, de Vereniging Natuurmonumenten en de waterschappen zijn uitgesloten van een subsidiemogelijkheid voor beheer. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenoverstaat. De genoemde organisaties worden op andere wijze gefinancierd voor de uitvoering of begeleiding van hun eigen terreinen. Ook het met dit beleid belonen van beheer door waterschappen die landschapselementen in bezit hebben, vindt de provincie te zeer afwijken van het doel van het beleidskader. Deze organisatie vervullen overigens wel een rol in de uitvoering van het beleid.

De provincie wil de provinciale sturing op individuele projectvoorstellen gefaseerd loslaten en overlaten aan gemeenten. Hiervoor wil de provincie over de uitvoering van Groene en Blauwe Diensten de komende jaren samen met gemeenten en waterschappen overkoepelende afspraken maken op basis van gemeentelijke landschapsontwikkelingplannen (of vergelijkbare plannen) en deze vast te leggen in de bestuursconvenanten.

In dit plan is de landschapsvisie beschreven op basis waarvan de keuzes welke diensten – bij voorrang – gecontracteerd worden. In een landschapsontwikkelingsplan of hiermee vergelijkbare planvorm geeft de aanvrager voor haar hele grondgebied in ieder geval aan welke prestaties, waar en wanneer worden via Groene en Blauwe Diensten worden gerealiseerd. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het landschapsplan (bijvoorbeeld een Landschapsontwikkelingsplan, LOP) hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie (http://www2.minlnv.nl/thema/groen/ruimte/ols/gemeente/lop/werkproces_lop.pdf). Het gevraagde bedrag zal in relatie moeten worden gebracht met de te leveren prestaties . Prestatie-prijsverhouding zal worden beoordeeld op grond van de Catalogus Groen-Blauwe Diensten en het in het pMJP gehanteerde prijs-prestatiebedrag. ]

Noot
265

[Toelichting: Groene en Blauwe diensten creëren waarde voor ondernemers, huiseigenaren en gemeenten door een aantrekkelijk(er) vestigings- en woonklimaat. Mede om deze reden is de grondslag voor subsidie gebaseerd op het principe van medefinanciering. Voor het beheer zal publieke financiering vaak het meest voor de hand (blijven) liggen. Steeds zal echter in het totaal de particuliere bereidheid tot medefinanciering van Groene en Blauwe diensten moeten worden benut. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat degene die profijt heeft, ook een bijdrage levert aan het behoud en ontwikkeling van de gewenste kwaliteit. De provinciale bijdrage voor landschapsbeheer en toegankelijkheid is maximaal 50% van de totale kosten. Omdat het beleidskader vooral inzet op beheer is erfbeplaning uitgesloten van een bijdrage. Onder erfbeplanting wordt verstaan beplanting op het bouwblok. Nadrukkelijk gaat de grondslag niet over de maatregelen en de hoogte van vergoeding van deze maatregelen. Dit wordt in het projectvoorstel bepaald. De ondernemers die Groene diensten gaan leveren zijn grondgebruikers waaronder landbouwers, landgoederen, recreatiebedrijven en (andere) particulieren. Een individuele agrariër zal de prijs voor Groene diensten baseren op gemiste agrarische productie. Een andere aanbieder zal een andere afweging maken. Van belang is dat de voorwaarden zodanig zijn dat potentiële aanbieders bereid zijn en blijven om de maatschappelijke dienst te leveren. Het resultaat volgt uit het bijeenbrengen van vraag en aanbod in het projectvoorstel. Gedeputeerde Staten zullen bij hun beoordeling wel normkosten als referentie hanteren, waarin gederfde inkomsten, de extra kosten die met de dienstverlening zijn gemoeid alsook de transactiekosten zijn verdisconteerd. Belangrijke voorwaarde voor het verstrekken van subsidie is dat de maatregel zgn. ‘Brussel-proof’ is. Dat wil zeggen dat de subsidieverlening geen steun is die onverenigbaar is met (artikelen 87 en 88) van het EG-Verdrag. Om niet voor elke bijzondere maatregel de gang naar Brussel te hoeven maken, is een catalogus Groen-Blauwe diensten ontwikkeld. Deze catalogus is een totaallijst van in Brussel goedgekeurde maatregelen met maximale prijsstellingen gebaseerd op geaccepteerde normbedragen. Afgesproken is dat de catalogus eenmaal per jaar wordt geactualiseerd.]

Noot
266

[Toelichting: Om een aanvraag voor subsidie voor Groene en Blauwe diensten te kunnen beoordelen, is een aantal stukken nodig:

• de oprichtingsakte of de statuten voor zover deze niet al eerder zijn overlegd (bijvoorbeeld op grond van paragraaf 8.17), tenzij de aanvrager een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon is;

• voor overige initiatiefnemers: het projectvoorstel. Groene en Blauwe dienstverlening begint met het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod. Het resultaat hiervan is opgenomen in het projectvoorstel. In dit voorstel gaat het om een heldere visie op behoud, ontwikkeling en recreatief medegebruik van het landschap. Om keuzes te maken welke diensten – bij voorrang – gecontracteerd moeten worden, is een landschapsplan of -visie nodig. Deze visie kan in een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) zijn vastgelegd. Vergelijkbare, bestaande planvormen zijn ook mogelijk. Voor de beoordeling van de kwaliteit hanteert de provincie de handreiking voor het LOP als referentie. In het projectvoorstel zijn ook de prestaties en de bijbehorende begroting opgenomen op basis waarvan subsidie wordt aangevraagd. Ingeval in het projectvoorstel activiteiten gericht op aanleg en herstel zijn opgenomen, moet nadrukkelijk zijn aangegeven hoe in deze gevallen het beheer is gegarandeerd. Met deze eis wordt toekomstig herstel vermeden;

• een afschrift van de overeenkomst met het Nationaal Groenfonds waarin deze heeft aanvaard een rekening-courant te openen voor de rechtspersoon die subsidie aanvraagt. Het Nationaal Groenfonds zal als financieel beheerder gaan opereren. ]

Noot
267
Noot
268

[Toelichting: Het verstrekken van een subsidie is, in samenhang met het criterium dat deze gebaseerd is op een projectvoorstel of de afspraken in het bestuursconvenant, direct gerelateerd aan het afsluiten van een contract voor levering van Groene en Blauwe diensten. De looptijd van een contract is langjarig. Een bedrijf dat kiest voor Groene dienstverlening kan (vergaande) veranderingen in de bedrijfsvoering moeten doorvoeren. Dergelijke veranderingen kunnen en zullen dan ook niet voor een korte periode worden doorgevoerd. Om deze reden wordt subsidie verstrekt in de vorm van een meerjarige prestatiesubsidie. In het beleidskader is een streefperiode van 30 jaar opgenomen. De minimum contractduur is 10 jaar. Het beleidskader richt zich op particulier beheer. Particulieren houden het landschap veelal in stand zonder dat daar een beloning tegenover staat. Tussen de rechtspersoon (uitvoeringsorganisatie) en de particulier beheerder is sprake van een contractrelatie. Het is deze particuliere beheerder die de dienst levert. Uiteraard is het aan deze particulier of hij de uitvoering zelf doet of dit uitbesteed. In die gevallen waar sprake is van vervreemding, is de bepaling opgenomen dat er een soort kettingbeding in het contract is opgenomen waarmee de (nieuwe) verkrijger de verplichtingen overneemt. Met deze vorm is er de garantie op een duurzame financiering van langjarige beheer.]

Noot
269

[Toelichting: Aan de aanvraag voor subsidie om contracten voor Groene en Blauwe diensten te kunnen financieren, ligt een projectvoorstel ten grondslag (zie artikel 8.82). De provincie wil lokale partijen die zich voor beheer inzetten (zoals agrarische natuurverenigingen) ondersteunen bij het inventariseren en concretiseren van vraag en aanbod door middel van een dergelijk voorstel. Dit artikel bepaalt dat voor het opstellen van het projectvoorstel subsidie kan worden verleend.]

Noot
270

[Toelichting: De subsidiemogelijkheid is beperkt tot die activiteiten die als de-minimissteun uitvoering krijgen en daarmee vrijgesteld zijn van melding bij de Europese Commissie in verband met staatssteun. Het betreft hier kosten voor het opstellen van het projectvoorstel dat nodig is om de subsidie onder paragraaf 8.18 van dit besluit te kunnen aanvragen. De activiteiten hebben met toepassing van de minimissteun te voldoen aan de in de leden 2 tot en met 5 van de Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006, wil subsidie kunnen worden verleend. Of indien het een landbouwbedrijf betreft aan de vereisten van EG-Verordening 1860/2004.]

Noot
271

[Toelichting: Op grond van de regeling kan ook subsidie worden verleend als een bijdrage in de kosten voor de organisatie- en uitvoeringsstructuur. Met het toepassen van per boekjaar verstrekte prestatiesubsidies zijn de artikelen 4:60 t/m 4:80 Awb van toepassing op deze vorm van prestatiesubsidies. Deze artikelen zijn een uitwerking van en een aanvulling op de andere bepalingen van de wettelijke subsidietitel. Steeds zijn naast afdeling 4.2.8 Awb ook die andere bepalingen van toepassing. Het gros van de bepalingen van afdeling 4.2.8 Awb geeft Gedeputeerde Staten rechtstreeks bepaalde bevoegdheden en legt subsidieontvangers rechtstreeks bepaalde verplichtingen op. Uitgesloten is de vorming van een egalisatiereserve.]

Noot
272

[Toelichting: Als bepalend criterium voor de subsidie is de eis gesteld dat de betrokken rechtspersoon uitvoering gaat geven aan een projectvoorstel. Dit moet blijken uit de doelstelling zoals opgenomen in de oprichtingsakte of de statuten van de betrokken rechtspersoon. Dit is nodig omdat uit de voorwaarden van artikel 87, lid 1, EG-Verdrag volgt dat de eindbegunstigde een onderneming moet zijn. Bij deze organisaties GBD gaat het om zgn. uitvoeringsorganisaties GBD (of ook wel intermediaire fondsen) die in beginsel specifiek zijn opgericht voor het overgeven en verduurzamen (het genereren van rendement) van de financiële middelen waarvoor op basis van het projectvoorstel zoals bedoeld in artikel 8.82 subsidie is verleend op grond van paragraaf 8.18 van dit besluit. Of het zijn bestaande organisaties die dan wel voldoende aantoonbare organisatorische maatregelen hebben getroffen om te waarborgen dat de betrokken geldstromen zich voldoende onderscheiden van hun andere activiteiten. Zij regelen de transfer van de door financiers beschikbaar gestelde gelden (publiek en privaat) aan de aanbieders van diensten en‘verduurzamen’ deze in een fonds. Op deze wijze wordt rendement gegenereerd zonder dat er overigens sprake is van risicokapitaal. Het gaat er hierbij om dat er naar de aard geen sprake is van een onafhankelijke onderneming. De subsidie is enkel bedoeld voor de compensatie van een deel van deze (extra) kosten. Er wordt geen economisch voordeel met de maatregel verschaft. In deze hoedanigheid is er noch sprake van een onderneming , noch van een markt. Voor zover toch van ondernemingsactiviteiten sprake is, is hiervoor een expliciete weigeringsgrond opgenomen.

De subsidie voor dit onderdeel is bestemd voor kosten voor personeel en organisatie. In het beleidskader is aangegeven dat de totale kosten voor uitvoering maximaal 15% van één of meerdere projectvoorstellen mogen betreffen, wil de provincie uit deze regeling bijdragen. De subsidie kent een maximum van 50% van de betreffende kosten. Geen subsidie wordt verstrekt aan overheidsorganen of aan zelfstandige bestuursorganen met eigen rechtspersoonlijkheid.]

Noot
273

[Toelichting: Met dit artikel wordt afgeweken van de algemene handelswijze bij deze vorm van subsidieverlening om het voorschot in het midden van elke maand beschikbaar te stellen. Uit efficiencyoverwegingen is gekozen voor een periodieke betaling van twee keer in het jaar, in het begin van de maanden juni en december. Hoofdregel dat 100% voorschot wordt verleend, blijft bestaan.]

Noot
274

[Toelichting: Begin 2006 hebben Gedeputeerde Staten een beleidsregel Uitvoeringskader hergebruik Vrijkomende

Agrarische Bebouwing vastgesteld. Het hoofddoel van het VAB-beleid is sociaaleconomisch: het

draagt bij aan het realiseren van Nieuwe Economische Dragers voor het landelijk gebied ofwel het

benutten van de resterende economische waarde van VAB voor andere functies dan landbouw.

Hergebruik in plaats van kapitaalsvernietiging. Startende bedrijven worden gestimuleerd. Het

buitengebied als streekgebonden werkgebied in plaats van woongebied voor niet streekgebonden

forensen. De terugloop in de landbouw maakt het voor de leefbaarheid en de economische vitaliteit

van het landelijk gebied wenselijk dat er zich in VAB andere functies kunnen vestigen. Een bijkomende doelstelling is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Immers een blijvende landelijke uitstraling van de gebouwen en omgeving is gewenst. In het Uitvoeringskader wordt met name het planologische spoor gefaciliteerd. Met deze subsidiepalingen willen we nog een extra impuls geven aan het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

In de artikelen 8.94 en 8.97 zijn - aanvullend op de algemene criteria - criteria opgenomen, waaraan moet zijn voldaan om voor subsidie in aanmerking te komen. Dat de aanvraag moet passen binnen het gemeentelijke VAB-beleid betekent o.a. dat het (opnieuw) houden van intensieve veehouderij planologisch en als gebruiksmogelijkheid onmogelijk moet worden gemaakt. Maar ook dat bij eventuele situering in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG) er uitsluitend subsidie verstrekt kan worden als er door gemeenten en provincie positief advies uitgebracht is, waaruit in elk geval blijkt dat de landbouw/intensieve veehouderij geen hinder ondervindt van de beoogde nieuwe functie in de VAB. Als echter uit de vastgestelde LOG-visie van de gemeente blijkt dat realisatie van een VAB op betreffende locatie mogelijk is, dan kan voor dit advies worden volstaan met een verwijzing naar de LOG-visie van de betreffende gemeente. Bij de aanvraag hoort een bedrijfsplan waaruit o.a. moet blijken hoe de subsidie bijdraagt aan het verkrijgen van substantieel (extra) inkomen. Voor subsidieaanvragen VAB die bijdragen aan het algemene voorzieningenniveau (zonder winstoogmerk), is een sluitende exploitatie voldoende. Ook moet er een bankverklaring bij gevoegd worden en een overzicht van de complete financiering.

Voorts kan uitsluitend voor investeringen in de bestaande bebouwing subsidie toegekend worden en dus niet voor nieuwbouw van gebouwen in samenhang met en na sloop van bestaande VAB. De betreffende gebouwen moeten voor een agrarische functie zijn opgericht, agrarisch in gebruik zijn (geweest) en op het moment van de aanvraag een agrarische bestemming hebben. Ook moet er sprake zijn van een voldoende investeringsniveau door de ondernemer om de maatschappelijke bijdrage te kunnen verantwoorden: om deze reden wordt met artikel 8.94 lid 6 een subsidie voor het ombouwen of geschikt maken van de VAB voor het stallen van caravans uitgesloten.

De aanvrager moet rechthebbende van het bedrijf zijn (eigenaar) of overeenstemming met verpachter (landgoedeigenaar, etc.) kunnen aantonen. De kosten voor leges (van vergunningen, wijziging bestemmingsplan, artikel 19-procedure, schone grondverklaringen e.d.) zijn niet subsidiabel, maar de kosten voor adviezen (bedrijfsadviseurs, accountants, adviesbureaus, architectenbureau) zijn wel subsidiabel met een maximum van 12% van de totale investeringskosten. De kosten van eigen arbeid zijn ook subsidiabel. Er mag € 25,-- per uur mag worden berekend. Het aantal uren moet redelijk zijn en controleerbaar.

Tevens kan subsidie worden aangevraagd voor het vergroten van landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de VAB waarin of het erf waarop een nieuwe economische functie komt. Hierbij is vereist dat de prestatie moet zijn gebaseerd op een transformatieplan. Voor het opstellen van zo'n plan is subsidie mogelijk (hoofdstuk 5, paragraaf 3).

De subsidie voor het geschikt maken van de VAB is overeenkomstig artikel 8.95, lid 1, maximaal 40% met een maximum van € 100.000,--. Voor ondernemingen wordt bij de beoordeling van subsidieaanvragen met name ook rekening gehouden met de (Europese) ‘de minimis'-regeling . Subsidie kan dus slechts worden verleend ten behoeve van een onderneming of binnen de groep waartoe de onderneming behoort waarvoor op grond van andere niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 200.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend. Voor zover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 200.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld.

Met toepassing van lid 2 kan het bovengenoemde maximum van € 100.000,-- worden verhoogd tot € 150.000,--, indien er tevens sprake is van het vergroten van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In artikel 8.95 lid 1 is stapeling boven het genoemde maximim van € 100.000,-- uitgesloten. Bij samenloop met subsidiemogelijkheden uit paragraaf 8.8, diversificatie naar niet-agrarische activiteiten of stimulering toekomstgericht ondernemerschap, mag het maximaal genoemde subsidiebedrag van € 100.000,-- niet worden overschreden.   ]

Noot
275

[Toelichting: De provincie hecht grote waarde aan de ontwikkeling en instandhouding van routestructuren voor wandelen, fietsen en varen. Incidenteel kunnen andere vormen van actieve recreatie worden ondersteund. Uit de rijkstaken vloeit voort de reconstructie, netwerkbeheer en promotie van de landelijke routestructuren. Specifiek hierbij is de aanleg van wandelpaden over boerenland. Ook het oplossen van urgente knelpunten binnen de landelijke routenetwerken wandelen en fietsen op basis van het kwaliteitscriterium ‘veilig toegankelijk’ valt hieronder. Leidraad voor de keuze voor de op te lossen knelpunten vormt het Meerjarenprogramma Landelijke Routenetwerken wandelen en fietsen 2007-2013 (vastgesteld door de IPO-adviescommissies Landelijk gebied en Economie) alsmede de nadere uitwerking ervan in de rapportage ‘0-meting’. Provinciaal en regionaal is het van belang nieuwe initiatieven te ontwikkelen gericht op uitbreiding en innovatie van de routenetwerken. Toepassing van nieuwe technieken is hierbij belangrijk. Nieuwe initiatieven dienen bij te dragen aan een samenhangend geheel van routes. Ten behoeve van deze routestructuren kunnen infrastructurele werken worden ondersteund. Hieronder valt ook de uitvoering van het provinciaal Raamplan Fietspaden. Tevens worden inbegrepen de ondersteunende voorzieningen zoals picknicktafels, bankjes, informatieborden en voorzieningen (ook digitaal), toeristische parkeerfaciliteiten e.d.  ]

Noot
276

[Toelichting: Recreatiebedrijven liggen verspreid door de provincie en dus in verschillende landschapstypes. De inpassing van de bestaande recreatiebedrijven in haar omgeving laat in veel gevallen te wensen over en is voor verbetering vatbaar. In het merendeel van de gevallen betekent meer aandacht voor een landschappelijke inpassing en de natuur op en rond het terrein een aanmerkelijke verbetering voor zowel het landschap, de natuurwaarden en de beeldkwaliteit. Deze verbetering kan worden gerealiseerd door het uitvoeren van Bedrijfsnatuurplannen (BNP's).

Door de provincie is voor de beoordeling van aanvragen voor bedrijfsnatuurplannen een aantal criteria samengesteld. In de aanvraag voor het opstellen en uitvoeren van bedrijfsnatuurplannen op bestaande recreatiebedrijven (die als zodanig zijn opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan) dienen de criteria genoemd zoals in artikel 8.103 beschreven te worden.   ]

Noot
277

[Toelichting: Een subsidieaanvraag wordt op de volgende aspecten beoordeeld:

a. beschrijving van de omgeving van het recreatieterrein (landschapskenmerken en natuurdoelen);

b. beschrijving van het recreatieterrein, waarbij in ieder geval aan de orde komen om welk soort recreatieterrein het gaat (bv. bungalowpark of camping), aantal en soort gebouwen, grootte, met of zonder privé-eigendommen, aanwezigheid water, aanwezige vegetatie/beplanting; enz.;

c. confrontatie met de landschapskenmerken en de natuurdoelen;

d. voorstellen tot verbetering/aanpassing en de mate waarin de aanpassingen leiden tot herstel of toename van de biodiversiteit op het recreatieterrein en het herstel/de toename van de soortenrijkdom door de maatregelen;

e. inhoud van het beheer en onderhoudsplan;

f. eventuele samenwerking met andere (aangrenzende) terreinen;

g. beschrijving van de begroting en een kostenraming in een financiële paragraaf;

h. beschrijving wie het plan gaat uitvoeren, het initiatief neemt en wat de planning is;

i. beschrijving van de kwaliteitswinst;

j. beschrijving van de monitoring door de eigenaar van het bedrijf zelf;

k. beschrijving van de toekomstplannen van de eigenaar van het recreatiebedrijf.]

Noot
278

[Toelichting: De ontwikkeling van plattelandstoerisme kan een belangrijke impuls geven aan de economische ontwikkeling en leefbaarheid van het platteland. Voorwaarde hierbij is wel dat dit gestructureerd gebeurt. De maatregel is vooral bedoeld om initiatieven gericht op samenwerking bij de ontwikkeling van plattelandstoerisme te ondersteunen.

Door samenwerking tussen meerdere initiatieven kan een belangrijke meerwaarde worden gekregen. Voorbeelden hiervan zijn voor het ontwikkelen en promoten van toeristische producten, het opzetten van samenwerkingsverbanden en -arrangementen, het verbeteren van ondernemersschap en ketenvorming. ]

Noot
279

[Toelichting: De kern van de regeling Kulturhusen is het geven van een impuls aan de vitaliteit en leefbaarheid in (kleine) kernen door het investeren in basisvoorzieningen.

Daarnaast spreken we van een impuls indien door de investering nieuwe activiteiten/voorzieningen kunnen worden toegevoegd en/of nieuwe doelgroepen gebruik kunnen maken van de voorzieningen.

In de voorgaande subsidieregeling werd voor kernen van 4.000 inwoners of minder gesproken van multifunctionele voorzieningen en voor kernen van meer dan 4.000 inwoners of meer van kulturhusen. In deze subsidieregeling spreken wij enkel van kulturhusen. Daar waar in de huidige subsidieregeling subsidies kunnen worden aangevraagd voor projecten waarvoor reeds in het kader van vorige subsidieregelingen subsidie is verstrekt, geldt dat deze subsidies zowel van toepassing zijn op de voormalige kulturhusregeling en de regeling voor multifunctionele voorzieningen.

Wij verwijzen voor ondersteuning in zowel de haalbaarheidsfase als voor vragen na realisatie van de bouw of verbouw naar VariYa: www.variya.nl. Informatie over het Kulturhus-concept is te vinden op www.kulturhus.nl.  

Deze subsidieregeling is vraaggericht opgesteld en geeft geen voorwaarden aan ten aanzien van de spreiding van voorzieningen over de gemeenten of provincie. Dit houdt in, dat in één gemeente meerdere kulturhusen gesubsidieerd kunnen worden. BTW is niet subsidiabel als deze BTW verrekend of teruggevorderd kan worden.  ]

Noot
280

[Toelichting: Een Kulturhus hoeft niet langer perse te bestaan uit één gebouw, maar kan ook bestaan uit meerdere gebouwen, een openluchtlokatie of een combinatie daarvan. Het concept Kulturhus dient dan tot uitdrukking te komen door de gezamenlijke programmering en gezamenlijk beheer, waarbij onverminderd de begripsomschrijving uit artikel 8.110a van kracht blijft. Dergelijke initiatieven dienen als uitzondering op artikel 8.110d, sub a, vooraf aan de provincie ter goedkeuring te worden voorgelegd. Louter sectorale basisvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de renovatie of aanpassing van peuterspeelzalen of een verenigingsgebouw van een tennisvereniging komen op basis van deze definitie niet voor subsidiëring in aanmerking. Reguliere onderhouds- en exploitatiekosten (waaronder (aanvullende) maatregelen die op basis van wettelijke bepalingen moeten worden genomen) komen nadrukkelijk niet voor subsidie in aanmerking. Kulturhusen waarin in het verleden reeds een bijdrage is verstrekt door de provincie Overijssel ten behoeve van de bouw of verbouw, komen niet nogmaals in aanmerking voor een subsidie.

Aanvragen voor kernen van 4.000 inwoners of minder, worden opgenomen in het gebiedsprogramma. Aanvragen voor kernen van meer dan 4.000 inwoners voor het jaar 2008 worden ingediend via het aanvraagformulier pMJP. Voor het jaar 2009 en verder, worden ook deze aanvragen opgenomen in het gebiedsprogramma.]

Noot
281

[Toelichting: Aanvragen worden ingediend door het opsturen van een aanvraagformulier, projectplan en begroting naar de provincie Overijssel, eenheid Zorg en Cultuur.]

Noot
282

[Toelichting: Het ontwikkelen van gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het oprichten van een Stichtingsbestuur met statuten, het vrijmaken van medewerkers voor het opzetten en ontwikkelen van een gezamenlijk beheer of gezamenlijke programmering, een gezamenlijke (meerjarige) begroting, enz. Het indienen van een gezamenlijk activiteitenplan alleen is niet voldoende.

Aanvragen worden opgenomen in het gebiedsprogramma. Wij adviseren u het ontwikkelen van een gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering onderdeel te laten vormen van het haalbaarheidsonderzoek.

Indien voor bouw of verbouw van een kulturhus of multifunctionele voorziening reeds eerder een provinciale bijdrage is ontvangen, dan kan de aanvraag gedurende het hele jaar worden ingediend in de vorm van een projectplan met begroting. Dit projectplan wordt opgestuurd naar de provincie Overijssel, eenheid Zorg en Cultuur.

Aanvragen worden opgenomen in het gebiedsprogramma. Wij adviseren u het ontwikkelen van een gezamenlijk beheer en/of gezamenlijke programmering onderdeel te laten vormen van het haalbaarheidsonderzoek.

Indien voor bouw of verbouw van een kulturhus of multifunctionele voorziening reeds eerder een provinciale bijdrage is ontvangen, dan kan de aanvraag gedurende het hele jaar worden ingediend in de vorm van een aanvraagformulier, projectplan en begroting. Deze aanvraag wordt opgestuurd naar de provincie Overijssel, eenheid Zorg en Cultuur. ]

Noot
283

[Toelichting: Zelfwerkzaamheid bij de (ver)bouw is niet subsidiabel en kan daarom niet opgevoerd worden binnen de financiële dekking van de aanvraag. De zelfwerkzaamheid kan weliswaar inzichtelijk gemaakt worden door de bespaarde kosten af te trekken binnen het lastenoverzicht.

Onkosten(vergoedingen) die gemaakt worden door of voor vrijwilligers zijn wel subsidiabel.

BTW is niet subsidiabel als deze BTW verrekend of teruggevorderd kan worden.]

Noot
284

[Toelichting: De gemeenten worden, via subsidie voor de ontwikkeling van woonzorgzones, ondersteund in het proces bij het opstellen van integrale woonplannen, waarin naast het wonen ook de terreinen zorg en welzijn dienen te worden meegenomen.]

Noot
285

[Toelichting: Dit artikel noemt de vereisten waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen.]

Noot
286

[Toelichting: Maximaal 50% van de verstrekte subsidie kan worden aangewend voor éénmalige activiteiten en kosten die gelieerd zijn aan het proces. Dus geen fysieke kosten in steen voor bijvoorbeeld woonzorgcomplexen.]

Noot
287

[Toelichting: Daar waar de gemeente verantwoordelijk is voor het lokale beleid ten aanzien van welzijn en leefbaarheid, kan de provincie meerwaarde leveren door de verknoping van het lokale met het regionale/provinciale beleid en de bevordering van een integrale aanpak van maatschappelijke knelpunten. Hiertoe is in samenwerking met de provinciale steuninstellingen de DOP+-regeling ontwikkeld om op basis van burgerparticipatie knelpunten en kansen aan te pakken. ]

Noot
288

[Toelichting: Conform de bestuurlijke afspraken is het provinciebeleid complementair aan het gemeentelijke beleid. Dit impliceert dat de provincie slechts dan financiert wanneer de gemeente achter het DOP+ staat. Gezien de verantwoordelijkheid en taken van de gemeente heeft een DOP+ ook alleen zin wanneer de gemeente bereid is een bijdrage te leveren.

Aanvragen kunnen slechts ingediend worden door gemeenten of door instellingen als Plaatselijk Belang met aantoonbare adhesie van de gemeente (namens gemeente?).]

Noot
289

[Toelichting: De integrale dorpsplannen hebben het doel om de lokale dynamiek te behouden en te versterken. Daarbij is het van belang dat gekeken wordt naar de haalbaarheid van de te ontwikkelen visie en uitvoeringsprogramma. Om te voorkomen dat het proces te complex wordt, het schaalniveau zich niet leent voo rtoepassing van de dop+ systematiek, wordt vooralsnog vastgehouden aan de norm van max. 4.000 inwoners.]

Noot
290

[Toelichting: De Toolkit is een verzameling van beproefde methodieken, die door de Overijsselse steuninstellingen is ontwikkeld en waarmee een grote mate van burgerparticipatie wordt gewaarborgd. Indien geen gebruik gemaakt wordt van één van deze methoden dient aannemelijk gemaakt te worden dat eenzelfde mate van burgerparticipatie met de wel gebruikte methode is bereikt.]

Noot
291

[Toelichting: Het UP bestaat uit een aantal uitvoeringsgerede projecten. Dat wil zeggen dat het projectvoorstel is voorzien van een probleemeigenaar (trekker), financieringsplan, plan van aanpak en tijdpad. Tevens dienen de projecten obstakelvrij te zijn of op korte termijn te kunnen worden gemaakt.]

Noot
292

[Toelichting: De provinciale meerwaarde vertaalt zich in het integraal benaderen van de meervoudige problematiek. Dit betekent dat de aanpak zich richt op knelpunten en kansen op zowel fysiek, economisch, sociaal als cultureel vlak.]

Noot
293

[Toelichting: Bewoners bepalen in onderling overleg welke knelpunten er binnen hun dorpsgemeenschap liggen. Tevens geven zij aan in welke richting zij naar oplossingen willen zoeken. Ingehuurde expertise vanuit diverse disciplines levert de bouwstenen en mogelijkheden om hen hierbij in staat te stellen daadwerkelijk keuzes te kunnen maken. Als de gemeente eigen uren opvoert, zal expliciet moeten worden aangetoond dat deze uren specifiek zijn gemaakt tbv de pMJP-prestatie (en anders niet zouden zijn gemaakt). Werkzaamheden die ook het algemeen belang dienen of als regulier/gangbaar kunnen worden aangemerkt, zijn niet subsidiabel. Alleen de directe kosten (loon/salaris incl. sociale lasten, maar excl. overhead) kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt. Wij merken voor de volledigheid op dat gemeenten, indien zij zelf het dop+ traject uitvoeren, onverminderd moeten voldoen aan artikel 8.116 lid 3.]

Noot
294

[Toelichting: De DOP+-visie behelst het uitgangspunt dat de provincie middelen beschikbaar stelt voor planvorming (€ 35.000,--), indien de gemeente bereid is budget beschikbaar te stellen voor de uitvoering (€ 10.000,-- plus € 5.000,-- bijdrage planvorming). Vaak blijven plannen liggen omdat er niet direct een probleemeigenaar voorhanden is. De projectleider (aanjager/ coördinator) spreekt partijen aan om er voor te zorgen dat projecten doorgang (blijven) vinden.]

Noot
295

[Toelichting: De provincie stelt voor gemeenten een bijdrage ter beschikking voor het stimuleren van de uitvoering van het (meerjaren)gebiedsprogramma. De gemeenten kunnen in het BGO afstemmen hoe de bijdragen optimaal kunnen worden ingezet voor het betreffende gebied. In het gebiedsprogramma wordt in een (meer)jaarplanning aangegeven wat de verwachte inzet is van de provinciale bijdrage en die van de gebiedspartners. ]

Noot
296

[Toelichting: Voor het inschakelen van een gebiedsmakelaar of leefbaarheidsmakelaar is niet meer een aparte subsidie op te vragen. Deze vormen van makelaardij dienen voor het aanjagen van meerdere projecten en gebiedsprocessen in het landelijke gebied en kunnen worden gefinancierd uit de onder dit artikel toegekende procesgelden. Voor de inzet van expertise bij het opstellen en uitvoeren van een Dorpsontwikkelingsplan (DOP) is wel apart subsidie aan te vragen onder artikel 8.27. Deze regeling is namelijk rechtstreeks verbonden aan het DOP en heel specifiek gericht op burgerparticipatie in een bepaalde dorpskern.

Een leefbaarheidsmakelaar jaagt sociaal-maatschappelijke projecten in het landelijk gebied aan, bij voorkeur op basis van vastgestelde dorpsplannen. De leefbaarheidsmakelaar dient te voldoen aan de volgende criteria:

a. hij dient expertise op en ervaring met plattelandsontwikkeling, projectmatig werken en procesbegeleiding te hebben;

b. hij dient te beschikken over kennis en netwerk van het betreffende gebied;

c. Hij dient ervaring te hebben met het werken met vrijwilligers. ]

Noot
297

[Toelichting: Bij vaststelling van plan- of gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodulen let de provincie op de volgende punten:

a. het plan bevat een probleemanalyse, met een overzicht van te realiseren pMJP-prestaties;

b. het plan beschrijft de gewenste oplossingen en maatregelen;

c. het plan bevat een plan-MER als de maatregelen vogel- en habitatrichtlijngebieden kunnen beïnvloeden;

d. het plan voldoet aan het relevante milieu- en waterbeleid;

e. het plan bevat een uitvoeringsprogramma, inclusief begroting.]

Noot
298

[Toelichting: Het programma Behoud en Bescherming Cultureel Erfgoed richt zich op drie verschillende typen projecten:

  • 1herstel en restauratiewerkzaamheden binnen een gebundelde aanpak. Een gebundelde aanpak levert robuuste projecten op die een belangrijke impuls geven aan het versterken van de karakteristieke identiteit van een gebied of streek.
  • 2planvorming en uitvoering met als doel het behoud van cultureel erfgoed door herbestemming en het zoeken naar nieuwe economische dragers. Met uitzondering van agrarisch en industrieel erfgoed die een beroep kunnen doen op het programma re-animatie agrarisch en industrieel erfgoed, zie paragraaf 5.3.
  • 3projecten op het gebied van educatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed. Hiermee wordt de kennis, beleving en waardering van cultureel erfgoed bevorderd. ]
Noot
299

[Toelichting: Een gebundelde aanpak wil zeggen dat aan meerdere gebouwen en bouwwerken van meerdere eigenaren herstel- en restauratiewerkzaamheden plaatsvinden binnen één gezamenlijk project en subsidieaanvraag. Het doel is om een duurzame en substantiële bijdrage te leveren aan het versterken van de karakteristieke identiteit van een gebied. Een gebundelde aanpak bevordert de gezamenlijke bewustwording van de waarde van het cultureel erfgoed en stimuleert individuele eigenaren om mee te doen. Een gebundelde aanpak wordt bij voorkeur gecombineerd met een integrale aanpak, dat wil zeggen dat naast de gebouwen en bouwwerken tevens de ‘groene’ cultuurhistorische elementen, zoals landschapselementen, erfbeplanting, tuinaanleg e.d. worden hersteld. De gebundelde aanpak uit paragraaf 8.29 kan hiervoor worden gecombineerd met paragraaf 8.16, kwaliteit cultuurlandschap binnen één project en subsidieaanvraag.

Om te waarborgen dat de werkzaamheden op cultuurhistorisch en kwalitatief verantwoorde wijze worden uitgevoerd is begeleiding en advisering door een deskundige organisatie vereist. Organisaties zoals Monumentenwacht, Het Oversticht en Landschap Overijssel beschikken hiervoor over de nodige expertise en ervaring. Zij kunnen ook optreden als trekker van het integrale project. Voordat kan worden overgegaan tot uitvoering van het project moet overleg plaats vinden met de provincie, met name gericht op de kwalitatieve aspecten van het project. Daarnaast is het indienen van een projectplan, dat voor advies kan worden voorgelegd aan de Monumentencommissie, vereist.]

Noot
300

[Toelichting: Cultureel erfgoed blijft het beste behouden wanneer het een functie en duurzame economische drager heeft. Wanneer een gebouw of bouwwerk zijn oorspronkelijke functie verloren heeft, zijn restauratie en herstelwerkzaamheden niet voldoende maar moet er in de eerste plaats naar een nieuwe bestemming worden gezocht. Daarbij moet onderzocht worden op welke wijze een gebouw of bouwwerk op een verantwoorde wijze kan worden aangepast aan de nieuwe functie, met respect voor de bestaande cultuurhistorische waarde. Voor deze planontwikkeling kan subsidie worden aangevraagd op grond van artikel 8.124 lid 2 sub a.

Cultureel erfgoed in de vorm van agrarisch en industrieel erfgoed kan voor het opstellen van een dergelijk transformatieplan een beroep doen op het programma re-animatie agrarisch en industrieel erfgoed, zie paragraaf 5.3. De subsidie op grond van artikel 8.124 lid 2 sub a kan worden verleend voor transformatie en haalbaarheidsstudies voor overige vormen van cultureel erfgoed, bijvoorbeeld kerken en andere religieuze gebouwen, scholen en dergelijke.

Op voorwaarde dat er een transformatie of haalbaarheidsstudie als genoemd onder 8.124 lid 2 sub a is uitgevoerd is er een subsidie mogelijk voor de uitvoering van het plan op basis van artikel 8.124 lid 2 sub b.]

Noot
301

[Toelichting: Tevens bestaat de mogelijkheid voor een subsidie op het gebied van erfgoededucatie en toerisme in relatie tot cultureel erfgoed, die in belangrijke mate bijdragen aan de bewustwording ten aanzien van ons culturele erfgoed. Het gaat hierbij om educatieve impulsen in het verlengde van het overig bepaalde in deze regeling, dus met betrekking tot de beleving van de historische ruimtelijke inrichting in relatie met de bebouwing, het landschap, en de geschiedenis van het gebied. Dit kan zo wel op lokale als regionale schaal plaatsvinden.]

Noot
302

[Toelichting: Voorop staat dat cultureel erfgoed op een verantwoorde wijze wordt behouden en dat met het behoud een bijdrage wordt geleverd aan de karakteristieke identiteit van het gebied. Ook moet worden vastgesteld of en op welke wijze restauratie en herstelwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd. Om dit te waarborgen is advisering door een deskundige organisatie een vereiste en moeten de werkzaamheden door professionals met relevante expertise worden uitgevoerd.Voor activiteiten zoals genoemd in artikel 8.124 lid 1 en lid 2 kan cofinanciering van het POP2 programma, maatregel 323 worden verstrekt. Op de subsidieverlening zijn in dat geval de POP voorwaarden van toepassing. ]

Noot
303

[Toelichting: Gebouwen en bouwwerken die een functie hebben als woonhuis of bedrijfsgebouw die in het kader van de reguliere bedrijfsvoering wordt gebruikt, worden reeds onderhouden vanwege hun huidige gebruiksfunctie. Overige gebouwen of bouwwerken, zoals bakhuizen, hooibergen, tuinornamenten en dergelijke zijn het meest kwetsbaar omdat zij geen directe economische gebruikswaarde meer hebben. Daarom is voor herstel en restauratiewerkzaamheden aan deze objecten een hoger subsidiepercentage van 50% van toepassing.]

Noot
304

[Toelichting: Om te oordelen of de kwaliteit van het project en de uit te voeren werkzaamheden voldoende zijn gewaarborgd kunnen Gedeputeerde Staten deze ter advisering voorleggen aan de Monumentencommissie.]

Noot
305

[Toelichting: De subsidiebedragen voor de waterprestaties staan in onderstaande tabel. Voor prestaties die zijn opgenomen in een vastgesteld gebiedsprogram waterpresma en niet zijn opgenomen in onderstaande tabel bedraagt de subsidie maximaal 50% van de projectkosten tot een maximum van € 500.000,--, zoals opgenomen in het projectplan. Artikel 1.6 is hierbij onverlet van toepassing.

Tabel waterprestaties

prestatie ;  indicator;  subsidiebedrag;

 realisatie waterberging;  m3;  € 1,60;

 realisatie waternood;  ha;  € 600,--;

 afkoppelen verhard oppervlak;  ha;  € 25.000,--;

 saneren overstorten;  aantal;  € 75.000,--;

 realisatie helofytenfilter;  ha;  € 17.500,--;

 beek en rivierherstel;  km;  € 60.000,--;

 aankoppelen van Vecht-meanders;  aantal;  € 375.000,--;

 ]

Noot
306

[Toelichting: Het Reconstructieplan Salland-Twente is een plan op hoofdlijnen. Binnen de gebieden Salland, Zuidwest-Twente, Noordoost-Twente en Noordoost-Overijssel bestaat de noodzaak om de doelstellingen van het reconstructieplan verder uit te werken om vervolgens tot concrete uitvoering over te kunnen gaan. Dat kan in een planuitwerking waaraan de wet voorwaarden verbindt of in een gebiedsuitwerking. Plan- en gebiedsuitwerkingen zijn nodig voor de ontwikkeling van projecten, maar ook voor:

  • 1nadere plandetailleringen in gebieden waar gestapelde problematiek, concurrerende functies/knelpunten bestaan;
  • 2het nader bepalen van locaties waar (met voorrang) grondverwerving moet plaatsvinden;
  • 3de programmering van de uitvoering van de reconstructie waarbij op een geïntegreerde manier de doelstellingen van de reconstructie worden gerealiseerd.

De plan- of gebiedsuitwerking bevat een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen, en is voorzien van een financieringsparagraaf. Gedeputeerde Staten/Provinciale Staten stellen de uitwerkingen vast. Daarna kunnen in één of meerdere uitvoeringsmodules concrete maatregelen en activiteiten voor het betreffende gebied worden uitgewerkt (per deelgebied of thema). Op basis van deze uitvoeringsmodules kunnen Gedeputeerde Staten een beschikking afgeven voor de uitvoering. Subsidies die onder deze noemer worden verstrekt zijn alleen bedoeld voor het opstellen van plan- of gebiedsuitwerkingen of uitvoeringsmodules bij deze uitwerkingen. De financiering vanuit deze prestatie wordt aan de andere (inhoudelijke) pMJP-prestaties toegevoegd. ]

Noot
307

[Toelichting: Onmiddellijke of exclusieve werking is de hoofdregel van overgangsrecht. Dit betekent dat een nieuwe regeling niet alleen van toepassing is op wat na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op op bestaande rechtsposities en verhoudingen. Onder omstandigheden kunnen bezwaren kleven aan onmiddellijke werking. In dat geval kan gekozen worden voor een vorm van terugwerkende kracht of van eerbiedigende of uitgestelde werking. Volgens de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving moeten afwijkingen van de hoofdregel van onmiddellijke werking in de regeling zelf worden neergelegd. Dit artikel geeft hier uitvoering aan.]

Noot
308

[Toelichting: Artikel 1.13 van dit besluit bepaalt dat een aanvraag om prestatiesubsidie in principe dertien weken voor aanvang van een subsidietijdvak moet zijn ingediend. Dit betekent dat bepaalde subsidies, waarvoor het subsidietijdvak begint op 1 januari 2007, uiterlijk 1 oktober 2006 moeten zijn aangevraagd. Deze overgangsbepaling zorgt er voor dat aanvragen voor die subsidies die vóór de inwerkingtreding van dit besluit worden ingestuurd conform dit besluit worden behandeld. In het geval wordt geconstateerd dat bij dergelijke aanvragen niet die gegevens zijn gevoegd die dit besluit vereist, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieaanvrager op grond van artikel 4:5 Awb verzoeken binnen een bepaalde termijn de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens.]

Noot
309

[Toelichting: In verband met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is voor de specifieke situatie dat de subsidie vóór het moment van inwerkingtreding van dit besluit op grond van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2005 is verleend, maar nog niet is vastgesteld, gekozen voor uitgestelde werking van dit besluit. Dit betekent dat in de genoemde situatie de subsidievaststelling plaatsvindt op grond van de regels zoals die golden ten tijde van de subsidieverlening.]

Noot
310

[Toelichting: De subsidie ‘roetfilter in voertuig’ (paragraaf 3.3.4) is aanvullend op de landelijke Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor. Deze landelijke subsidieregeling is in werking getreden op 1 juli 2006. Gedeputeerde Staten vinden dat personen- of bestelauto’s met een dieselmotor die tussen 1 juli 2006 en de de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn voorzien van een roetfilter ook in aanmerking moeten kunnen komen voor provinciale subsidie. Om die reden werkt deze paragraaf terug tot 1 juli 2006.]